WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    31-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het maakbare brein
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SITSKOORN, M., Het maakbare brein. Gebruik je hersens en word wie je wilt zijn. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2008 (2e  dr.), 216 pp. – ISBN 978 90 351 3227 6

    Als er één orgaan is in ons lichaam waarbij we zelden stil staan zijn het onze hersenen wel. En toch zijn ze 24 uur per etmaal zeer actief en verbruiken ze 25% van de energie die we opnemen. Ze hebben dan ook heel veel omhanden. De hersenen ontvangen de onophoudelijke stroom van informatie van binnen en buiten ons lichaam, verwerken en slaan die op en zetten ons aan te handelen.

    Het moderne hersenonderzoek heeft duidelijk gemaakt hoezeer de hersenen een allesbepalende rol spelen in ons gedrag. Denken, leren, sporten, dromen, musiceren, film kijken, verliefd zijn, alle andere emoties en nog veel meer worden gestuurd door onze hersenen. Ongeveer 35% van alle ziektes in Europa hebben betrekking op het brein. Hoe we leven wordt in belangrijke mate door onze hersenen bepaald.

    We hebben het dus bij het verkeerde eind als we onze hersenen negeren, zegt neuropsychologe Margriet Sitskoorn. Onze hersenen bepalen niet alleen wie we zijn en wat we doen, het werkt ook andersom. Ze worden op hun beurt ook door ons gedrag gevormd. Onafgebroken organiseren zij zich op basis van de informatie die ze binnen krijgen.

    Dat de hersenen zich onder invloed van opvoeding en onderwijs tijdens de jeugd ontwikkelen en vormen nemen we geredelijk aan. Het brein van een violist verschilt van dat van een zwemkampioen, ook en vooral als ze al heel jong begonnen te oefenen.
    Maar dat dit proces ook doorgaat als we eenmaal volwassen zijn is veel minder bekend. De plaats waar je geboren bent en de opvoeding die je gekregen hebt zijn min of meer toevallige factoren die een enorme invloed hebben. Daar valt niet meer aan te veranderen. We hoeven ons daar als volwassene echter niet bij neer te leggen. Door gerichte training kunnen we onze hersenen verder vormen en alsnog worden zoals we zouden willen zijn, aldus Margriet Sitskoorn.

    Kennis van de werking van de hersenen kan je in het dagelijks leven veel opleveren, zegt ze. Je kunt nieuwe inzichten in je eigen gedrag ontwikkelen, je gedrag sturen en begrip voor en inzicht in het gedrag van anderen krijgen.

    Daarom legt ze eerst uit hoe onze hersenen in elkaar zitten, hoe ze werken en ons gedrag bepalen. Als je het te moeilijk vindt mag je dit hoofdstuk ook overslaan, stelt ze je gerust, want het is niet noodzakelijk om de rest van het boek te begrijpen. Ik vond het, zelfs met voorkennis, inderdaad niet eenvoudig. Dit mag niet verbazen, gezien de ongelooflijke complexiteit van onze hersenen.

    Een belangrijke ontdekking is dat onze hersenen beschikken over verschillende vormen van plasticiteit. Door het verwerken van de prikkels die ze krijgen worden de verschillende hersengebieden gevormd. Daardoor kunnen defecte functies door andere gebieden worden overgenomen. Als je maar genoeg oefent hoeft verlies van mogelijkheden dus niet noodzakelijk definitief te zijn.

    Op een inzichtelijke manier legt Margriet Sitskoorn uit hoe in het hersennetwerk voortdurend verbindingen en vertakkingen gevormd en versterkt worden en hoe ze worden verwijderd. In de jeugd gebeurt dit voor een deel door spontane processen zonder invloed van buitenaf. Hierdoor kan een kind telkens nieuwe vaardigheden leren. De ontwikkeling zelf van vaardigheden vormt weer nieuwe en versterkt bestaande verbindingen. Ongebruikte verbindingen worden verwijderd. Sitskoorn toont aan hoe dit proces in de volwassenheid doorgaat. Om in een bepaalde richting te ontwikkelen moet je dus datgene trainen wat je belangrijk vindt. Dat wat je stoort en waar je vanaf wilt moet je laten.
    Zo maakt ze duidelijk waarom en hoe oefening kunst baart, lichaamsbeweging onze hersenen fit houdt en andere gedachten en activiteiten angst en depressie kunnen verlichten en je gezonder en gelukkiger kunnen maken.

    Het is dus belangrijk om je hersenen goed te onderhouden, zegt Margriet Sitskoorn. Je hersenen zijn immers maakbaar. Door ze te vormen kun je worden wie je wilt zijn. We geven onszelf echter niet meer de tijd om te leren wat we willen leren. Training vraagt immers volgehouden inspanning en die brengen we vaak niet op. We worden hierdoor eerder een gebruiker dan een architect van onze hersenen. We consumeren ons leven in plaats van het te produceren. Dat is natuurlijk prima, als je je maar realiseert dat je ook architect en producent kunt zijn.

    Dit boek is didactisch opgezet en helder geformuleerd, de terminologie wordt duidelijk en herhaaldelijk uitgelegd. Sitskoorn illustreert haar betoog met levendige verhalen van opmerkelijke mensen. De tekst is vlot leesbaar, maar wordt regelmatig ontsierd door storende taalfouten.
    Er is een uitgebreide literatuurlijst en handig register voor het opzoeken van kernbegrippen.

    Al bij al levert Margriet Sitskoorn een interessant, wetenschappelijk correct en aantrekkelijk en optimistisch verhaal. Op een goed verteerbare wijze verschaft het vooral inzicht en daardoor staat het ver boven de gemakkelijke zelfhulpboeken met kant-en-klare recepten voor een beter leven.

    We kunnen onze hersenen door middel van training en gestuurde gedachten heel zeker vormen in de richting die we willen. Maar het is een illusie te denken dat dit grenzeloos kan. Het verhaal van Sitskoorn is een beetje bedrieglijk. Het lijkt alsof we onze hersenen kunnen vormen zoals we willen als we ons maar genoeg inspannen. We hoeven ons inderdaad niet neer te leggen bij een tanend geheugen of minder snel denken. Maar ze gaat wel voorbij aan de reële beperkingen waarmee talloze mensen worden geconfronteerd door ziekte of handicap. Heel wat functies kan je oefenen tot je pimpelpaars ziet, ze komen nooit terug zoals je het graag wil. Het is jammer dat ze daar in dit boek geen aandacht aan besteedt.

    © Minervaria 
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een waardig levenseinde
    Klik op de afbeelding om de link te volgen DISTELMANS, W., Een waardig levenseinde. A’dam/A’pen, Uitg. Houtekiet, 2009 (5e herz. dr.), 304 pp. – ISBN 978 90 8924 026 2

    In België overlijden iedere dag 300 mensen. Ze sterven helemaal niet allen zoals ieder van ons graag wenst. Een snelle en vooral pijnloze dood na een lang en gezond leven is jammer genoeg voor weinigen weggelegd. De meeste mensen sterven na een min of meer lange chronische levensbedreigende ziekte. Als het levenseinde dichterbij komt willen zij dit zo waardig mogelijk beleven.

    Toch sterven nog te veel mensen op een mensonterende wijze. Hoewel het stervensproces de meest voorkomende aandoening is en iedereen overkomt, krijgt het in de gezondheidszorg de minste aandacht. De genezing van acute ziekten krijgt onevenredig veel aandacht en middelen terwijl de meeste gebruikers van de gezondheidszorg lijden aan chronische, ongeneeslijke aandoeningen. Met de vergrijzing van de bevolking zullen die nog talrijker worden.

    Wim Distelmans, oncoloog en professor in de palliatieve geneeskunde aan de Vrije Universiteit Brussel, stelt kritische vragen bij de wijze waarop geneeskunde wordt ingezet. Leiden de toegenomen medische mogelijkheden wel steeds tot een toename van het menselijk welzijn of vormen ze een belasting voor de patiënt? De meeste energie en middelen gaan immers nog altijd naar de curatieve geneeskunde en de medische spitstechnologie. Dank zij deze mogelijkheden kan men het leven van ongeneeslijk zieke mensen soms beduidend verlichten en verlengen. Maar op een bepaald ogenblik is dit niet meer zinvol en kan men enkel nog proberen om de kwaliteit van het leven zo goed mogelijk te verbeteren en te houden. Onaangepast gebruik van de medische technologie werkt echter vaak stervensverlengend in plaats van levensverlengend.

    In dit boek trekt Distelmans ten strijde tegen mensonterende doorgedreven therapeutische hardnekkigheid. In de meeste artsenopleidingen wordt de aandacht eenzijdig gericht op genezen. Daardoor zetten nog altijd teveel artsen alle zeilen bij om een ongeneeslijke en terminale aandoening te behandelen. Dit leidt vaak tot schrijnende toestanden van ondraaglijk lijden. Op een bepaald ogenblik moeten zorgverleners én patiënten onder ogen zien dat een aandoening ongeneeslijk is en de eindigheid van het leven accepteren.

    Wim Distelmans behoort tot de pioniers in België in de erkenning van de palliatieve zorg en de strijd voor het recht op euthanasie. Dit boek steunt op jarenlange trainingen en voordrachten over palliatieve zorg en de beslissingen bij het levenseinde. Het wil bijdragen tot een veranderde houding tegenover alle ongeneeslijke zieke patiënten. Sterven zonder vermijdbare ellende moet het hoofddoel zijn binnen de zorg voor ongeneeslijke en terminale zieken. In behandelingen aan het levenseinde dient therapeutische hardnekkigheid kost wat kost vermeden worden. Comfort en levenskwaliteit moeten centraal staan.

    In dit werk komen alle aspecten van een waardig levenseinde aan de orde in. Distelmans geeft een overzicht van de mogelijke beslissingen bij het levenseinde. Hij legt uit wat palliatieve zorg inhoudt en hoe ze werkt. Hij verheldert het verschil met euthanasie en doorprikt de eenzijdige tegenstelling tussen palliatieve zorg en euthanasie die levensbeschouwelijke groepen proberen ons in de maag te splitsen. Hij gaat ook uitgebreid in op de verschillende actieve behandelingen van ongeneeslijke zieken en op de mogelijkheden van en misverstanden over pijn- en symptoomcontrole.

    Kwaliteitsvolle geneeskunde steunt op een open en deskundige communicatie tussen zorgverlener en patiënt, stelt Distelmans. Hij pleit ervoor om de gehele mens in rekening te nemen en de patiënt centraal te stellen in de patiënt-artsrelatie. Dit wordt ook mogelijk gemaakt door de recente Belgische wet op de patiëntenrechten, waarvan nog te weinig mensen gebruik maken.

    Begeleiding mag zich bovendien niet beperken tot strikt medische hulp. Er dient evenveel aandacht te zijn voor de psychosociale en spirituele noden van de patiënt. Alleen een multidisciplinair team waarin zorgverleners uit verschillende disciplines gelijkwaardig zijn en elkaar aanvullen kan hieraan tegemoet komen.

    Met lijden en dood houden we ons liever niet bezig. Toch is het goed daar af en toe bij stil te staan. Want vroeg of laat overkomt het ons ook, en dan zijn we maar best goed voorbereid. We kunnen niet weten hoe het ons zal vergaan, maar we kunnen wel nadenken over hoe we willen behandeld worden als we ongeneeslijk ziek worden of voor het einde van ons leven staan. België en Nederland behoren gelukkig tot de weinige landen waar mensen daarin zoveel inspraak hebben. Een en ander is nog voor verbetering vatbaar maar de publieke opinie evolueert in de goede richting. Toch weten nog veel te weinig mensen wat er mogelijk is.

    Deze uitgebreide en geactualiseerde druk verschaft alle belangrijke informatie over de mogelijkheid om het levenseinde zo menswaardig mogelijk te laten verlopen. In de bijlagen worden een aantal tips en technieken gegeven om de nevenwerkingen van de meest voorkomende medische behandelingen te verzachten. Een uitgebreide lijst van nuttige adressen en websites sluit het werk af. Het is echter jammer dat Distelmans het ondraaglijk lijden van mensen die onder een ongeneeslijke psychische aandoening gebukt gaan buiten beschouwing laat.  

    De tekst is zeer vlot te lezen, en alle gebruikte medische termen worden zorgvuldig uitgelegd. Distelmans behandelt dit delicate onderwerp zonder schroom en op een serene en zeer respectvolle wijze.
    Dit boek is een ‘must’ voor iedereen.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Misleid door toeval
    Klik op de afbeelding om de link te volgen TALEB, N.N., Misleid door toeval. Over de rol van geluk in de economie en het leven. (Vert. Fooled by Randomness: The Hidden Role of Chance in Life and in the Markets) A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2009, 278 pp. – ISBN 978 90 5712 278 1

    Op 12 januari 2010 legde een zware aardbeving de miljoenenstad Port-au-Prince op Haïti in puin. De balans: minstens 100.000 doden, misschien wel dubbel zoveel. Voor de straatarme Haïtianen is dit een ramp zonder weerga.

    Port-au-Prince ligt op een gekende breuklijn in de aardkorst. Bewoners en politici wisten dat het risico enorm groot was want al meer dan tien jaar geleden hadden wetenschappers een catastrofe voorspeld. Toch dijde de stad in de laatste decennia uit tot meer dan 2,5 miljoen inwoners.

    Het is niet de eerste keer dat een stad door een aardbeving, vulkaanuitbarsting of cycloon vernield wordt. De Nicaraguaanse hoofdstad werd op een tijdsspanne van iets meer dan 100 jaar liefst twee keer door een aardbeving verwoest. En toch wonen daar nu weer meer dan 2,5 miljoen mensen.
    Hoe komt het dat mensen steeds weer op zo’n gevaarlijke plaats gaan wonen?

    Daar zijn natuurlijk goede economische en politieke redenen voor. Maar een belangrijke oorzaak is wel dat aardbevingen en vulkaanuitbarstingen zelden voorkomen. Het kan vele decennia of zelfs eeuwen duren voor er zich weer een ramp voordoet. En in die tijd leven mensen met de illusie dat het hen niet kan gebeuren. Zo’n zeldzame gebeurtenis noemt Nassim Taleb een ‘zwarte zwaan’. Als je toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bent slaat het noodlot toe.

    Het lot van een mens kan zeer wisselvallig zijn. Dingen die dankzij geluk verkregen werden kunnen even gemakkelijk door pech verloren gaan. Toeval en kansen spelen een veel grotere rol in ons leven dan we denken en willen inzien, zegt Taleb. Over het algemeen onderschatten we bij zo ongeveer alles hoe groot het aandeel geluk of toeval daarin is. Dingen hadden anders kunnen lopen, de wereld had er anders kunnen uitzien. Daar staan we te weinig bij stil.

    Maar mensen willen niet aan het toeval, ze hebben er een weerstand tegen. Het inschatten van kansen is mensen nog nooit goed af gegaan. Onze hersenen zijn niet toegerust om met probabiliteit om te gaan en al helemaal niet met toeval in het leven. We staren ons blind op de winnaars in de loterij van het leven en schrijven succes spontaan toe aan capaciteiten of verdienste en mislukking aan tekort. We verwarren ruis met informatie en in toevallige gebeurtenissen herkennen we patronen en symbolen.

    Als beurshandelaar heeft Nassim Taleb een passie ontwikkeld voor waarschijnlijkheid en toeval. In geen enkele beroepssector, zegt hij, wordt geluk meer verward met vakmanschap dan in de beurshandel. Onvoorspelbaarheid is inherent aan de economische en financiële wereld. Toch zoeken beleggers en handelaren permanent naar manieren om van onzekere perspectieven voorspelbare processen te maken. Al hun strategieën zijn echter gebaseerd op ervaringen uit het verleden. Maar het verleden is even (on)waarschijnlijk als de toekomst, aldus Nassim Taleb.

    Dit is één voorbeeld van de spitsvondige en originele invalshoeken van deze auteur. Hij legt bloot hoe mensen in het algemeen, en vooral in de beurshandel, geluk verwarren met vakmanschap en deskundigheid en hoe ze toeval spontaan vervormen en waarnemen als bepaaldheid en determinisme. Hij belicht ook de meest voorkomende veronderstellingen of biases waarmee we het toeval spontaan te lijf gaan. In de psychologie worden ze ook cognitieve illusies genoemd.

    Taleb voert in zijn boek een aantal goed doordachte en originele logische gedachte-experimenten uit met waarschijnlijkheidsberekening. Met nietsontziende helderheid doorprikt hij de talloze theoretische constructies, met name in de beurswereld, die het toeval eronder moeten krijgen. We krijgen interessante lessen over statistische begrippen, over onze spontane en onbewuste veronderstellingen in verband met toeval, over wetenschappelijke theorieën en nog veel meer. Hij onderbouwt en lardeert zijn inzichten met de uitkomsten van onderzoek in zeer gevarieerde disciplines.

    Dit boek is geen verhandeling of wetenschappelijk werk, zo waarschuwt hij. De verschillende inzichten zijn niet systematisch gepresenteerd of uiteengezet maar verweven in verhalen uit zijn leven als beurshandelaar. Hij noemt het een persoonlijk essay met gedachten en waarnemingen over de praktijk van het risico nemen.

    Als we ons bewust zijn van onze beperkingen zijn we overigens niet overgeleverd aan onze illusies. Taleb past een eigen risicomanagementstrategie toe. Een eerste vereiste is voortdurend kritisch na te denken over het eigen handelen. Hij doet ons ook een paar trucs aan de hand waarmee we ons minder gemakkelijk op het verkeerde been laten zetten.
    Meevallers moeten we op hun echte waarde schatten: ze kunnen door een tegenvaller teniet gedaan worden. We kunnen ons beter toeleggen op dingen die zonder veel geluk tot stand komen. Die zijn beter bestand tegen toeval.

    Taleb noemt zichzelf een probabilistische scepticus. Dit mag geen wonder heten voor iemand die zich laat inspireren door de Griekse stoïcijnen. Zijn belangrijkste les luidt dat het ware succes niet te meten is aan spectaculaire resultaten, maar aan de wijze waarop men leeft en die resultaten heeft bereikt.

    Dit onderhoudende boek laat zich zeer vlot lezen. Het doet je zeker anders kijken naar glamour en succesverhalen. Een aanrader voor iedereen die het leven bewust wil leven en een 'must' voor wie actief is in het zakenleven in het algemeen en in het bijzonder op de beurs!

    © Minervaria

    Gerelateerd:
    Onvermijdelijke illusies. Hoe beredeneringsfouten ons denken beheersen.

    Beslissen! De kunst om snel beslissingen te nemen.

    Illusies van causaliteit
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De begrafenis van God
    Klik op de afbeelding om de link te volgen WILSON, A.N., De begrafenis van God. De ondergang van het geloof in de westerse beschaving. (Vert. God’s Funeral. The Decline of Faith in Western Civilization) A’dam, Prometheus, 2000, 418 pp. – ISBN 90 5333 889 6

    “De kwestie-God wil maar niet verdwijnen”, stelt Andrew Norman Wilson. Tien jaar later is dit nog altijd zo. God blijft stevig overeind. Uit opiniepeilingen blijkt dat de meerderheid van de mensen nog steeds in God gelooft. Voor veel mensen telt en werkt het oude verhaal nog steeds. Ongeacht of het bestaan van God kan bewezen worden heeft godsdienst voor de meeste mensen nog zin.

    En toch staat het bestaan van God in het Westen al een paar eeuwen onder druk. Vanaf de 17e eeuw werden steeds meer wetenschappelijke ontdekkingen gedaan die twijfels opriepen over de waarheid van de aanspraken van het godsdienstig geloof. De fatale klap voor het creationistische wereldbeeld was de publicatie van The Origin of Species door Charles Darwin
    in 1859. Deze gebeurtenis veegde de religieuze grond onder de voeten van het intellectuele Westen weg.

    Voor wie in de tweede helft van de 20e eeuw geboren is valt het moeilijk zich voor te stellen hoe groot toen de ontreddering was bij de intellectuele en later ook de gewone mens. Konden eerlijke mannen en vrouwen in alle eerlijkheid nog volhouden dat ze geloofden in de onfeilbare waarheid van de Heilige Schrift als het geïnspireerde woord van God? Tussen 1908 en 1910 schreef de Engelse dichter Thomas Hardy een gedicht waarin hij zich verbeeldde dat hij de begrafenis van God bijwoonde. Het is een immens verdrietig gedicht waarin het besef van een groot verlies de boventoon voert.

    In De begrafenis van God beschrijft Andrew Norman Wilson hoe onder andere de filosofen Karl Marx en Herbert Spencer, de schrijver George Elliot en de psychiater Sigmund Freud heftig worstelden met het verlies van hun geloof in God en hun strijd met de kerk. God en godsdienst waren in de 19e eeuwse Victoriaanse samenleving zo sterk verankerd dat leven zonder religie verre van eenvoudig was. Het overboord gooien van de traditionele geloofsovertuigingen was voor velen een uitdagend avontuur en de verkenning van nieuwe horizonten. Maar voor velen was het ook een pijnlijk afscheid en besef van een diep verlies.

    De vraag hoe religie kon behouden worden zonder het opofferen van intellectuele integriteit mondde op het einde van de 19e eeuw uit in de modernistische beweging. De modernisten streefden ernaar religie en het moderne leven verenigbaar te maken. Zij werden echter door de katholieke kerk met kracht bestreden. In de heksenjacht onder Pius X hebben ze de strijd met de kerk uiteindelijk verloren. Verschillende vertegenwoordigers werden geëxcommuniceerd, in die tijd een verschrikkelijke straf. Het verhaal klinkt bekend: wie in de kerk van binnenuit veranderingen wil bewerkstelligen komt meestal van een koude kermis thuis.

    Op basis van de titel en de achterflap verwachtte ik een thematische studie van de teloorgang van het godsgeloof in de 19e eeuw. Wilson beperkt zich echter tot de beschrijving van de individuele zoektocht van meer en minder notoire figuren uit de Victoriaanse tijd. Op zich is dit een ambitieuze onderneming, want ze vereist grondige kennis en studie van de (auto)biografische geschriften van deze personen. Maar het zegt niet zo veel over de ondergang van het geloof in de Westerse beschaving als geheel, omdat hij zich beperkt tot de intelligentsia van die tijd.

    Wilson levert het bewijs van een haast encyclopedische kennis van het literaire en filosofische leven in de Victoriaanse tijd. Voor een biografische specialist is dit natuurlijk niet eigenaardig. Dit maakt het boek naar mijn mening echter alleen te smaken door wie grondig vertrouwd is met het – vooral Britse - filosofische en culturele leven in de 19e eeuw. Over die specifieke voorkennis beschikt de doorsnee lezer niet.

    Al kan de zwierige literaire stijl van Wilson me wel bekoren, hij slaagt er niet in zijn gegevens ordelijk te presenteren. Hij verliest zich voortdurend in anekdotes die hij, zeker voor de minder onderlegde lezer, onvoldoende kadert.

    De lectuur van dit boek heeft wel een onbedoeld effect gehad. Ik heb me voorgenomen een paar Britse Victoriaanse romans te lezen die al heel lang op mijn leeslijst staan.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Morele helderheid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen NEIMAN, S., Morele helderheid. Goed en kwaad in de 21e eeuw. (Vert. Moral Clarity. A Guide for Grown-Up Idealists) A’dam, Uitg. Ambo/Anthos, 2008, 472 pp. – ISBN 978 90 263 2155 9

    "In de Westerse seculiere cultuur hebben morele uitspraken geen duidelijke plaats", stelt de in Berlijn wonende Amerikaanse filosofe Susan Neiman vast, "en het doen van zulke uitspraken geeft velen een ongemakkelijk gevoel."

    Toch is onderscheid maken tussen goed en kwaad een vermogen dat hoort tot het wezen van de mens. Ook al is de wereld zelf helemaal niet moreel, mensen hebben de aangeboren behoefte om de wereld in morele termen te zien. Wij hebben een diep geworteld rechtvaardigheidsgevoel. Talloze mensen op deze planeet leiden een leven dat wordt vergald door ziekte, armoede, verdrukking, gewelddadige conflicten, een ongelukkig huwelijk of een combinatie van dit alles. Het leven is oneerlijk en onrechtvaardig. Wanneer onschuldige mensen lijden en het slechte mensen voor de wind gaat komen we spontaan op zijn minst innerlijk in opstand.
    Kunnen wij met die onrechtvaardigheid ongestoord verder leven? Of is er een meer menswaardige reactie mogelijk?

    Volgens Susan Neiman kunnen we kiezen. Eerste mogelijkheid: we leggen ons bij de feiten neer en zoeken de verklaring in de aard van de dingen zelf. Je kan onheil en ellende weg redeneren door te stellen dat dit nu eenmaal de realiteit is of de wil van God of de natuurlijke orde of de schuld van slechte machthebbers. Het is de gemakkelijke, eenvoudige weg en het cynische antwoord van politiek en conservatief rechts. Zoals ik recent op een forum las: "Kortzichtig misschien, maar zo werkt de wereld van tegenwoordig nu eenmaal."

    Toch bevat deze uitspraak een glimp van morele helderheid. Want de term ‘kortzichtigheid’ doet vermoeden dat er een andere weg is. Je kunt je blijkbaar al dan niet vaag voorstellen dat het ook anders kan. Je bent niet gedwongen je neer te leggen bij onrechtvaardigheid want je zou die kunnen bestrijden. Is dat iets anders dan wat politiek rechts pretendeert? Ja, want je niet neerleggen bij onrecht en onrechtvaardigheid wordt door conservatief rechts op hoongelach onthaald en smalend kinderlijk of puberaal dromen over een onbereikbare fantasiewereld genoemd. "Word volwassen", roept conservatief rechts, "en zie de realiteit onder ogen." Waarmee ze bedoelen: leg je bij de feiten neer.

    Volgens Susan Neiman is het echter net andersom. Uitgerekend je neerleggen bij moreel onrecht getuigt van onnadenkendheid en gebrek aan redelijkheid. Een ideaal koesteren van een betere wereld en je daarvoor metterdaad inzetten is geen teken van onvolwassenheid maar juist van rijpheid en van het vermogen tot oordelen. Verandering is de kernboodschap van links. Helaas heeft het debacle van de grote vooruitgangsideologieën van de 20e eeuw links de grond onder de voeten weggeslagen. Links kijkt bedremmeld toe en speelt stommetje in het waardendebat dat rechts helemaal voor zich heeft opgeëist.

    Met haar betoog wil Neiman de idealen van de verachte ‘wereldverbeteraars’ nieuw leven inblazen en funderen. Idealen zijn allerminst ondoordachte bevlogenheden zonder voeling met de werkelijkheid, zo betoogt ze, maar een uitdaging om onze menselijke creativiteit in te zetten voor iets beters dan de wereld die we kennen.

    Maar welke idealen zijn de moeite van het nastreven waard en hoe weten we dat we hierop kunnen bouwen? De antwoorden zijn volgens Susan Neiman te vinden in de ideeën van de Verlichtingsfilosofen uit de achttiende eeuw. De Verlichting staat model voor de door conservatieve kringen zo verguisde moderniteit. Zo vereenzelvigt men de Verlichtingsfilosofie ten onrechte met individualistisch egoïsme, en beschuldigt haar ervan dat ze gevoelens en emoties vervangt door kille rationele kennis en verheven betrachtingen door plat materialisme.

    Susan Neiman, die zich heeft verdiept in de Verlichting en het denken van Immanuel Kant, de Verlichtingsfilosoof bij uitstek, bestrijdt deze typering met klem. De Verlichting heeft ons bevrijd van bijgeloof en een onrechtvaardig aristocratisch systeem dat door de religies nagenoeg overal werd gesteund. En in haar kielzog heeft de moderniteit op uiteenlopende gebieden vooruitgang gebracht.

    De Verlichting zegt ons immers dat we ons niet moeten neerleggen bij de wereld zoals ze is, maar dat we alles op alles moeten zetten om de universeel menselijke aspiraties op geluk en verbetering van de eigen toestand te vervullen. Het hoort tot de aard van de mens om te streven naar geluk, redelijkheid, eerbied en vooral hoop. En omdat dit universeel menselijke streefdoelen zijn mag niemand daarvan wetens willens uitgesloten worden. Het besef dat wat ik voor mezelf wens ook de wens is van de andere moet ons ertoe brengen om die andere niet anders te behandelen dan wij zelf zouden behandeld willen worden.

    Dit zijn de fundamentele waarden van links, zegt Neiman, en die moeten we weer helder krijgen en uitdragen. Hoe dit moet en kan gebeuren beschrijft ze in het laatste deel. De linkerzijde moet weer helden hebben, en daarvoor durven uitkomen. Verlichtingshelden zijn geen supermensen of halfgoden die de waarheid in pacht hebben, maar gewone mensen die twijfelen en fouten maken. Daarnaast denken zij redelijk na en spannen zij zich in door persoonlijke keuzes en inspanningen zichzelf en moeilijkheden te overwinnen. Susan Neiman beschrijft in haar boek een aantal voorbeelden van moderne Verlichtingshelden. Wat hen kenmerkt is de wetenschap dat vooruitgang in kleine stapjes verloopt, en dat het niet zozeer belangrijk is wat of wie je bent of hoe je het bedoelt maar wat je doet. Die helden kunnen mensen tonen dat je dichter bij het ideaal kunt komen als je je niet neerlegt bij de feiten maar zelf handelt en dat niet overlaat aan anderen of machtiger instanties.

    Niet voor niets stond Susan Neiman op het podium aan de zijde van Barack Obama bij zijn inauguratie als president van de Verenigde Staten. We hebben politici nodig die weer durven uitkomen voor de echte waarden van links, die zich niet neerleggen bij een onrechtvaardige realiteit en de schuld niet in de schoenen van anderen schuiven. Ze roepen iedereen op om verantwoordelijkheid te nemen voor een wereld waarin het voor iedereen goed leven is en zij nemen daarbij het voortouw door zelf aan de slag te gaan.

    Die boodschap had de zeer erudiete Susan Neiman naar mijn mening veel helderder en compacter kunnen formuleren. Ze heeft enorm veel zorg besteed aan een stevige en ruime onderbouwing van haar pleidooi voor heldere waarden. Diezelfde bekommernis maakt het voor de lezer echter lastig om de lijn van haar betoog te volgen. Door de veelheid van invalshoeken en argumenten wordt de kern ervan vaak ondergesneeuwd. Ook al is dit boek niet voor het grote publiek bestemd, ook voor een beperkt publiek had het doorzichtiger en leesbaarder mogen zijn.

    Niettemin heb ik dit veelzijdige en buitengewoon rijke boek met bewondering en frisse moed doorworsteld. Susan Neiman heeft mijn kennis over de Verlichting en haar belangrijke filosofen opgefrist, verruimd en verdiept. Maar bovenal heeft het mij herinnerd aan het enorme belang van hoop en persoonlijk engagement, hoe gering ook, voor een betere wereld voor iedereen.

    © Minervaria

    Interview met Susan Neiman

    Op dinsdag 19 januari 2010 krijgt Susan Neiman het woord in Grote denkers over de toekomst
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koken. Over de oorsprong van de mens
    Klik op de afbeelding om de link te volgen WRANGHAM, R., Koken. Over de oorsprong van de mens. (Vert. Catching Fire. How Cooking Made us Human) A’dam, Nw. Amsterdam, 2009, 272 pp. – ISBN 978 90468 0586 2

    Wat zorgde ervoor dat wij menselijk werden? Welke krachten hebben ertoe geleid dat uit een gemeenschappelijke voorouder twee verschillende soorten als mens en mensapen ontstonden?

    Algemeen wordt aangenomen dat het eten van vlees cruciaal is geweest voor de groei van de hersenomvang van Homo. Mensen zijn inderdaad trouwe vleeseters. Maar het spijsverteringsstelsel van mensen is evenmin als dat van hun naaste neven ingesteld op het eten van rauw vlees. Chimpansees zijn verzot op vlees, maar ze doen er uren over om het rauwe vlees van een rode colobusaap te kauwen en te verteren. Zonder bereiding zou de mens er met zijn kleinere kaken en tanden nog langer over doen. Maar als vlees zo belangrijk is voor het ontwikkelen van een grotere hersenomvang, waarom heeft de mens dan zwakkere kaakspieren, kleinere kaken en tanden?

    Als verklaring voor het ontstaan van de mens voldoet de vleeshypothese niet. De Britse primatoloog Richard Wrangham introduceert een beter idee. De plotse spectaculaire groei van de hersenomvang bij de vroege Homo Erectus kan volgens hem veel beter verklaard worden door de kookhypothese. Het ontstaan van Homo is het gevolg van het leren beheersen van het vuur en het eten van bereide maaltijden.

    Tot nu toe werd koken vooral beschouwd als een culturele aanpassing aan de menselijke natuurlijke toestand. Maar Wrangham meent dat het net omgekeerd is. Het menselijk lichaam heeft zich evolutionair gezien aan het eten van gekookt of bereid voedsel aangepast. Mensen zijn evolutionair aangepast aan het eten van bereid voedsel op dezelfde manier waarop koeien zijn aangepast aan het eten van gras of vlooien aan het zuigen van bloed.

    Koken is van fundamenteel biologisch belang geweest voor de vorming van het menselijk lichaam en van de menselijke natuur. Wrangham toont overtuigend aan hoe koken vrij snel tot aanzienlijke adaptieve veranderingen heeft geleid die passen bij een zachter en energierijker dieet. De kookhypothese verklaart volgens hem niet alleen waarom mensen grote hersenen hebben en kleine organen, maar ook waarom we onze vacht verloren, onze baby’s ter wereld komen met een dikke onderhuidse vetlaag en waarom we rechtop gingen lopen en onze klimvaardigheden verloren.

    Wrangham toont verder aan hoe koken leidde tot het specifiek en universeel menselijke sociale gedrag. In tegenstelling tot de meeste primaten delen mensen spontaan voedsel met elkaar en eten ze samen op gezette tijdstippen. De kookhypothese biedt ook een betere verklaring dan de vlees- en jachthypothese voor de ontwikkeling van de zo typisch menselijke gezinshuishouding met traditionele sekserolpatronen en gezinsverhoudingen. Ze maakt duidelijk waarom wereldwijd vrouwen kwetsbaarder zijn voor mannelijke overheersing, ook waar ze evenveel zeggenschap hebben over hun eigen leven en niet als minderwaardig aan de man worden beschouwd.

    De hypothese van Wrangham krijgt stevige onderbouwing van inzichten uit zeer verschillende hoeken: de voedingsleer, de fysische eigenschappen van voedsel en de veranderingen als gevolg van koken of bereiden, de resultaten van paleo-antropologisch onderzoek en de bevindingen van antropologen bij de moderne jager-verzamelaars.

    Koken heeft de mens veel voordelen gebracht. De afhankelijkheid van gekookt voedsel heeft echter een keerzijde. Voor de primitieve mens was koken weliswaar gunstig, maar ook arbeidsintensief en vol problemen. Het was een dagelijkse opgave om aan voldoende gekookt voedsel te komen. Zo is het nog altijd voor miljoenen mensen in grote delen van de wereld.

    Maar voor de gelukkigen die in overvloed leven is er een ander probleem. Zij hebben steeds voldoende gekookt voedsel voorhanden en worden dik. Wrangham gelooft niet in een ‘zuinigheidsgen’ dat mensen vet doet opslaan voor schaarsteperioden. Mensen worden gewoon dikker omdat ze steeds meer voorbewerkt en dus energierijk voedsel eten. Voor hen is de uitdaging niet om voldoende bereid maar zo gezond mogelijk voedsel te krijgen.

    Als er ooit een tijdmachine wordt uitgevonden waarmee mensen naar hun verre verleden kunnen kijken, zullen ze echt te weten komen wat hen mens heeft gemaakt. Voorlopig moeten we het doen met hypothesen. De kookhypothese van Richard Wrangham kan de toets met de traditionele vlees- en jachthypothese volgens mij met voorsprong doorstaan.

    Net als zijn vorige boek Agressieve mannetjes is Koken zeer degelijk gedocumenteerd en boeiend en toegankelijk geschreven.

    © Minervaria    
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Monster van God
    Klik op de afbeelding om de link te volgen QUAMMEN, D., Monster van God. (Vert. Monster of God.The Man-Eating Predator in the Jungles of History and the Mind) A’dam/A’pen, Uitg. Atlas, 2006, 455 pp. – ISBN 978 90 450 1412 8

    Grote roofdieren als leeuwen, tijgers en haaien hebben altijd een cruciale rol gespeeld in de relatie van de mens met de natuur. Ze boezemen mensen angst en ontzag in maar roepen tegelijk haat en vernietigingsdrang op. Ze inspireerden tot verhalen over mythische door goden gestuurde wezens als griffioenen, gorgonen, draken en andere veelkoppige monsters. Omdat ze boven aan de top van de voedselpiramide staan worden deze machtige vleeseters ook alfa-predatoren genoemd.

    David Quammen neemt ons mee op een avontuurlijke reis naar streken waar alfa-predatoren hun natuurlijke habitat delen met de mens. Hij leidt ons naar de leeuwen van India, de krokodillen van Australië, de beren van Roemenië en de amoertijgers in het Verre Oosten van Siberië en exploreert de ingewikkelde tweeslachtige relatie van de mens met de alfa-predatoren van gisteren en vandaag.

    Hij verdiept zich in de belangenconflicten tussen de dierlijke en menselijke bewoners van het gebied en de dilemma’s van de natuurbeschermers en ecologisten. Alfapredatoren laten mensen meestal met rust tenzij ze bedreigd worden of gewond zijn of er een tekort is aan natuurlijke prooidieren. Maar waar mensen en grote alfa-predatoren een modus vivendi van ‘leven en laten leven’ hebben gevonden, brengt de oprukkende ‘beschaafde’ wereld dit precaire evenwicht aan het wankelen. De hoge jachtdruk, de groei van de menselijke bevolking en de omvorming van het landschap, de ontginning van natuurlijke rijkdommen door ontbossing, mijnbouw, landbouw en veeteelt ontnemen de roofdieren hun oorspronkelijke habitat.

    Het boek van Quammen is een impressionistisch verslag van een avontuurlijk, diepgaand en tegelijk veelzijdig onderzoek naar de relatie van mensen met grote roofdieren. Hij heeft uitvoerig contact gehad met de plaatselijke bevolking en de veldbiologen, en is samen met hen op exploratie getrokken in het spoor van de plaatselijke carnivoren. Hij legt uit hoe moeilijk het is om de populatie alfa-predatoren op peil te houden in de opdringerige beschaafde wereld. Hij toont aan waarom een overbevolkt ecosysteem als een reservaat op termijn niet volstaat om zowel mensen als predatoren te laten overleven. Grote roofdieren die aan de top van de voedselpiramide staan zijn immers zeer gevoelig voor ecologische veranderingen. Als wij dus willen dat de roofdierenpopulatie op peil blijft zullen menselijke activiteiten op verschillende manieren moeten beperkt en aangepast worden.

    Quammen ziet de toekomst echter niet rooskleurig. De grote roofdieren is een droevig lot beschoren. Tenzij we een manier vinden om hen ongestoord te laten leven in gebieden die ook door mensen worden bewoond en geëxploiteerd, zullen alfapredatoren niet kunnen overleven in de verre toekomst. In een wereld met ruim 10 miljard mensen zal er geen plaats meer zijn voor leeuwen, krokodillen, tijgers en beren. Onder druk van de toenemende wereldbevolking en consumptie zal ergens rond het midden van de volgende eeuw, zo schat hij, de laatste wilde, levensvatbare, zich vrij bewegende populatie grote vleeseters verdwenen zijn.

    Omdat top-predatoren keystone species zijn zal dat onvermijdelijk leiden tot het uitsterven van een hele reeks diersoorten en daarmee tot de afbraak en verarming van het huidige ecosysteem. Grote roofdieren zullen, behalve in dierentuinen, wellicht alleen nog verder leven als mythische wezens in de fantasie van mensen, zoals in SF-films over aliens en afzichtelijke monsters.

    Dit omvangrijke boek houdt het midden tussen een reisverslag en een wetenschappelijk werk. Het presenteert een boeiend en gevarieerd verhaal over het mythische verleden en het realistische heden van de verhouding tussen de mens en de menseneter. Je leert er niet alleen heel veel over de roofdieren zelf, hun anatomie en hun leefwijze maar ook over de cultuur van de inheemse bewoners. Het bevat ook een schat aan gegevens over algemene biologische processen en wetmatigheden.

    Quammen heeft zich ruim en diepgaand gedocumenteerd. Zijn boek eindigt met uitgebreide noten en een omvangrijke en veelzijdige bibliografie. Het is bovendien zeer mooi en onderhoudend geschreven.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rondom dik
    Klik op de afbeelding om de link te volgen JEURISSEN, E. & M. van SPANJE, Rondom dik. Zin en onzin over zwaarlijvigheid. A’dam, Ambo, 2001, 229 pp. – ISBN 90 263 1615 1

    Overgewicht is ongezond en zwaarlijvige mensen eten teveel, bewegen te weinig en kunnen zich niet aan een dieet houden door gebrek aan wilskracht. In de moderne Westerse maatschappij is slank de norm en dikke mensen worden op hun gewicht aangekeken. Met de moed der wanhoop storten veel zwaarlijvige mensen zich op het ene dieet na het andere. Meestal tevergeefs.

    Over ‘dik’ bestaan veel misverstanden en vooroordelen, zeggen Elly Jeurissen en Mieke van Spanje. Met dit boek willen ze hier iets aan doen. Dik zijn is immers niet een eenvoudige kwestie van ‘eigen schuld dikke bult’, benadrukken ze. Voor dik zijn kies je meestal niet en je kunt je gewicht ook niet zomaar beïnvloeden.

    Als statisticus deed Elly Jeurissen onderzoek naar de relatie tussen gewicht en gezondheid. Mieke van Spanje is maatschappelijk werkster en bestuurslid van de Nederlandse Obesitas Vereniging. In Rondom dik nemen ze de lezer mee in de wereld van dikke mensen. Ze kiezen bewust niet voor termen als zwaarlijvig of obesitas, maar voor ‘dik’. Hiermee willen ze het woord minder waardegeladen maken. Het heeft immers ook positieve connotaties, bijvoorbeeld dik in orde. Het begrip ‘dik’ is bovendien niet eenduidig. Wat de ene dik noemt is voor een andere lang niet zo.

    In het eerste hoofdstuk verhelderen de auteurs daarom eerst een aantal basisbegrippen over dik. We leren er over de soorten vetten in ons lichaam en de werking van het vetweefsel. Ze geven een bondig overzicht van oorzaken voor dik-zijn. Tenslotte lichten zij de verschillende meetmethodes toe en de huidige criteria voor zwaarlijvigheid.

    In het tweede hoofdstuk richten ze zich op de geschiedenis van het ideaalbeeld. Dikke mensen zijn er blijkbaar altijd geweest. In bepaalde samenlevingen waren ze, net als nu, het voorwerp van afkeuring of spot, maar in andere werd dik zijn juist als wenselijk beschouwd. Een volgend hoofdstuk maakt duidelijk hoe dikke mensen het in onze maatschappij vaak moeilijk hebben. Ze worden erop aangekeken, vinden moeilijker werk, en worden met veel vooroordelen geconfronteerd. Dikke mensen lopen ook tegen veel praktische problemen aan. Deuren en ruimtes kunnen te smal of te klein zijn, ze vinden geen mooie en geschikte kleding, vervoersmiddelen zijn niet aangepast. Voor deze alledaagse problemen geven de auteurs een aantal oplossingen.

    Dik wordt vaak in een adem genoemd met ongezond. Is zwaarlijvigheid een ziekte en hoe zit het met de veronderstelde gezondheidsrisico’s? De auteurs tonen aan waarom dik-zijn niet zonder meer gelijk te stellen valt met ongezond. Bepaalde ziekten komen vaker voor bij dikke mensen, maar dunne mensen lopen dan weer meer risico op andere aandoeningen. De behandeling van zwaarlijvigheid stelt medici dan ook voor ethische problemen. Moeten mensen die niet ziek zijn ingrijpende behandelingen ondergaan om ‘slanker’ te worden? Is het niet beter verder gezonde mensen te helpen om hun conditie te accepteren dan hen aan te praten dat ze beter zouden vermageren? Jeurissen en van Spanje opteren resoluut voor het laatste en sporen dikke mensen aan om zich te organiseren.

    Toch doen, onder sociale druk, veel dikke mensen verwoede pogingen om af te slanken. En over lijnen en afvalmethodes wordt waarschijnlijk de meeste onzin verteld. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat die een ruim aandeel krijgen in dit boek. De auteurs onderwerpen eerst alle afvalmethodes die zonder medische tussenkomst kunnen geprobeerd worden aan een zeer kritische analyse. Ze geven mensen meer valse hoop dan effectief resultaat. Als ze werken is dat meestal alleen tijdens het volgen van de kuur. Achteraf komen mensen soms meer aan dan ze afgevallen zijn. De auteurs plaatsen ook de invloed van lichaamsbeweging en sport in het juiste perspectief. Ook voor niet-dikke mensen is het interessant te lezen hoe de vetverbranding werkt.
    Tenslotte verhelderen de auteurs de ingrijpende medische behandelingen met hun effecten en complicaties.

    In bijlage vindt men een uitgebreide lijst van verenigingen voor dikke mensen.

    Dit boek is in de eerste plaats geschreven voor dikke mensen. Het ontschuldigt hen en moet hen gerust stellen en bijdragen tot hun zelfacceptatie. Dikke mensen zullen zich er zeker in herkennen en een aantal nuttige tips vinden om comfortabeler te leven. De auteurs geven geen kritische beschouwingen over een erg copieuze leefstijl al dan niet onder invloed van een overvloedmaatschappij.

    Maar ook andere geïnteresseerde lezers kunnen er interessante informatie vinden. Ik heb kennis gemaakt met begrippen als het setpointgewicht en -mechanisme, meer inzicht gekregen in verschillende aspecten van het vetweefsel en vetverbranding en ik kan mij de problemen van dikke mensen beter voorstellen.
    Het is geschreven in een eenvoudige taal en dus vlot leesbaar.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het hongergen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen RUPPEL SHELL, E., Het hongergen. De oorzaken van overgewicht. (Vert. The hungry gene) A’dam, De Arbeiderspers, 2004, 298 pp. – ISBN 90 295 3677 2

    Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie zijn er in de wereld 1,6 miljard mensen met overgewicht, van wie 400 miljoen met obesitas. Overgewicht is de meest voorkomende en duurste voedingsstoornis van de 21e eeuw. Verontrustend is bovendien dat het aantal obese kinderen in het afgelopen decennium met meer dan de helft is toegenomen.

    Zwaarlijvigheid vormt immers niet alleen een belemmering voor veel activiteiten. Het is de oorzaak van psychisch en fysisch lijden en kan een normaal leven onmogelijk maken. Ernstig overgewicht kan ook leiden tot gezondheidsproblemen zoals diabetes, hart- en vaatziekten en een verstoorde nierfunctie. Zwaarlijvige mensen geven jaarlijks fortuinen uit aan veelbelovende maar soms levensbedreigende afslankproducten en -programma’s. Zodra ze met de kuur stoppen komen de verloren kilo’s er echter doorgaans pijlsnel weer bij.

    Aan overgewicht kleeft bovendien nog altijd een maatschappelijk stigma. Zwaarlijvigheid wordt nog algemeen beschouwd als het gevolg van ongeremde gulzigheid en gebrek aan zelfbeheersing. Veel artsen gaan er ook nu nog van uit dat obesitas geen medisch probleem is maar hooguit een probleem van leefstijl met medische gevolgen.
    Toch klopt het niet. Want hoe komt het dat bepaalde mensen mogen eten wat ze willen en toch niet aankomen en andere dik worden?

    Intussen heeft de wetenschap het deksel op de doos van zwaarlijvigheid gelicht. Dank zij doorgedreven onderzoek weet men nu dat overgewicht niet één maar verschillende oorzaken heeft. Mensen met ernstig overgewicht eten inderdaad meer dan ze verbruiken. Maar ze hebben dat niet helemaal in de hand. Eetlust is voor een belangrijk deel genetisch bepaald. Anders dan de titel van het boek doet vermoeden zijn er naar schatting wel 30 verschillende genen bij betrokken. Honger en verzadiging zijn heel sterke krachten die grotendeels genetisch bepaald zijn. Ons eetgedrag is het resultaat van een ingewikkeld samenspel tussen een zuinig metabolisme, een bewegingsarme cultuur en onaangepaste eetgewoontes.

    We gaan er intuïtief van uit dat basisbehoeften biologisch eenvoudig geregeld zijn. Niets is echter minder waar. Eetgedrag is veel ingewikkelder dan de vroegere psychologische verklaringen ons voorhielden. Omdat de voedselvoorziening van ons lichaam zo fundamenteel is voor de voortplanting, heeft het lichaam gedurende de evolutie extra mechanismen ontwikkeld om te zorgen dat we genoeg voedingsstoffen binnen krijgen.

    Ook al hebben we de indruk dat we zelf kiezen wat, wanneer en hoeveel we eten, we laten ons fundamenteel leiden door onze biologie en onze omgeving. Stofwisseling, hongergevoel en verzadigingsgevoel worden geregeld door verschillende biochemische systemen in de hersenen en de rest van ons lichaam. Ze zorgen ervoor dat we perioden van voedselschaarste doorkomen. Voor dergelijke omstandigheden wil ons lichaam graag een reserve hebben. Sommige mensen leggen van nature een grote reserve aan en hebben meer neiging tot overeten dan andere. Ironisch genoeg zijn juist de mensen met een aanleg die in het verleden gunstig was om zware lichamelijke arbeid te verrichten in de moderne samenleving in het nadeel.

    Wetenschapsjournaliste Ellen Ruppel Shell presenteert een overzicht van de wetenschappelijke kennis die men in het begin van de 21e eeuw over overgewicht en obesitas heeft verworven. Eerst reconstrueert zij de moeizame zoektocht naar de biologische basis van ons eetgedrag en hongergevoel. Het is een ingewikkeld verhaal met veel zijsporen en –wegen, en bezaaid met de wolfijzers en schietgeweren van vetes tussen wetenschappers onderling en van verwoede kapingspogingen van de voedings- en supplementenindustrie. Heel zeker was het niet eenvoudig om uit dit verwarde kluwen een coherent verhaal te distilleren. In haar pogingen om de waarheid recht te doen verliest Ruppel Shell zich echter vaak in de intriges en anekdotes.

    Wie erin slaagt zich door deze hoofdstukken te worstelen, wordt echter ruimschoots beloond. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat overgewicht en de toenemende obesitaspandemie het resultaat is van de wisselwerking tussen genetische, prenatale en omgevingsfactoren. In de laatste hoofdstukken legt Ruppel Shell op een boeiende en inzichtelijke wijze uit hoe we dit kunnen begrijpen.

    Ze legt uit waarom in een samenleving waarin voedsel onbeperkt verkrijgbaar is niet alle mensen dik worden en waarom voor sommige mensen eten verslavend is en hen nog meer doet eten. Ze maakt duidelijk hoe ons later eetgedrag reeds in de prenatale ontwikkeling wordt bepaald. En ze verheldert waarom wereldwijd steeds meer mensen aan overgewicht lijden, maar in het ene land meer dan het andere.

    Bewegingsarmoede in een samenleving met een autocultuur en chronisch tijdgebrek maakt het mensen steeds moeilijker om vet te verbranden. Ruppel Shell vertelt een hallucinant verhaal over de onstuitbare groei van de fastfoodindustrie en de misleidende tactieken van de voedingsindustrie die aan obesitas fortuinen verdient. En ze houdt een krachtig pleidooi voor overheidstussenkomst en wetten tegen de reclame die mensen, en vooral kinderen, aanzet ongebreideld te consumeren.

    Ongetwijfeld werden sedert de publicatie van dit boek de inzichten in de achtergronden van overgewicht verder bijgesteld en verfijnd. Toch heb ik met dit boek mijn sterk verouderde kennis van de basisprincipes van onze energie- en gewichtshuishouding kunnen bijwerken. Ik ben bovendien anders naar dikke mensen gaan kijken en heb meer begrip gekregen voor mensen met overgewicht.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wereldrijk voor een dag
    Klik op de afbeelding om de link te volgen CHUA, A., Wereldrijk voor een dag. Over de opkomst en ondergang van hypermachten. (Vert. Day of Empire: How hyperpowers rise to global dominance – and why they fall) A’dam, Uitg. Nw Amsterdam, 2009 (2e dr.), 461 pp. – ISBN 978 90 468 0588 6

    Hoe slaagden zo verschillende volkeren als Perzen, Romeinen, Chinezen en Mongolen erin gedurende ettelijke eeuwen te regeren over een zelfs naar moderne maatstaven immens rijk? En hoe komt het dat ze die heerschappij toch hebben kwijt gespeeld? Hoe kunnen we verklaren dat de Nederlanden hun dominantie over de wereldzeeën aan de Britten hebben moeten afstaan, en dezen hun hegemonie weer aan de Verenigde Staten van Amerika?

    Hoe wordt een samenleving een wereldmacht? En als ze eenmaal zo ver is, wat kan haar ten val brengen? Waarom blijft geen enkele hypermacht eeuwig bestaan? Uit het antwoord op deze vragen kunnen belangrijke lessen voor de toekomst getrokken worden.

    Zeer uiteenlopende factoren bepalen de opkomst en ondergang van een samenleving met een wereldoverheersende militaire en economische macht. Geografie, bevolking, natuurlijke hulpbronnen, leiderschap, de concurrentie van anderen en ook puur geluk spelen een rol. Maar volgens Amy Chua is er een factor die deze verscheidenheid overkoepelt en trotseert.

    Ongeacht de enorme onderlinge verschillen was elke hypermacht in de geschiedenis buitengewoon pluralistisch en tolerant, althans naar de maatstaven van haar tijd. Zonder tolerantie voor haar interne etnische, religieuze, taalkundige en raciale verschillen is geen enkele samenleving ooit in staat geweest een hypermacht te worden en te blijven.
    De tolerantie was niet absoluut en werd ook niet vertaald als respect, maar ingezet als strategie. Een wereldrijk was wel relatief toleranter dan de buren.

    Tolerantie was in alle gevallen onmisbaar voor het bereiken en behouden van die hegemonie. Veel wereldrijken bereikten het hoogtepunt van hun macht en voorspoed tijdens hun meest tolerante periode.
    Even frappant is dat het verval van wereldrijken herhaaldelijk samen viel met groeiende intolerantie, xenofobie en de roep om raciale, godsdienstige of etnische ‘zuiverheid’. En paradoxaal genoeg was het vaak de tolerantie die aanleiding gaf tot deze ommekeer.

    Chua beschrijft hoe in de oudste wereldrijken, Perzië, Rome, China en het Mongoolse Rijk, vreemde volkeren en hun cultuur werden getolereerd uit strategische overwegingen. Ze toont aan hoe de tolerante Nederlanden profiteerden van de vlucht van talentrijke individuen en groepen voor de Spaanse inquisitie en vervolgens hun riante positie aan Groot-Brittannië kwijt speelden. Het Britse rijk geraakte echter in verval toen de Britten hun koloniale racisme niet konden overwinnen. Wegens gebrek aan strategische tolerantie bereikten in dezelfde periode ook drie Aziatische rijken nooit de status van wereldmacht: China, het Mogolrijk en het Ottomaanse rijk.

    Chua toont verder aan hoe de VS zich dank zij hun tolerantie beleid tegenover immigranten van een armoedige en schaars bevolkte kolonie tot wereldmacht hebben opgewerkt. Bij wijze van contrast voert ze de extreem intolerante samenlevingen van Duitsland en Japan voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog ten tonele. Vervolgens analyseert ze drie opkomende kandidaat-wereldmachten en rivalen voor de Verenigde Staten. Ze toont aan waarom China, de Europese Unie noch India hypermachten kunnen worden.

    Maar ook de VS zitten met een probleem. Want tolerantie is, hoe noodzakelijk ook, niet voldoende om een samenleving op lange termijn van de wereldheerschappij te verzekeren. De geschiedenis laat zien dat hypermachten slechts kunnen overleven als zij een manier vinden om de loyaliteit, of tenminste aanvaarding, af te dwingen van de buitenlandse bevolkingen die ze overheersen. Militair geweld is daarvoor nooit toereikend geweest. Rome kon de wereld zolang overheersen omdat iedere inwoner in principe het Romeins burgerschap kon verwerven. Rome bood een politieke band en een aantrekkelijk cultureel pakket aan. Zelfs de recalcitrante Bataven waren verregaand geromaniseerd.

    Daar wringt het schoentje bij de VS. Als immigratieland voeren ze dan wel een zeer tolerant beleid voor inwijkelingen, hun wereldheerschappij lokt zowel binnen als buiten de Westerse wereld verontwaardiging en wantrouwen uit. De wereldwijde verbreiding van vrije markten en Amerikaanse consumptiegoederen is geen glijmiddel gebleken voor de export van democratie. Miljoenen mensen beschouwen dit integendeel als een vorm van imperialisme en een bedreiging van hun manier van leven.

    Misschien zijn de VS wel de laatste hypermacht in de geschiedenis, besluit Amy Chua. Want het is moeilijk te bedenken hoe een macht die democratische principes huldigt een unilaterale politiek kan voeren die wereldwijd aanvaard wordt. En multilateralisme zou betekenen dat ze de macht delen met andere machten. Maar dan is Amerika geen hypermacht meer, maar een grootmacht zoals andere.

    Dit ambitieuze, zeer grondig gedocumenteerde boek laat zich zeer vlot lezen. De eerste delen bieden een interessant historisch overzicht van macht in de geschiedenis. Overzichten missen echter vaak diepgang en dat vond ik teleurstellend. Met haar analyse van de moderne wereldmachten in de laatste hoofdstukken maakt Amy Chua dit toch weer goed.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over het ontstaan van soorten van Darwin
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BROWNE, J., Over het ontstaan van soorten van Darwin. (Vert. Darwin’s Origin of Species. A Biography) A’dam, Mets & Schilt 2008, 156 pp. – ISBN 978 90 5330 637 6

    Op 24 november 1859 verscheen bij John Murray On the Origin of Species, het werk dat de wetenschappelijke wereld in rep en roer zette en Charles Darwin in één klap beroemd maakte. Het ontstaan en de evolutie van de soortenrijkdom op aarde was al langer een onderwerp van discussie onder theologen en wetenschappers, maar de theorie van Darwin veranderde ze drastisch.

    Uitgebreide observaties en intensief onderzoek leidden Darwin tot de conclusie dat natuurlijke selectie het sturende mechanisme was achter de diversiteit van de planten- en diersoorten op aarde. Levende wezens moeten niet beschouwd worden als zorgvuldig geconstrueerde scheppingen van een goddelijke autoriteit maar als het resultaat van volledig natuurlijke processen.

    Historica Janet Browne schreef eerder al een tweedelige biografie van Charles Darwin. In dit dunne, zeer leesbare boekje vertelt ze het verhaal van zijn baanbrekende publicatie, Het ontstaan van soorten. Ze beschrijft hoe Darwin op het idee van de natuurlijke selectie kwam en hoe hij gedurende twintig jaar onafgebroken heeft gewerkt aan het onderbouwen en bijschaven van zijn theorie. Omdat hij helemaal zeker wilde zijn kwam van publicatie niets in huis tot een jonge natuuronderzoeker, Alfred Russell Wallace, op hetzelfde idee was gekomen. Op amper 2 jaar tijd heeft Darwin zijn boek dan nagenoeg volledig herschreven.

    In de Victoriaanse wereld veroorzaakte dit idee vanzelfsprekend veel ophef. De controverse en de stroom van reacties die de publicatie van Het ontstaan van soorten ontlokte zijn het onderwerp van het derde hoofdstuk.

    In het laatste hoofdstuk beschrijft Janet Browne de ontwikkelingen in de biologische wetenschap na Darwin. Na Het ontstaan van soorten kon niemand nog op de oude manier naar de natuur kijken. Zoals nogal eens gebeurt wanneer een nieuwe visie ingang vindt in de wetenschap proberen velen die voor eigen kar te spannen. Het darwinisme werd algauw door verschillende politieke ideologieën ingelijfd en vertroebeld, tot de oorspronkelijke hypothese bijna onherkenbaar was. De evolutietheorie leverde aldus de biologische onderbouw voor uiteenlopende politieke ideologieën als het sociaal-darwinisme en het communisme.

    In gelovige kringen had men het dan weer zeer moeilijk met de implicaties van een natuurlijk ontstaan der soorten. Toch zijn antidarwinisten er pas recent in geslaagd zich tot één front te verenigen en veel publieke aandacht te trekken. In de VS spanden creationisten reeds verschillende rechtszaken aan over het onderwijs in de evolutietheorie.

    De erfelijkheidswetten van Mendel, die in 1900 werden herontdekt, leken op het eerste zicht in strijd met de theorie van de natuurlijke selectie. Pas in 1959, 100 jaar na de eerste publicatie van Darwins meesterwerk, slaagde een groep jonge natuuronderzoekers erin het darwinisme te verzoenen met de inzichten uit de genetica. Dit leverde de ‘moderne synthese’ op of het neodarwinisme.
    Een goed begrip van de meest recente ontwikkelingen in die moderne synthese is zeker niet eenvoudig. Met haar levendige stijl slaagt Janet Browne er toch in om ze boeiend en vrij toegankelijk voor te stellen.

    Deze monografie is zeer vlot leesbaar en degelijk gedocumenteerd. Tussen de overvloed aan publicaties in dit Darwinjaar verdient dit handzame boekje zeker een plaats.

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dageraad. Hoe taal de mens maakte
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SMITS, R., Dageraad. Hoe taal de mens maakte. A’dam, Uitg. Nw. Amsterdam, 2009, 272 pp. – ISBN 978 90 468 0389 9
     
    Een van de best bewaarde mysteries in de evolutionaire geschiedenis van de mens is de oorsprong en ontwikkeling van taal. Dat hoeft niet te verbazen want het gesproken woord vervliegt en laat geen sporen na. Wanneer de mens begon te spreken en hoe dit precies in zijn werk ging zal waarschijnlijk altijd in nevelen gehuld blijven. We kunnen alleen op basis van indirecte aanwijzingen gissen naar de oorsprong van het meest wezenlijke van alle menselijke vermogens. Het taalvermogen moet de vroege mens in ieder geval evolutionair voordeel hebben opgeleverd.

    Lange tijd werd aangenomen dat de menselijke taal zich heeft ontwikkeld als een gesofisticeerd communicatiesysteem voor de jacht. Robin Dunbar, een autoriteit op het gebied, verlegde het accent naar de dagelijkse sociale interacties binnen jager-verzamelaarsamenlevingen.

    Rik Smits, taalkundige en wetenschapsjournalist, heeft zo zijn eigen ideeën over het ontstaan van taal en de functie ervan in de menselijke evolutie. Volgens hem kan de noodzaak aan communicatie niet aan de basis liggen van de menselijke taal. De argumenten pro doorstaan zijn kritische analyse niet en vanuit verschillende invalshoeken zijn degelijke tegenargumenten te bedenken. De vraag is hoe het ontstaan van taal dan wel te verklaren is.

    Volgens Smits spruit het taalvermogen voort uit de rijke binnenwereld van de mens. Mensen en dieren onderscheiden zich essentieel van elkaar door de kwaliteit van hun binnenwereld. Met behulp van de binnenwereld verwerken zowel mensen als dieren de indrukken van de buitenwereld om er gepast op te reageren. Maar anders dan bij dieren leidt de binnenwereld van mensen een actief zelfstandig bestaan. In hun onrustige geest borrelen onophoudelijk en ogenschijnlijk spontaan allerlei gedachten, gevoelens en activiteiten op. Mensen zijn, zelfs als ze rusten, innerlijk altijd bezig. Ze hebben bovendien een aangeboren aandrang om met de dingen om te gaan, om dingen anders te doen en hun vermogens telkens op een andere manier in te zetten en te benutten.

    Smits reconstrueert het ontstaan en de ontwikkeling van die binnenwereld. Het vermogen om te gooien speelt daarbij een cruciale rol. Die heeft onze groeiende hersenen een gesofisticeerde rekenmachine opgeleverd, die van nut bleek voor andere vermogens zoals het vormen van concepten, logisch en abstract redeneren, tijdsbesef, gevoel voor ritme en zang. Die waren afzonderlijk allemaal nuttig voor het overleven en hebben er samen voor gezorgd dat mensen een zelfstandig opererende binnenwereld verwierven waarmee ze creatief konden denken en steeds nieuwe oplossingen konden verzinnen.
    De integratie van deze vermogens moest wel leiden tot het ontstaan van taal als instrument om ze te structureren en te ordenen.

    Taal is dus een noodzakelijk uitvloeisel van de ontwikkeling van een onafhankelijke binnenwereld. Dit kan volgens Smits niet eerder gebeurd zijn dan nadat er bij mensen ook een individueel bewustzijn was gegroeid. Voor het gebruik van taal zoals wij die kennen is zelfbesef nodig, het gevoel een afzonderlijk persoon te zijn en niet op te gaan in een of andere collectiviteit. Hij beredeneert dat dit proces betrekkelijk kort voor de landbouwrevolutie in het Midden-Oosten moet hebben plaats gevonden. Volgens hem vinden we zelfs sporen van de herinnering aan dat vroegere niet-individuele bewustzijn in een antiek werk als de Ilias.

    Hij maakt zich verder sterk dat deze ontwikkeling nog helemaal niet af is. Hiervoor meent hij bewijzen te zien in de snelle maatschappelijke evolutie in de afgelopen eeuwen, waarin de waarde van de individuele mens als maatstaf steeds belangrijker wordt. Of dit een valabel argument kan zijn is uiteraard betwistbaar, want sterk beïnvloed door een Westerse individualistische kijk op mens en samenleving.

    Bij gebrek aan getuigen en betrouwbare gegevens valt er over de evolutie van taal niet echt iets te bewijzen. Het verhaal van Smits is dan ook speculatief, en dat geeft hij zelf toe. Bij bepaalde stellingen had ik zeker bedenkingen, maar andere lijken me echt wel stevig te staan. Recent is er ook bewijsmateriaal opgedoken voor zijn theorie over de wijze waarop mensen in de gaten kregen hoe zaden zich ontwikkelen tot planten, wat hen op het idee bracht ze te kweken en te domesticeren.

    De spitsvondige redeneringen van Smits en de intelligente combinatie van gegevens uit zeer uiteenlopende wetenschappelijke disciplines leveren een uitstekende uitdaging voor de geest. In de geest van Ockham hanteert hij het mes van de eenvoud. Zijn nuchtere en praktische interpretatie van archeologische vondsten heeft me zeer aangesproken. Smits is geen wetenschapper, maar heeft zich zeer degelijk geïnformeerd en ontzettend veelzijdig gedocumenteerd. Hij lanceert in ieder geval een originele visie op het ontstaan van taal en hoe die met het mens-zijn verweven is. En hij verzamelt en combineert een schat aan gegevens uit zeer diverse hoeken, o.a. een boeiende vergelijkende analyse van de Ilias en de Odyssee.

    Het verhaal van de menselijke taal is zeker niet eenvoudig en Rik Smits doet zijn best om het zo verteerbaar mogelijk te presenteren. Volgens mij had dit beter gekund. De journalist met de vlotte pen laat zich te gemakkelijk verleiden tot weliswaar meeslepende verhalen en sfeerbeelden, de essentie van het betoog wordt daardoor helaas wat vertroebeld. Een meer systematische benadering had misschien een minder aantrekkelijk resultaat opgeleverd, maar de redenering wellicht beter toegankelijk gemaakt.

    Ondanks deze bedenkingen blijft het toch een boeiend en zeer inspirerend boek.

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het morele instinct
    Klik op de afbeelding om de link te volgen VERPLAETSE, J., Het morele instinct. Over de natuurlijke oorsprong van onze moraal. A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2008, 331 pp. – ISBN 978 90 571 2281 1

    Een concentratiekampbeul die thuis Bach beluistert en een toegewijde vader is. We kunnen er niet bij. Het hart van de duisternis (Jan De Laender) heeft echter vele spelonken. Mensen kunnen blijkbaar goed en liefdevol zijn en tegelijk slecht en wreed. Hoe valt dit te verklaren?

    Het onderzoek naar de wortels van de moraal is niet nieuw (zie o.a. Matt Ridley, Frans de Waal 1996 en Frans de Waal 1998). De wetenschap staat echter niet stil en heeft intussen veel nieuwe gegevens opgeleverd. In dit boek verzamelt Jan Verplaetse wat we momenteel weten over de oorsprong en ontwikkeling van de moraal. Gedurende 15 jaar heeft hij als filosoof en moraalwetenschapper meegewerkt aan het interdisciplinair onderzoek naar onze morele vermogens.

    Dit onderzoek heeft inmiddels zeer duidelijk gemaakt dat moraal natuurlijk is. Ze moet niet van buiten of bovenaf opgelegd worden want ze behoort tot de standaarduitrusting van de mens. Moraal wortelt in belangrijke mate in biologische, automatische en emotionele processen. Die zijn het resultaat van een evolutionaire geschiedenis waarin sociale cohesie of samenhang essentieel was voor het overleven van een kwetsbare soort. Een individuele mens is voor zijn overleven namelijk aangewezen op de groep. De evolutie heeft mensen de uitrusting verschaft om het belang van het individu te verzoenen met het belang van de gemeenschap. Moraal zegt ons welk gedrag goed is of slecht.

    In verleden en heden moesten mensengroepen echter overleven onder verschillende omstandigheden. Die vereisen een ander soort gedrag van hun leden. Daarom hebben mensen in hun natuurlijke aanleg verschillende morele systemen
    meegekregen. Ze worden actief in de omstandigheden waarbinnen en waarvoor ze geëvolueerd zijn. Alle mensen beschikken over het vermogen om deze morele systemen in werking te stellen wanneer het nodig is. Ook moderne mensen in de Westerse samenleving hanteren een ander soort moraal naargelang de positie waarin ze verkeren of het standpunt dat ze innemen.

    In zijn boek verkent Verplaetse deze morele systemen. Hij vertelt waarover ze gaan, legt hun evolutionaire, biologische en neurologische wortels bloot, waarvoor ze dienen en wat hun beperkingen zijn. Zo leren we hoe wij dank zij de hechtingsmoraal onze medemensen respecteren en vaak veel over hebben voor wie ons na aan het hart ligt. Verplaetse toont aan hoe de geweldmoraal ons hielp en helpt te overleven in een wereld vol bedreigingen. Hij verheldert hoe de reinigingsmoraal ons duidelijk maakt welk soort gedrag wij moeten afkeuren en vermijden. En tenslotte verklaart hij hoe de samenwerkingsmoraal vriendelijkheid en wederkerig dienstbetoon ondersteunt, maar tegelijk profitariaat bestraft.

    Mensen moeten geen moeite doen om een moraal te verwerven. Omdat moraal gebaseerd is op instinctieve neigingen gaat het vanzelf. Morele systemen maken gebruik van een neurale basis die iedere mens aangeboren is. Ze werken intuïtief en worden gestuurd door emoties. Maar dit betekent niet dat we de ontwikkeling van moraal zonder meer aan dit natuurlijke proces kunnen overlaten.

    Onze natuurlijke moraal kan immers niet dienen als maatstaf om goed van kwaad te onderscheiden. Daarvoor is ze te zeer gebonden aan de omstandigheden waarin ze ons overleven veilig stelt. Bepaald gedrag is misschien wel functioneel in bepaalde omstandigheden, maar wel moreel af te keuren. De natuurlijke moraal kan verklaren waarom mensen bepaald gedrag stellen, maar mag niet gebruikt worden als goedkeuring van immoreel gedrag.

    Hoe de mens dan wel hoort te handelen wordt beantwoord door een vijfde moreel systeem, de beginselenmoraal. Die wordt door filosofen ethiek genoemd, omdat ze expliciet is en op rationele argumentatie steunt. Ethiek werkt met morele principes of beginselen. Hieruit worden rechten, vrijheden en verplichtingen afgeleid. Over die principes zijn mensen het natuurlijk niet eens, dus bestaan er uiteenlopende ethische theorieën. In het 5e hoofdstuk bespreekt Verplaetse bondig twee belangrijke ethische stromingen: het utilitarisme en de plichtenethiek. Hij verheldert ook de theorie over de morele ontwikkeling van Lawrence Kohlberg.

    Omdat geen enkel moreel beginsel bindend is en iedere ethiek ook beperkingen heeft moet er voor concrete en verreikende ethische beslissingen extra geargumenteerd worden. Hij onderneemt een poging om de klassieke rechtvaardigingstoets uit de juridische context te vertalen en te verruimen naar ethische conflicten. Dit onderdeel was nagenoeg helemaal nieuw voor mij, en alhoewel een taaie brok, zeer leerrijk.

    In het besluit weerlegt Verplaetse een paar mogelijke kritische bedenkingen op de visie van meervoudige moralen. Ze is immers geen ondersteuning voor moreel relativisme of een pleidooi voor de superioriteit van een bepaalde cultuur of samenleving.

    Dat moraal natuurlijk is en in onze menselijke existentie ingebakken maakt haar bovendien niet star en onveranderlijk. Onze morele uitrusting blijkt zich net uitstekend te kunnen aanpassen aan de omstandigheden. Als we dus de voorkeur geven aan bepaalde emoties boven andere als leidraad voor moreel handelen, dan moeten we de samenleving zo inrichten dat deze emoties zo goed mogelijk tot uiting kunnen komen. Onze politieke en opvoedkundige keuzes maken dus echt wel verschil.

    Johan Braeckman was terecht enthousiast in zijn voorwoord. Dit is een bijzonder waardevol boek. Verplaetse is een zeer erudiet man en een internationale autoriteit in zijn vakgebied. Hij slaagt er bovendien in dit toch ingewikkelde onderwerp inzichtelijk en begrijpelijk uit te leggen. De passages over de neurologische basis van de moraal zijn minder vlot verteerbaar. De lezer die dit te moeilijk vindt kan deze echter gerust overslaan want ze zijn niet essentieel om de gedachtegang te begrijpen.

    Er is een uitgebreide literatuurlijst en een handig trefwoordenregister.

    © Minervaria 


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oplevingen van het denken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen NUSSBAUM, M., Oplevingen van het denken. Over de menselijke emoties. (Vert. Upheavals of Thought. The Intelligence of Emotions, 2001) A’dam, Ambo, 2005 (2e dr.), 710 pp. – ISBN 90 263 1872 3

    Emoties geven vorm aan het landschap van ons geestelijke en sociale leven, zegt Martha Nussbaum. Marcel Proust noemt ze ‘bodemverheffingen van het brein’.

    Toch werden emoties in de Westerse filosofie lang naar het verdomhoekje verwezen. Emoties zouden redeloze sensaties zijn, ongericht en niet vatbaar voor rede en verstandelijke overwegingen. Ze zouden het leven alleen maar lastig maken en redelijk gedrag in de weg staan. Als leidraad voor moraal of denkbeelden over een goed leven kunnen ze al zeker niet dienen. Geen wonder dat de aanhangers van de rede er niet goed raad mee wisten en godsdiensten menen beroep te moeten doen op externe machten om de slechte neigingen van mensen te beteugelen.

    Deze opvatting strookt echter niet met de realiteit, stelt Martha Nussbaum, en doet onrecht aan een belangrijk aspect van het menselijk leven. Ze zet haar betoog in met haar persoonlijke verhaal van het verdriet en de ontreddering bij het onverwachte overlijden van haar moeder. Haar emoties waren duidelijk niet redeloos en ongericht, maar intelligente reacties op het verlies van een persoon die voor haar waardevol was.

    Met deze opvatting schaart Martha Nussbaum zich aan de zijde van de Griekse stoïcijnen. Volgens de stoïcijnen zijn emoties waardeoordelen die een groot belang voor ons welbevinden toekennen aan zaken en mensen die we niet in de hand hebben. Zij is het echter niet eens met de stoïcijnse conclusie dat emoties altijd een slechte leidraad zijn voor het handelen en zoveel mogelijk uit het goede leven gebannen moeten worden. Volgens haar vormen emoties integendeel een belangrijke en zelfs onmisbare basis voor een ethisch leven. In dit lijvige werk onderzoekt ze of en hoe deze stelling hout snijdt.

    Daarvoor is in de eerste plaats een toereikende theorie over emoties nodig. Het eerste deel van haar werk wijdt Martha Nussbaum dus aan een filosofische analyse van de emoties. Hierin verruimt zij de oorspronkelijke visie van de stoïcijnen. Waardeoordelen zijn cognitieve processen in de moderne betekenis van het ontvangen en verwerken van informatie, die voor een groot deel niet-verbaal en niet-rationeel verlopen. Deze visie noemt zij een cognitief-evaluatief of neostoïcijns standpunt.

    In een zorgvuldig opgebouwd betoog onderzoekt zij vervolgens de geldigheid van haar uitgangspunt. Het literaire werk van Marcel Proust is het aanknopingspunt en vormt de rode draad. Ze maakt een kritische analyse van de visie van belangrijke filosofen, en fundeert haar standpunt op de resultaten van psychologisch en neurowetenschappelijk onderzoek over emoties. Vervolgens herziet ze haar basishypothese en vult deze aan op basis van inzichten in de emoties van dieren, de culturele bepaaldheid en uitingen van emoties en het belang van de vroegkinderlijke relaties als wortels voor onze volwassen emoties (de objectrelatietheorie). Een uitstapje naar de Kindertotenlieder van Mahler laat haar toe haar theorie nog verder te verfijnen.

    In dit deel slaagt Martha Nussbaum er volgens mij met glans in het standpunt van de ‘tegenpartij’ te weerleggen. Emoties zijn wel degelijk geen ongestuurde driften waaraan we overgeleverd zijn en die geen enkel verband hebben met de persoonlijke geschiedenis of de sociale context. Integendeel, wanneer we inzien hoe de persoonlijke vroegkinderlijke ervaringen van mensen negatieve emoties voeden die uiteindelijk kunnen leiden tot de maatschappelijke uitsluiting van groepen mensen, dan beseffen we pas goed hoe zwaar de ethisch-politieke consequenties van emoties wegen.

    Haar analyse leidt onvermijdelijk tot de conclusie dat zowel positieve als negatieve emoties essentieel zijn voor de ontwikkeling van moraal en zelfbesef. Moraal kan niet ontstaan zonder emoties en is er voor haar voortbestaan voortdurend van afhankelijk. Deze visie biedt volgens haar een paar voordelen. Ze impliceert de waardering van de menselijke vrijheid. En omdat ze emoties beschouwt als de erkenning van afhankelijkheid en onvolledigheid, biedt ze ook perspectieven voor de ontwikkeling van een moraal van liefde, respect en mededogen.

    Op welke manier nu kunnen emoties, die in de eerste plaats gericht zijn op het persoonlijk welbevinden, positief bijdragen aan een ethisch goed leven, dus ook gericht zijn op het welbevinden van anderen? Nussbaum wil deze vraag beantwoorden voor twee emoties die een grote rol spelen in de moraal: mededogen en liefde.

    In het tweede deel van haar werk toont Nussbaum aan hoe mededogen een onmisbare schakel is in een goede menselijke ethiek. Mededogen vertrekt immers van het gezichtspunt van de toeschouwer, en is dus afhankelijk van subjectieve inschattingen. Die zijn natuurlijk niet betrouwbaar als fundering voor een algemene ethiek. Verschillende filosofen en denkers hebben mededogen als ethisch richtsnoer dus willen vervangen door de rede. Nussbaum toont aan waarom een dergelijke benadering tekort schiet. Voor haar is mededogen als emotie weliswaar feilbaar en onvolmaakt, want mogelijks onevenwichtig en partijdig, maar wel een betere leidraad voor ethiek dan de zuivere rede. En een liberale democratie kan niet buiten mededogen als ethisch fundament, stelt ze.

    De vraag is dan ook hoe een meedogende samenleving eruit ziet. Martha Nussbaum is hier zeer duidelijk in. Alleen een samenleving die op verschillende manieren een gezonde emotionele ontwikkeling stimuleert kan een moraal van mededogen ondersteunen. Dit werkt zij voor verschillende samenlevingsaspecten ook bondig uit. In een dergelijke samenleving dienen er tegelijk rechtvaardige instituties te zijn, omdat men het onvolmaakte mededogen niet helemaal kan overlaten aan het particulier initiatief.
    Als argument voor goed uitgebouwde sociale voorzieningen in een land kan dit zeker tellen!

    Over wat rechtvaardig is zal er in ieder geval verschil van mening zijn. Nussbaum heeft bijvoorbeeld kritiek op de visie van John Rawls, en plaatst er haar eigen vermogensbenadering tegenover. Maar omdat dit buiten de context valt gaat zij er in dit werk niet op in.

    Het verdedigen van mededogen als ethische emotie is echter betrekkelijk eenvoudig, zegt Nussbaum. Met de liefde, en dan vooral de erotische liefde, ligt het moeilijker. Liefde is immers nog partijdiger en maakt mensen kwetsbaar, en is daardoor gekoppeld aan jaloezie en woede. Liefde is moreel problematisch en heeft verheffing nodig om te kunnen bijdragen aan een ethisch leven. De vraag is dus hoe partijdige, afhankelijke en mogelijks jaloerse en wraakzuchtige liefde zodanig kan hervormd worden dat ze steun biedt aan algemeen sociaal mededogen, wederkerigheid en respect voor individuen.

    In het derde en laatste deel onderzoekt ze verschillende traditionele opvattingen over de mogelijkheid om de liefde tot een morele deugd te verheffen. Hiertoe analyseert ze de werken van representatieve filosofen en kunstenaars uit verschillende periodes in de Westerse geschiedenis.

    De meeste pogingen om de menselijke liefde een ethische dimensie te geven schieten volgens Nussbaum tekort. Zij wijzen de menselijke onvolmaaktheid af en spiegelen een onbereikbaar ideaal voor dat de menselijke lichamelijke liefde verlaagt. Daarmee verlagen ze ook alle groepen die met lichamelijkheid en onvolmaaktheid geassocieerd worden – vrouwen, zwarten, joden, homoseksuelen. Alhoewel haar analyse vaak moeilijk te volgen was omdat ik niet voldoende vertrouwd ben met de besproken teksten, heb ik er toch enkele verrassende inzichten aan overgehouden.

    In het literaire werk van de Ierse schrijver James Joyce vindt zij haar eigen overtuiging het beste weergegeven. In de liefde worden we geconfronteerd met de onvolledigheid en onvolmaaktheid van mensen, zowel bij onszelf als bij anderen. Als we deze niet afwijzen maar aanvaarden kunnen we kiezen voor sociale rechtvaardigheid omdat iedereen onvolledig en onvolmaakt is en als dusdanig behoeftig maar ook de moeite waard om lief te hebben.
    "Oog hebben voor de voor iedereen geldende behoeften van het lichaam is een wezenlijke stap naar een afwijzing van bekrompenheid en rassenhaat", stelt zij (p. 612). Dit is een krachtig pleidooi voor vrijzinnig internationalisme.

    Volle vier jaar stond deze turf op de boekenplank geduldig te wachten . Het leek me bijna ondoenbaar om dit dikke werk te doorworstelen. Ik had echter kunnen weten dat dit helemaal niet nodig was. Martha Nussbaum schrijft immers altijd uitzonderlijk toegankelijk, ook voor een niet-filosoof. Anders dan veel vakgenoten hanteert ze een eenvoudige en begrijpelijke taal en vermijdt zoveel mogelijk hinderlijk vakjargon. Dank zij de vakkundige vertaling van Patty Adelaar komt haar soms bijna poëtische taalgebruik ook in het Nederlands volledig tot zijn recht.

    Dit werk is een schoolvoorbeeld van zorgvuldig filosofisch redeneren met veel aandacht voor details. Het betoog is stevig en veelzijdig onderbouwd door filosofische studie, wetenschappelijk onderzoek, de studie van kunst en literatuur en in even grote mate eigen ervaring en intuïtie. Het is dus ook een zeer persoonlijk werk, en de zorgzaamheid waarmee Nussbaum het thema aanpakt getuigt van hetzelfde respect, mededogen en liefde die ze in haar werk behandelt. Dat zij consequent de vrouwelijke derde persoonsvorm gebruikt is dan ook zeker geen detail.

    Natuurlijk heeft Martha Nussbaum in dit werk het probleem van emoties in de ethiek niet opgelost. Maar met zijn ontzettend rijke inhoud biedt dit inspirerende en ongemeen boeiende boek in ieder geval veel stof tot nadenken. Terecht spreekt The New York Times over het magnum opus van Martha Nussbaum.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Darwin in een notendop
    Klik op de afbeelding om de link te volgen van ROOSMALEN, M., Darwin in een notendop. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2009, 121 pp. - ISBN 978 90 351 3418 8

    Geen enkele wetenschappelijke theorie heeft ons denken over de natuur en onszelf zo ingrijpend beïnvloed als de evolutietheorie van Charles Darwin. Ze wordt bovendien volop ondersteund door het onderzoek en de bevindingen van de moderne natuurwetenschappen. Die stellen ons in staat om de details bij te stellen en de onderliggende processen beter te begrijpen, maar het basisidee blijft stevig overeind.

    Toch bestaan er zelfs onder deskundigen nog zeer veel misverstanden over het ontstaan en de overleving van de soorten. En nog steeds kent noch aanvaardt een groot aantal mensen de evolutietheorie en is er een – gelukkig kleinere – groep die ze actief bestrijdt. Geheel ten onrechte, want de evolutietheorie is waterdicht en wordt gestaafd door een massa wetenschappelijke bewijzen. Dat er desondanks nog altijd radicale en rabiate tegenstanders zijn, zegt misschien wel veel meer over de juistheid van de evolutietheorie dan zij durven vermoeden.

    De evolutietheorie is echter helemaal niet zo eenvoudig als ze op het eerste zicht lijkt. Marc van Roosmalen, bioloog in hart en nieren, onderneemt in dit dunne boekje een poging om ons wegwijs te maken. Hij start met een vrij uitgebreide biografie van de bescheiden, noeste werker en veelzijdige wetenschapper Charles Darwin. Het deed me plezier dat hij daarin ook recht doet aan de onmisbare inbreng van zijn vriend Alfred Russell Wallace, die ten onrechte vaak vergeten wordt.

    De grootste verdienste van Darwin is niet dat hij het evolutie-idee heeft gelanceerd, maar dat hij een aannemelijk natuurwetenschappelijk verklaringsmodel opstelde voor de biodiversiteit op aarde. Al in de oudheid hadden een paar Griekse filosofen het idee van een evoluerende natuur overwogen. Die gedachte werd naar de achtergrond verdrongen door het christendom. Vanaf de moderne tijd werd ze weer leven ingeblazen door de bevindingen van de geologie en talrijke fossiele vondsten. Het tweede hoofdstukje vertelt de beknopte geschiedenis van het evolutionaire denken met de belangrijkste vertegenwoordigers tot Charles Darwin.

    Vervolgens schetst van Roosmalen hoe de evolutietheorie de moderne natuurwetenschappen heeft beïnvloed en vorm gaf aan het neodarwinisme. We krijgen er onder meer een snelcursus genetica, en een zeer beknopte inleiding in de sociobiologie, de moleculaire fylogenetica, de microbiologie en de evolutionaire ontwikkelingsbiologie. Zelfs voor de lezer met enige voorkennis is dit hoofdstuk door de wetenschappelijke terminologie een taaie brok.

    Voor onze inspanning worden we echter beloond met een heel boeiende en leerrijke toepassing. Waarom moeten we de harde schaal van noten eerst kraken om de vrucht te kunnen opeten en kunnen we zonder gevaar op vergiftiging in een appel bijten maar laten we de pitjes beter ongedeerd? De evolutietheorie verklaart waarom planten verschillende soorten vruchten hebben en hoe we kunnen weten welke eetbaar zijn en welke niet. In het vierde hoofdstuk deelt van Roosmalen zijn grondige kennis met ons over de co-evolutie van planten en dieren. Dank zij deze inzichten was hij in staat om een paar jaar probleemloos in het regenwoud te overleven op een dieet van zaden en vruchten.

    Het boek sluit af met een interview uit 2002 van Wim Swinnen met Johan Braeckman over enkele veel voorkomende misverstanden over de evolutietheorie.

    Behalve het derde hoofdstuk, dat minder toegankelijk is voor de doorsnee lezer, is dit boekje vlot leesbaar. Wie niet veel tijd heeft maar toch een degelijke en inzichtelijke inleiding wil lezen over de evolutietheorie zal er zeker zijn gading vinden. De kleine letters maken het lezen echter minder comfortabel en er zijn geen illustraties, beide waarschijnlijk in functie van het formaat van het boek.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God is niet groot
    Klik op de afbeelding om de link te volgen HITCHENS, C., God is niet groot. (Vert. God Is Not Great) A’dam, Uitg. Meulenhoff, 2007, 317 pp. – ISBN 978 90 290 8040 8

    Religie trekt het politiek-maatschappelijk debat altijd naar zich toe en dringt zich aan iedereen op, zegt de journalist, politiek activist en polemist Christopher Hitchens. Als atheïst en aanhanger van verlichting, rationalisme en humanisme, staat hij uitermate kritisch tegenover het geloof. Hij zou er echter geen probleem mee hebben als gelovigen hem met rust lieten en hem toelieten zijn leven in te richten zoals hij dat zelf verkiest. Maar daartoe is het geloof niet in staat, zegt hij, want ieder georganiseerd geloof claimt de absolute waarheid te bezitten waaraan iedere mens zich zou moeten onderwerpen.

    De overvloed aan goden en religies, en de broedermoord binnen en tussen godsdiensten maken echter duidelijk genoeg dat God de mens niet naar zijn evenbeeld geschapen heeft. Het is andersom gegaan, zegt Hitchens. Religie is mensenwerk en dat maakt hij overvloedig duidelijk in zijn boek.

    Gedegen wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de religieuze mythen verzonnen zijn en niet op waarheid berusten. De georganiseerde religie levert bovendien de religieuze grondslag voor de verbeten strijd om het eigen gelijk, de jacht op andersdenkenden, racisme en onverdraagzaamheid, de onderdrukking van vrouwen, het misbruik van kinderen, bloedoffers en een hele reeks verschrikkelijke gewelddadigheden in heden en verleden.

    Voor wie dat nog niet wist maakt Hitchens een scherpe analyse van de absurditeit van de godsdienstige beweringen, de ongerijmdheid en inconsistentie van geboden en verboden op natuurlijk gedrag en de onzin van leefregels en dieetvoorschriften die het leven van gewone, onwetende en ongeletterde mensen bezwaren. In een bevlogen betoog stelt hij de stupiditeiten en wreedheden aan de kaak binnen en tussen aanhorigheden, waarin religieuze teksten en gebruiken worden gehanteerd als oorlogsverklaringen. Hij onthult de veelvuldige verstrengeling van georganiseerde religie en corrupte regimes en ontkracht daarmee het klassieke tegenargument dat seculiere regimes evenveel en zelfs meer ellende hebben veroorzaakt.

    Als er mensen waren die in naam van hun geloof opkwamen voor anderen, dan deden zij dat niet als gelovigen maar uit humanisme, zegt Hitchens. Het naleven van de Gulden Regel vereist immers geen bovennatuurlijke autoriteit. Menselijk fatsoen komt niet uit religie voort, het gaat eraan vooraf.

    Volgens Hitchens hebben we behoefte aan een nieuwe Verlichting, die van het gezond verstand. De moderne mens heeft geen nood meer aan fabels die stammen uit tijden waarin absolute heersers het voor het zeggen hadden en men nog bijna niets wist over de natuur. De echte vooruitgang ligt niet in het bestuderen van heilige teksten die als bedrieglijke verzinsels zijn ontmaskerd, maar in de menselijke ethiek. Die zou er zeer mee gebaat zijn als mensen hun leven baseerden op redelijkheid en kritisch onderzoek. Filosofie begint immers waar religie eindigt.
    Wie toch wil geloven moet zich realiseren dat religie een facultatieve, irrelevante privé-aangelegenheid is geworden. Gelovigen moeten ophouden andersdenkenden al dan niet met geweld tot hun geloof over te halen. Daar kan ik het alleen maar mee eens zijn.

    Ik ben met enige terughoudendheid aan dit boek begonnen. Het zou niet het eerste werk zijn waarin religie ongenuanceerd aangevallen wordt en even fanatiek bestreden als ze zelf tekeer kan gaan. Maar het is me al bij al behoorlijk meegevallen. Hitchens voert geen kruistocht tegen de religie, maar zet haar gewoon in haar hemd. Zijn betoog is meestal nuchter en redelijk, zijn spitsvondige argumentatie stevig onderbouwd.
    Hij laat zijn verontwaardiging alleen de vrije loop wanneer hij geweld, racisme en onderdrukking aanklaagt.

    In God is niet groot toont Christopher Hitchens op scherpzinnige wijze aan dat religie inderdaad niets meer dan mensenwerk is. Mij moest hij daarvan niet meer overtuigen. Het was bovendien een tegelijk plezierige en excellente oefening in kritisch denken.

    De vraag is echter of de gelovigen die Hitchens wil aanspreken dit ook zouden vinden. Het is veel waarschijnlijker dat zijn boek, zoals zovele in dat genre, zijn doel compleet voorbij schiet want niet gelezen wordt door zijn doelpubliek. Religie is immers nuttig en heeft met rationaliteit niet veel van doen.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De grote transformatie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen ARMSTRONG, K., De grote transformatie. Het begin van onze religieuze tradities. (Vert.The Great Transformation) A’dam, Uitg. De Bezige Bij, 2005, 544 pp. – ISBN 90 234 1905 7 "Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet."
    Wat wij kennen als de Gulden Regel hebben wijzen in de As- of Spiltijd onafhankelijk van elkaar als morele basisregel geformuleerd.

    De Spiltijd wordt algemeen beschouwd als een van de vruchtbaarste perioden van intellectuele, psychologische, filosofische en religieuze verandering in de geschreven geschiedenis. Ze staat bekend als de eerste Verlichting. Pas in de 18e eeuw werden haar inzichten geëvenaard door de Westerse Verlichting, die de basis vormt voor onze wetenschappelijke en technologische verworvenheden en de sociale en politieke inrichting van onze moderne maatschappij.

    Van ongeveer 900 tot 200 v.C. ontstonden in vier verschillende gebieden de grote wereldtradities waarop de mensheid zich nog steeds verlaat: confucianisme en taoïsme in China, hindoeïsme en boeddhisme in India, monotheïsme in Israël en filosofisch rationalisme in Griekenland. Het rabbijnse jodendom, het christendom en de islam bijvoorbeeld bouwen allemaal voort op de inzichten uit de Spiltijd.

    In de periode voor 900 v.C. stonden over de hele wereld rituelen en mensen- en dierenoffers centraal in de religieuze zoektocht. Mensen voelden zich machteloos en afhankelijk van externe krachten en probeerden de goden daarmee gunstig te stemmen. In de woelige en gewelddadige tijden van de Spiltijd zochten profeten, mystici en filosofen daarom naar meer houvast. Ze meenden dat de mens niet zonder meer overgeleverd is aan de willekeur van ongrijpbare krachten buiten hem, maar zich moet bezinnen op zichzelf en het eigen gedrag veranderen.

    De Spiltijdwijzen stelden moraliteit centraal in het geestelijke leven en predikten een spiritualiteit van empathie en mededogen. Hervorming moet beginnen bij jezelf, je moet niet anderen ter verantwoording roepen. Het doorbreken van de grenzen van het egoïsme geeft een diepere bevrediging dan het toegeven aan genotzucht en het streven naar macht. Je goedheid mocht ook niet beperkt blijven tot de eigen omgeving: je zorg moest zich op de een of andere manier tot de hele wereld uitstrekken. Religie was geen kwestie meer van rituelen maar van respect voor de heilige rechten van anderen, niet over offers en onderwerping aan goddelijke machten.

    Deze hervormers waren er bovendien niet op uit hun eigen visie aan anderen op te dringen. Niemand mocht ooit religieuze leerstellingen in goed vertrouwen of uit de tweede hand aanvaarden, vonden zij. Men moest alles ter discussie stellen en elke leer aan de persoonlijke ervaring te toetsen. De denkers en zieners uit de Spiltijd hadden geen enkele belangstelling voor doctrines of metafysica.

    Ze waren echter zo vooruitstrevend en hun visie was zo radicaal dat latere generaties de neiging hadden water bij de wijn te doen. Het was meestal een teken dat de Spiltijd over zijn hoogtepunt heen was wanneer een profeet of filosoof de nadruk begon te leggen op verplichte doctrines. Eeuwen van institutionele, politieke en intellectuele ontwikkeling hebben het belang van mededogen in de religie aan het oog onttrokken. Tot welke absurditeiten dit leidde kunt u lezen in het scherpe boek van Christopher Hitchens.

    De benaming Spiltijd suggereert zowel qua tijd als inhoud een eenvormigheid die er in feite niet was. In die zes- à zevenhonderd jaar ontwikkelden de volkeren van de Spiltijd zich in hun eigen tempo. Terwijl in het ene gebied de spiltijd tot bloei kwam kreeg hij in het andere een nieuwe vorm of liep hij ten einde. Elke traditie ontwikkelde haar eigen formulering en praktijk van de Gulden Regel. Langs uiteenlopende wegen ontdekten ze echter allen dat ze werkte. Ondanks alle verschillen en aberraties vormen empathie, respect en mededogen nog altijd de lakmoesproef voor ware religiositeit in iedere grote religie.

    Op basis van het beschikbare materiaal reconstrueert Karen Armstrong de spirituele ontwikkeling van de volken in China, India, het Midden-Oosten en Griekenland in de periode van ca. 1600 tot 200 v.C. Ze belicht hoe de oude godsdiensten geleidelijk plaats maakten voor nieuwe vormen van religie, waarin rituelen niet dienden om externe goden gunstig te stemmen maar verdieping centraal stond. Ze beschrijft hoe de spiritualiteit van de Spiltijd tot een hoogtepunt kwam en weer uitstierf. En ze verduidelijkt hoe deze evolutie vervlochten was met belangrijke politieke en sociale omwentelingen in de verschillende regio’s.

    Wij moeten het ethos uit de Spiltijd herontdekken, zo betoogt Karen Armstrong. In onze globaliserende wereld kunnen we ons geen bekrompen of selecte visie meer veroorloven. We moeten leren leven en handelen alsof mensen in verre landen even belangrijk zijn als wijzelf. Ik zou dit willen uitbreiden tot tolerantie en pluralisme in de eigen samenleving, want in de geest van de Spiltijd begint hervorming bij onszelf.

    Armstrong heeft zich ontzettend goed gedocumenteerd. Ze voert een stoet op van bekende en minder bekende figuren en is verbazend goed op de hoogte zowel van de historische context als van de biografie en geschriften van de protagonisten. Voor haar studie verlaat ze zich op een indrukwekkende lijst van deskundigen. Het is heel leerrijk te ontdekken hoe in de huidige culturen van Oost en West de specifieke spiltijdfilosofieën nog herkenbaar zijn.

    Haar benadering is chronologisch. Ieder hoofdstuk behandelt de ontwikkeling van de verschillende volken in een bepaalde tijdsperiode. Deze keuze begrijp ik niet goed, gezien de evolutie van de spiritualiteit bij de verschillende volken niet synchroon verloopt. Om de ontwikkeling in een bepaald gebied te kunnen volgen moet je daardoor telkens terugkeren naar het vorige hoofdstuk.

    De tekst is vlot geschreven, maar door de vele onbekende details niet altijd eenvoudig te volgen. Met veel begrippen, persoonlijkheden en gebeurtenissen uit China en India zijn wij als westerlingen immers niet vertrouwd. Gelukkig bevat het boek zowel een verklarende woordenlijst als een personenregister. Er is ook een zeer uitgebreide notenlijst en dito bibliografie.

    Een dikke en soms taaie pil, maar vooral een fascinerende ontdekkingstocht naar de religieuze en filosofische wortels van de beschaving.

    © Minervaria 
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom cultuur belangrijk is
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SCRUTON, R., Waarom cultuur belangrijk is. (Vert. Culture Counts. Faith and Feeling in a World Besieged) A’dam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2008, 144 pp. – ISBN 978 90 468 0390 5

    In dit essay hanteert de Britse conservatieve filosoof Roger Scruton de term cultuur in een enge betekenis. Hij neemt het op voor wat weleens als de ‘hoge cultuur’ van de westerse beschaving wordt aangeduid. Het artistieke en filosofische erfgoed, dat traditioneel aan de universiteiten en academies werd onderwezen, is volgens hem in recente jaren, en dan vooral in Amerika, het voorwerp van neerbuigende afwijzing. Veel docenten verwerpen de traditionele cultuuruitingen omdat ze deze zien als louter restanten van achterhaalde patriarchale, aristocratische, burgerlijke of theocratische opvattingen.

    Scruton probeert aan te tonen waarom deze redenering onjuist is.
    Hij heeft het over het verschil tussen cultuur en beschaving, zet kunst af tegen populair vermaak en recreatie en vraagt zich af wat we onder echte kunst kunnen verstaan. In een interessant hoofdstuk neemt hij met degelijke argumenten het moderne leerlinggerichte onderwijs op de korrel en legt uit waarom we kennis en informatie niet mogen verwarren. Hij betoogt hoe moeilijk het is om cultuur – en bij uitbreiding kennis in het algemeen – te onderwijzen aan de pop- en tv-generatie.

    Natuurlijk hebben we musea, universiteiten en archieven die zijn gewijd aan het bewaren van de overblijfselen van onze cultuur. Maar daarmee wordt niet gegarandeerd dat deze cultuur het overleeft want als cultuur overleeft ze in ons, de waarnemers en gebruikers van die overblijfselen. En Scruton voorziet terecht dat, als ze ons niet meer raakt, haar betekenis ook verloren gaat. Want kunst is ook de drager van ons morele erfgoed, aldus Scruton.

    De zaak is echter nog niet verloren. Hij put hoop uit bewegingen van kunstenaars die zich inspireren aan de klassiekers uit de westerse cultuur. In het laatste hoofdstuk geeft hij een aantal voorbeelden in de harmonieuze muziek, de figuratieve schilderkunst en de klassieke architectuur.

    Ook al deel ik zijn conservatieve afkeer van het modernisme en het heimwee naar tradities en oude normen en waarden niet, toch heeft Scruton volgens mij wel een punt. In een tijd van ‘vercommercialisering van het menselijk hart door de media’ verkeren esthetische waarden voortdurend in conflict met het achtergrondlawaai van het moderne leven. Populariteit en kassucces zijn niet de beste criteria voor het beoordelen van de waarde van kunst. Misschien moet er inderdaad wel gewaakt worden voor een algemene vervreemding van ons culturele erfgoed.

    In zijn moralistische kijk op cultuur en haar anti-adepten en de verheerlijking van ‘vroeger’ kan ik mij echter niet vinden. Volgens Scruton leven wij in een tijd van culturele neergang. De Westerse samenlevingen verkeren in een acute identiteitscrisis. Ze worden bedreigd door cultureel relativisme en multicultureel denken.

    Scruton is er bovendien van overtuigd dat de Westerse cultuur al zo multicultureel als mogelijk is en meent dat we ons krachtig moeten verzetten tegen de multiculturalisten. De Westerse cultuur is volgens hem superieur aan andere omdat ze als enige een universalistische visie huldigt op de mens en deze op neutrale wijze verspreidt. Een paar op zijn minst zeer betwistbare stellingen!
    Verder viel mij moeilijk het eens zijn met de houding van een elite, die neerbuigende oordelen velt over gewone mensen die “het maaien van het gazon beschouwen als hun levensavontuur” (p. 96)

    Dit boek was, na een paar interviews met de auteur, een hernieuwde en instructieve kennismaking met het huidige conservatieve gedachtegoed.

    Aanvankelijk beleefde ik plezier aan de redeneerkunst van Scruton, maar door de lange en ingewikkelde zinnen werd het lezen gaandeweg minder aangenaam.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als mannen konden praten ...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen GRATCH, A.., Als mannen konden praten … dan zouden ze dit zeggen. (Vert. If men could talk … here’s what they’d say) Utrecht, Het Spectrum, 2001, 336 pp. – ISBN 90 461 5024 0

    "Mannen zijn moeilijk. Oppervlakkig gezien lijken ze vaak afstandelijk en ongrijpbaar. Of luidruchtig en onhebbelijk. En wanneer je probeert ze te leren kennen wordt dat vaak erger."

    Zo begint Alon Gratch, die als psychotherapeut hoofdzakelijk met mannen werkt, zijn boek. Een opmerkelijke uitspraak uit de mond van een man. Want mannen vinden van zichzelf dat zij logisch en rechtlijnig denken en handelen, en dus zeker niet moeilijk zijn. Moeilijk zijn is voorbehouden aan vrouwen.

    Maar psychotherapie heeft net niet met logisch denken te maken, maar alles met emoties en gevoelens. En op dit gebied voelen veel mannen zich doorgaans niet op hun gemak. In zijn boek bespreekt Gratch zijn ervaringen met mannelijke cliënten. Zijn ambitie: hij wil het ‘verhaal uit de eerste hand’ over mannen vertellen.

    Hiermee hoopt hij vrouwelijke lezers te helpen om hun relatie met mannen te verbeteren en wil hij een hand uitsteken naar mannelijke lezers om uit hun emotionele isolement te breken. Als vrouw koester je dus meteen hoge verwachtingen. Gratch schreef zijn boek overigens vooral voor vrouwen. Die zullen volgens hem altijd het gedrag van mannen proberen te ontcijferen om hun relatie met hen te verbeteren.

    Het is duidelijk dat mannen anders zijn dan vrouwen, zegt Gratch. Mannen moeten hun geslachtsidentiteit aanhoudend bevechten. Omdat ze zich als kind moesten losmaken van hun moeder om man te kunnen worden, moeten ze zich afzetten tegen hun vrouwelijke kanten, of beter de eigenschappen in zichzelf die ze met vrouwelijkheid associëren: kwetsbaarheid, onzekerheid en gevoeligheid. Maar daarmee verdwijnen die eigenschappen niet, ze komen op een andere, bedekte en vaak verwrongen manier aan de oppervlakte. Hier is dus een psychoanalytische visie aan de orde.

    Gratch onderscheidt zeven kenmerken of aspecten die verklaren waarom mannen zo moeilijk zijn. Ze zijn eigenlijk te beschouwen als evenveel dimensies van het manzijn, die elkaar onderling beïnvloeden. Geheel in de lijn van de psychoanalytische kijk beschouwt hij ze als afweermechanismen tegen behoeften en eigenschappen die ze niet mogen hebben van zichzelf.

    Ieder van deze dimensies wordt door Gratch in een afzonderlijk hoofdstuk besproken. Hij legt uit wat ze betekenen en hoe ze het doen en laten van mannen kunnen beïnvloeden. Hij besteedt ook aandacht aan de wijze waarop ze hun problemen kunnen aanpakken. Hiervoor put hij uit zijn jarenlange psychotherapeutische praktijk.

    In essentie hebben mannen en vrouwen met dezelfde emotionele problemen en opgaven te maken, maar ze lossen die doorgaans op een verschillende manier op. Het resultaat zou echter veel evenwichtiger en meer bevredigend zijn als ze zowel hun ‘mannelijke’ als ‘vrouwelijke’ eigenschappen zouden erkennen en uiten. Daarom pleit Gratch herhaaldelijk voor integratie van mannelijkheid en vrouwelijkheid bij beide geslachten. Hij vergelijkt het met de ideale leiderschapsstijl: die verenigt aandacht voor de kwestie met aandacht voor de mensen. De winnende combinatie bestaat uit zakelijkheid en afstandelijkheid enerzijds en gevoeligheid en betrokkenheid anderzijds.

    Met liefde en betrokkenheid beschrijft Gratch de worsteling van zijn cliënten om uit hun emotionele isolement te breken.

    Hij heeft mijn verwachtingen echter slechts gedeeltelijk ingelost. Een paar typisch mannelijke gedragingen zijn minder raadselachtig geworden. Toch vond ik de gedachtegang van het boek niet gemakkelijk te volgen, ook al zijn veel inzichten herkenbaar. Het betoog is rijk gestoffeerd met voorbeelden uit zijn psychotherapeutische praktijk, maar weinig gestructureerd en onsystematisch uitgewerkt. De analyse van de voorbeelden lijkt me vaak vergezocht, maar dat kadert natuurlijk in de psychoanalytische visie. Het is ook maar de vraag of de problemen van mannen in psychotherapie wel een goede steekproef vormen voor de psychologie van de gehele mannelijke bevolking.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Succes zonder stress
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BAILEY, J., Succes zonder stress. (Vert. The Speed Trap) A’dam, Uitg. Luitingh-Sijthoff, 2000, 238 pp. – ISBN 90 245 3616 2

    We zijn met allerlei dingen tegelijk bezig en elke klus moet snel geklaard zijn. Ons nog-te-doenlijstje wordt steeds langer en we moeten de concurrentie voor blijven. We hebben kant-en-klare ontbijtproducten, magnetronwafels en krediet-terwijl-u-wacht. Elk jaar wordt de snelheid van onze computers verdubbeld en het internet houdt ons van minuut tot minuut op de hoogte van de laatste nieuwtjes. We doen misschien veel meer dan vroeger, maar we zitten gevangen in de haastfuik, zegt Joseph Bailey.

    Intussen lijden steeds meer mensen onder stress, angst, slapeloosheid, relatieproblemen en depressiviteit. Ze hebben het alsmaar drukker, terwijl ze zich schuldig voelen omdat ze niet genoeg doen. En ze verlangen naar de weekends, vakanties, hun pensioen of de dag ergens in de toekomst wanneer ze voldoende zouden hebben gespaard om zich uit het hectische bestaan te kunnen terugtrekken en eindelijk te kunnen ‘leven’.

    Zo’n gestrest bestaan is helemaal niet nodig, aldus Bailey. Wij gaan er gemakkelijk van uit dat onze belevingswereld bepaald wordt door het weer, het verkeer, de stemming en het gedrag van anderen, de beurs en toevallige omstandigheden waarop we geen invloed hebben. Maar in werkelijkheid geven we ons leven vorm door onze gedachten.
    Een van de belangrijkste redenen waarom we verstrikt raken in de haastfuik is de druk van alle verplichtingen waaraan we zelf menen te moeten voldoen. Niet de buitenwereld is immers de oorzaak van de stress, het is onze eigen opgejaagde geest die ze schept.

    Ik ben niet het slachtoffer van de hectische wereld waarin ik leef maar ik schep die wereld zelf. Als ik erin slaag mijn gedachten over de omstandigheden te veranderen verandert ook mijn leven. Denken biedt keuzemogelijkheden. Ik kan naar willekeur mijn gedachten wijzigen, en op die manier zelf bepalen of ik me druk maak en waarover. Dit gevoel van vrijheid schenkt gemoedsrust en innerlijke wijsheid.

    In zijn boekje wil Bailey aantonen dat iedere mens als denker de schepper is van zijn eigen realiteit. In de inleiding verheldert hij de drie principes die hij voor ons psychisch welzijn belangrijk acht. Die zijn in feite een vrije vertaling van de basisinzichten van de cognitieve psychologie, gelardeerd met een beetje zweverige spritualiteit. Bailey noemt het bewustzijnspsychologie of psychology of mind. Deze benadering was mij onbekend en op internet is er weinig en slechts vage informatie over te vinden. Dit boezemt een nuchter mens als ik in ieder geval weinig vertrouwen in.
    Ieder volgend hoofdstukje vertelt het verhaal van iemand wiens leven na een training in deze principes ingrijpend veranderde.

    Was het echter maar zo gemakkelijk! Je eigen gedachten over situaties veranderen is uiterst zelden het gevolg van een cursus of een Aha-erlebnis, zoals Bailey het voorstelt. Het eigen denkpatroon is een ingesleten gewoonte en gewoonten veranderen is doorgaans, zoniet altijd, een langdurig en moeizaam proces.

    Ondanks de vlotte stijl en de aanbeveling van Richard Carlson heeft dit boekje mij teleurgesteld. De achterliggende visie mag dan terecht zijn en haar deugdelijkheid bewezen hebben, in de verhalen van Bailey wordt de toepassing ervan te rooskleurig voorgesteld en oppervlakkig uitgewerkt. Bovendien wordt gaandeweg de indruk sterker dat Bailey met zijn boekje vooral reclame maakt voor zijn eigen winkel.

    © Minervaria       
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!