WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    03-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als mannen konden praten ...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen GRATCH, A.., Als mannen konden praten … dan zouden ze dit zeggen. (Vert. If men could talk … here’s what they’d say) Utrecht, Het Spectrum, 2001, 336 pp. – ISBN 90 461 5024 0

    "Mannen zijn moeilijk. Oppervlakkig gezien lijken ze vaak afstandelijk en ongrijpbaar. Of luidruchtig en onhebbelijk. En wanneer je probeert ze te leren kennen wordt dat vaak erger."

    Zo begint Alon Gratch, die als psychotherapeut hoofdzakelijk met mannen werkt, zijn boek. Een opmerkelijke uitspraak uit de mond van een man. Want mannen vinden van zichzelf dat zij logisch en rechtlijnig denken en handelen, en dus zeker niet moeilijk zijn. Moeilijk zijn is voorbehouden aan vrouwen.

    Maar psychotherapie heeft net niet met logisch denken te maken, maar alles met emoties en gevoelens. En op dit gebied voelen veel mannen zich doorgaans niet op hun gemak. In zijn boek bespreekt Gratch zijn ervaringen met mannelijke cliënten. Zijn ambitie: hij wil het ‘verhaal uit de eerste hand’ over mannen vertellen.

    Hiermee hoopt hij vrouwelijke lezers te helpen om hun relatie met mannen te verbeteren en wil hij een hand uitsteken naar mannelijke lezers om uit hun emotionele isolement te breken. Als vrouw koester je dus meteen hoge verwachtingen. Gratch schreef zijn boek overigens vooral voor vrouwen. Die zullen volgens hem altijd het gedrag van mannen proberen te ontcijferen om hun relatie met hen te verbeteren.

    Het is duidelijk dat mannen anders zijn dan vrouwen, zegt Gratch. Mannen moeten hun geslachtsidentiteit aanhoudend bevechten. Omdat ze zich als kind moesten losmaken van hun moeder om man te kunnen worden, moeten ze zich afzetten tegen hun vrouwelijke kanten, of beter de eigenschappen in zichzelf die ze met vrouwelijkheid associëren: kwetsbaarheid, onzekerheid en gevoeligheid. Maar daarmee verdwijnen die eigenschappen niet, ze komen op een andere, bedekte en vaak verwrongen manier aan de oppervlakte. Hier is dus een psychoanalytische visie aan de orde.

    Gratch onderscheidt zeven kenmerken of aspecten die verklaren waarom mannen zo moeilijk zijn. Ze zijn eigenlijk te beschouwen als evenveel dimensies van het manzijn, die elkaar onderling beïnvloeden. Geheel in de lijn van de psychoanalytische kijk beschouwt hij ze als afweermechanismen tegen behoeften en eigenschappen die ze niet mogen hebben van zichzelf.

    Ieder van deze dimensies wordt door Gratch in een afzonderlijk hoofdstuk besproken. Hij legt uit wat ze betekenen en hoe ze het doen en laten van mannen kunnen beïnvloeden. Hij besteedt ook aandacht aan de wijze waarop ze hun problemen kunnen aanpakken. Hiervoor put hij uit zijn jarenlange psychotherapeutische praktijk.

    In essentie hebben mannen en vrouwen met dezelfde emotionele problemen en opgaven te maken, maar ze lossen die doorgaans op een verschillende manier op. Het resultaat zou echter veel evenwichtiger en meer bevredigend zijn als ze zowel hun ‘mannelijke’ als ‘vrouwelijke’ eigenschappen zouden erkennen en uiten. Daarom pleit Gratch herhaaldelijk voor integratie van mannelijkheid en vrouwelijkheid bij beide geslachten. Hij vergelijkt het met de ideale leiderschapsstijl: die verenigt aandacht voor de kwestie met aandacht voor de mensen. De winnende combinatie bestaat uit zakelijkheid en afstandelijkheid enerzijds en gevoeligheid en betrokkenheid anderzijds.

    Met liefde en betrokkenheid beschrijft Gratch de worsteling van zijn cliënten om uit hun emotionele isolement te breken.

    Hij heeft mijn verwachtingen echter slechts gedeeltelijk ingelost. Een paar typisch mannelijke gedragingen zijn minder raadselachtig geworden. Toch vond ik de gedachtegang van het boek niet gemakkelijk te volgen, ook al zijn veel inzichten herkenbaar. Het betoog is rijk gestoffeerd met voorbeelden uit zijn psychotherapeutische praktijk, maar weinig gestructureerd en onsystematisch uitgewerkt. De analyse van de voorbeelden lijkt me vaak vergezocht, maar dat kadert natuurlijk in de psychoanalytische visie. Het is ook maar de vraag of de problemen van mannen in psychotherapie wel een goede steekproef vormen voor de psychologie van de gehele mannelijke bevolking.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Succes zonder stress
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BAILEY, J., Succes zonder stress. (Vert. The Speed Trap) A’dam, Uitg. Luitingh-Sijthoff, 2000, 238 pp. – ISBN 90 245 3616 2

    We zijn met allerlei dingen tegelijk bezig en elke klus moet snel geklaard zijn. Ons nog-te-doenlijstje wordt steeds langer en we moeten de concurrentie voor blijven. We hebben kant-en-klare ontbijtproducten, magnetronwafels en krediet-terwijl-u-wacht. Elk jaar wordt de snelheid van onze computers verdubbeld en het internet houdt ons van minuut tot minuut op de hoogte van de laatste nieuwtjes. We doen misschien veel meer dan vroeger, maar we zitten gevangen in de haastfuik, zegt Joseph Bailey.

    Intussen lijden steeds meer mensen onder stress, angst, slapeloosheid, relatieproblemen en depressiviteit. Ze hebben het alsmaar drukker, terwijl ze zich schuldig voelen omdat ze niet genoeg doen. En ze verlangen naar de weekends, vakanties, hun pensioen of de dag ergens in de toekomst wanneer ze voldoende zouden hebben gespaard om zich uit het hectische bestaan te kunnen terugtrekken en eindelijk te kunnen ‘leven’.

    Zo’n gestrest bestaan is helemaal niet nodig, aldus Bailey. Wij gaan er gemakkelijk van uit dat onze belevingswereld bepaald wordt door het weer, het verkeer, de stemming en het gedrag van anderen, de beurs en toevallige omstandigheden waarop we geen invloed hebben. Maar in werkelijkheid geven we ons leven vorm door onze gedachten.
    Een van de belangrijkste redenen waarom we verstrikt raken in de haastfuik is de druk van alle verplichtingen waaraan we zelf menen te moeten voldoen. Niet de buitenwereld is immers de oorzaak van de stress, het is onze eigen opgejaagde geest die ze schept.

    Ik ben niet het slachtoffer van de hectische wereld waarin ik leef maar ik schep die wereld zelf. Als ik erin slaag mijn gedachten over de omstandigheden te veranderen verandert ook mijn leven. Denken biedt keuzemogelijkheden. Ik kan naar willekeur mijn gedachten wijzigen, en op die manier zelf bepalen of ik me druk maak en waarover. Dit gevoel van vrijheid schenkt gemoedsrust en innerlijke wijsheid.

    In zijn boekje wil Bailey aantonen dat iedere mens als denker de schepper is van zijn eigen realiteit. In de inleiding verheldert hij de drie principes die hij voor ons psychisch welzijn belangrijk acht. Die zijn in feite een vrije vertaling van de basisinzichten van de cognitieve psychologie, gelardeerd met een beetje zweverige spritualiteit. Bailey noemt het bewustzijnspsychologie of psychology of mind. Deze benadering was mij onbekend en op internet is er weinig en slechts vage informatie over te vinden. Dit boezemt een nuchter mens als ik in ieder geval weinig vertrouwen in.
    Ieder volgend hoofdstukje vertelt het verhaal van iemand wiens leven na een training in deze principes ingrijpend veranderde.

    Was het echter maar zo gemakkelijk! Je eigen gedachten over situaties veranderen is uiterst zelden het gevolg van een cursus of een Aha-erlebnis, zoals Bailey het voorstelt. Het eigen denkpatroon is een ingesleten gewoonte en gewoonten veranderen is doorgaans, zoniet altijd, een langdurig en moeizaam proces.

    Ondanks de vlotte stijl en de aanbeveling van Richard Carlson heeft dit boekje mij teleurgesteld. De achterliggende visie mag dan terecht zijn en haar deugdelijkheid bewezen hebben, in de verhalen van Bailey wordt de toepassing ervan te rooskleurig voorgesteld en oppervlakkig uitgewerkt. Bovendien wordt gaandeweg de indruk sterker dat Bailey met zijn boekje vooral reclame maakt voor zijn eigen winkel.

    © Minervaria       
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het onvoltooide land
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BOUVEROUX, J. & L. HUYSE, Het onvoltooide land. Leuven, Van Halewyck, 2009, 214 pp. – ISBN 978 90 5617 917 5


    Voor het buitenland lijkt België wel gebouwd op een kruitvat van spanningen. Meer dan de traditionele ideologische en sociaaleconomische breuklijnen trekken de verschillende belangen van de twee taalgemeenschappen het land uit elkaar.

    Het politieke leven in België is tegelijk boeiend en vermoeiend. Het politieke metselwerk is nooit af. Iedere hervorming of grondwetsherziening veroorzaakt weer nieuwe burentwisten en de behoefte aan een volgende hervorming.


    En toch wint stabiliteit het altijd weer van chaos. Steeds weer worden de plooien glad gestreken en nieuwe compromissen gevonden. In vergelijking met andere Europese etnische conflicthaarden is de Belgische geweldloze omgang met de communautaire problematiek wel zeer opmerkelijk.


    Hoe komt het dat België na al die verbouwingen nog bestaat? Gedurende de afgelopen 60 jaar evolueerde België van een unitaire staat naar federalisme. In dit boek vertellen de auteurs het verhaal van vier episodes in het nog onvoltooide communautair proces.

    De vier delen bevatten ieder een tweeluik. Jos Bouveroux, Wetstraatjournalist en voormalig hoofdredacteur van het VRT- radionieuws geeft het feitenrelaas. Luc Huyse, socioloog en emeritus hoogleraar van de Katholieke Universiteit Leuven, interpreteert en duidt. Ze kijken naar de rol van economische krachten, laten zien hoe godsdienst en vrijzinnigheid het communautaire rijpingsproces hebben vertraagd en wijzen op de cruciale interventies van het buitenland in de evolutie van ‘de kwestie’.


    De bijdragen van Jos Bouveroux geven een goed beeld van de complexiteit van de Belgische politiek. Zelfs voor de periodes die ik bewust heb meegemaakt is het een hele klus om zijn relaas te volgen. Niets is wat het lijkt en ettelijke politici hebben in de loop der jaren op eieren moeten lopen om het land bestuurbaar te houden.


    Gelukkig verheldert Luc Huyse de achtergrond van de gebeurtenissen op een inzichtelijke en vlot leesbare manier. Hij duikt in de archeologie van de communautaire kwestie en maakt duidelijk waar de spanningen tussen Vlamingen en Walen in essentie om gingen en gaan. België was altijd al een erg verdeeld land, waarin politieke stabiliteit nooit een vanzelfsprekendheid was. Al van bij het begin liepen de traditionele levensbeschouwelijke en sociaal-economische breuklijnen vrijwel gelijk met de uiteenlopende belangen van de twee taalgemeenschappen. Vaak moesten die bovendien als bliksemafleider dienen om de aandacht van meer essentiële problemen af te leiden.


    In de afgelopen halve eeuw heeft de communautaire problematiek het politieke landschap in België grondig beïnvloed en veranderd. Politieke partijen veranderen hun naam, ze splitsen, ze vormen kartels en gaan weer uiteen op de golven van de communautaire spanningen. Het politieke gekrakeel doet geregeld denken aan een vaudeville die binnen de Europese context slechts een storm in een glas water lijkt.


    De Vlaming en de Waal zitten er ondertussen bij en kijken ernaar. Want media en politici hebben een nieuwe kloof geschapen tussen de burger en de politiek. Gedegen onderzoek toont immers aan dat slechts een kleine minderheid van de Belgen zich druk maakt over de communautaire kwestie. Voor de meeste kiezers wegen – hoeft het te verbazen? – de sociaaleconomische zorgen het zwaarst.


    Het boek eindigt met een zeer doordachte en zinnige slotbijdrage van Luk Huyse over de toekomst, de hindernissen en drempels die nog te nemen vallen, waar het morgen en overmorgen om gaat en een verkenning van wat nog mogelijk is. Hij waarschuwt voor de opgeklopte retoriek van media en politici, de wederzijdse vervreemding, en de verscherping van de standpunten. Het zo typisch Belgische compromis, dat in het buitenland afwisselend bewondering en spot oogst, is volgens hem dringend aan herwaardering toe.


    Als televisiereeks werd Het onvoltooide land in de lente van 2009 op Canvas en de RTBF uitgezonden.


    Wie meer inzicht wil krijgen in het bewogen politieke wel en wee van het Belgenland zal zeker zijn gading vinden in dit vlot leesbare boek.


    ©  Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geisha. De verborgen geschiedenis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen DOWNER, L., Geisha. De verborgen geschiedenis. (Vert. Geisha. The Secret History of A Vanishing World) A’dam, De Bezige Bij, 2001, 424 pp. – ISBN 90 234 5375 1

    Toen Lesley Downer de kans kreeg om in een geishawijk te logeren greep ze de gelegenheid met beide handen aan. Hoewel ze tientallen jaren in Japan had gewoond en gewerkt had ze nauwelijks een glimp van hun wereld opgevangen. Toch duurde het nog maanden voor de deuren open zwaaiden. Maar toen ze eenmaal in de geishawereld was geaccepteerd werd ze geïntroduceerd in een wereld waarover zelfs de meeste Japanners niets weten.

    Het eerste deel van dit boek gaat over de geschiedenis van de geisha’s, de veranderingen die ze in de loop der eeuwen hebben ondergaan, en de romantische verhalen die er over hen in omloop zijn. In de standaardgeschiedenis van Japan worden geisha’ s doodgezwegen. Toen ze echter wat dieper ging graven ontdekte Lesley Downer dat ze bij belangrijke gebeurtenissen wel degelijk een rol hadden gespeeld, namelijk als vriendin, vertrouwelinge, minnares en soms echtgenote van de meest vooraanstaande mannen van het land. Maar deze vrouwen achter de besluitvormers stonden altijd in de schaduw.

    Geisha’s waren ooit de koninginnen van de subversieve, alternatieve maatschappij. In de Victoriaanse tijd – het hoogtepunt van hun populariteit – waren geisha’s het beste wat de amusementswereld in Japan te bieden had. Net als de popidolen van nu waren ze kleurrijke karakters, de sterren van een volkscultuur. Geisha’s doorliepen een lange, strenge opleidingsperiode, waarin ze leerden zich aan nauw omschreven gedrags- en omgangsregels te houden.

    In het tweede deel van het boek onthult ze de wereld van de geisha zelf en haar gewoonten en rituelen. Ze laat ons meekijken hoe ze zich opmaakt en haar kimono’s draagt, hoe ze leert zich op geishafeestjes charmant te gedragen en hoe haar privéleven eruit ziet. Van dit deel heb ik het meest geleerd én genoten. De wereld van de geisha’s is over het algemeen nog even romantisch, mysterieus en ondoordringbaar als voorheen. Er is echter een groot verschil tussen het leven van de geisha’s en maiko’s – leerling-geisha’s – vroeger en nu. De geisha’s uit het verleden werden als jong kind al voor dit leven bestemd. De moderne geisha’s hebben voor hun beroep gekozen. Het is een baan geworden, weliswaar niet zoals een andere.

    Lesley Downer beperkt zich niet tot een beschrijving van het geishaleven, maar situeert het in de eeuwenoude cultuur van huwelijk en man/vrouw relaties in Japan. Tot voor kort was, behalve in de laagste klasse van de maatschappij, een huwelijk een zuiver zakelijke aangelegenheid. Het was een verbond tussen twee families met als doel het produceren van kinderen om de familienaam voort te zetten. Tegen de wens van de familie in trouwen uit liefde was ondenkbaar. Men beschouwde het zelfs als hoogst onfatsoenlijk als een man graag de liefde bedreef met zijn vrouw. Seksueel genot vond een man buiten de deur.

    Zelfs in het moderne Japan vinden veel mannen het vanzelfsprekend dat ze in twee werelden kunnen leven, met in beide een vrouw. Thuis heeft hij zijn echtgenote, die voor de huishouding, de kinderen en de financiën zorgt. Hij geeft haar zijn salaris en zij geeft hem zakgeld. Buitenshuis heeft hij een ander soort vrouwen: geisha’s, gastvrouwen in clubs, een of meer minnaressen voor luchtige conversaties en seksuele geneugten. Samen waken deze vrouwen ervoor dat er dag en nacht voor hem gezorgd wordt.

    Door de hedonistische houding tegenover seks konden in Japan sensualiteit en de kunst van de erotiek bovendien op allerlei hoogstaande manieren vrijuit tot ontwikkeling komen. Japan kent dan ook nog altijd een bloeiende seksindustrie. Maar geisha’s waren en zijn geen prostituees. Ze worden beschouwd als kunstenaressen en fungeren als een soort entertainer op zaken- en andere feestjes.

    In de meeste steden bleven, als overblijfselen van een uitstervende traditie, kleine geishagemeenschappen over. De geishawereld is echter een fragiele en bedreigde wereld. Japan is relatief snel  geëvolueerd van een klassensysteem naar een democratie, waarin niet alleen alles genivelleerd is en de smaak veranderde, maar ook de rol en positie van de vrouw is gewijzigd. Culturen veranderen echter slechts langzaam. Het aantal geisha’s is beduidend kleiner geworden, maar ze zijn absoluut nog niet verdwenen.

    Wie op een vlot leesbare wijze kennis wil maken met de geheimzinnige en intrigerende wereld van de geisha’s kan ik dit boek warm aanbevelen.

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Troostmeisjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ARS, B., Troostmeisjes. Verkrachting in naam van de keizer. A’dam/A’pen, Uitg. De Arbeiderspers, 2000, 319 pp. – ISBN 90 295 00247

    ‘Ik voelde mij een levende dode’, jammert de Koreaanse Yi Yôngsuk in het boek van Brigitte Ars.

    Het verhaal van de militaire troostmeisjes in het Japanse leger is het wreedste geval van schending van vrouwenrechten in de twintigste eeuw. In de vijftienjarige oorlog, die begon met de invasie van Mantsjoerije in 1931 tot de overgave aan de geallieerden in 1945, werden naar schatting tussen de 200.000 en 400.000 Koreaanse, Indonesische, Nederlandse, Chinese, Filippijnse en andere vrouwen systematisch verkracht en misbruikt in dienst van de soldaten van het Japanse leger. Door dit meedogenloze en door en door racistisch en seksistisch systeem werden vooral arme meisjes getroffen.

    De term ‘troostmeisje’ is een eufemisme. Het zou beter zijn te spreken over 'gedwongen militaire sekswerksters' of ‘militaire dwangprostituees of seksslavinnen’. De vrouwen waren immers slachtoffer van een systematische, collectieve en geïnstitutionaliseerde verkrachting door Japanse soldaten alsook van een omvangrijke handel in vrouwen. In Japan bestond al eeuwenlang een gereguleerd prostitutiesysteem dat een sfeer had gecreëerd waarin mannen het als een recht beschouwden vrouwen voor hun seksueel plezier te gebruiken. Het fenomeen van de troostmeisjes lag in feite in het verlengde daarvan.

    Lange tijd bleef het systeem van de troostmeisjes een van de grootste geheimen van de Tweede Wereldoorlog. Pas na vijftig jaar van massale en collectieve zwijgzaamheid kwam het verhaal stukje bij beetje naar buiten, eerst in Korea, daarna in andere Aziatische landen en in Nederland. De schaamte van de vrouwen was zo groot dat ze bleven zwijgen, zelfs toen ze niets meer te verliezen hadden. Het lijkt bijna een wonder dat een van de grootste tragedies in de geschiedenis nog net werd ontdekt voordat de getuigen hun relaas mee het graf in zouden nemen.

    In dit boek vertelt Brigitte Ars, die als journaliste zes jaar in Maleisië heeft gewerkt, hun verhaal. Ze heeft met talrijke vrouwen gesproken en hun strijd voor erkenning van nabij gevolgd. Het verdriet zit heel diep. Veel vrouwen vechten nog iedere dag met de lichamelijke en vooral psychische gevolgen van de onmenselijke en mensonterende omstandigheden waarin ze moesten leven en werken. De getuigenissen van de vrouwen geven weer wat in geen enkel officieel document terug te vinden is.

    Een van de belangrijkste redenen om dit systeem uit de grond te stampen was het voorkomen van massale verkrachtingen onder de bevolking van de overwonnen landen. Men wilde bovendien het moreel onder de militairen hoog houden. Hongerende en arme meisjes uit landen als Korea, China en de Filippijnen werden aanvankelijk onder valse voorwendselen geronseld en later met geweld ontvoerd en verkracht. Ze werden vervolgens ondergebracht in trooststations of ‘troostfaciliteiten’ zoals de Japanse legerleiding ze noemde. Door de Verenigde naties worden ze onverbloemd ‘verkrachtingskampen’ genoemd. Daar leefden de meisjes een troosteloos leven en werden ze door de Japanse soldaten en officieren vaak op gruwelijke wijze mishandeld en gemarteld.

    Voor velen ging na afloop van de oorlog de ene nachtmerrie over in de andere. Slechts 30% van de meisjes zou de kampen overleefd hebben. Voor de overblijvenden was er geen opvang, geen Rode Kruis, geen medische hulp. Ze bestonden eenvoudig niet en werden aan hun lot overgelaten. Ook de geallieerden negeerden of mimaliseerden het probleem. In de door mannen gedomineerde geschiedschrijving en oorlogsjournalistiek had het verhaal van de vrouw immers geen nieuwswaarde. Pas toen ook Nederlandse vrouwen hun droevige geschiedenis openbaar maakten kon het probleem op internationale belangstelling rekenen.

    Maar de overlevende vrouwen bleven moedig hun rechten opeisen. Hun strijd heeft zich uitgebreid van een klein groepje tot een internationale vrouwenbeweging. Die heeft, nu de meeste troostmeisjes zijn overleden, ervoor gezorgd dat seksueel geweld in oorlogen eindelijk op de agenda staat. Dankzij studies naar het systeem van dwangprostitutie wordt nu wereldwijd onderzoek gedaan naar soortgelijke systemen en gezocht naar wetgeving om ze in de toekomst te voorkomen. Onder invloed van de troostmeisjesbeweging staan verkrachting, seksslavernij en gedwongen prostitutie nu duidelijk omschreven als oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid.

    Behalve aan het verhaal van de dwangprostitutie besteedt Brigitte Ars ook aandacht aan de achtergronden en de functie van verkrachting en seksueel geweld in oorlogstijd. En niet alleen Japan maar ook Duitsland maakte zich massaal schuldig aan seksuele terreur. Net als Japan speelde de Duitse staat tijdens de Tweede Wereldoorlog de rol van pooier. Over deze verborgen geschiedenis kan ook nu nog niet gesproken worden. Minachting voor vrouwen maakt heel vaak deel uit van een ideologie van het superieure ras. In de recente conflicten in voormalig Joegoslavië en Rwanda is dit ook duidelijk gebleken.

    Dit boek vol diepe ellende stemt je niet bepaald vrolijk. Het vertelt een indroevig verhaal, maar het is een must voor al wie met het lot van vrouwen begaan is. Ik heb het met stijgende verontwaardiging gelezen. Want het is geen verleden tijd, het gebeurt nog steeds. Telkens weer zie je dat vrouwen in een oorlog als wapen worden gebruikt en als vanzelfsprekend worden mishandeld. In talloze arme landen bloeien vrouwenhandel en seksindustrie weelderig en maken ze gigantische winsten.

    Het werk is goed gedocumenteerd en bevat een uitgebreide notenlijst. Brigitte Ars schrijft met grote betrokkenheid en respect voor de vrouwen, zonder enige sentimentaliteit. De bijzonder vlot geschreven tekst - bijna té vlot voor een dergelijk onderwerp - laat zich zeer gemakkelijk lezen.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De crash van 1929
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    GALBRAITH, J.K., De crash van 1929. (Vert. The Great Crash, 1929, 1954) A’dam, Ambo/Anthos, 2009, 245 pp. – ISBN 978 90 263 2245 7


    In Europa is de zware economische depressie in de jaren dertig van de vorige eeuw onlosmakelijk verbonden met de opkomst en het succes van het nationaal-socialisme in Duitsland en de afschuwelijke gevolgen voor miljoenen onschuldige burgers. De wereldwijde depressie begon in de Verenigde Staten na de spectaculaire ineenstorting van de beurs op Wall Street in 1929.


    In dit boek uit 1954 reconstrueert John Kenneth Galbraith, een van de grootste economen van de twintigste eeuw, de gebeurtenissen die hieraan voorafgingen. De dramatische ineenstorting van het financiële kapitalisme werd volgens hem veroorzaakt door een ongebreidelde speculatiegolf die geen enkel verband meer hield met de werkelijke industriële ontwikkeling.


    In de voorafgaande jaren van welvaart verkondigden economische profeten visioenen van steeds grotere welvaart en economische groei die zich voor altijd en eeuwig zou verder zetten. Hun taxaties en voorspellingen zetten talloze mensen ertoe aan steeds meer geld te lenen bij beleggingsmaatschappijen die als paddestoelen uit de grond schoten. De beurskoersen stegen buiten proportie op bijna louter geleend geld. De beurs werd steeds minder beschouwd als graadmeter van lange termijnvooruitzichten van ondernemingen en steeds meer als een product van manipuleerkunst. Ook politici, economen, en financiële analisten lieten zich meeslepen door de euforie en bevestigden hun ongefundeerde vertrouwen in de kracht van de economie. De schaarse deskundigen die waarschuwden voor een nakend debâcle werden als onheilsprofeten gebrandmerkt. Mensen slaagden er op grote schaal in zichzelf te bezwendelen.


    In de herfst van 1929 kreeg het vertrouwen een dramatische wending. De zeepbel spatte uiteen en sleepte de hele economie mee in een diepe depressie die 10 jaar zou duren.

    In het laatste hoofdstuk zet Galbraith de oorzaken van de beurscrash en van de erop volgende depressie op een rijtje.


    De crash komt volgens hem helemaal op rekening van de voorafgaande speculatiegolf. Hij noemt het een hallucinant verhaal van bijna heroïsche krankzinnigheid. Niemand heeft die ongebreidelde speculatiegolf veroorzaakt. Ze was het product van de vrije keus en de vrije besluitvorming van honderdduizenden personen. Wanneer de mogelijkheid bestaat dat men zeer rijk kan worden – vooral wanneer het niet veel moeite kost – zijn er altijd tal van mensen die gegrepen worden door een soort hebzuchtige waanzin.


    Voor de daaropvolgende economische crisis ziet Galbraith verschillende oorzaken. Het economisch leven in 1929 was niet zo fundamenteel gezond als vooraanstaande politici en economen beweerden, verblind als ze waren, maar integendeel uiterst kwetsbaar. In de herfst was de economie eigenlijk al flink op weg naar een depressie. De beurscrash heeft die veel zwaarder gemaakt dan nodig.


    Uit die rampzalige periode zijn er lessen geleerd. Geheel in lijn met de economische visie van Galbraith heeft de overheid toen een aantal krachtige maatregelen genomen om een dergelijke ontsporing te voorkomen. Toch zijn volgens hem de kansen op een herhaling van een speculatieve uitspatting groot. Hij heeft het goed gezien. De geschiedenis herhaalt zich weliswaar nooit helemaal, maar volgens deskundigen zijn in de huidige kredietcrisis en de daarop volgende economische malaise zeer gelijkaardige oorzaken aan te wijzen.


    Het werk van Galbraith wordt op de omslag het ‘klassieke boek over economische crises’ genoemd. In tachtig jaar is er immers niet veel veranderd: blinde hebzucht en een flinke dosis goedgelovigheid houden elkaar in evenwicht tot de zeepbel barst en een crisis onvermijdelijk wordt.


    Omdat Galbraith bekend staat om zijn heldere uiteenzettingen heb ik me aan dit boek gewaagd. Die heldere en vlotte schrijfstijl stelde me in staat om, ondanks de vele financieel-economische begrippen en mij onbekende namen van personen en instanties, het betoog in grote lijnen te begrijpen. Dit boek verplichtte me ook om meer te leren over een sector waarvan ik zo goed als niets wist. Galbraith beschrijft met scherpe maar toch milde humor en zin voor relativering de menselijke zwakheid die alle kritische ingesteldheid en rationaliteit doet verdampen in het vooruitzicht van de hemel op aarde. Dit is en blijft zeer herkenbaar.


    © Minervaria

     

     

     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de zin van nut
    Klik op de afbeelding om de link te volgen VENMANS, P., Over de zin van nut. Een filosofisch essay. A’dam/Antw., Uitg. Atlas, 2008, 303 pp. – ISBN 978 90 450 0630 7  

    Wat is de gemeenschappelijke noemer van pedagogisch speelgoed, verrijkte voeding, recyclage van verpakkingsmateriaal, volautomatische wasmachines, doelgroepenbeleid, orgaandonatie, je lichaam schenken aan de wetenschap? Wij beseffen vaak niet hoezeer onze samenleving doordrongen is van de pragmatische gedachte dat iets moet dienen tot iets. Van nagenoeg alles wat we doen wordt het rendement berekend, de winst uitgeteld, de kosten tegen de baten afgezet, de kwaliteit van een uitkomst gemeten. We noemen het verantwoordelijkheidsbesef en zijn er trots op. Maar pragmatisme en het streven naar nut kunnen gemakkelijk leiden tot oppervlakkig winstbejag, plat materialisme en overspannen, soms zelfs mensonterende efficiëntie.

    Het nutsdenken roept op zijn minst ambivalente gevoelens op. Het kan dan ook niet slecht zijn ons af te vragen wat er over ‘het nut’ te zeggen valt. Waarover gaat het? Wat is het belang van nut in ons leven? Wat is de zin van nut?

    In dit filosofisch essay herinnert Peter Venmans ons aan de wortels van het nutsdenken: het Engelse utilitarisme en het Amerikaanse pragmatisme. In de loop van de tijd wordt de essentie van een opvatting of levensbeschouwing immers vaak ondergesneeuwd. Daarom kan een terugblik ons duidelijk maken waarover het eigenlijk gaat.

    Voor de nutsdenker is de mens in de eerste plaats een handelend wezen dat zich voortdurend aan zijn omgeving aanpast en zo overleeft. Het streven naar nut is een essentieel onderdeel van onze menselijke conditie. Het beste van de mens ligt in zijn vermogen om problemen op te lossen en verantwoordelijkheid te nemen. Hij wil dat zijn handelen iets opbrengt, nut heeft. Dit menselijk streefdoel mag dan een neerslag vinden in goederen en diensten, het werkelijke streefdoel van de mens is het vergroten van zijn geluk. Utilitaristen en pragmatisten gaan uit van een positief mensbeeld en zien de wereld als een onvoltooid project van rechtvaardigheid voor iedereen.

    Deze filosofie is dan ook een volwaardige ethiek. Ons handelen moet in dienst staan van het menselijk geluk. De consequentie- of gevolgenethiek stelt dat iets goed is wanneer het goede gevolgen heeft. De uitkomst van een handeling bepaalt de ethische kwaliteit ervan. Wij kunnen de beste motieven hebben, als een handeling negatieve gevolgen heeft is ze ethisch minderwaardig. Gegeven dit uitgangspunt dienen wij impulsief handelen, hoe goed ook bedoeld, te vermijden.

    In het boek van Venmans passeren de meest prominente nutsfilosofen de revue.
    De excentrieke wereldverbeteraar Jeremy Bentham formuleerde als eerste het nuttigheidsbeginsel als het principe van het grootste geluk (PGG). Bentham ging er echter van uit dat nut en geluk samenvallen. Zijn versie van het utilitarisme kan dan ook gemakkelijk leiden tot verlicht despotisme en in het slechtste geval tot totalitarisme.

    In die valstrik is John Stuart Mill niet getrapt. Mill deed wat Bentham naliet: hij vroeg zich af wat mensen gelukkig maakt. Voor hem is dit de vrijheid om zichzelf zo breed mogelijk te ontplooien. Mill combineerde het nutsprincipe met het vrijheidsbeginsel en is zodoende de meest liberale onder de utilitaristen en onder de liberalen diegene die zich het sterkst op nuttigheidsoverwegingen baseerde. Venmans toont aan hoe modern én fundamenteel democratisch de ideeën van Mill zijn.

    Alhoewel utilitarist, is Mill vooral bekend geworden als een pionier van het liberalisme. Na Mill zijn een aantal filosofen teruggekeerd naar het zuivere én radicale utilitarisme. Venmans bespreekt de visie van drie hedendaagse radicale utilitaristen. David Pearce stelt zijn hoop op de technologische ontwikkelingen om de mens te bevrijden van pijn en zijn plezier te maximaliseren, Richard Layard wil de economie integraal in dienst stellen van het menselijk geluk en de controversiële linkse Peter Singer pleit voor een ethisch leven waarin altruïstische waarden centraal staan. Deze versies van het utilitarisme kunnen echter niet anders dan utopisch zijn.

    In Amerika kregen de denkbeelden van de utilitaristen dan weer een andere uitwerking in het pragmatisme. Pragmatici houden zich niet op met ongrijpbare ideeën en idealen maar met feiten. Absolute zekerheden zijn een fictie. De enige interessante vraag over een handelwijze is welke praktische gevolgen ze heeft voor ons leven: “The proof of the pudding is in the eating.” De pragmatici ruimen dan ook veel plaats in voor bezinning op de wijze waarop het gewenste goede doel kan bereikt worden.

    De filosoof/psycholoog William James, adept van de wetenschappelijke methode, kan als de eerste pragmaticus beschouwd worden. De instrumentalist John Dewey heeft vooral invloed gehad door zijn ideeën over onderwijs en vorming, die gericht moeten zijn op de grootst mogelijke menselijke ontplooiing. Richard Rorty tenslotte keert terug naar de antieke opvatting van wijsbegeerte: het ethische streven naar praktische wijsheid.

    In het laatste hoofdstuk neemt Venmans de draad zelf weer op. Het nutsdenken heeft veel succes gehad in de economie en de politiek, maar daar is het verworden tot ‘smal pragmatisme’. In de zuiver economische manier van denken is het geluksstreven als ideaal vervangen door puur rendementsdenken. Oorspronkelijk ging het utilitarisme echter uit van een sterke ethische impuls: de zorg om het goede leven. Utilitaristen streven naar een rechtvaardige wereld waarin iedereen zo gelukkig mogelijk kan worden.

    Venmans pleit daarom voor een verruimd pragmatisme. Nut moet weer gekoppeld worden aan geluk in de breedst mogelijke zin. Het principe van het grootste geluk voor allen dient centraal te staan. Van dat egalitaire en universalistische principe gaat een sterk ethisch appèl uit: iedereen heeft evenveel recht om gelukkig te zijn. Utilitaristen en pragmatici komen op voor de morele autonomie van het individu zonder dat zij het algemeen belang uit het oog verliezen. In die hoedanigheid is het een fundamenteel humanistische filosofie. Daarom verwondert het me dat Venmans nauwelijks aandacht besteedt aan het denken van Martha Nussbaum en Amartya Sen.

    Dit boek is geschreven vanuit sympathie voor het pragmatisme en vanuit de overtuiging dat het nut een betere verdediging verdient dan het nu meestal krijgt. Daarin is hij naar mijn mening ruim geslaagd. Het werk is stevig gedocumenteerd. Het bevat ook een handig namenregister.
    De uitwerking van het pragmatisme vond ik minder helder dan die van het utilitarisme. Misschien is dit te wijten aan een gebrek aan vertrouwdheid van mijn kant.

    Het zegt iets over de invloed van het nutsdenken dat de basisinzichten mij vanzelfsprekend lijken, al heb ik ze nooit systematisch bestudeerd. Over de zin van nut heeft dit hiaat ruimschoots aangevuld. Ook al besteedt Venmans geen systematische aandacht aan de critici van het utilitarisme, dit boek heeft me aangezet om dit zelf te doen en mijn eigen positie te bevragen. Het was zeer nuttig om even terug te keren naar de wortels van het nut.


     © Minervaria                
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De nieuwe koude oorlog
    Klik op de afbeelding om de link te volgen LUCAS, E., De nieuwe koude oorlog. Hoe het Kremlin Rusland en de wereld bedreigt. (Vert. The New Cold War – And How To Win It) A’dam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2008, 320 pp. – ISBN 978 90 468 0369 1

    Met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie leek Rusland, de grootste en belangrijkste deelrepubliek, de weg van de liberale democratie op te gaan. Maar na een chaotische periode van anarchisme, ongereguleerd kapitalisme en heerschappij van rijke oligarchen is het met Vladimir Poetin op de terugweg.

    In dit boek verdiept Edward Lucas, die voor The Economist al meer dan twintig jaar de ontwikkelingen in Centraal- en Oost-Europa volgt, zich in het beleid van Poetin. Hij laat zien hoe de ‘nieuwe tsaar’ aan de macht gekomen is en erin geslaagd is de politieke en economische liberalisering onder Jeltsin terug te draaien. Met Poetin is de staat net als onder het Sovjetregime weer een groeiende politieke en economische macht geworden.
    Maar anders dan het Westen dacht blijkt die macht helemaal niet onschuldig te zijn.
    In feite wordt Rusland bestuurd door de FSB, de opvolger van de KGB. Alle ondernemingen, ook de media, worden gecontroleerd door efficiënte geheime politie. Poetin beweert democraat te zijn, maar onder zijn presidentschap zijn de burgerlijke vrijheden beknot en worden andersdenkenden en critici onderdrukt met kwalijke Sovjetpraktijken.

    In het Westen veronderstelde men dat Rusland geleidelijk een Westers land zou worden. Dit is een rampzalige vergissing gebleken. Poetin is in Rusland enorm populair. Geen enkele Russische politicus heeft zo lang achtereen de steun van de bevolking genoten. Hij heeft voor economische stabiliteit gezorgd en zijn handelwijze sluit aan bij de ideologie van een sterke leider, die al eeuwenoud is en verankerd in de Russische cultuur. Rusland is geen democratie, ook niet in wording en wil het ook niet worden, stelt Lucas.

    De Nieuwe Koude Oorlog gaat echter vooral over de rol van Rusland in de wereld. Rusland wil niet alleen een stabiel regime in eigen land, maar ook zijn geopolitieke macht uitbreiden en verstevigen. Lucas legt uit hoe Rusland daarvoor zijn natuurlijke hulpbronnen gebruikt en het Westen pakt op zijn zwakke plek: geld en winstbejag. Via het zakenleven infiltreert het Kremlin de Westerse landen en voert het daar een verdeel-en-heerspolitiek, die hun positie verzwakt. De eerste slachtoffers daarvan zijn de kleine onstabiele grensstaten en -staatjes, waarmee Rusland territoriale en invloedsconflicten heeft.

    Volgens Lucas zal de oude Koude Oorlog niet terugkeren en zijn alle vergelijkingen daarmee anachronistisch en gedateerd. De nieuwe Koude Oorlog vormt minder dan vroeger een directe bedreiging voor de wereldvrede, maar ze is wel verontrustend en zorgwekkend. Het is nu aan het Westen om de situatie eensgezind aan te pakken en zodoende toekomstige zware problemen te vermijden. De Westerse landen moeten met Rusland een relatie opbouwen die gebaseerd is op realisme en nuchterheid. Men moet afstappen van een halfslachtige politiek van toenadering en compromissen. Lucas pleit voor een vastberaden en duidelijke houding tegenover Rusland, zowel op economisch, politiek als moreel vlak.

    Dit boek heeft me niet alleen wegwijs gemaakt in een mij relatief onbekend probleem. Het heeft ook een aantal andere zaken verduidelijkt. In de eerste plaats illustreert de Russische situatie dat een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen de ontwikkeling van democratie kan beletten (zie Zakaria). Verder toont de Russische situatie aan dat een democratisch regime niet noodzakelijk is voor economische vooruitgang en welvaart. Dit is de zoveelste logenstraffing van de opvatting dat een kapitalistisch economisch systeem vanzelf wel democratie zal bewerken.

    Lucas heeft zich zeer grondig gedocumenteerd. Ik vond het echter een taaie brok. Hij behandelt de materie zo uitvoerig en gedetailleerd dat je als onwetende lezer regelmatig het noorden kwijt bent tussen de vele politieke Russische en internationale organen en instituten. De doorlopende tekst van de hoofdstukken, zonder indeling, maakt het er bovendien niet eenvoudiger op. Blijkbaar moest het werk zeer snel geredigeerd worden wegens de actualiteit. De aardrijkskundige kaarten zijn een pluspunt.

    Maar omdat er over Rusland de afgelopen jaren in de media niet veel te lezen valt vond ik dit boek toch vrij informatief.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Politieke ideologie=EBn in Vlaanderen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SANDERS, L. & C. DEVOS e.a., Politieke ideologieën in Vlaanderen. A’pen, Standaard Uitgeverij, 2008, 476 pp. – ISBN 978 90 02 22333 4

    Enkele weken geleden trokken de Vlamingen massaal naar de stembus. Inzet: de samenstelling van het Europese parlement maar vooral de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Vlaamse parlement. Van die uitslag hangt de samenstelling van de Vlaamse deelregering af. Bij die gelegenheid worden alle politieke partijen bevangen door profileringskoorts. Er wordt gebakkeleid over concrete pijnpunten en maatregelen, er wordt tegen elkaar opgeboden, beloofd en afgeketst. De gezichten op de borden langs de wegen worden geflankeerd door nietszeggende slogans. Soms moet je nog een keer kijken om te weten voor welke partij ze staan. En waarvoor staan die partijen?

    Gedurende ongeveer twee eeuwen, tot halfweg de 20e eeuw, werd het politieke denken in Europa steeds explicieter bepaald door politieke ideologieën. In de twintigste eeuw ontaardden sommige daarvan tot totalitaire regimes die verschrikkelijke bloedbaden hebben aangericht en onafzienbare menselijke ellende veroorzaakt, waarmee vergeleken het beruchte religieuze geweld tijdens de ‘donkere Middeleeuwen’ bijna te verwaarlozen is. In de tweede helft van de twintigste eeuw is politieke ideologie voor velen dan ook een vies woord geworden. Albert Camus was de eerste die in 1946 sprak over ‘het einde van de ideologie’.

    Maar kunnen we zonder politieke ideologie? Is politiek zonder ideologie wel denkbaar en wenselijk? Luk Sanders en Carl Devos, respectievelijk docent aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven en aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen van de Universiteit Gent, menen van niet. Politiek en ideologie gaan immers hand in hand. Onze samenleving wordt ideologisch gestuurd. Georganiseerde politieke actie is niet mogelijk zonder een stelsel van ideeën. Ideologieën zijn bovendien onlosmakelijk verbonden met de opkomst van de democratie. Hoe problematisch het soms lijkt, democratie drijft op verdeeldheid. Het mag ons zelfs gerust stellen dat het in een samenleving met een democratische traditie niet zo cruciaal is welke ideologie domineert. De democratie regelt zichzelf wel.

    In dit boek laten verschillende deskundigen ons kennis maken met de belangrijkste politieke ideologieën in Vlaanderen en de politieke partijen die er gestalte aan geven.

    Een beladen begrip blijkt niet eenvoudig te definiëren. In zijn zeer heldere en instructieve inleiding kiest Luk Sanders voor de bruikbare definitie van de Britse politicoloog Andrew Heywood. Daarna schetst hij hoe de eerste politieke ideologieën zijn ontstaan. Voor het politiek-filosofische ideeëngoed is de term ideologie pas tijdens Franse revolutie geïntroduceerd. Geleidelijk aan werd het begrip steeds vaker gehanteerd als verzamelnaam voor politieke stromingen, wereldbeschouwingen of doctrines.
    De belangrijkste politieke ideologieën in Europa zijn het liberalisme, het socialisme en het conservatisme.

    Patrick Stouthuysen, hoogleraar Politieke Wetenschappen aan de VUB, bijt de spits af met een voorstelling van de oudste politieke ideologie, het liberalisme. In zijn boeiende uiteenzetting maakt hij duidelijk wat liberalisme wel en niet betekent, verheldert hij de heikele thema’s ervan en tekent hij de geschiedenis uit van de liberale partijen in België. Hoewel de liberale gedachte in nagenoeg alle Westerse landen ruim ingang heeft gevonden, hebben de liberale partijen geen klinkende verkiezingsoverwinningen op hun palmares kunnen schrijven. In het huidige klimaat van onzekerheid en door het gevoel van bedreiging bij veel mensen is de vrije gedachte voor velen niet aantrekkelijk genoeg. Voor de komende jaren voorziet hij dus zwaar weer voor de liberale partijen.

    Carl Devos en Tine Boucké, doctor-assistente aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen aan de Universiteit Gent, buigen zich in een uitgebreid hoofdstuk over het socialisme, de ideologie van de gelijkheid. Ook al zijn er gemeenschappelijke kernpunten, over de wijze waarop ze bereikt dienen te worden en hoe de realisatie er moet uitzien zijn in de geschiedenis verschillende visies de revue gepasseerd. Ook vandaag is het socialisme geen evidente ideologie. Overal in Europa worstelen de sociaaldemocraten met de praktische vertaling ervan. De woelige en soms bloedige geschiedenis van de socialistische bewegingen en partijen in België vormt daar geen uitzondering op.

    Wouter Beke, verbonden aan het Overlegcentrum voor Ethiek aan de Katholieke Universiteit Leuven, licht de christendemocratie toe. De troef van de christendemocratische partijen is dat ze volkspartijen zijn. Ze vertegenwoordigen niet een of andere deelgroep in de samenleving maar verschillende sociale klassen en groepen. Zowel in Europa als in België verzekerde dit hen doorgaans van een ruime deelname aan de macht. Vooral het streven naar stabiliteit, dat steeds een leitmotiv geweest is van de christendemocratische partijen, spreekt mensen aan. Toch ziet Beke een aantal belangrijke verschilpunten met conservatieve partijen. Voor hij de Belgische en Vlaamse geschiedenis van de christendemocratische partijen weergeeft, licht hij het personalisme toe, de ideologische basis van de christendemocratie.

    Bruno De Wever, hoofddocent aan de vakgroep Nieuwste Geschiedenis aan de Universiteit Gent en gespecialiseerd in de Vlaamse beweging, en Antoon Vrints, postdoctoraal onderzoeker aan dezelfde universiteit, nemen het Vlaams-nationalisme onder de loep. Ze starten met een bondige, kritische voorstelling van het nationalisme. Daarna geven ze een vrij uitgebreid overzicht van de geschiedenis van de Vlaamse beweging en het Vlaams-nationalisme. Zo lezen we hoe de politieke radicalisering in het interbellum uitmondt in het dieptepunt van verregaande collaboratie met het Nazi-regime. Na de oorlog tekent zich een duidelijke tegenstelling af tussen de reformistische of democratische vleugel en de rechtsrevolutionaire strekking die niet van compromissen wil weten. Op het einde van het hoofdstuk geven ze een handig historisch overzicht van de belangrijkste momenten in de geschiedenis van het Vlaams-nationalisme.

    Jos Geysels, Minister van Staat en gewezen politiek secretaris van Agalev (nu Groen!), en Jan Mertens, beleidsmedewerker voor Groen!, belichten tenslotte het ecologisme, de jongste stroming. Ze bieden bovendien een zeer verhelderende bespreking van de verschillen en gelijkenissen met andere ideologieën. De korte wisselende geschiedenis van de groene partij in Vlaanderen komt uiteraard ook aan de orde. In het spanningsveld tussen theorie en praktijk worden ecologische partijen gemakkelijk verdacht van ‘groen moralisme’ en te weinig realiteitszin. Gezien de omvang van structurele ecologische problemen, zo stellen Geysels en Mertens daar tegenover, zou de keuze voor een drastische ecologische politiek wellicht de enige realistische kunnen zijn.

    Tijdens het lezen herinnerde ik mij regelmatig politieke beslissingen en standpunten van de respectievelijke partijen die niet strookten met hun achterliggende visie. De discrepantie tussen theorie en praktijk is soms groot. In een democratische en tegelijk complexe en problematische samenleving is het echter helemaal niet gemakkelijk om een ideologie consequent in de praktijk om te zetten.
    Ideologieën lijken vaak ver van de realiteit af te staan. En hoe graag we het anders zouden willen, ook de politiek is niets menselijks vreemd.

    Toch zijn ideologieën nodig en absoluut zinvol om aan coherente politiek te doen, aldus Carl Devos in zijn bondige slotbeschouwing. Ze bieden een kader om problemen te analyseren en vanuit idealen een actieprogramma op te stellen. “Met alleen ideologieën zien we niet veel, maar zonder zijn we blind”, stelt hij.
    En hij besluit: “Wie politiek beter wil begrijpen moet weten waar ideologieën voor staan en moet de geschiedenis van de partijen die ze in hun vaandel hebben leren kennen. We hopen dat dit boek daartoe heeft bijgedragen.”

    Voor mij is dit zeker het geval. Zonder uitzondering paren alle bijdragen inhoudelijke diepgang aan een helder en inzichtelijk taalgebruik. De pluralistische aanpak en inslag geven het boek een duidelijke meerwaarde. De auteurs zijn er bovendien in geslaagd een verre van sexy onderwerp op een boeiende en verteerbare manier te serveren. Zonder meer warm aanbevolen!

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Methusalem-mysterie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen KNOOK, D., Het Methusalem mysterie. Vergrijzing: een zegen of bedreiging? A’dam/Rotterdam, Uitg. Prometheus/NRC Handelsblad, 2008, 295 pp. – ISBN 978 90 446 1195 3

    Bijna overal ter wereld stijgt de levensverwachting en in de geïndustrialiseerde landen in het bijzonder slaat de vergrijzing toe. Bovendien worden daar minder kinderen geboren. De combinatie van vergrijzing en ontgroening luidt een demografische revolutie in die de samenleving in de komende decennia ingrijpend zal veranderen.

    We leven in een ‘krimpmaatschappij’: het totale aantal mensen per land zal geleidelijk afnemen. Pas tegen 2050 zal deze evolutie stagneren, en krijgen we een bevolkingsopbouw waarin bijna alle leeftijdsgroepen even sterk vertegenwoordigd zijn.

    Is dat slecht nieuws, zoals velen ons willen doen geloven, of reden voor nieuwe dynamiek? Staan we erbij en kijken we ernaar, of zien we de vergrijzing als een uitdaging?

    De vergrijzing is al lang een feit. Politici, economen en sociologen bakkeleien over wat nu eigenlijk het probleem is wat eraan gedaan moet worden. Foutieve aannames en verkeerde interpretatie van gegevens zijn de inzet van een warrige discussie en leiden tot ‘vergrijzingsangst'. Wie en wat moet je geloven?

    Volgens Dick Knook kunnen we de vergrijzing maar het beste zien als een enorme uitdaging, waarvan de effecten zeer ingrijpend zullen zijn. Maar de onomkeerbare gevolgen zullen veel minder zwaar wegen als de samenleving de flexibiliteit en solidariteit kan opbrengen om adequaat te reageren.

    Daarvoor is in de eerste plaats een genuanceerd inzicht nodig in de problematiek. We moeten het Methusalem-mysterie doorgronden. In zijn boek neemt Dick Knook een aantal misverstanden over vergrijzing en de gevolgen ervan op de korrel. Ouderdom wordt doorgaans gezien als een kostenpost. Maar is dat wel terecht? En is de veroudering van de bevolking alleen een bedreiging of kan ze ook een zegen zijn?

    Eerst verheldert hij wat wij ons bij de complexe demografische veranderingen moeten voorstellen. Er bestaan immers verschillende manieren om de levensverwachting te berekenen en inhoud te geven. Vervolgens bespreekt hij de consequenties van deze evolutie op de gezondheidszorg, de pensioenen, de arbeidsdeelname van ouderen en de toekomstige verhouding tussen ouderen en jongeren in de samenleving. Een groot aantal van die consequenties roepen negatieve beelden op over ouderen. Die gaan echter voorbij aan de belangrijke maatschappelijke bijdrage van deze leeftijdsgroep. Veel ouderen onderscheiden zich door hun belangeloze en onbetaalbare inzet voor het algemeen belang. Die is niet in de cijfers terug te vinden, maar wel van onschatbare waarde voor de samenleving.

    De conclusie van Knook luidt dat we de vergrijzing veeleer als uitdaging kunnen beschouwen dan als een probleem. De gevolgen van een veranderende bevolkingssamenstelling zijn vrij goed te voorspellen en dus kunnen we ons nu al daarop voorbereiden. Er is geen reden tot paniekvoetbal als we maar tijdig inspelen op deze ontwikkelingen. De overheid moet een langetermijnvisie ontwikkelen waarin de solidariteit tussen en binnen de generaties centraal staat. Zo is het zeker mogelijk het langer doorwerken voor oudere werknemers aantrekkelijk te maken en hen aan te zetten ook zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun oude dag.

    Dit boek gaat over de Nederlandse situatie en de gegevens zijn gebaseerd op Nederlands onderzoek. Volgens Knook staan veel Europese landen er beduidend minder goed voor dan Nederland. Voor de Vlaamse lezers is het zeer jammer dat Knook geen woord vuil maakt aan de Belgische situatie, terwijl hij wel over de toestand in Duitsland, Italië, Frankrijk, Spanje en Portugal spreekt, waar wellicht niemand ooit zijn boek zal lezen. Met een kleine moeite had hij dit hiaat kunnen vermijden.

    Maar zelfs met deze beperking biedt Knook een heldere en leerrijke analyse van de problematiek. Hij heeft mij in ieder geval een betere kijk gegeven op een evolutie waarvan ik zelf ook deel uit maak.

    © Minervaria
     
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Maleise eilandenrijk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen WALLACE, A.R., Het Maleise eilandenrijk. (Vert. The Malay Archipelago 1869) A’dam, Olympus Pockets, 2009 (3e dr.), 679 pp. – ISBN 978 90 467 0197 3

    Precies acht jaar, van 1854 tot 1862, verbleef Alfred Russell Wallace, die zichzelf een reizende natuurvorser noemt, op de eilandengroep in het Zuidelijke deel van de Indische Oceaan die het huidige Maleisië en Indonesië vormt. Het belangrijkste doel van zijn reizen was het verzamelen van planten en dieren voor zijn persoonlijke collectie en in opdracht van musea en liefhebbers. In totaal heeft hij in de loop van zijn verblijf meer dan 125.000 verschillende diersoorten verzameld.
    Hij hield het echter niet bij verzamelen. Op basis van zijn nauwkeurige en systematische observaties van het planten- en dierenleven en de geologie van de streek ontwikkelde hij een theorie over het ontstaan en de verspreiding van de soorten.

    In dit lijvige boek, dat pas 6 jaar na zijn terugkeer gepubliceerd werd, vertelt hij over dit verblijf op de Maleisische eilandengroep. Het werk houdt het midden tussen een reisverslag en een natuurwetenschappelijk werk. Wallace beperkt zich niet tot een beschrijving van zijn bevindingen en vondsten. Hij probeert ze ook te verklaren op basis van de toen recente natuurwetenschappelijke ontdekkingen en theorieën, waarvan hij goed op de hoogte is. Hij heeft zeer veel oog voor de geologische gesteldheid van de eilanden en wijst herhaaldelijk op de rol van aanpassing aan omstandigheden als verklaring voor de verschillen tussen soorten. Op basis van zijn bevindingen trekt hij een scheidingslijn – de Wallacelijn - tussen het Aziatische en Oceanische deel van de eilandengroep en verdeelt hij het gebied in 5 samenhangende deelgebieden.

    Deze indeling vormt de basisstructuur van zijn boek. Ieder hoofdstuk bevat een uitgebreide en levendige beschrijving van zijn wedervaren en nauwkeurige observaties van de flora en fauna op ieder eiland. Dit was noodzakelijk want in een tijd waarin foto’s nog niet bestonden en illustraties zeer duur waren, kon het lezerspubliek zich anders geen voorstelling vormen van de natuur aan de andere kant van de wereld. Als kind van zijn tijd had Wallace er echter geen moeite mee om dieren van alle slag neer te schieten of te vangen om zijn verzameling aan te vullen, waardoor hij het uitzicht ervan gedetailleerd kon bestuderen. Maar zonder zijn ontzagwekkende kennis van het planten- en dierenleven in de regio en elders op de wereld, zou dit Wallace zeker niet gelukt zijn.
    In het laatste hoofdstuk van elk deel vat hij zijn bevindingen samen en formuleert hij een theorie over de natuurlijke historie van dit deelgebied.

    Behalve aan flora en fauna besteedt hij ook ruim aandacht aan de gewoonten en gebruiken van de inheemse volkeren in de regio. Zeer regelmatig vertelt hij over zijn relaties met de lokale mensen die hij inhuurde om als bediende voor hem te werken en te jagen. Ook de leefwijze en de taal van de plaatselijke ‘wilden’ komt uitgebreid aan bod. Daardoor bevat zijn verhaal ook waardevolle cultuurantropologische gegevens over de verschillende volkeren op de archipel.

    Hoewel hij nagenoeg altijd respectvol over deze mensen spreekt, is het relaas van Wallace uiteraard gekleurd door de opvattingen van de koloniale tijd. Met voor ons ongewoon gemak spreekt hij over lagere en hogere rassen en over de beschavingsmissie van de superieure Europeanen. Toch staat hij kritisch tegenover de wijze waarop de verschillende koloniale mogendheden deze mensen besturen. Zijn visie is verrassend modern en sociaal: het centrale doel dient meer welvaart voor iedereen te zijn. Ook vóór de koloniale overheersing werden de gewone mensen immers al uitgebuit, maar dan door hun inheemse vorsten.

    Wallace biedt ons bovendien een levendige kijk op de reisperikelen in de tweede helft van de 19e eeuw. Hij bericht uitvoerig over uiteenlopende ongemakken, zijn moeizame en soms teleurstellende speurtocht naar goede vindplaatsen en hoe hij toch elke gelegenheid aangrijpt om zijn verzameling te spekken. Hij mag dan veel dieren gedood hebben, zonder het werk van noeste avonturiers als Wallace zou onze kennis van de natuur en de verschillende culturen nooit zo groot geweest zijn.
    Het allermooist vond ik de ontroerende en weemoedige beschouwingen van een ecoloog avant-la-lettre bij het aanschouwen van de pracht en rijkdom van de ongerepte tropische natuur.

    Aldus is dit boek niet alleen een reisverslag en natuurwetenschappelijk werk, maar ook een tijdsdocument. Net als zijn tijdgenoot en vriend Charles Darwin, schrijft Wallace bovendien zeer ongekunsteld en eenvoudig. Met ontwapenende eerlijkheid, spitsvondig en humoristisch sleept hij de lezer mee in het wel en wee van een avontuurlijke wetenschapper. Daardoor laat dit dikke boek zich zeer vlot lezen en blijft de lezer van begin tot einde geboeid. Warm aanbevolen!

    © R.H. – 06.09
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De brein machine
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    NELISSEN, M., De breinmachine. De biologische wortels van emoties en gevoelens. Tielt, Lannoo, 2008, 296 pp. – ISBN 978 90 209 7622 9

    Heel lang waren gevoelens en emoties het exclusieve domein van dichters, schrijvers en kunstenaars. Naar de aard en oorsprong van emoties is pas de laatste decennia diepgravend wetenschappelijk onderzoek gedaan. Dit pleidooi voor de waardering en erkenning van de rol van emoties in ons gedrag is geschreven door een begeesterde bioloog.

    Mark Nelissen, professor in de gedragsbiologie aan de Universiteit Antwerpen, is gefascineerd door de evolutionaire verklaring van het menselijke gedrag. In zijn eerste boek, De bril van Darwin, schreef hij al een zeer vlotte introductie in het evolutionair denken over het menselijk gedrag. Nu richt hij de schijnwerper op de emoties. Hij toont aan hoe emoties door natuurlijke selectie in het evolutieproces zijn ontstaan en hoe ze in de hersenen door bepaalde gebieden en zeer specifieke stoffen worden gereguleerd.

    Emoties spelen een enorm belangrijke rol in ons gedrag. We hebben een heel scala tot onze beschikking: o.a. angst, woede, verdriet, vreugde, afkeer, verliefdheid, schaamte, schuld en trots. Ze doorkruisen vaak onze bewuste bedoelingen en dan ervaren we ze als hinderlijk.

    In feite zijn emoties zeer nuttige gedragssystemen met een lange evolutionaire geschiedenis. Emoties zijn de eigenlijke roergangers van ons doen en laten. Ze fungeren als de motor van ons gedrag, en kunnen dus beschouwd worden als een krachtige machine, een breinmachine. Emoties zijn de leveranciers van onze motivatie.
    Ze zijn ontstaan als nuttige aanpassingen in miljoenen jaren van evolutie. Het zijn knappe overlevingsprogramma’s die ons in staat stellen om bij acute problemen een directe oplossing te vinden. In onze moderne samenleving echter zijn hun oplossingen soms niet meer functioneel, en kunnen ze ons het leven behoorlijk zuur maken.

    Nelissen legt uit hoe deze evolutionaire aanpassing tot stand is gekomen. Waarom zijn ze er, hoe hebben ze onze overleving gediend, en waarom bleven ze bestaan? Eerst doet hij dat voor de primaire of basisemoties, daarna voor de secundaire of complexe emoties. De laatste worden ook sociale emoties genoemd omdat ze optreden in de relaties met andere mensen. Deze emoties stellen ons in staat om samen te werken. Ze vormen de
    ultieme verklaring van de menselijke cultuur en samenleving.

    Vervolgens staat hij stil bij de hersenen als generator van emoties. Nelissen legt uit hoe verschillende hersengebieden en hun verbinding met andere gebieden de emotieregulering verzorgen. Hierbij miste ik een overzichtelijke kaart van de hersenen. In een volgend hoofdstuk heeft hij het over serotonine, endorfine, dopamine en andere chemische stoffen die zorgen voor de overdracht van emotionele signalen in de hersenen.

    Tenslotte keert hij terug naar zijn grote liefde, de evolutietheorie, en legt uit hoe de ontwikkeling van complexe sociale emoties de mens in staat hebben gesteld om samen te werken en cultuur en een complexe samenleving te creëren. De menselijke evolutie zou totaal anders zijn verlopen zonder de ontwikkeling van complexe sociale emoties.

    Ieder hoofdstuk eindigt met een korte bronnenlijst en in de uitgebreide index kan men alle gebruikte termen opzoeken.

    Enkele bedenkingen.
    Het boek gaat over emoties en niet, zoals de titel suggereert, over gevoelens. Voor het laatste kan men beter bij
    Antonio Damasio terecht.
    Een aantal evolutionaire verklaringen lijken mij onnauwkeurig en kort door de bocht. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het streven naar eenvoud en bondigheid.

    Nelissen probeert immers zijn verhaal zo verteerbaar mogelijk te maken voor de modale lezer. Hij illustreert zijn inzichten bovendien aan de hand van een doorlopend fictief verhaal.
    De essentiële punten van zijn betoog worden naar mijn smaak te vaak herhaald, maar ze maken het wel gemakkelijk te volgen. Het boek heeft mij tot het einde kunnen boeien.

    © Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het slimme onbewuste
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DIJKSTERHUIS, A., Het slimme onbewuste. Denken met gevoel. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2007, 239 pp. – ISBN 978 90 351 2968 9


    Kent u de humorparadox? Als een reclame humor bevat, onthouden mensen de grap maar vergeten ze het merk. Ze koppelen de positieve emotie wel onbewust aan het merk of het product dat ze in een humoristische context hebben gezien. Als ze daarna de keuze hebben uit verschillende producten, kiezen de meesten voor het ‘humormerk’. Hoezo, bewuste consument?


    Het boek van Ap Dijksterhuis gaat niet over het onbewuste uit de psychoanalyse maar over het moderne onbewuste. Hij omschrijft het als “alle psychologische processen waarvan we ons niet bewust zijn, maar die ons gedrag, ons denken of onze emoties beïnvloeden”. En dat zijn er nogal wat. Bij verreweg het grootste deel van ons gedrag speelt het bewustzijn geen enkele rol. Omdat we ons echter alleen bewust zijn van bewuste en niet van onbewuste processen, onderschatten we de onbewuste en overschatten we het belang van bewuste processen. De gedachte dat het bewustzijn alles aanstuurt en dat ons gedrag begint met bewuste beslissingen is niet meer dan... jawel, een gedachte.


    Dijksterhuis kan het weten want hij verricht al ettelijke jaren onderzoek naar onbewuste processen en intuïtief denken. In zijn boek legt hij uit hij hoe ons gedrag in feite door onbewuste processen wordt gestuurd en het bewustzijn gewoon achter deze feiten aanholt. Het bewustzijn is als een persvoorlichter. Die is op de hoogte van wat er gebeurt en kan die informatie met anderen delen, maar bemoeit zich nauwelijks of niet met de beslissingen zelf. Hoe dat in zijn werk gaat toont Dijksterhuis op verrassend heldere en onderhoudende wijze aan.


    Om te beginnen haalt hij het bewustzijn van zijn voetstuk. In een eerste hoofdstuk ontkracht hij een aantal gangbare misverstanden over het bewustzijn. Vervolgens legt hij uit hoe wij aan deze ideeën gekomen zijn en hoe ze in de afgelopen eeuwen geleidelijk aan door filosofen en psychologen werden ontmanteld.


    In de daaropvolgende hoofdstukken geeft hij een overzicht van de stand van zaken in het onderzoek naar het onbewuste. Met zijn vermogen om verschillende taken tegelijkertijd uit te voeren is het onbewuste het bewuste veruit de baas in het verwerken van informatie. Onbewust kunnen we wel 200.000 keer zoveel verwerken als bewust. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat wij de meeste informatie grotendeels onbewust verwerken.


    We nemen onbewust veel meer waar dan we denken en onbewuste waarneming is beduidend gevoeliger dan bewuste waarneming. Hoeveel onzin er ook over verteld wordt, er bestaat inderdaad zoiets als subliminale waarneming en is ze is nog nuttig ook.


    Onze bewuste mening wijkt vaak af van onze onbewuste mening en ons gedrag wordt aanzienlijk sterker beïnvloed door onze onbewuste mening dan we hopen en denken.


    Dijksterhuis toont ook aan waarom je bij eenvoudige beslissingen best bewust kan kiezen. Over belangrijke beslissingen kan je echter beter een nachtje slapen en je vervolgens laten leiden door je gevoel.


    Creativiteit en genialiteit zijn al helemaal niet aan het bewustzijn toevertrouwd. Veel bewuste inspanning om problemen op te lossen werkt juist averechts. De meeste originele ideeën en ontdekkingen schieten de kunstenaar en wetenschapper gewoon te binnen als product van onbewuste arbeid.


    Ook in ons gedrag speelt het bewustzijn nauwelijks een rol. Het leeuwendeel ervan gebeurt onbewust en wordt beïnvloed door factoren waarvan we ons niet bewust zijn. Voor veel gedrag hebben we ons bewustzijn zelfs helemaal niet nodig.
    Zelfs als we denken dat we zelf kiezen wat we gaan doen zitten we ernaast. De vrije wil is niet meer dan een illusie, aldus Dijksterhuis. Hiermee schaart hij zich achter het innovatieve onderzoek van
    Daniel Wegner, dé expert op dit gebied.


    Alles bij elkaar geeft het bewustzijn de indruk van een mooi maar nutteloos versiersel dat de evolutie ooit aan ons psychologische apparaat heeft gehangen. Heeft het bewustzijn dan nog een functie? Wat is dan de rol van het bewustzijn in ons gedrag? Dijksterhuis heeft er zo zijn eigen mening over.


    Ap Dijksterhuis is behalve een onderlegd wetenschapper ook een begenadigd schrijver. Door zijn verrassend vlotte en heldere stijl maakt hij een moeilijk onderwerp zeer toegankelijk, terwijl hij toch wetenschappelijk blijft. In contrast hiermee vind ik zijn verklaring over de rol van het bewustzijn dan ook teleurstellend simplistisch en onwetenschappelijk.
    Niettemin heb ik van dit leerrijke en boeiende boek genoten.

    © Minervaria

    De
    humorparadox

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dat bedoelde ik niet
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    TANNEN, D., Dat bedoelde ik niet. Hoe taal relaties maakt of breekt. (Vert. That’s Not What I Meant, 1986) A’dam, Prometheus, 1994 (7e dr.), 217 pp. – ISBN 90 5333 103 4

    Je zegt iets en merkt dat je woorden anders worden opgevat dan je bedoeld had. Je probeert behulpzaam te zijn en wordt opdringerig gevonden. Je probeert discreet te zijn en wordt als koel bestempeld. Je wilt eerlijk zijn en wordt agressief gevonden. Je wilt niet zeuren en men neemt je problemen niet serieus. Je probeert met je partner een misverstand uit te praten en eindigt bijna in slaande ruzie.

    Communicatiestoornissen en herhaalde misverstanden lijken ons soms zo hardnekkig te achtervolgen dat we gaan denken dat er iets mis is met ons of de andere.
    Deborah Tannen, hoogleraar linguïstiek, toont aan dat dit niet het geval hoeft te zijn. Veel communicatieproblemen tussen mensen wortelen in een verschil in conversationele of spreekstijl. Als we opgroeien leren wij immers taal hanteren op de wijze die gebruikelijk en wenselijk is in de omstandigheden waarin we opgroeien. Ieder van ons heeft zo eigen spreekstijl ontwikkeld die past binnen een bepaalde cultuur. Communicatie tussen mensen is min of meer communicatie tussen twee culturen.

    Dit mag meteen duidelijk zijn bij gesprekken tussen mensen uit verschillende delen van de wereld, maar het speelt ook een rol tussen mensen van verschillend geslacht, verschillende generaties of streken binnen hetzelfde land. En omdat we allen opgegroeid zijn in families en gezinnen waarin verschillende geplogenheden heersen met betrekking tot de wijze waarop je met anderen omgaat en praat, speelt het ook gewoon tussen mensen die buren zijn. Tussen
    intieme partners is het de belangrijkste bron van onenigheid zelfs over banale onderwerpen.

    Voor we gaan spreken bedenken meestal wát we zullen zeggen, slechts zelden overwegen we hóe we het zeggen. In gesprekken letten we doorgaans op de informatie zelf, maar veel minder op de onuitgesproken boodschappen. Nochtans hebben die een veel grotere invloed omdat we ze onbewust als de bedoeling van onze gesprekspartner interpreteren. Tegelijk worden veel van onze eigen beweegredenen nooit of ànders door onze gesprekspartner waargenomen, omdat die let op de conversationele signalen die we vanzelfsprekend hanteren en waarvan we ons niet bewust zijn.

    Subtiele verschillen in conversationele stijl kunnen in het begin slechts kleine, maar op de duur enorme misverstanden en teleurstellingen tot gevolg hebben. Veel schijnbaar onverklaarbaar gedrag is een reactie van anderen op onze speekstijl die hen besluiten laat trekken die wij nooit zouden verwachten.

    In eerste instantie geeft Tannen inzicht hoe conversationele stijl werkt. Ze verduidelijkt hoe wij door middel van conversationele signalen, zoals luidheid of tempo, en conversationele middelen, zoals vragen stellen en klagen, steeds een evenwicht zoeken tussen betrokkenheid en onafhankelijkheid. Daarna legt ze uit waarom we niet willen en ook niet kúnnen zeggen wat we bedoelen zelfs àls we het zouden willen. De waarheid heeft zoveel facetten dat ze nooit helemaal kan worden verteld. Ze verheldert hoe inkaderen werkt en hoe we door middel van indirecte boodschappen zowel onze solidariteit als onze status tonen. Maar het is de betekenis die de andere geeft aan onze conversationele stijl die bepaalt welk effect wij met onze boodschap sorteren.

    Vervolgens verheldert ze hoe deze processen werken in de dagelijkse gezins- en liefdesrelaties. Waarom konden partners het in de eerste jaren zo goed met elkaar vinden, en lijkt het met de jaren alleen maar slechter te gaan? Hoe zit het met de verschillen in conversationele stijl tussen mannen en vrouwen? En waarom komt kritiek uit de privé-sfeer doorgaans zo hard aan?

    Als het de andere is die bepaalt hoe onze boodschap overkomt, hoe kunnen wij daar dan invloed op uitoefenen? We komen volgens Tanner al een heel eind wanneer we beseffen dat er misverstanden en irritaties kunnen ontstaan zonder dat er iemand gek is, gemeen of oneerlijk. Wij kunnen leren stilstaan bij het feit dat anderen misschien niet bedoelen wat wij hen hebben horen zeggen, en dat zij andere dingen horen dan wij hen zeggen. Een beter begrip van de verschillen in conversationele stijl en de gevolgen ervan op de communicatie kan ons helpen veel misverstanden te vermijden of op zijn minst op te helderen. Het kan een opluchting zijn te weten dat een meer harmonieuze communicatie ook kan lukken zonder psychologiseren.

    Dit al wat ouder boek is nog steeds niet gedateerd en het onderwerp blijft actueel. Het laat zich over het algemeen vlot lezen, vooral door de herkenbare illustraties. Toch vraagt het nogal wat concentratie om de puzzel te leggen van begrippen en processen in de communicatie.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kosmopolitisme
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    APPIAH, K.A., Kosmopolitisme. Ethiek in een wereld van vreemden. (Vert. Cosmopolitanism. Ethics in a World of Strangers) A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2007, 215 pp. – ISBN 978 90 351 3177 4

     

    “Waar je ook heen reist op aarde, je kunt er – vandaag net als altijd – ceremonieën aantreffen die wortelen in eeuwenlange tradities. Maar je zult ook overal – en dat is nieuw – veel innige verbanden aantreffen met veraf gelegen plaatsen: Washington, Moskou, Mexico-Stad, Peking,” (p. 107)

    Doorgaans wordt dit proces globalisering genoemd. Maar als het gaat om de wereldwijde onderlinge beïnvloeding van de levens van mensen is deze term niet toereikend. Het gaat immers niet alleen en zozeer over de verspreiding van een marktstrategie, maar over samen leven in een wereld van verschil.

    Dit boek gaat over onze status van wereldburger. Hoe kunnen we vreedzaam omgaan met groepen mensen die totaal andere opvattingen hebben over wat belangrijk is en hoe je dient te leven? Hoe kunnen we in harmonie leven met mensen wier overtuigingen we niet delen? Kan ik iemand zijn gang laten gaan als ik overtuigd ben van zijn ongelijk? Hoe kunnen we morele onenigheid en waardeconflicten oplossen? Hebben we wel algemene waarden nodig? Hoever reiken onze verantwoordelijkheden en verplichtingen tegenover mensen aan de andere kant van de wereld? Moet de eigen cultuur beschermd worden tegen de ‘besmetting’ door een andere cultuur? En hoe vreemd is een/het vreemde eigenlijk?

    De Ghanees-Britse cultuurfilosoof Kwame Anthony Appiah houdt een pleidooi voor kosmopolitisme. Centraal staat hierin de combinatie van universele zorg en respect voor onderling verschil. In een geglobaliseerde wereld zijn wij immers allen verantwoordelijk geworden voor elkaar. Hiermee zet hij zich zowel af tegen alle vormen van particularisme, nationalisme en patriottisme die de verschillen tussen mensen uitvergroten, als tegen die uitingen van universalisme en imperialisme die iedereen dezelfde waarden en leefwijze willen opleggen.

    Leven en laten leven is het devies van het kosmopolitisme. Via een open gesprek kunnen we komen tot wederzijds begrip en aanvaarding van ieders waarden en daardoor tot een vreedzaam samenleven. Samenlevingen zijn immers niet gebaseerd op theoretische waarheden maar op praktische regels voor het handelen. Appiah huldigt het primaat van de praktijk (zie ook de Rijk).

    We moeten het niet noodzakelijk eens worden maar elkaar begrijpen, zegt hij. Gesprek hoeft niet tot overeenkomst over wat dan ook te leiden; het is genoeg als het mensen helpt om aan elkaar te wennen. Er zijn immers veel waarheden die het waard zijn om naar te leven en je kan niet naar alle waarheden tegelijk leven. Hiermee zet Appiah zich met klem af tegen alle vormen van fundamentalisme, zij het al dan niet religieus of nationalistisch. Kosmopolitisme is per definitie pluralistisch. Het is openstaan voor en leren van de andere.

    Als zoon van een Britse moeder en een Ghanese vader kan hij het weten. Hij is geboren en opgevoed in Ghana binnen twee culturen. Voor de onderbouwing van zijn stellingen put hij overvloedig uit zijn eigen opvoeding en levensloop bij de Asante, het volk van zijn vader.

    Wie de eerste hoofdstukken over de waarde en grenzen van het positivisme kan doorworstelen krijgt als beloning een boeiend en inzichtelijk betoog, geïllustreerd met treffende voorbeelden.
    Kosmopolitisme biedt een andere kijk op en geeft een rijkere inhoud aan cultuurrelativisme en tolerantie. Als kosmopoliet verschaft Appiah geen sluitende antwoorden, maar wel een humanistische visie op menselijke universaliteit en verschil.

    Als besluit Kwame Anthony Appiah zelf: “De grote les van de antropologie is dat als een vreemdeling niet langer alleen in de verbeelding bestaat, maar echt en aanwezig is, en we met hem een menselijk, maatschappelijk leven delen, je hem aardig of onaardig kunt vinden; maar als je dat allebei wil, dan kun je elkaar tenslotte begrijpen.” (p. 117)

    “Waar je ook heen reist op aarde, je kunt er – vandaag net als altijd – ceremonieën aantreffen die wortelen in eeuwenlange tradities. Maar je zult ook overal – en dat is nieuw – veel innige verbanden aantreffen met veraf gelegen plaatsen: Washington, Moskou, Mexico-Stad, Peking,” (p. 107)

     

    ©  Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vuchtelingen en immigratie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    ©  Minervaria

    DUMMETT, M., Vluchtelingen en immigratie. (Vert. On Immigration and Refugees) London, Routledge, 2002, 183 pp. – ISBN 90 415 29219 5


    Michael Dummett , prominente Britse taalfilosoof en professor in de logica aan Britse en Amerikaanse universiteiten heeft een bijzondere afkeer van raciale vooroordelen en de uitingsvormen ervan. Gedurende meer dan 30 jaar was hij overtuigd en actief mensenrechtenactivist. Dit boek is de neerslag van zijn opvattingen over de Europese politiek met betrekking tot vluchtelingen en immigranten.


    Het eerste deel is helemaal gewijd aan het politiek racisme en de weerlegging ervan. Eerst komen enkele algemene uitgangspunten aan de orde m.b.t. nationale identiteit, nationale zelfbeschikking en burgerschap. Hij neemt het principe van de soevereiniteit van staten op de korrel en keert zich radicaal tegen nationalisme en de eruit voortvloeiende onderdrukking van minderheden.


    Vervolgens maakt hij een kritische analyse van de plichten van een staat jegens vluchtelingen en immigranten. Alhoewel de autoriteiten graag een onderscheid maken tussen beide categorieën is dat, zeker voor mensen uit arme landen, helemaal niet zo evident. Op logische en inzichtelijke wijze ontkracht hij de redenen die doorgaans door autoriteiten en bevolking aangevoerd worden om deze mensen te weigeren. Deze gronden zijn niet alleen in de meeste gevallen onterecht en onrechtvaardig maar ook dom. Immigratie is immers van praktisch belang voor het immigratieland. Nagenoeg alle argumenten die door de Europese landen worden aangevoerd om immigratie te beperken zijn drogredenen om racistische en xenofobe motieven te verbergen.


    Alle staten zouden moeten erkennen dat het principe van open grenzen de norm is, waarbij het iedereen toegestaan is een land vrijelijk binnen te gaan en zich te vestigen waar men wil. Toch behouden staten volgens Dummett een aantal rechten om beperkingen aan immigratie op te leggen en toezicht te houden op wie het land binnen komt. Ze zouden ook het recht hebben individuen te weigeren wier aanwezigheid gevaarlijk is of van wie dat redelijkerwijs gevreesd wordt.


    Om te voorkomen dat afwijzingen op bevliegingen en vooroordeel gebaseerd zijn moeten deze rechten in objectieve criteria gevat worden. Een voorbeeld daarvan vinden we in het puntensysteem zoals dit door Canada wordt gehanteerd en dat al vele jaren goed functioneert. Dit zou ook in het voordeel zijn van aspirant-migranten die afgewezen worden.


    In het tweede deel belicht Dummett hoe steeds meer mensen in Groot-Brittannië en in Europa als geheel racistische opvattingen gingen koesteren. Het grootste deel van zijn betoog gaat over de situatie in Groot-Brittannië. Hij beschrijft hoe daar in de tweede helft van de 20e eeuw het onverholen racisme is verschoven naar ‘beschaafd’ racisme. In het Verenigd Koninkrijk zijn politici, onder invloed van de media en de jacht op stemmen, bezweken voor het discours van de immigratiebeperking. Opmerkelijk is immers dat vooral niet-blanke immigranten worden geweigerd, zelfs als ze uit de voormalige Britse koloniën afkomstig zijn.


    Met uitzondering van Luxemburg, het meest tolerante land van Europa waar 25% van de arbeidskrachten uit immigranten bestaat, hebben verder alle Europese landen vanaf het laatste decennium van de vorige eeuw met groeiend racisme te kampen gehad. Onder druk van luid misbaar vanuit de bevolking en van extreemrechtse politieke partijen, zagen we een algemene verscherping van de immigratiewetgeving en een snel toenemend aantal geweldsmisdrijven tegen etnische minderheden. De verwerking van asielaanvragen verloopt extreem traag en voor asieltoewijzing worden de meest beperkende criteria toegepast. Vanwege demografische redenen is de kans echter groot dat Europa binnenkort aan grootschalige immigratie behoefte zal hebben.


    Dummett ziet de toekomst niet rooskleurig. Totdat de toestand in de wereld verbetert – en er is weinig dat daarop wijst – zal het fenomeen van de massale exodus van vluchtelingen alleen maar toenemen. Momenteel worden de meesten onder hen opgevangen door buurlanden die zelf al lijden onder tekort aan middelen. In de landen van de Europese Unie staat de overgrote meerderheid van de bevolking vijandig tegenover de toelating van buitenlanders in het algemeen en die van buiten de Unie in het bijzonder. Gelukkig is er ook een resolute minderheid die vastbesloten is zich tegen racisme en xenofobie teweer te stellen en het uitsluitingbeleid dat hier de fundamenten voor levert aan te vechten.


    Het principe van vrij verkeer binnen Europa is nauwelijks werkbaar zolang er geen uniform systeem is dat toezicht houdt op het verkeer dat van buiten Europa komt. De soevereiniteit van de staten is een beletsel voor de rechtvaardige en effectieve oplossing van het probleem van de vluchtelingen. Een staat heeft immers slechts oog voor het belang van de eigen bevolking.


    Het vluchtelingen- en immigratieprobleem kan alleen maar opgelost worden als de landen overeenkomen dat zij zich naar de beslissingen van een internationale autoriteit zullen voegen, die op een rechtvaardige en realistische wijze met het probleem omgaat. Dummett pleit dus voor een globaal Europees vluchtelingen- en immigratiebeleid. De oplossing ligt volgens hem in de opstelling en handhaving van objectieve criteria om asielzoekers toe te wijzen aan bepaalde landen. Asielzoekers moeten zich daar dan aan houden of terugkeren.


    Dummett schreef dit boek voor de doorsnee lezer. Hij vermijdt hoogdravende filosofische terminologie, maar wil een zorgvuldige argumentatie bieden voor iedereen die bereid is om na te denken. Daarin is hij grotendeels geslaagd. Hij pleit niet voor wereldvreemd idealisme, maar voor een combinatie van menselijkheid en gezond verstand. Ietwat storend vond ik dat hij zichzelf regelmatig herhaalt en af en toe het Evangelie als argument gebruikt.


    Dit boekje is bijna 10 jaar geleden geschreven, maar het is jammer genoeg nog altijd actueel. Door de grote leesbaarheid is het zeker een aanrader. Het is echter enkel nog tweedehands en als e-book te koop.


    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het einde van de middenklasse
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    GAGGI, M & E. NARDUZZI, Het einde van de middenklasse en de opkomst van de lowcostmaatschappij. (Vert. La fine del cete medio) A’dam, Van Gennep, 2007, 191 pp. – ISBN 978 90 551 5795 2


    De middenklasse lijkt er wel altijd geweest: een bevolkingsgroep tussen de weinige rijken en de talloze kansarmen. In werkelijkheid is ze relatief kort geleden op het maatschappelijke toneel verschenen en niet eens overal op deze planeet. In veel regio’s heeft nooit een middenklasse bestaan, tenminste niet in de vorm die we in het Westen kennen.


    In Europa is de middenklasse in de afgelopen tweehonderd jaar geleidelijk ontstaan uit de hogere burgerij als gevolg van de groeiende (inter)nationale handel en de industriële revolutie. Daardoor is ze een politieke factor van betekenis geworden, vooral als tegenwicht en buffer voor de massa potentieel revolutionaire arbeiders. De middenklasse werd het ijkpunt voor de waarden en cultuur van de verzorgingsstaat.


    In de 21e eeuw zijn de economische, politieke en sociale basis van de middenklasse echter weggevallen. Nagenoeg iedereen is kapitalist geworden en kan zich de consumptiegoederen veroorloven die vroeger enkel voor de rijken en de leden van de middenklasse waren weggelegd. De traditionele groepen in de samenleving lijken vervangen door één grote, grijze sociale massa individuen. Die willen vooral genieten van de vele lowcostproducten, geproduceerd in lagelonenlanden met een minimaal sociaal vangnet, en tegelijk ook kunnen rekenen op goed functionerende overheidsdiensten. Deze omvangrijke groep in de samenleving wordt aan de onderkant begrensd door de 'nieuwe armoede' van ongespecialiseerde en deeltijdse werknemers die moeten concurreren met arbeiders in ontwikkelingslanden. Aan de bovenkant bevindt zich een vrij grote welgestelde klasse, die wordt gevormd door gevestigde rijken en de nieuwe kennisaristocratie.


    De middenklasse verdwijnt als gevolg van de globalisering en de snelle technologische veranderingen. De arbeidsmarkt biedt steeds minder zekerheid. We beleven bovendien het einde van een tijdperk waarin een betere toekomst in het verschiet lag en waarin degenen die nog niet door de welvaart waren 'gezegend' in elk geval het gevoel hadden daarvoor op de wachtlijst te staan. In veel landen moet de koopkracht het vooral hebben van het aanbod van lowcostproducten en –diensten, meer dan van welvaartvaste lonen, hervormingen van het belastingstelsel of van de voorzieningen van de verzorgingsstaat.


    Massimo Gaggi en Edoardo Narduzzi, respectievelijk journalist en socioloog, spitten deze evolutie uit. Ze belichten hoe complexe veranderingen op de markt en de demografische evolutie de middenklasse doen verbrokkelen en de fundamenten van haar product, de verzorgingsstaat, aantasten. Dit creëert een mogelijk explosieve politieke situatie waarin steeds meer onzekere mensen hun heil zoeken bij populistische partijen die hen een betere toekomst beloven door middel van simpele maar ontoereikende recepten. In de belabberde Italiaanse situatie vinden zij bij uitstek een voorbeeld van hoe het niet moet. Alle Europese landen zitten echter min of meer in hetzelfde schuitje.


    Europa geldt in de wereld als het continent dat meer dan ieder ander zijn inwoners een vangnet van wijdvertakte en duurzame sociale bescherming heeft geboden. Een objectieve analyse binnen de internationale realiteit roept echter de vraag op hoelang dit Europees model nog betaalbaar blijft. Het risico bestaat dat ons model onverhoeds in elkaar stort in een context waarin de prijzen van activiteiten en goederen steeds meer worden bepaald door keuzes die in Beijing of Washington worden gemaakt.


    De auteurs schetsen geen opwekkend beeld. Het model van de markteconomie dat op de rol van de middenklasse is gebaseerd en dat de politieke beslissingen van het oude continent lange tijd heeft beheerst verdwijnt. Het moet plaats maken voor het kapitalisme van de massaklasse. De politiek van het middenveld heeft bakzeil gehaald, kiezers zwalpen als lowcostconsumenten van de ene partij naar de andere al naar gelang hun lucratieve aanbod. Ook o.a. Farid Zakaria toont aan hoe het politiek consumentisme een gevaar vormt voor de democratie. Daar ligt volgens Gaggi en Narduzzi de bevolking in de opkomende Aziatische economieën niet van wakker. Die slurpt gulzig van de geneugten van de lowcostproducten en het is koffiedik kijken of ze mettertijd ook politieke zeggenschap zal opeisen. In ieder geval zal het voor de Europese politici een opgave zijn Europa van voldoende economische zuurstof te voorzien zonder af te zien van de essentiële verworvenheden van de laatste vijftig jaar.


    Hoe kunnen ze dit waar maken? De auteurs stellen een nieuw maatschappelijk verdrag voor tussen burgers en overheid, waarin de sociale en individuele voorzieningen niet verdwijnen maar worden afgeslankt.  De overheid zal moeten meegaan met de maatschappelijke evolutie en lowcostdiensten aanbieden van hoge kwaliteit. Een lowcostoverheid zou de voorzieningen niet zelf moeten inrichten, maar de private diensten beheren en borg staan voor een soepele gang van zaken en gewetensvol beheer. Dit klinkt niet nieuw: een minimale staat of tenminste een meer beperkte overheidsinmenging oftewel minder staat, meer privaat. 

    Tot op zekere hoogte valt daar iets voor te zeggen, vooral na het failliet van totalitaire “all-in” overheidsstelsels met ellenlange wachtlijsten en ondermaatse dienstverlening. Toch is de vraag hoever dit kan gaan zonder dat de armoede onaanvaardbaar gaat toenemen. De auteurs zien de VS niet als lichtend voorbeeld. Volgens mij moeten we ons ook niet spiegelen aan andere Europese landen met een ver doorgedreven privatisering van diensten zoals het Verenigd Koninkrijk, waar wie het kan betalen zich graag medisch laat verzorgen in het buitenland.


    Zij pleiten dus zeker niet voor wildwestkapitalisme en economisch dynamische, maar ondemocratische stelsels. Zonder af te zien van de essentiële verworvenheden van de afgelopen 50 jaar moeten de Europese landen volgens hen in staat zijn een lowcostsamenleving te creëren met een menselijk gezicht.


    Hoe dit moet of kan laten ze echter in het midden. Gaggi & Narduzzi beperken zich tot een objectieve analyse van de internationale economische realiteit. Volgens hen moet ieder land een eigen versie ontwikkelen. Die zal uiteraard moeten aansluiten bij de cultuur van het land. De Scandinavische landen – met een kleine machtafstand - zijn daar volgens hen in geslaagd door middel van hoge belastingen en een zeer uitgebreid netwerk aan voorzieningen. Hun eigen land – Italië – zit in het slop.


    De vraag is natuurlijk of de middenklasse effectief verdwijnt, en daarmee de basis van de democratische overlegpolitiek, dan wel – zoals anderen menen - verarmt. Volgens de auteurs is het laatste niet echt het geval omdat producten steeds goedkoper worden. Ze houden daarmee echter geen rekening met het belang van de perceptie. Als het inkomen van mensen in zekere mate welvaartvast is, maar het verschil met dat van de groeiende groep welgestelden groter wordt, voelen zij zichzelf armer worden. Daarmee zitten ze in een zeer gespleten positie: ze willen enerzijds kunnen rekenen op de zekerheid van een sociaal vangnet maar ervaren tegelijk iedere vorm van belasting als een aanslag op hun levensstandaard. Hierin ligt zeker gedeeltelijk de oorzaak van het succes van populistische partijen en van de afkalving van de traditionele centrumpartijen.


    Ook al bieden de auteurs een aantal interessante inzichten in een ingewikkeld maar uitdagend onderwerp, toch viel de onsystematische en ongestructureerde uitwerking mij behoorlijk tegen. De grote druk bevordert de leesbaarheid maar biedt daarvoor geen soelaas.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Internationale rechtvaardigheid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    VERSCHRAEGEN, G. & R. TINNEVELT, Internationale rechtvaardigheid. Over politiek en ethiek in een mondiaal tijdperk. Kapellen, Uitg. Pelckmans/Klement, 2005, 248 pp. – ISBN 90 289 3638 6


    In Europa merken we het al langer: nationale grenzen zijn in de afgelopen decennia steeds minder belangrijk geworden. En met de traditionele grenzen van de natiestaat wordt door wereldomspannende netwerken weinig of geen rekening meer gehouden. Voor mensen die in staat zijn om van deze mondiale netwerken van consumptiegoederen, arbeid, media en rechtsbescherming gebruik te maken, is zeker een beter leven weggelegd. Een aanzienlijk deel van de wereldgemeenschap is daarvan echter grotendeels afgesneden. Deze mensen weten wel wat zich in de wereld afspeelt maar ze beschikken zelden over de mogelijkheden om daadwerkelijk iets aan hun situatie te verbeteren. Ze lijden onder armoede en analfabetisme en zijn niet in staat om invloed uit te oefenen op hun lokale of nationale leiders. Hun regeringen hebben bovendien in veel gevallen de controle verloren over het grondgebied, dat ten prooi valt aan corruptie, criminele netwerken en etnische conflicten.


    De internationale gemeenschap lijkt meer dan ooit in staat om mensen wereldwijd tegen honger, ziekte, onderdrukking en onwetendheid te beschermen. Toch doet ze dat slechts zelden en ook weinig systematisch.  Regelmatig worden wel hoogdravende verklaringen afgelegd, maar de verwezenlijking daarvan laat meestal op zich wachten. Mondiale morele betrokkenheid wordt vooral overgelaten aan hulporganisaties en actiegroepen zoals het Rode Kruis, Oxfam, Amnesty International en Artsen zonder Grenzen. Door grootschalige acties kunnen ze even het geweten en het geld van het grote publiek mobiliseren. Tegelijk met de media-aandacht ebt na een poos echter ook de mondiale betrokkenheid van dat grote publiek weg.


    We zijn het er allemaal over eens dat er iets aan de armoede en de honger in de wereld moet worden gedaan, maar niemand lijkt te weten hoe dat kan. Moeten we een recht op levensonderhoud erkennen of een recht op een universeel basisinkomen? Hoe kunnen we de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en de sociale primaire goederen verdelen over alle mensen? Welke tussenkomsten zijn terecht om grootschalige hongersnood en vermijdbare ziekten te voorkomen?


    Een van de belangrijkste hinderpalen voor het bereiken van rechtvaardigheid voor alle mensen op aarde is de soevereiniteit of het zelfbeschikkingsrecht van de natiestaten. Hierop is sinds het einde van de tweede wereldoorlog de internationale rechtsorde gebaseerd. De soevereiniteit van de natiestaat speelt een sleutelrol in het behoud van de wereldvrede. Ze brengt echter mee dat de inwoners van een land voor hun rechten afhankelijk zijn van wie er de macht en middelen in handen heeft. Tegelijk is tussenkomst door andere staten bij zwaar machtsmisbruik gebonden aan strikte regels. De internationale gemeenschap moet vaak machteloos toezien hoe miljoenen mensen in bepaalde landen op brutale wijze van de meest elementaire rechten worden uitgesloten.


    Onder redactie van Gert Verschraegen en Ronald Tinnevelt, postdoctoraal onderzoekers aan de Katholieke Universiteit Leuven, onderwerpt een keur van binnen- en buitenlandse filosofen en sociale wetenschappers deze soevereiniteit aan een kritische analyse.


    Het meest opvallende wereldwijde probleem is de onrechtvaardige verdeling van goederen en vermogens onder de wereldbevolking. Rechtvaardige verdeling van goederen en diensten is nog altijd een overwegend binnenlandse aangelegenheid. Zelfs de gezaghebbende politiek filosoof John Rawls treedt met zijn theorie over rechtvaardigheid niet buiten de grenzen van de natiestaat. Voor de realisatie van mondiale rechtvaardigheid zijn deze principes en criteria echter niet toereikend.


    Vier auteurs proberen een antwoord te formuleren op onder andere volgende vragen. Welke verplichtingen hebben we tegenover mensen die niet in staat zijn om op een productieve wijze bij te dragen aan de wereldeconomie? Wat zijn we bijvoorbeeld verschuldigd aan de Filippino die leeft op de vuilnisbelten van Manilla? Mogen we bij de verdeling van materiële hulpbronnen en van sociale primaire goederen een onderscheid maken tussen landgenoten en buitenlanders? Hebben we ten aanzien van landgenoten speciale plichten die we niet hebben jegens buitenlanders? In hoeverre zijn rijke landen verantwoordelijk voor de extreme armoede die in de wereld heerst? En hoever reiken de rechtvaardigheidsplichten van de rijke landen tegenover de arme landen? Hoewel ze niet in alle opzichten dezelfde visie delen, zijn  de auteurs het er wel over eens dat er geen enkel overtuigend moreel argument is om aan staatsburgers andere sociale en economische rechten toe te kennen dan aan buitenlanders.


    Een tweede kwestie betreft de culturele diversiteit. Kunnen de problemen van mondiale rechtvaardigheid daadwerkelijk opgelost worden met de westerse standaardrecepten van liberale democratie en individuele basisrechten? In hoeverre maken we ons schuldig aan een nieuwe vorm van imperialisme als we ons begrip van politiek en rechtvaardigheid aan anderen opleggen? Internationale rechtvaardigheid betekent immers ook dat we het bestaan van verschillende culturele identiteiten binnen natiestaten erkennen en de rechten van leden van minderheidsculturen beschermen. Hoe kunnen we culturele identiteiten erkennen en groepsculturen beschermen zonder toe te laten dat de waardigheid en integriteit van individuen en groepen op grove wijze wordt geschonden? Het antwoord van Martha Nussbaum luidt dat de ontplooiing van fundamentele menselijke vermogens (basic capabilities) hiervoor een beter criterium is dan het uitoefenen van fundamentele rechten.


    Een derde uitdaging voor mondiale rechtvaardigheid is de naleving van universele mensenrechten. Deze rechten hebben per definitie een universele morele strekking. Ze worden aan iedereen toegekend op basis van het simpele feit van mens-zijn. Maar ze zijn alleen wettelijk afdwingbaar voor rechtspersonen, d.w.z. voor de burgers van een natiestaat. Vluchtelingen en andere ontheemden zijn dus in dat opzicht rechteloos. En als die natiestaat de mensenrechten niet respecteert, worden ze voor de inwoners niet in praktijk gebracht.


    Men kan zich dan ook afvragen of staten die de fundamentele rechten van hun burgers op grove wijze schenden nog wel recht hebben op staatssoevereiniteit. Onder welke voorwaarden mag de internationale gemeenschap optreden tegen ernstige schendingen van de mensenrechten in bepaalde staten? En hoe worden de vrijheden en rechten van burgers in deze landen dan het best beschermd? Het antwoord hierop is niet eenvoudig. In het ene geval gebeurt dit beter door een tijdelijk toezicht van mondiale instellingen, in het andere geval door het stabiliseren en versterken van de nationale staatsinstellingen en soms door een combinatie van beide.


    Mondiale rechtvaardigheid is een relatief nieuw thema voor filosofen en sociale wetenschappers. De term is in het dagelijkse gebruik ook nog niet ingeburgerd. Daarom kozen de redacteurs van dit boek voor de term internationale rechtvaardigheid als titel, alhoewel deze een andere betekenis heeft. Internationale rechtvaardigheid stelt de relaties tussen staten centraal. Mondiale rechtvaardigheid gaat over rechtvaardige relaties tussen individuen onderling en tussen staten en individuen.


    Wie in dit boek pasklare antwoorden op een dergelijk complex probleem verwacht komt bedrogen uit. Maar deze bundel biedt wel een goed overzicht van de verschillende filosofische opvattingen over mondiale rechtvaardigheid. Hij bevat originele bijdragen aan het denken over actuele, wereldomspannende politieke vraagstukken. De meeste essays zijn redelijk tot zeer toegankelijk. Tot de laatste categorie horen de bijdragen van beide redacteuren en, zoals we van haar gewend zijn, ook het boeiende essay van Martha Nussbaum. Sommige teksten zijn echter ronduit ondoorzichtig voor een modale lezer als ik.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De naakte man
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MORRIS, D., De naakte man. Een studie van het mannelijk lichaam. Uitg. Spectrum, 2008, 279 pp. – ISBN 978 90 274 2883 7


    Na de studie van De naakte vrouw kon een boek over haar tegenhanger natuurlijk niet uitblijven. Desmond Morris noemt het ‘een natuurbeschrijving van de ‘naakte man’, een zoölogisch portret dat hem bekijkt als een fascinerend exemplaar van een verre van zeldzame, maar toch bedreigde diersoort’. Hoewel, of net omdat, de man in de meeste samenlevingen nagenoeg vanzelfsprekend als middelpunt en norm wordt beschouwd, is er maar weinig onderzoek verricht naar de sterke en zwakke punten van de mannelijke soort. Daar wil Morris alvast iets aan doen.


    Net als in De naakte vrouw begint hij met het evolutionaire succesverhaal van de man. Door een beter begrip van de uitdagingen waarmee mannen destijds te maken hadden wordt immers duidelijk waarom mannen zijn wie en hoe ze zijn. Gedurende de 2 miljoen jaren waarin de mens als jager-verzamelaar rond trok, ontwikkelden het lichaam en de psyche van de man zich in functie van activiteiten die robuustheid en spierkracht vereisten alsook assertiviteit, listigheid, stoutmoedigheid, samenwerking, doelbewustheid en vasthoudendheid. De man evolueerde tot een verbluffend efficiënte prooiendoder. Dit biologische erfgoed verdween niet met de agrarische revolutie, maar kwam vanaf dan tot expressie op twee manieren. Oorlog voeren was de destructieve wijze, waarbij rivaliserende mannen werden beschouwd als jachtprooien. Maar er was ook een constructieve reactie: grote nieuwe ondernemingen en technologische revoluties zijn in hoofdzaak op rekening van mannen te schrijven.


    Met deze theorie hangt Morris het klassieke beeld van de man als onverschrokken  ‘mammoetjager’ aan, een voorstelling die door paleoantropologen als Jim Adovasio en Olga Soffer met klem en harde bewijzen wordt ontkracht. Hij weerlegt echter de feministische kritiek dat vrouwen niet eens de kans kregen om gelijkaardige capaciteiten te ontwikkelen. Morris stelt dat man en vrouw een perfect evolutionair team vormen, en ik denk dat hij gelijk heeft. De maatschappelijk ongelijke positie van mannen en vrouwen vindt haar oorsprong hoogstwaarschijnlijk in de agrarische revolutie, wat o.a. hogervermelde onderzoekers overtuigend aantonen.


    In de volgende hoofdstukken bespreekt Morris dezelfde 23 lichaamsdelen die hij ook in De naakte vrouw beschreef. Hij doet dit bovendien op dezelfde manier. Ook hier blijft de uitwerking dus beperkt tot een verzameling weetjes over de anatomie van de man en de wijze waarop mannen hebben geprobeerd die te benadrukken resp. verbergen.


    Het laatste hoofdstuk gaat over de seksuele voorkeuren van de man. In een notendop  besteedt hij vooral aandacht aan het voorkomen en de herkomst van homoseksualiteit. Daarbij gaat hij volgens mij behoorlijk uit de bocht door zijn bijval voor de stelling dat homoseksuele mannen nooit de jongens-onder-elkaarfase zouden zijn ontgroeid, een bijwerking van de verlengde kindertijd door de algemene infantilisering van de menselijke soort. Dit is niet uit te sluiten, maar er zijn ook andere, meer plausibele theorieën.


    Ook dit boek is ruim geïllustreerd en degelijk gedocumenteerd, maar het is echt geen hoogvlieger wat inhoud betreft. Het is wel onderhoudend en ongecompliceerd geschreven en leest dus lekker weg.


    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De geschiedenis van mijn gekte
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SAKS, E., De geschiedenis van mijn gekte. Leven met schizofrenie. (Vert. The Center Cannot Hold. My Journey Through Madness) A’dam, Uitg. Luytingh-Sijthoff B.V., 2007, 367 pp. – ISBN 978 90 245 5220 7


    Elyn Saks is professor in de rechtswetenschap meer bepaald in het recht binnen de gezondheidszorg, het crimineel recht en kinderrechten. Momenteel volgt ze een opleiding in de psychoanalyse. Dat ze aan schizofrenie lijdt maakt dit alles zeer bijzonder.


    In dit boek vertelt ze hoe schizofrenie haar leven geleidelijk heeft ingepalmd. Ze beschrijft haar gevecht met een beangstigende en zeer invaliderende psychische aandoening en hoe ze na veel vallen en opstaan geleerd heeft die te aanvaarden en ermee te leven.


    Dank zij haar uitzonderlijke capaciteiten slaagde Elyn Saks er niet alleen in haar ziekte een plaats te geven in haar leven, maar ook een gerespecteerde positie te verwerven in de maatschappij. Als ervaringsdeskundige heeft ze bovendien haar levenswerk gemaakt van het verdedigen en versterken van de rechtspositie van maatschappelijk zwakke mensen.


    Er zijn heel zeker niet veel mensen met een zware psychische ziekte die een zo belangrijke positie hebben verworven als zij. Haar succesverhaal kan dan ook suggereren dat je dergelijke zware ziekte wel kan overwinnen als je maar genoeg je best doet. Elyn Saks bestrijdt dit denkbeeld met klem. Ze heeft zelf voldoende ervaren hoe de psychotische episodes van schizofrenie iemands leven totaal overhoop kunnen gooien. Mensen kunnen echter meer of minder geluk hebben met de ondersteuning door hun sociaal netwerk. Ze noemt het zelf ‘het lot uit de loterij’.


    Met haar boek wil ze het stigma van de psychiatrische aandoening doorprikken, en tegelijk een hoopvolle boodschap geven. Een dergelijke diagnose veroordeelt iemand niet zonder meer tot een zwaar en somber leven. Ook al zijn er ernstige beperkingen – en die onderkent Saks zeer goed - met professionele ondersteuning en zorgzame vriendschap is het mogelijk een leven te leiden dat de moeite waard is.


    Dit bijwijlen ontroerende boek geeft een goed inzicht in wat schizofrenie betekent en meebrengt voor de persoon zelf en voor de omgeving. Het laat zich lezen als een roman en is dus zeker een aanrader.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!