GRATCH, A.., Als mannen konden praten dan zouden ze dit zeggen.
(Vert. If men could talk heres what theyd say) Utrecht, Het Spectrum, 2001,
336 pp. ISBN 90 461 5024 0
"Mannen zijn moeilijk. Oppervlakkig
gezien lijken ze vaak afstandelijk en ongrijpbaar. Of luidruchtig en
onhebbelijk. En wanneer je probeert ze te leren kennen wordt dat vaak
erger."
Zo begint Alon Gratch, die als
psychotherapeut hoofdzakelijk met mannen werkt, zijn boek. Een opmerkelijke
uitspraak uit de mond van een man. Want mannen vinden van zichzelf dat zij
logisch en rechtlijnig denken en handelen, en dus zeker niet moeilijk zijn.
Moeilijk zijn is voorbehouden aan vrouwen.
Maar psychotherapie heeft net
niet met logisch denken te maken, maar alles met emoties en gevoelens. En op dit
gebied voelen veel mannen zich doorgaans niet op hun gemak. In zijn boek
bespreekt Gratch zijn ervaringen met mannelijke cliënten. Zijn ambitie: hij wil
het verhaal uit de eerste hand over mannen vertellen.
Hiermee hoopt hij
vrouwelijke lezers te helpen om hun relatie met mannen te verbeteren en wil hij
een hand uitsteken naar mannelijke lezers om uit hun emotionele isolement te
breken. Als vrouw koester je dus meteen hoge verwachtingen. Gratch schreef zijn
boek overigens vooral voor vrouwen. Die zullen volgens hem altijd het gedrag van
mannen proberen te ontcijferen om hun relatie met hen te verbeteren.
Het
is duidelijk dat mannen anders zijn dan vrouwen, zegt Gratch. Mannen moeten hun
geslachtsidentiteit aanhoudend bevechten. Omdat ze zich als kind moesten
losmaken van hun moeder om man te kunnen worden, moeten ze zich afzetten tegen
hun vrouwelijke kanten, of beter de eigenschappen in zichzelf die ze met
vrouwelijkheid associëren: kwetsbaarheid, onzekerheid en gevoeligheid. Maar
daarmee verdwijnen die eigenschappen niet, ze komen op een andere, bedekte en
vaak verwrongen manier aan de oppervlakte. Hier is dus een psychoanalytische
visie aan de orde.
Gratch onderscheidt zeven kenmerken of aspecten die
verklaren waarom mannen zo moeilijk zijn. Ze zijn eigenlijk te beschouwen als
evenveel dimensies van het manzijn, die elkaar onderling beïnvloeden. Geheel in
de lijn van de psychoanalytische kijk beschouwt hij ze als afweermechanismen
tegen behoeften en eigenschappen die ze niet mogen hebben van
zichzelf.
Ieder van deze dimensies wordt door Gratch in een afzonderlijk
hoofdstuk besproken. Hij legt uit wat ze betekenen en hoe ze het doen en laten
van mannen kunnen beïnvloeden. Hij besteedt ook aandacht aan de wijze waarop ze
hun problemen kunnen aanpakken. Hiervoor put hij uit zijn jarenlange
psychotherapeutische praktijk.
In essentie hebben mannen en vrouwen met
dezelfde emotionele problemen en opgaven te maken, maar ze lossen die doorgaans
op een verschillende manier op. Het resultaat zou echter veel evenwichtiger en
meer bevredigend zijn als ze zowel hun mannelijke als vrouwelijke
eigenschappen zouden erkennen en uiten. Daarom pleit Gratch herhaaldelijk voor
integratie van mannelijkheid en vrouwelijkheid bij beide geslachten. Hij
vergelijkt het met de ideale leiderschapsstijl: die verenigt aandacht voor de
kwestie met aandacht voor de mensen. De winnende combinatie bestaat uit
zakelijkheid en afstandelijkheid enerzijds en gevoeligheid en betrokkenheid
anderzijds.
Met liefde en betrokkenheid beschrijft Gratch de worsteling
van zijn cliënten om uit hun emotionele isolement te breken.
Hij heeft
mijn verwachtingen echter slechts gedeeltelijk ingelost. Een paar typisch
mannelijke gedragingen zijn minder raadselachtig geworden. Toch vond ik de
gedachtegang van het boek niet gemakkelijk te volgen, ook al zijn veel inzichten
herkenbaar. Het betoog is rijk gestoffeerd met voorbeelden uit zijn
psychotherapeutische praktijk, maar weinig gestructureerd en onsystematisch
uitgewerkt. De analyse van de voorbeelden lijkt me vaak vergezocht, maar dat
kadert natuurlijk in de psychoanalytische visie. Het is ook maar de vraag of de
problemen van mannen in psychotherapie wel een goede steekproef vormen voor de
psychologie van de gehele mannelijke bevolking.
BAILEY, J., Succes zonder
stress. (Vert. The Speed Trap) Adam, Uitg. Luitingh-Sijthoff, 2000,
238 pp. ISBN 90 245 3616 2
We zijn met allerlei dingen tegelijk bezig
en elke klus moet snel geklaard zijn. Ons nog-te-doenlijstje wordt steeds langer
en we moeten de concurrentie voor blijven. We hebben kant-en-klare
ontbijtproducten, magnetronwafels en krediet-terwijl-u-wacht. Elk jaar wordt de
snelheid van onze computers verdubbeld en het internet houdt ons van minuut tot
minuut op de hoogte van de laatste nieuwtjes. We doen misschien veel meer dan
vroeger, maar we zitten gevangen in de haastfuik, zegt Joseph
Bailey.
Intussen lijden steeds meer mensen onder stress, angst,
slapeloosheid, relatieproblemen en depressiviteit. Ze hebben het alsmaar
drukker, terwijl ze zich schuldig voelen omdat ze niet genoeg doen. En ze
verlangen naar de weekends, vakanties, hun pensioen of de dag ergens in de
toekomst wanneer ze voldoende zouden hebben gespaard om zich uit het hectische
bestaan te kunnen terugtrekken en eindelijk te kunnen leven.
Zon
gestrest bestaan is helemaal niet nodig, aldus Bailey. Wij gaan er gemakkelijk
van uit dat onze belevingswereld bepaald wordt door het weer, het verkeer, de
stemming en het gedrag van anderen, de beurs en toevallige omstandigheden waarop
we geen invloed hebben. Maar in werkelijkheid geven we ons leven vorm door onze
gedachten. Een van de belangrijkste redenen waarom we verstrikt raken in de
haastfuik is de druk van alle verplichtingen waaraan we zelf menen te moeten
voldoen. Niet de buitenwereld is immers de oorzaak van de stress, het is onze
eigen opgejaagde geest die ze schept.
Ik ben niet het slachtoffer van de
hectische wereld waarin ik leef maar ik schep die wereld zelf. Als ik erin slaag
mijn gedachten over de omstandigheden te veranderen verandert ook mijn leven.
Denken biedt keuzemogelijkheden. Ik kan naar willekeur mijn gedachten wijzigen,
en op die manier zelf bepalen of ik me druk maak en waarover. Dit gevoel van
vrijheid schenkt gemoedsrust en innerlijke wijsheid.
In zijn boekje wil
Bailey aantonen dat iedere mens als denker de schepper is van zijn eigen
realiteit. In de inleiding verheldert hij de drie principes die hij voor ons
psychisch welzijn belangrijk acht. Die zijn in feite een vrije vertaling van de
basisinzichten van de cognitieve psychologie, gelardeerd met een beetje
zweverige spritualiteit. Bailey noemt het bewustzijnspsychologie of psychology
of mind. Deze benadering was mij onbekend en op internet is er weinig en
slechts vage informatie over te vinden. Dit boezemt een nuchter mens als ik in
ieder geval weinig vertrouwen in. Ieder volgend hoofdstukje vertelt het
verhaal van iemand wiens leven na een training in deze principes ingrijpend
veranderde.
Was het echter maar zo gemakkelijk! Je eigen gedachten over
situaties veranderen is uiterst zelden het gevolg van een cursus of een
Aha-erlebnis, zoals Bailey het voorstelt. Het eigen denkpatroon is een
ingesleten gewoonte en gewoonten veranderen is doorgaans, zoniet altijd, een
langdurig en moeizaam proces.
Ondanks de vlotte stijl en de aanbeveling
van Richard Carlson heeft dit boekje mij teleurgesteld. De achterliggende visie
mag dan terecht zijn en haar deugdelijkheid bewezen hebben, in de verhalen van
Bailey wordt de toepassing ervan te rooskleurig voorgesteld en oppervlakkig
uitgewerkt. Bovendien wordt gaandeweg de indruk sterker dat Bailey met zijn
boekje vooral reclame maakt voor zijn eigen winkel.
BOUVEROUX, J. & L. HUYSE,
Het onvoltooide land. Leuven, Van
Halewyck, 2009, 214 pp. ISBN 978 90 5617 917 5
Voor het buitenland lijkt
België wel gebouwd op een kruitvat van spanningen. Meer dan de traditionele
ideologische en sociaaleconomische breuklijnen trekken de verschillende
belangen van de twee taalgemeenschappen het land uit elkaar.
Het politieke leven in België
is tegelijk boeiend en vermoeiend. Het politieke metselwerk is nooit af. Iedere
hervorming of grondwetsherziening veroorzaakt weer nieuwe burentwisten en de
behoefte aan een volgende hervorming.
En toch wint
stabiliteit het altijd weer van chaos. Steeds weer worden de plooien glad
gestreken en nieuwe compromissen gevonden. In vergelijking met andere Europese
etnische conflicthaarden is de Belgische geweldloze omgang met de communautaire
problematiek wel zeer opmerkelijk.
Hoe komt het dat België na al
die verbouwingen nog bestaat? Gedurende de afgelopen 60 jaar evolueerde België
van een unitaire staat naar federalisme. In dit boek vertellen de auteurs het verhaal
van vier episodes in het nog onvoltooide communautair proces.
De vier delen bevatten
ieder een tweeluik. Jos Bouveroux, Wetstraatjournalist en voormalig
hoofdredacteur van het VRT- radionieuws geeft het feitenrelaas. Luc Huyse,
socioloog en emeritus hoogleraar van de Katholieke Universiteit Leuven,
interpreteert en duidt. Ze kijken naar de rol van economische krachten, laten
zien hoe godsdienst en vrijzinnigheid het communautaire rijpingsproces hebben
vertraagd en wijzen op de cruciale interventies van het buitenland in de
evolutie van de kwestie.
De bijdragen van Jos
Bouveroux geven een goed beeld van de complexiteit van de Belgische politiek.
Zelfs voor de periodes die ik bewust heb meegemaakt is het een hele klus om
zijn relaas te volgen. Niets is wat het lijkt en ettelijke politici hebben in
de loop der jaren op eieren moeten lopen om het land bestuurbaar te houden.
Gelukkig verheldert Luc Huyse
de achtergrond van de gebeurtenissen op een inzichtelijke en vlot leesbare
manier. Hij duikt in de archeologie van de communautaire kwestie en maakt
duidelijk waar de spanningen tussen Vlamingen en Walen in essentie om gingen en
gaan. België was altijd al een erg verdeeld land, waarin politieke stabiliteit
nooit een vanzelfsprekendheid was. Al van bij het begin liepen de traditionele
levensbeschouwelijke en sociaal-economische breuklijnen vrijwel gelijk met de uiteenlopende
belangen van de twee taalgemeenschappen. Vaak moesten die bovendien als
bliksemafleider dienen om de aandacht van meer essentiële problemen af te
leiden.
In de afgelopen halve eeuw
heeft de communautaire problematiek het politieke landschap in België grondig
beïnvloed en veranderd. Politieke partijen veranderen hun naam, ze splitsen, ze
vormen kartels en gaan weer uiteen op de golven van de communautaire spanningen.
Het politieke gekrakeel doet geregeld denken aan een vaudeville die binnen de
Europese context slechts een storm in een glas water lijkt.
De Vlaming en de Waal zitten
er ondertussen bij en kijken ernaar. Want media en politici hebben een nieuwe
kloof geschapen tussen de burger en de politiek. Gedegen onderzoek toont immers
aan dat slechts een kleine minderheid van de Belgen zich druk maakt over de
communautaire kwestie. Voor de meeste kiezers wegen hoeft het te verbazen?
de sociaaleconomische zorgen het zwaarst.
Het boek eindigt met een zeer doordachte
en zinnige slotbijdrage van Luk Huyse over de toekomst, de hindernissen en
drempels die nog te nemen vallen, waar het morgen en overmorgen om gaat en een verkenning
van wat nog mogelijk is. Hij waarschuwt voor de opgeklopte retoriek van media
en politici, de wederzijdse vervreemding, en de verscherping van de
standpunten. Het zo typisch Belgische compromis, dat in het buitenland
afwisselend bewondering en spot oogst, is volgens hem dringend aan
herwaardering toe.
Als televisiereeks werd Het onvoltooide land in de lente van
2009 op Canvas en de RTBF uitgezonden.
Wie meer inzicht wil krijgen
in het bewogen politieke wel en wee van het Belgenland zal zeker zijn gading
vinden in dit vlot leesbare boek.
DOWNER, L., Geisha. De verborgen geschiedenis.
(Vert.
Geisha. The Secret History of A Vanishing
World) Adam, De Bezige Bij, 2001, 424 pp. ISBN 90 234 5375
1
ToenLesley Downer
de kans kreeg om in een geishawijk te logeren greep ze de gelegenheid met beide
handen aan. Hoewel ze tientallen jaren in Japan had gewoond en gewerkt had ze
nauwelijks een glimp van hun wereld opgevangen. Toch duurde het nog maanden voor
de deuren open zwaaiden. Maar toen ze eenmaal in de geishawereld was
geaccepteerd werd ze geïntroduceerd in een wereld waarover zelfs de meeste
Japanners niets weten.
Het eerste deel van dit boek gaat over
de geschiedenis van de geishas, de veranderingen die ze in de loop der eeuwen
hebben ondergaan, en de romantische verhalen die er over hen in omloop zijn. In
de standaardgeschiedenis van Japan worden geisha s doodgezwegen. Toen ze echter
wat dieper ging graven ontdekte Lesley Downer dat ze bij belangrijke
gebeurtenissen wel degelijk een rol hadden gespeeld, namelijk als vriendin,
vertrouwelinge, minnares en soms echtgenote van de meest vooraanstaande mannen
van het land. Maar deze vrouwen achter de besluitvormers stonden altijd in de
schaduw.
Geishas waren ooit de koninginnen van
de subversieve, alternatieve maatschappij. In de Victoriaanse tijd het
hoogtepunt van hun populariteit waren geishas het beste wat de
amusementswereld in Japan te bieden had. Net als de popidolen van nu waren ze
kleurrijke karakters, de sterren van een volkscultuur. Geishas doorliepen een
lange, strenge opleidingsperiode, waarin ze leerden zich aan nauw omschreven
gedrags- en omgangsregels te houden.
In het tweede deel van het boek onthult
ze de wereld van de geisha zelf en haar gewoonten en rituelen. Ze laat ons
meekijken hoe ze zich opmaakt en haar kimonos draagt, hoe ze leert zich op
geishafeestjes charmant te gedragen en hoe haar privéleven eruit ziet. Van dit
deel heb ik het meest geleerd én genoten.
De wereld van de geishas is over het
algemeen nog even romantisch, mysterieus en ondoordringbaar als voorheen. Er is
echter een groot verschil tussen het leven van de geishas en maikos
leerling-geishas vroeger en nu. De geishas uit het verleden werden als jong
kind al voor dit leven bestemd. De moderne geishas hebben voor hun beroep
gekozen. Het is een baan geworden, weliswaar niet zoals een
andere.
Lesley Downer beperkt zich niet tot een
beschrijving van het geishaleven, maar situeert het in de eeuwenoude cultuur van
huwelijk en man/vrouw relaties in Japan. Tot voor kort was, behalve in de
laagste klasse van de maatschappij, een huwelijk een zuiver zakelijke
aangelegenheid. Het was een verbond tussen twee families met als doel het
produceren van kinderen om de familienaam voort te zetten. Tegen de wens van de
familie in trouwen uit liefde was ondenkbaar. Men beschouwde het zelfs als
hoogst onfatsoenlijk als een man graag de liefde bedreef met zijn vrouw.
Seksueel genot vond een man buiten de deur.
Zelfs in het moderne Japan vinden veel
mannen het vanzelfsprekend dat ze in twee werelden kunnen leven, met in beide
een vrouw. Thuis heeft hij zijn echtgenote, die voor de huishouding, de kinderen
en de financiën zorgt. Hij geeft haar zijn salaris en zij geeft hem zakgeld.
Buitenshuis heeft hij een ander soort vrouwen: geishas, gastvrouwen in clubs,
een of meer minnaressen voor luchtige conversaties en seksuele geneugten. Samen
waken deze vrouwen ervoor dat er dag en nacht voor hem gezorgd
wordt.
Door de hedonistische houding tegenover
seks konden in Japan sensualiteit en de kunst van de erotiek bovendien op
allerlei hoogstaande manieren vrijuit tot ontwikkeling komen. Japan kent
dan ook nog altijd een bloeiende seksindustrie. Maar geishas waren en zijn geen
prostituees. Ze worden beschouwd als kunstenaressen en fungeren als een soort
entertainer op zaken- en andere feestjes.
In de meeste steden bleven, als
overblijfselen van een uitstervende traditie, kleine geishagemeenschappen over.
De geishawereld is echter een fragiele en bedreigde wereld. Japan is relatief
snel geëvolueerd van een
klassensysteem naar een democratie, waarin niet alleen alles genivelleerd is en
de smaak veranderde, maar ook de rol en positie van de vrouw is gewijzigd.
Culturen veranderen echter slechts langzaam. Het aantal geishas is beduidend
kleiner geworden, maar ze zijn absoluut nog niet verdwenen.
Wie op een vlot leesbare wijze kennis
wil maken met de geheimzinnige en intrigerende wereld van de geishas kan ik dit
boek warm aanbevelen.
ARS,
B., Troostmeisjes. Verkrachting in naam van de keizer. Adam/Apen,
Uitg. De Arbeiderspers, 2000, 319 pp. ISBN 90 295 00247
Ik voelde mij een levende dode, jammert de Koreaanse Yi Yôngsuk in het
boek van Brigitte Ars.
Het verhaal van de militaire troostmeisjes in het Japanse leger is het wreedste
geval van schending van vrouwenrechten in de twintigste eeuw. In de
vijftienjarige oorlog, die begon met de invasie van Mantsjoerije in 1931 tot de
overgave aan de geallieerden in 1945, werden naar schatting tussen de 200.000
en 400.000 Koreaanse, Indonesische, Nederlandse, Chinese, Filippijnse en andere
vrouwen systematisch verkracht en misbruikt in dienst van de soldaten van het
Japanse leger. Door dit meedogenloze en door en door racistisch en seksistisch
systeem werden vooral arme meisjes getroffen.
De term troostmeisje is een eufemisme. Het zou beter zijn te spreken over
'gedwongen militaire sekswerksters' of militaire dwangprostituees of
seksslavinnen. De vrouwen waren immers slachtoffer van een systematische,
collectieve en geïnstitutionaliseerde verkrachting door Japanse soldaten alsook
van een omvangrijke handel in vrouwen. In Japan bestond al eeuwenlang een
gereguleerd prostitutiesysteem dat een sfeer had gecreëerd waarin mannen het
als een recht beschouwden vrouwen voor hun seksueel plezier te gebruiken. Het
fenomeen van de troostmeisjes lag in feite in het verlengde daarvan.
Lange tijd bleef het systeem van de troostmeisjes een van de grootste geheimen
van de Tweede Wereldoorlog. Pas na vijftig jaar van massale en collectieve
zwijgzaamheid kwam het verhaal stukje bij beetje naar buiten, eerst in Korea,
daarna in andere Aziatische landen en in Nederland. De schaamte van de vrouwen
was zo groot dat ze bleven zwijgen, zelfs toen ze niets meer te verliezen
hadden. Het lijkt bijna een wonder dat een van de grootste tragedies in de
geschiedenis nog net werd ontdekt voordat de getuigen hun relaas mee het graf
in zouden nemen.
In dit boek vertelt Brigitte Ars, die
als journaliste zes jaar in Maleisië heeft gewerkt, hun verhaal. Ze heeft met
talrijke vrouwen gesproken en hun strijd voor erkenning van nabij gevolgd. Het
verdriet zit heel diep. Veel vrouwen vechten nog iedere dag met de lichamelijke
en vooral psychische gevolgen van de onmenselijke en mensonterende
omstandigheden waarin ze moesten leven en werken. De getuigenissen van de
vrouwen geven weer wat in geen enkel officieel document terug te vinden is.
Een van de belangrijkste redenen om dit systeem uit de grond te stampen was het
voorkomen van massale verkrachtingen onder de bevolking van de overwonnen
landen. Men wilde bovendien het moreel onder de militairen hoog houden.
Hongerende en arme meisjes uit landen als Korea, China en de Filippijnen werden
aanvankelijk onder valse voorwendselen geronseld en later met geweld ontvoerd
en verkracht. Ze werden vervolgens ondergebracht in trooststations of
troostfaciliteiten zoals de Japanse legerleiding ze noemde. Door de Verenigde
naties worden ze onverbloemd verkrachtingskampen genoemd. Daar leefden de
meisjes een troosteloos leven en werden ze door de Japanse soldaten en
officieren vaak op gruwelijke wijze mishandeld en gemarteld.
Voor velen ging na afloop van de oorlog de ene nachtmerrie over in de andere.
Slechts 30% van de meisjes zou de kampen overleefd hebben. Voor de
overblijvenden was er geen opvang, geen Rode Kruis, geen medische hulp. Ze
bestonden eenvoudig niet en werden aan hun lot overgelaten. Ook de geallieerden
negeerden of mimaliseerden het probleem. In de door mannen gedomineerde
geschiedschrijving en oorlogsjournalistiek had het verhaal van de vrouw immers
geen nieuwswaarde. Pas toen ook Nederlandse vrouwen hun droevige geschiedenis
openbaar maakten kon het probleem op internationale belangstelling rekenen.
Maar de overlevende vrouwen bleven moedig hun rechten opeisen. Hun strijd heeft
zich uitgebreid van een klein groepje tot een internationale vrouwenbeweging.
Die heeft, nu de meeste troostmeisjes zijn overleden, ervoor gezorgd dat
seksueel geweld in oorlogen eindelijk op de agenda staat. Dankzij studies naar
het systeem van dwangprostitutie wordt nu wereldwijd onderzoek gedaan naar
soortgelijke systemen en gezocht naar wetgeving om ze in de toekomst te
voorkomen. Onder invloed van de troostmeisjesbeweging staan verkrachting,
seksslavernij en gedwongen prostitutie nu duidelijk omschreven als
oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid.
Behalve aan het verhaal van de dwangprostitutie besteedt Brigitte Ars ook aandacht
aan de achtergronden en de functie van verkrachting en seksueel geweld in
oorlogstijd. En niet alleen Japan maar ook Duitsland maakte zich massaal
schuldig aan seksuele terreur. Net als Japan speelde de Duitse staat tijdens de
Tweede Wereldoorlog de rol van pooier. Over deze verborgen geschiedenis kan ook
nu nog niet gesproken worden. Minachting voor vrouwen maakt heel vaak deel uit
van een ideologie van het superieure ras. In de recente conflicten in voormalig
Joegoslavië en Rwanda is dit ook duidelijk gebleken.
Dit boek vol diepe ellende stemt je niet bepaald vrolijk. Het vertelt een
indroevig verhaal, maar het is een must voor al wie met het lot van vrouwen
begaan is. Ik heb het met stijgende verontwaardiging gelezen. Want het is geen
verleden tijd, het gebeurt nog steeds. Telkens weer zie je dat vrouwen in een
oorlog als wapen worden gebruikt en als vanzelfsprekend worden mishandeld. In
talloze arme landen bloeien vrouwenhandel en seksindustrie weelderig en maken
ze gigantische winsten.
Het werk is goed gedocumenteerd en bevat een uitgebreide notenlijst. Brigitte
Ars schrijft met grote betrokkenheid en respect voor de vrouwen, zonder enige
sentimentaliteit. De bijzonder vlot geschreven tekst - bijna té vlot voor een
dergelijk onderwerp - laat zich zeer gemakkelijk lezen.
GALBRAITH, J.K., De crash van 1929. (Vert. The Great Crash, 1929, 1954) Adam,
Ambo/Anthos, 2009, 245 pp. ISBN 978 90 263 2245 7
In Europa is de zware
economische depressie in de jaren dertig van de vorige eeuw onlosmakelijk verbonden
met de opkomst en het succes van het nationaal-socialisme in Duitsland en de afschuwelijke
gevolgen voor miljoenen onschuldige burgers. De wereldwijde depressie begon in
de Verenigde Staten na de spectaculaire ineenstorting van de beurs op Wall
Street in 1929.
In dit boek uit 1954 reconstrueert John Kenneth Galbraith, een van de grootste economen van de twintigste eeuw,
de gebeurtenissen die hieraan voorafgingen. De dramatische ineenstorting van
het financiële kapitalisme werd volgens hem veroorzaakt door een ongebreidelde
speculatiegolf die geen enkel verband meer hield met de werkelijke industriële ontwikkeling.
In de voorafgaande jaren van
welvaart verkondigden economische profeten visioenen van steeds grotere
welvaart en economische groei die zich voor altijd en eeuwig zou verder zetten.
Hun taxaties en voorspellingen zetten talloze mensen ertoe aan steeds meer geld
te lenen bij beleggingsmaatschappijen die als paddestoelen uit de grond
schoten. De beurskoersen stegen buiten proportie op bijna louter geleend geld.
De beurs werd steeds minder beschouwd als graadmeter van lange
termijnvooruitzichten van ondernemingen en steeds meer als een product van manipuleerkunst.
Ook politici, economen, en financiële analisten lieten zich meeslepen door de
euforie en bevestigden hun ongefundeerde vertrouwen in de kracht van de
economie. De schaarse deskundigen die waarschuwden voor een nakend debâcle
werden als onheilsprofeten gebrandmerkt. Mensen slaagden er op grote schaal in
zichzelf te bezwendelen.
In de herfst van 1929 kreeg
het vertrouwen een dramatische wending. De zeepbel spatte uiteen en sleepte de
hele economie mee in een diepe depressie die 10 jaar zou duren.
In het laatste hoofdstuk zet
Galbraith de oorzaken van de beurscrash en van de erop volgende depressie op
een rijtje.
De crash komt volgens hem
helemaal op rekening van de voorafgaande speculatiegolf. Hij noemt het een
hallucinant verhaal van bijna heroïsche krankzinnigheid. Niemand heeft die
ongebreidelde speculatiegolf veroorzaakt. Ze was het product van de vrije keus
en de vrije besluitvorming van honderdduizenden personen. Wanneer de
mogelijkheid bestaat dat men zeer rijk kan worden vooral wanneer het niet
veel moeite kost zijn er altijd tal van mensen die gegrepen worden door een
soort hebzuchtige waanzin.
Voor de daaropvolgende
economische crisis ziet Galbraith verschillende oorzaken. Het economisch leven
in 1929 was niet zo fundamenteel gezond als vooraanstaande politici en economen
beweerden, verblind als ze waren, maar integendeel uiterst kwetsbaar. In de
herfst was de economie eigenlijk al flink op weg naar een depressie. De
beurscrash heeft die veel zwaarder gemaakt dan nodig.
Uit die rampzalige periode
zijn er lessen geleerd. Geheel in lijn met de economische visie van Galbraith heeft
de overheid toen een aantal krachtige maatregelen genomen om een dergelijke
ontsporing te voorkomen. Toch zijn volgens hem de kansen op een herhaling van
een speculatieve uitspatting groot. Hij heeft het goed gezien. De geschiedenis
herhaalt zich weliswaar nooit helemaal, maar volgens deskundigen zijn in de
huidige kredietcrisis en de daarop volgende economische malaise zeer gelijkaardige
oorzaken aan te wijzen.
Het werk van Galbraith wordt
op de omslag het klassieke boek over economische crises genoemd. In tachtig
jaar is er immers niet veel veranderd: blinde hebzucht en een flinke dosis
goedgelovigheid houden elkaar in evenwicht tot de zeepbel barst en een crisis
onvermijdelijk wordt.
Omdat Galbraith bekend staat
om zijn heldere uiteenzettingen heb ik me aan dit boek gewaagd. Die heldere en
vlotte schrijfstijl stelde me in staat om, ondanks de vele
financieel-economische begrippen en mij onbekende namen van personen en
instanties, het betoog in grote lijnen te begrijpen. Dit boek verplichtte me
ook om meer te leren over een sector waarvan ik zo goed als niets wist. Galbraith
beschrijft met scherpe maar toch milde humor en zin voor relativering de menselijke
zwakheid die alle kritische ingesteldheid en rationaliteit doet verdampen in
het vooruitzicht van de hemel op aarde. Dit is en blijft zeer herkenbaar.
VENMANS, P., Over de zin van nut. Een filosofisch
essay. Adam/Antw., Uitg. Atlas, 2008, 303 pp. ISBN 978 90 450 0630
7
Wat is de gemeenschappelijke noemer van pedagogisch
speelgoed, verrijkte voeding, recyclage van verpakkingsmateriaal,
volautomatische wasmachines, doelgroepenbeleid, orgaandonatie, je lichaam
schenken aan de wetenschap? Wij beseffen vaak niet hoezeer onze samenleving
doordrongen is van de pragmatische gedachte dat iets moet dienen tot iets. Van
nagenoeg alles wat we doen wordt het rendement berekend, de winst uitgeteld, de
kosten tegen de baten afgezet, de kwaliteit van een uitkomst gemeten. We noemen
het verantwoordelijkheidsbesef en zijn er trots op. Maar pragmatisme en het
streven naar nut kunnen gemakkelijk leiden tot oppervlakkig winstbejag, plat
materialisme en overspannen, soms zelfs mensonterende efficiëntie.
Het nutsdenken roept op zijn minst ambivalente gevoelens op. Het kan dan ook
niet slecht zijn ons af te vragen wat er over het nut te zeggen valt.
Waarover gaat het? Wat is het belang van nut in ons leven? Wat is de zin van
nut?
In dit filosofisch essay herinnert Peter Venmans
ons aan de wortels van het nutsdenken: het Engelse utilitarisme en het
Amerikaanse pragmatisme. In de loop van de tijd wordt de essentie van een opvatting
of levensbeschouwing immers vaak ondergesneeuwd. Daarom kan een terugblik ons duidelijk
maken waarover het eigenlijk gaat.
Voor de
nutsdenker is de mens in de eerste plaats een handelend wezen dat zich
voortdurend aan zijn omgeving aanpast en zo overleeft. Het streven naar nut is een essentieel onderdeel van onze menselijke conditie.
Het beste van de mens ligt in zijn vermogen om problemen op te lossen en
verantwoordelijkheid te nemen. Hij wil dat zijn handelen iets opbrengt, nut
heeft. Dit menselijk streefdoel mag dan een neerslag vinden in goederen en
diensten, het werkelijke streefdoel van de mens is het vergroten van zijn
geluk. Utilitaristen en pragmatisten gaan uit van een positief mensbeeld en
zien de wereld als een onvoltooid project van rechtvaardigheid voor iedereen.
Deze filosofie is dan ook een volwaardige ethiek. Ons handelen moet in dienst
staan van het menselijk geluk. De consequentie-
of gevolgenethiek stelt dat iets goed is wanneer het goede gevolgen heeft.
De uitkomst van een handeling bepaalt de ethische kwaliteit ervan. Wij kunnen
de beste motieven hebben, als een handeling negatieve gevolgen heeft is ze
ethisch minderwaardig. Gegeven dit uitgangspunt dienen wij impulsief handelen,
hoe goed ook bedoeld, te vermijden.
In het boek van Venmans passeren de meest prominente nutsfilosofen de revue.
De excentrieke wereldverbeteraar Jeremy Bentham formuleerde als eerste het
nuttigheidsbeginsel als het principe
van het grootste geluk (PGG). Bentham ging er echter van uit dat nut en geluk
samenvallen. Zijn versie van het utilitarisme kan dan ook gemakkelijk leiden
tot verlicht despotisme en in het slechtste geval tot totalitarisme.
In die valstrik is John Stuart Mill niet getrapt. Mill deed wat Bentham naliet:
hij vroeg zich af wat mensen gelukkig maakt. Voor hem is dit de vrijheid om
zichzelf zo breed mogelijk te ontplooien. Mill combineerde het nutsprincipe met
het vrijheidsbeginsel en is zodoende de meest liberale onder de utilitaristen
en onder de liberalen diegene die zich het sterkst op nuttigheidsoverwegingen
baseerde. Venmans toont aan hoe modern én fundamenteel democratisch de ideeën
van Mill zijn.
Alhoewel utilitarist, is Mill vooral bekend geworden als een pionier van het
liberalisme. Na Mill zijn een aantal filosofen teruggekeerd naar het zuivere én
radicale utilitarisme. Venmans bespreekt de visie van drie hedendaagse radicale
utilitaristen. David Pearce stelt zijn hoop op de technologische ontwikkelingen
om de mens te bevrijden van pijn en zijn plezier te maximaliseren, Richard
Layard wil de economie integraal in dienst stellen van het menselijk geluk
en de controversiële linkse Peter Singer pleit voor een ethisch leven waarin
altruïstische waarden centraal staan. Deze versies van het utilitarisme kunnen
echter niet anders dan utopisch zijn.
In Amerika kregen de denkbeelden van de utilitaristen dan weer een andere
uitwerking in het pragmatisme. Pragmatici houden zich niet op met ongrijpbare
ideeën en idealen maar met feiten. Absolute zekerheden zijn een fictie. De
enige interessante vraag over een handelwijze is welke praktische gevolgen ze
heeft voor ons leven: The proof of the pudding is in the eating. De
pragmatici ruimen dan ook veel plaats in voor bezinning op de wijze waarop het
gewenste goede doel kan bereikt worden.
De filosoof/psycholoog William James, adept van de wetenschappelijke methode,
kan als de eerste pragmaticus beschouwd worden. De instrumentalist John Dewey heeft
vooral invloed gehad door zijn ideeën over onderwijs en vorming, die gericht
moeten zijn op de grootst mogelijke menselijke ontplooiing. Richard Rorty
tenslotte keert terug naar de antieke opvatting van wijsbegeerte: het ethische
streven naar praktische wijsheid.
In het laatste hoofdstuk neemt Venmans de draad zelf weer op. Het nutsdenken
heeft veel succes gehad in de economie en de politiek, maar daar is het
verworden tot smal pragmatisme. In de zuiver economische manier van denken is
het geluksstreven als ideaal vervangen door puur rendementsdenken.
Oorspronkelijk ging het utilitarisme echter uit van een sterke ethische impuls:
de zorg om het goede leven. Utilitaristen streven naar een rechtvaardige wereld
waarin iedereen zo gelukkig mogelijk kan worden.
Venmans pleit daarom voor een verruimd pragmatisme. Nut moet weer gekoppeld
worden aan geluk in de breedst mogelijke zin. Het principe van het grootste
geluk voor allen dient centraal te staan. Van dat egalitaire en
universalistische principe gaat een sterk ethisch appèl uit: iedereen heeft
evenveel recht om gelukkig te zijn. Utilitaristen en pragmatici komen op voor
de morele autonomie van het individu zonder dat zij het algemeen belang uit het
oog verliezen. In die hoedanigheid is het een fundamenteel humanistische
filosofie. Daarom verwondert het me dat Venmans nauwelijks aandacht besteedt
aan het denken van Martha Nussbaum en Amartya Sen.
Dit boek is geschreven vanuit sympathie voor het pragmatisme en vanuit de
overtuiging dat het nut een betere verdediging verdient dan het nu meestal
krijgt. Daarin is hij naar mijn mening ruim geslaagd. Het werk is stevig
gedocumenteerd. Het bevat ook een handig namenregister.
De uitwerking van het pragmatisme vond ik minder helder dan die van het
utilitarisme. Misschien is dit te wijten aan een gebrek aan vertrouwdheid van
mijn kant.
Het zegt iets over de invloed van het nutsdenken dat de basisinzichten mij
vanzelfsprekend lijken, al heb ik ze nooit systematisch bestudeerd. Over de
zin van nut heeft dit hiaat ruimschoots aangevuld. Ook al besteedt Venmans
geen systematische aandacht aan de critici van het utilitarisme, dit boek heeft
me aangezet om dit zelf te doen en mijn eigen positie te bevragen. Het was zeer
nuttig om even terug te keren naar de wortels van het nut.
LUCAS, E., De nieuwe koude oorlog. Hoe het Kremlin
Rusland en de wereld bedreigt. (Vert. The New
Cold War And How To Win It) Adam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2008, 320 pp. ISBN
978 90 468 0369 1
Met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie leek Rusland,
de grootste en belangrijkste deelrepubliek, de weg van de liberale democratie op
te gaan. Maar na een chaotische periode van anarchisme, ongereguleerd
kapitalisme en heerschappij van rijke oligarchen is het met Vladimir Poetin op
de terugweg.
In dit boek verdiept Edward Lucas, die voor The Economist al
meer dan twintig jaar de ontwikkelingen in Centraal- en Oost-Europa volgt, zich
in het beleid van Poetin. Hij laat zien hoe de nieuwe tsaar aan de macht
gekomen is en erin geslaagd is de politieke en economische liberalisering onder
Jeltsin terug te draaien. Met Poetin is de staat net als onder het Sovjetregime
weer een groeiende politieke en economische macht geworden. Maar anders
dan het Westen dacht blijkt die macht helemaal niet onschuldig te zijn. In
feite wordt Rusland bestuurd door de FSB, de opvolger van de KGB. Alle
ondernemingen, ook de media, worden gecontroleerd door efficiënte geheime
politie. Poetin beweert democraat te zijn, maar onder zijn presidentschap zijn
de burgerlijke vrijheden beknot en worden andersdenkenden en critici onderdrukt
met kwalijke Sovjetpraktijken.
In het Westen veronderstelde men dat
Rusland geleidelijk een Westers land zou worden. Dit is een rampzalige
vergissing gebleken. Poetin is in Rusland enorm populair. Geen enkele Russische
politicus heeft zo lang achtereen de steun van de bevolking genoten. Hij heeft
voor economische stabiliteit gezorgd en zijn handelwijze sluit aan bij de
ideologie van een sterke leider, die al eeuwenoud is en verankerd in de
Russische cultuur. Rusland is geen democratie, ook niet in wording en wil het
ook niet worden, stelt Lucas.
De Nieuwe Koude Oorlog gaat echter vooral
over de rol van Rusland in de wereld. Rusland wil niet alleen een stabiel regime
in eigen land, maar ook zijn geopolitieke macht uitbreiden en verstevigen. Lucas
legt uit hoe Rusland daarvoor zijn natuurlijke hulpbronnen gebruikt en het
Westen pakt op zijn zwakke plek: geld en winstbejag. Via het zakenleven
infiltreert het Kremlin de Westerse landen en voert het daar een
verdeel-en-heerspolitiek, die hun positie verzwakt. De eerste slachtoffers
daarvan zijn de kleine onstabiele grensstaten en -staatjes, waarmee Rusland
territoriale en invloedsconflicten heeft.
Volgens Lucas zal de oude Koude
Oorlog niet terugkeren en zijn alle vergelijkingen daarmee anachronistisch en
gedateerd. De nieuwe Koude Oorlog vormt minder dan vroeger een directe
bedreiging voor de wereldvrede, maar ze is wel verontrustend en zorgwekkend. Het
is nu aan het Westen om de situatie eensgezind aan te pakken en zodoende
toekomstige zware problemen te vermijden. De Westerse landen moeten met Rusland
een relatie opbouwen die gebaseerd is op realisme en nuchterheid. Men moet
afstappen van een halfslachtige politiek van toenadering en compromissen. Lucas
pleit voor een vastberaden en duidelijke houding tegenover Rusland, zowel op
economisch, politiek als moreel vlak.
Dit boek heeft me niet alleen wegwijs
gemaakt in een mij relatief onbekend probleem. Het heeft ook een aantal andere
zaken verduidelijkt. In de eerste plaats illustreert de Russische situatie dat
een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen de ontwikkeling van democratie kan
beletten (zie Zakaria). Verder toont de Russische situatie aan dat een
democratisch regime niet noodzakelijk is voor economische vooruitgang en
welvaart. Dit is de zoveelste logenstraffing van de opvatting dat een
kapitalistisch economisch systeem vanzelf wel democratie zal bewerken.
Lucas heeft zich zeer grondig
gedocumenteerd. Ik vond het echter een taaie brok. Hij behandelt de materie zo
uitvoerig en gedetailleerd dat je als onwetende lezer regelmatig het noorden
kwijt bent tussen de vele politieke Russische en internationale organen en
instituten. De doorlopende tekst van de hoofdstukken, zonder indeling, maakt het
er bovendien niet eenvoudiger op. Blijkbaar moest het werk zeer snel geredigeerd
worden wegens de actualiteit. De aardrijkskundige kaarten zijn een pluspunt.
Maar omdat er over Rusland de afgelopen
jaren in de media niet veel te lezen valt vond ik dit boek toch vrij
informatief.
SANDERS,
L. & C. DEVOS e.a., Politieke ideologieën in Vlaanderen. Apen,
Standaard Uitgeverij, 2008, 476 pp. ISBN 978 90 02 22333 4
Enkele weken
geleden trokken de Vlamingen massaal naar de stembus. Inzet: de samenstelling
van het Europese parlement maar vooral de verkiezing van de vertegenwoordigers
in het Vlaamse parlement. Van die uitslag hangt de samenstelling van de Vlaamse
deelregering af. Bij die gelegenheid worden alle politieke partijen bevangen
door profileringskoorts. Er wordt gebakkeleid over concrete pijnpunten en
maatregelen, er wordt tegen elkaar opgeboden, beloofd en afgeketst. De gezichten
op de borden langs de wegen worden geflankeerd door nietszeggende slogans. Soms
moet je nog een keer kijken om te weten voor welke partij ze staan. En waarvoor
staan die partijen?
Gedurende ongeveer twee eeuwen, tot halfweg de 20e
eeuw, werd het politieke denken in Europa steeds explicieter bepaald door
politieke ideologieën. In de twintigste eeuw ontaardden sommige daarvan tot
totalitaire regimes die verschrikkelijke bloedbaden hebben aangericht en
onafzienbare menselijke ellende veroorzaakt, waarmee vergeleken het beruchte
religieuze geweld tijdens de donkere Middeleeuwen bijna te verwaarlozen is. In
de tweede helft van de twintigste eeuw is politieke ideologie voor velen dan ook
een vies woord geworden. Albert Camus was de eerste die in 1946 sprak over het
einde van de ideologie.
Maar kunnen we zonder politieke ideologie? Is
politiek zonder ideologie wel denkbaar en wenselijk? Luk Sanders en Carl Devos,
respectievelijk docent aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven en
aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen van de Universiteit Gent, menen van
niet. Politiek en ideologie gaan immers hand in hand. Onze samenleving wordt
ideologisch gestuurd. Georganiseerde politieke actie is niet mogelijk zonder een
stelsel van ideeën. Ideologieën zijn bovendien onlosmakelijk verbonden met de
opkomst van de democratie. Hoe problematisch het soms lijkt, democratie drijft
op verdeeldheid. Het mag ons zelfs gerust stellen dat het in een samenleving met
een democratische traditie niet zo cruciaal is welke ideologie domineert. De
democratie regelt zichzelf wel.
In dit boek laten verschillende
deskundigen ons kennis maken met de belangrijkste politieke ideologieën in
Vlaanderen en de politieke partijen die er gestalte aan geven.
Een
beladen begrip blijkt niet eenvoudig te definiëren. In zijn zeer heldere en
instructieve inleiding kiest Luk Sanders voor de bruikbare definitie van de Britse politicoloog
Andrew Heywood. Daarna schetst hij hoe de eerste politieke ideologieën zijn
ontstaan. Voor het politiek-filosofische ideeëngoed is de term ideologie pas
tijdens Franse revolutie geïntroduceerd. Geleidelijk aan werd het begrip steeds
vaker gehanteerd als verzamelnaam voor politieke stromingen, wereldbeschouwingen
of doctrines. De belangrijkste politieke ideologieën in Europa zijn het
liberalisme, het socialisme en het conservatisme.
Patrick Stouthuysen, hoogleraar Politieke Wetenschappen aan
de VUB, bijt de spits af met een voorstelling van de oudste politieke ideologie,
het liberalisme. In zijn boeiende
uiteenzetting maakt hij duidelijk wat liberalisme wel en niet betekent,
verheldert hij de heikele themas ervan en tekent hij de geschiedenis uit van de
liberale partijen in België. Hoewel de liberale gedachte in nagenoeg alle
Westerse landen ruim ingang heeft gevonden, hebben de liberale partijen geen
klinkende verkiezingsoverwinningen op hun palmares kunnen schrijven. In het
huidige klimaat van onzekerheid en door het gevoel van bedreiging bij veel
mensen is de vrije gedachte voor velen niet aantrekkelijk genoeg. Voor de
komende jaren voorziet hij dus zwaar weer voor de liberale partijen.
Carl
Devos en Tine Boucké, doctor-assistente aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen
aan de Universiteit Gent, buigen zich in een uitgebreid hoofdstuk over het
socialisme, de ideologie van de
gelijkheid. Ook al zijn er gemeenschappelijke kernpunten, over de wijze waarop
ze bereikt dienen te worden en hoe de realisatie er moet uitzien zijn in de
geschiedenis verschillende visies de revue gepasseerd. Ook vandaag is het
socialisme geen evidente ideologie. Overal in Europa worstelen de sociaaldemocraten met de
praktische vertaling ervan. De woelige en soms bloedige geschiedenis van de
socialistische bewegingen en partijen in België vormt daar geen uitzondering
op.
Wouter Beke, verbonden aan het Overlegcentrum voor Ethiek aan de
Katholieke Universiteit Leuven, licht de christendemocratie toe. De troef van de
christendemocratische partijen is dat ze volkspartijen zijn. Ze
vertegenwoordigen niet een of andere deelgroep in de samenleving maar
verschillende sociale klassen en groepen. Zowel in Europa als in België
verzekerde dit hen doorgaans van een ruime deelname aan de macht. Vooral het
streven naar stabiliteit, dat steeds een leitmotiv geweest is van de
christendemocratische partijen, spreekt mensen aan. Toch ziet Beke een aantal
belangrijke verschilpunten met conservatieve partijen. Voor hij de Belgische en
Vlaamse geschiedenis van de christendemocratische partijen weergeeft, licht hij
het personalisme toe, de ideologische basis
van de christendemocratie.
Bruno De Wever, hoofddocent aan de vakgroep
Nieuwste Geschiedenis aan de Universiteit Gent en gespecialiseerd in de Vlaamse
beweging, en Antoon Vrints, postdoctoraal onderzoeker aan dezelfde universiteit,
nemen het Vlaams-nationalisme onder de loep. Ze starten met een bondige,
kritische voorstelling van het nationalisme. Daarna geven ze een vrij
uitgebreid overzicht van de geschiedenis van de Vlaamse beweging en het
Vlaams-nationalisme. Zo lezen we hoe de politieke radicalisering in het
interbellum uitmondt in het dieptepunt van verregaande collaboratie met het
Nazi-regime. Na de oorlog tekent zich een duidelijke tegenstelling af tussen de
reformistische of democratische vleugel en de rechtsrevolutionaire strekking die
niet van compromissen wil weten. Op het einde van het hoofdstuk geven ze een
handig historisch overzicht van de belangrijkste momenten in de geschiedenis van
het Vlaams-nationalisme.
Jos Geysels, Minister van Staat en gewezen
politiek secretaris van Agalev (nu Groen!), en Jan Mertens, beleidsmedewerker
voor Groen!, belichten tenslotte het ecologisme, de jongste stroming. Ze
bieden bovendien een zeer verhelderende bespreking van de verschillen en
gelijkenissen met andere ideologieën. De korte wisselende geschiedenis van de
groene partij in Vlaanderen komt uiteraard ook aan de orde. In het spanningsveld
tussen theorie en praktijk worden ecologische partijen gemakkelijk verdacht van
groen moralisme en te weinig realiteitszin. Gezien de omvang van structurele
ecologische problemen, zo stellen Geysels en Mertens daar tegenover, zou de
keuze voor een drastische ecologische politiek wellicht de enige realistische
kunnen zijn.
Tijdens het lezen herinnerde ik mij regelmatig politieke
beslissingen en standpunten van de respectievelijke partijen die niet strookten
met hun achterliggende visie. De discrepantie tussen theorie en praktijk is soms
groot. In een democratische en tegelijk complexe en problematische samenleving
is het echter helemaal niet gemakkelijk om een ideologie consequent in de
praktijk om te zetten.
Ideologieën lijken vaak ver van de realiteit af te
staan. En hoe graag we het anders zouden willen, ook de politiek is niets
menselijks vreemd.
Toch zijn ideologieën nodig en absoluut zinvol om aan coherente
politiek te doen, aldus Carl Devos in zijn bondige slotbeschouwing. Ze bieden
een kader om problemen te analyseren en vanuit idealen een actieprogramma op te
stellen. Met alleen ideologieën zien we niet veel, maar zonder zijn we blind,
stelt hij. En hij besluit: Wie politiek beter wil begrijpen moet weten waar
ideologieën voor staan en moet de geschiedenis van de partijen die ze in hun
vaandel hebben leren kennen. We hopen dat dit boek daartoe heeft
bijgedragen.
Voor mij is dit zeker het geval. Zonder uitzondering paren
alle bijdragen inhoudelijke diepgang aan een helder en inzichtelijk taalgebruik.
De pluralistische aanpak en inslag geven het boek een duidelijke meerwaarde. De
auteurs zijn er bovendien in geslaagd een verre van sexy onderwerp op een
boeiende en verteerbare manier te serveren. Zonder meer warm
aanbevolen!
KNOOK,
D., Het Methusalem mysterie. Vergrijzing: een zegen of bedreiging? Adam/Rotterdam, Uitg. Prometheus/NRC Handelsblad, 2008, 295 pp. ISBN 978 90
446 1195 3
Bijna
overal ter wereld stijgt de levensverwachting en in de geïndustrialiseerde
landen in het bijzonder slaat de vergrijzing toe. Bovendien worden daar minder
kinderen geboren. De combinatie van vergrijzing en ontgroening luidt een
demografische revolutie in die de samenleving in de komende decennia ingrijpend
zal veranderen.
We leven in een krimpmaatschappij: het totale aantal
mensen per land zal geleidelijk afnemen. Pas tegen 2050 zal deze evolutie
stagneren, en krijgen we een bevolkingsopbouw waarin bijna alle leeftijdsgroepen
even sterk vertegenwoordigd zijn.
Is dat slecht nieuws, zoals velen ons
willen doen geloven, of reden voor nieuwe dynamiek? Staan we erbij en kijken we
ernaar, of zien we de vergrijzing als een uitdaging?
De vergrijzing is al
lang een feit. Politici, economen en sociologen bakkeleien over wat nu eigenlijk
het probleem is wat eraan gedaan moet worden. Foutieve aannames en verkeerde
interpretatie van gegevens zijn de inzet van een warrige discussie en leiden tot
vergrijzingsangst'. Wie en wat moet je geloven?
Volgens Dick Knook
kunnen we de vergrijzing maar het beste zien als een enorme uitdaging, waarvan
de effecten zeer ingrijpend zullen zijn. Maar de onomkeerbare gevolgen zullen
veel minder zwaar wegen als de samenleving de flexibiliteit en solidariteit kan
opbrengen om adequaat te reageren.
Daarvoor is in de eerste plaats een
genuanceerd inzicht nodig in de problematiek. We moeten het Methusalem-mysterie
doorgronden. In zijn boek neemt Dick Knook een aantal misverstanden over
vergrijzing en de gevolgen ervan op de korrel. Ouderdom wordt doorgaans gezien
als een kostenpost. Maar is dat wel terecht? En is de veroudering van de
bevolking alleen een bedreiging of kan ze ook een zegen zijn?
Eerst
verheldert hij wat wij ons bij de complexe demografische veranderingen moeten
voorstellen. Er bestaan immers verschillende manieren om de levensverwachting te
berekenen en inhoud te geven. Vervolgens bespreekt hij de consequenties van deze
evolutie op de gezondheidszorg, de pensioenen, de arbeidsdeelname van ouderen en
de toekomstige verhouding tussen ouderen en jongeren in de samenleving. Een
groot aantal van die consequenties roepen negatieve beelden op over ouderen. Die
gaan echter voorbij aan de belangrijke maatschappelijke bijdrage van deze
leeftijdsgroep. Veel ouderen onderscheiden zich door hun belangeloze en
onbetaalbare inzet voor het algemeen belang. Die is niet in de cijfers terug te
vinden, maar wel van onschatbare waarde voor de samenleving.
De conclusie
van Knook luidt dat we de vergrijzing veeleer als uitdaging kunnen beschouwen
dan als een probleem. De gevolgen van een veranderende bevolkingssamenstelling
zijn vrij goed te voorspellen en dus kunnen we ons nu al daarop voorbereiden. Er
is geen reden tot paniekvoetbal als we maar tijdig inspelen op deze
ontwikkelingen. De overheid moet een langetermijnvisie ontwikkelen waarin de
solidariteit tussen en binnen de generaties centraal staat. Zo is het zeker
mogelijk het langer doorwerken voor oudere werknemers aantrekkelijk te maken en
hen aan te zetten ook zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun oude
dag.
Dit boek gaat over de Nederlandse situatie en de gegevens zijn
gebaseerd op Nederlands onderzoek. Volgens Knook staan veel Europese landen er
beduidend minder goed voor dan Nederland. Voor de Vlaamse lezers is het zeer
jammer dat Knook geen woord vuil maakt aan de Belgische situatie, terwijl hij
wel over de toestand in Duitsland, Italië, Frankrijk, Spanje en Portugal
spreekt, waar wellicht niemand ooit zijn boek zal lezen. Met een kleine moeite
had hij dit hiaat kunnen vermijden.
Maar zelfs met deze beperking biedt
Knook een heldere en leerrijke analyse van de problematiek. Hij heeft mij in
ieder geval een betere kijk gegeven op een evolutie waarvan ik zelf ook deel uit
maak.
WALLACE, A.R., Het Maleise
eilandenrijk. (Vert. The Malay Archipelago 1869) Adam, Olympus
Pockets, 2009 (3e dr.), 679 pp. ISBN 978 90 467 0197 3
Precies acht
jaar, van 1854 tot 1862, verbleef Alfred Russell Wallace, die zichzelf een
reizende natuurvorser noemt, op de eilandengroep in het Zuidelijke deel van de
Indische Oceaan die het huidige Maleisië en Indonesië vormt. Het belangrijkste
doel van zijn reizen was het verzamelen van planten en dieren voor zijn
persoonlijke collectie en in opdracht van musea en liefhebbers. In totaal heeft
hij in de loop van zijn verblijf meer dan 125.000 verschillende diersoorten
verzameld. Hij hield het echter niet bij verzamelen. Op basis van zijn
nauwkeurige en systematische observaties van het planten- en dierenleven en de
geologie van de streek ontwikkelde hij een theorie over het ontstaan en de
verspreiding van de soorten.
In dit lijvige boek, dat pas 6 jaar na zijn
terugkeer gepubliceerd werd, vertelt hij over dit verblijf op de Maleisische
eilandengroep. Het werk houdt het midden tussen een reisverslag en een
natuurwetenschappelijk werk. Wallace beperkt zich niet tot een beschrijving van
zijn bevindingen en vondsten. Hij probeert ze ook te verklaren op basis van de
toen recente natuurwetenschappelijke ontdekkingen en theorieën, waarvan hij goed
op de hoogte is. Hij heeft zeer veel oog voor de geologische gesteldheid van de
eilanden en wijst herhaaldelijk op de rol van aanpassing aan omstandigheden als
verklaring voor de verschillen tussen soorten. Op basis van zijn bevindingen
trekt hij een scheidingslijn de Wallacelijn - tussen het Aziatische en
Oceanische deel van de eilandengroep en verdeelt hij het gebied in 5
samenhangende deelgebieden.
Deze indeling vormt de basisstructuur van
zijn boek. Ieder hoofdstuk bevat een uitgebreide en levendige beschrijving van
zijn wedervaren en nauwkeurige observaties van de flora en fauna op ieder
eiland. Dit was noodzakelijk want in een tijd waarin fotos nog niet bestonden
en illustraties zeer duur waren, kon het lezerspubliek zich anders geen
voorstelling vormen van de natuur aan de andere kant van de wereld. Als kind van
zijn tijd had Wallace er echter geen moeite mee om dieren van alle slag neer te
schieten of te vangen om zijn verzameling aan te vullen, waardoor hij het
uitzicht ervan gedetailleerd kon bestuderen. Maar zonder zijn ontzagwekkende
kennis van het planten- en dierenleven in de regio en elders op de wereld, zou
dit Wallace zeker niet gelukt zijn. In het laatste hoofdstuk van elk deel vat
hij zijn bevindingen samen en formuleert hij een theorie over de natuurlijke
historie van dit deelgebied.
Behalve aan flora en fauna besteedt hij ook
ruim aandacht aan de gewoonten en gebruiken van de inheemse volkeren in de
regio. Zeer regelmatig vertelt hij over zijn relaties met de lokale mensen die
hij inhuurde om als bediende voor hem te werken en te jagen. Ook de leefwijze en
de taal van de plaatselijke wilden komt uitgebreid aan bod. Daardoor bevat
zijn verhaal ook waardevolle cultuurantropologische gegevens over de
verschillende volkeren op de archipel.
Hoewel hij nagenoeg altijd
respectvol over deze mensen spreekt, is het relaas van Wallace uiteraard
gekleurd door de opvattingen van de koloniale tijd. Met voor ons ongewoon gemak
spreekt hij over lagere en hogere rassen en over de beschavingsmissie van de
superieure Europeanen. Toch staat hij kritisch tegenover de wijze waarop de
verschillende koloniale mogendheden deze mensen besturen. Zijn visie is
verrassend modern en sociaal: het centrale doel dient meer welvaart voor
iedereen te zijn. Ook vóór de koloniale overheersing werden de gewone mensen
immers al uitgebuit, maar dan door hun inheemse vorsten.
Wallace biedt
ons bovendien een levendige kijk op de reisperikelen in de tweede helft van de
19e eeuw. Hij bericht uitvoerig over uiteenlopende ongemakken, zijn moeizame en
soms teleurstellende speurtocht naar goede vindplaatsen en hoe hij toch elke
gelegenheid aangrijpt om zijn verzameling te spekken. Hij mag dan veel dieren
gedood hebben, zonder het werk van noeste avonturiers als Wallace zou onze
kennis van de natuur en de verschillende culturen nooit zo groot geweest
zijn. Het allermooist vond ik de ontroerende en weemoedige beschouwingen van
een ecoloog avant-la-lettre bij het
aanschouwen van de pracht en rijkdom van de ongerepte tropische natuur.
Aldus is dit boek niet alleen een reisverslag en natuurwetenschappelijk
werk, maar ook een tijdsdocument. Net als zijn tijdgenoot en vriend Charles
Darwin, schrijft Wallace bovendien zeer ongekunsteld en eenvoudig. Met
ontwapenende eerlijkheid, spitsvondig en humoristisch sleept hij de lezer mee in
het wel en wee van een avontuurlijke wetenschapper. Daardoor laat dit dikke boek
zich zeer vlot lezen en blijft de lezer van begin tot einde geboeid. Warm
aanbevolen!
NELISSEN,
M., De breinmachine. De biologische wortels van emoties en gevoelens. Tielt,
Lannoo, 2008, 296 pp. ISBN 978 90 209 7622 9
Heel lang
waren gevoelens en emoties het exclusieve domein van dichters, schrijvers en
kunstenaars. Naar de aard en oorsprong van emoties is pas de laatste decennia
diepgravend wetenschappelijk onderzoek gedaan. Dit pleidooi voor de waardering en
erkenning van de rol van emoties in ons gedrag is geschreven door een
begeesterde bioloog.
Mark
Nelissen, professor in de gedragsbiologie aan de
Universiteit Antwerpen, is gefascineerd door de evolutionaire verklaring van het
menselijke gedrag. In zijn eerste boek, De bril van Darwin, schreef hij al een
zeer vlotte introductie in het evolutionair denken over het menselijk gedrag. Nu
richt hij de schijnwerper op de emoties. Hij toont aan hoe emoties door
natuurlijke selectie in het evolutieproces zijn ontstaan en hoe ze in de
hersenen door bepaalde gebieden en zeer specifieke stoffen worden
gereguleerd.
Emoties
spelen een enorm belangrijke rol in ons gedrag. We hebben een heel scala tot
onze beschikking: o.a. angst, woede, verdriet, vreugde, afkeer, verliefdheid,
schaamte, schuld en trots. Ze doorkruisen vaak onze bewuste bedoelingen en dan
ervaren we ze als hinderlijk.
In feite zijn emoties zeer nuttige
gedragssystemen met een lange evolutionaire geschiedenis. Emoties zijn de
eigenlijke roergangers van ons doen en laten. Ze fungeren als de motor van ons
gedrag, en kunnen dus beschouwd worden als een krachtige machine, een
breinmachine. Emoties zijn de leveranciers van onze motivatie. Ze zijn
ontstaan als nuttige aanpassingen in miljoenen jaren van evolutie. Het zijn
knappe overlevingsprogrammas die ons in staat stellen om bij acute problemen
een directe oplossing te vinden. In onze moderne samenleving echter zijn hun
oplossingen soms niet meer functioneel, en kunnen ze ons het leven behoorlijk
zuur maken.
Nelissen legt uit hoe deze evolutionaire aanpassing tot stand
is gekomen. Waarom zijn ze er, hoe hebben ze onze overleving gediend, en waarom
bleven ze bestaan? Eerst doet hij dat voor de primaire of basisemoties, daarna
voor de secundaire of complexe emoties. De laatste worden ook sociale emoties
genoemd omdat ze optreden in de relaties met andere mensen. Deze emoties stellen
ons in staat om samen te werken. Ze vormen de ultieme verklaring van de menselijke
cultuur en samenleving.
Vervolgens staat hij stil bij de hersenen als
generator van emoties. Nelissen legt uit hoe verschillende hersengebieden en hun
verbinding met andere gebieden de emotieregulering verzorgen. Hierbij miste ik
een overzichtelijke kaart van de hersenen. In een volgend hoofdstuk heeft hij
het over serotonine, endorfine, dopamine en andere chemische stoffen die zorgen
voor de overdracht van emotionele signalen in de hersenen.
Tenslotte
keert hij terug naar zijn grote liefde, de evolutietheorie, en legt uit hoe de
ontwikkeling van complexe sociale emoties de mens in staat hebben gesteld om
samen te werken en cultuur en een complexe samenleving te creëren. De menselijke
evolutie zou totaal anders zijn verlopen zonder de ontwikkeling van complexe
sociale emoties.
Ieder hoofdstuk eindigt met een korte bronnenlijst en in
de uitgebreide index kan men alle gebruikte termen opzoeken.
Enkele
bedenkingen. Het boek gaat over emoties en niet, zoals de titel suggereert,
over gevoelens. Voor het laatste kan men beter bij Antonio Damasio terecht. Een aantal
evolutionaire verklaringen lijken mij onnauwkeurig en kort door de bocht. Dit
heeft waarschijnlijk te maken met het streven naar eenvoud en
bondigheid.
Nelissen probeert immers zijn verhaal zo verteerbaar mogelijk
te maken voor de modale lezer. Hij illustreert zijn inzichten bovendien aan de
hand van een doorlopend fictief verhaal. De essentiële punten van zijn
betoog worden naar mijn smaak te vaak herhaald, maar ze maken het wel
gemakkelijk te volgen. Het boek heeft mij tot het einde kunnen boeien.
DIJKSTERHUIS, A., Het slimme
onbewuste. Denken met gevoel. Adam, Uitg. Bert Bakker, 2007, 239 pp. ISBN
978 90 351 2968 9
Kent u de humorparadox? Als een reclame humor bevat,
onthouden mensen de grap maar vergeten ze het merk. Ze koppelen de positieve
emotie wel onbewust aan het merk of het product dat ze in een humoristische
context hebben gezien. Als ze daarna de keuze hebben uit verschillende
producten, kiezen de meesten voor het humormerk. Hoezo, bewuste
consument?
Het boek van Ap
Dijksterhuis gaat niet over het onbewuste uit
de psychoanalyse maar over het moderne onbewuste. Hij omschrijft het als alle
psychologische processen waarvan we ons niet bewust zijn, maar die ons gedrag,
ons denken of onze emoties beïnvloeden. En dat zijn er nogal wat. Bij verreweg
het grootste deel van ons gedrag speelt het bewustzijn geen enkele rol. Omdat we
ons echter alleen bewust zijn van bewuste en niet van onbewuste processen,
onderschatten we de onbewuste en overschatten we het belang van bewuste
processen. De gedachte dat het bewustzijn alles aanstuurt en dat ons gedrag
begint met bewuste beslissingen is niet meer dan... jawel, een
gedachte.
Dijksterhuis kan het weten want hij verricht al ettelijke jaren
onderzoek naar onbewuste processen en intuïtief denken. In zijn boek legt hij
uit hij hoe ons gedrag in feite door onbewuste processen
wordt gestuurd en het bewustzijn gewoon
achter deze feiten aanholt. Het bewustzijn is als een persvoorlichter. Die is op
de hoogte van wat er gebeurt en kan die informatie met anderen delen, maar
bemoeit zich nauwelijks of niet met de beslissingen zelf. Hoe dat in zijn werk
gaat toont Dijksterhuis op verrassend heldere en onderhoudende wijze aan.
Om
te beginnen haalt hij het bewustzijn van zijn voetstuk. In een eerste hoofdstuk
ontkracht hij een aantal gangbare misverstanden over het
bewustzijn. Vervolgens legt hij uit hoe wij
aan deze ideeën gekomen zijn en hoe ze in de afgelopen eeuwen geleidelijk aan
door filosofen en psychologen werden ontmanteld.
In de daaropvolgende
hoofdstukken geeft hij een overzicht van de stand van zaken in het onderzoek
naar het onbewuste. Met zijn vermogen om verschillende taken tegelijkertijd uit
te voeren is het onbewuste het bewuste veruit de baas in het verwerken van
informatie. Onbewust kunnen we wel 200.000 keer zoveel verwerken als bewust. Het
hoeft ons dan ook niet te verbazen dat wij de meeste informatie grotendeels
onbewust verwerken.
We nemen onbewust veel meer waar dan we denken en
onbewuste waarneming is beduidend gevoeliger dan bewuste waarneming. Hoeveel
onzin er ook over verteld wordt, er bestaat inderdaad zoiets als subliminale
waarneming en is ze is nog nuttig ook.
Onze bewuste mening wijkt vaak af van
onze onbewuste mening en ons gedrag wordt aanzienlijk sterker beïnvloed door
onze onbewuste mening dan we hopen en denken.
Dijksterhuis toont ook aan
waarom je bij eenvoudige beslissingen best bewust kan kiezen. Over belangrijke
beslissingen kan je echter beter een nachtje slapen en je vervolgens laten
leiden door je gevoel.
Creativiteit en genialiteit zijn al helemaal niet aan
het bewustzijn toevertrouwd. Veel bewuste inspanning om problemen op te lossen
werkt juist averechts. De meeste originele ideeën en ontdekkingen schieten de
kunstenaar en wetenschapper gewoon te binnen als product van onbewuste
arbeid.
Ook in ons gedrag speelt het bewustzijn nauwelijks een rol. Het
leeuwendeel ervan gebeurt onbewust en wordt beïnvloed door factoren waarvan we
ons niet bewust zijn. Voor veel gedrag hebben we ons bewustzijn zelfs helemaal
niet nodig. Zelfs als we denken dat we zelf kiezen wat we gaan doen zitten we
ernaast. De vrije wil is niet meer dan een illusie, aldus Dijksterhuis. Hiermee
schaart hij zich achter het innovatieve onderzoek van Daniel
Wegner, dé expert op dit gebied.
Alles bij
elkaar geeft het bewustzijn de indruk van een mooi maar nutteloos versiersel dat
de evolutie ooit aan ons psychologische apparaat heeft gehangen. Heeft het
bewustzijn dan nog een functie? Wat is dan de rol van het bewustzijn in ons
gedrag? Dijksterhuis heeft er zo zijn eigen mening over.
Ap Dijksterhuis is
behalve een onderlegd wetenschapper ook een begenadigd schrijver. Door zijn
verrassend vlotte en heldere stijl maakt hij een moeilijk onderwerp zeer
toegankelijk, terwijl hij toch wetenschappelijk blijft. In contrast hiermee vind
ik zijn verklaring over de rol van het bewustzijn dan ook teleurstellend
simplistisch en onwetenschappelijk. Niettemin heb ik van dit leerrijke en
boeiende boek genoten.
TANNEN,
D., Dat bedoelde ik niet. Hoe taal relaties maakt of breekt. (Vert.
Thats Not What I Meant, 1986) Adam, Prometheus, 1994 (7e dr.), 217 pp.
ISBN 90 5333 103 4
Je zegt iets en merkt dat je woorden anders worden
opgevat dan je bedoeld had. Je probeert behulpzaam te zijn en wordt opdringerig
gevonden. Je probeert discreet te zijn en wordt als koel bestempeld. Je wilt
eerlijk zijn en wordt agressief gevonden. Je wilt niet zeuren en men neemt je
problemen niet serieus. Je probeert met je partner een misverstand uit te praten
en eindigt bijna in slaande ruzie.
Communicatiestoornissen en herhaalde
misverstanden lijken ons soms zo hardnekkig te achtervolgen dat we gaan denken
dat er iets mis is met ons of de andere. Deborah
Tannen, hoogleraar linguïstiek, toont aan dat dit
niet het geval hoeft te zijn. Veel communicatieproblemen tussen mensen wortelen
in een verschil in conversationele of spreekstijl. Als we opgroeien leren wij
immers taal hanteren op de wijze die gebruikelijk en wenselijk is in de
omstandigheden waarin we opgroeien. Ieder van ons heeft zo eigen spreekstijl
ontwikkeld die past binnen een bepaalde cultuur. Communicatie tussen mensen is
min of meer communicatie tussen twee culturen.
Dit mag meteen duidelijk
zijn bij gesprekken tussen mensen uit verschillende delen van de wereld, maar
het speelt ook een rol tussen mensen van verschillend geslacht, verschillende
generaties of streken binnen hetzelfde land. En omdat we allen opgegroeid zijn
in families en gezinnen waarin verschillende geplogenheden heersen met
betrekking tot de wijze waarop je met anderen omgaat en praat, speelt het ook
gewoon tussen mensen die buren zijn. Tussen intieme partners is het de belangrijkste
bron van onenigheid zelfs over banale onderwerpen.
Voor we gaan spreken
bedenken meestal wát we zullen zeggen, slechts zelden overwegen we hóe we het
zeggen. In gesprekken letten we doorgaans op de informatie zelf, maar veel
minder op de onuitgesproken boodschappen. Nochtans hebben die een veel grotere
invloed omdat we ze onbewust als de bedoeling van onze gesprekspartner
interpreteren. Tegelijk worden veel van onze eigen beweegredenen nooit of ànders
door onze gesprekspartner waargenomen, omdat die let op de conversationele
signalen die we vanzelfsprekend hanteren en waarvan we ons niet bewust
zijn.
Subtiele verschillen in conversationele stijl kunnen in het begin
slechts kleine, maar op de duur enorme misverstanden en teleurstellingen tot
gevolg hebben. Veel schijnbaar onverklaarbaar gedrag is een reactie van anderen
op onze speekstijl die hen besluiten laat trekken die wij nooit zouden
verwachten.
In eerste instantie geeft Tannen inzicht hoe conversationele
stijl werkt. Ze verduidelijkt hoe wij door middel van conversationele signalen,
zoals luidheid of tempo, en conversationele middelen, zoals vragen stellen en
klagen, steeds een evenwicht zoeken tussen betrokkenheid en onafhankelijkheid.
Daarna legt ze uit waarom we niet willen en ook niet kúnnen zeggen wat we
bedoelen zelfs àls we het zouden willen. De waarheid heeft zoveel facetten dat
ze nooit helemaal kan worden verteld. Ze verheldert hoe inkaderen werkt en hoe
we door middel van indirecte boodschappen zowel onze solidariteit als onze
status tonen. Maar het is de betekenis die de andere geeft aan onze
conversationele stijl die bepaalt welk effect wij met onze boodschap
sorteren.
Vervolgens verheldert ze hoe deze processen werken in de
dagelijkse gezins- en liefdesrelaties. Waarom konden partners het in de eerste
jaren zo goed met elkaar vinden, en lijkt het met de jaren alleen maar slechter
te gaan? Hoe zit het met de verschillen in conversationele stijl tussen mannen
en vrouwen? En waarom komt kritiek uit de privé-sfeer doorgaans zo hard
aan?
Als het de andere is die bepaalt hoe onze boodschap overkomt, hoe
kunnen wij daar dan invloed op uitoefenen? We komen volgens Tanner al een heel
eind wanneer we beseffen dat er misverstanden en irritaties kunnen ontstaan
zonder dat er iemand gek is, gemeen of oneerlijk. Wij kunnen leren stilstaan bij
het feit dat anderen misschien niet bedoelen wat wij hen hebben horen zeggen, en
dat zij andere dingen horen dan wij hen zeggen. Een beter begrip van de
verschillen in conversationele stijl en de gevolgen ervan op de communicatie kan
ons helpen veel misverstanden te vermijden of op zijn minst op te helderen. Het
kan een opluchting zijn te weten dat een meer harmonieuze communicatie ook kan
lukken zonder psychologiseren.
Dit al wat ouder boek is nog steeds niet
gedateerd en het onderwerp blijft actueel. Het laat zich over het algemeen vlot
lezen, vooral door de herkenbare illustraties. Toch vraagt het nogal wat
concentratie om de puzzel te leggen van begrippen en processen in de
communicatie.
APPIAH, K.A., Kosmopolitisme. Ethiek in een wereld van
vreemden. (Vert. Cosmopolitanism. Ethics in a World of
Strangers) Adam, Uitg. Bert Bakker, 2007, 215 pp. ISBN 978 90 351 3177
4
Waar
je ook heen reist op aarde, je kunt er vandaag net als altijd ceremonieën
aantreffen die wortelen in eeuwenlange tradities. Maar je zult ook overal en
dat is nieuw veel innige verbanden aantreffen met veraf gelegen plaatsen:
Washington, Moskou, Mexico-Stad, Peking, (p. 107)
Doorgaans wordt dit proces globalisering genoemd. Maar als het gaat om de
wereldwijde onderlinge beïnvloeding van de levens van mensen is deze term niet
toereikend. Het gaat immers niet alleen en zozeer over de verspreiding van een
marktstrategie, maar over samen leven in een wereld van verschil.
Dit boek gaat over onze status van wereldburger. Hoe kunnen we vreedzaam omgaan
met groepen mensen die totaal andere opvattingen hebben over wat belangrijk is
en hoe je dient te leven? Hoe kunnen we in harmonie leven met mensen wier
overtuigingen we niet delen? Kan ik iemand zijn gang laten gaan als ik
overtuigd ben van zijn ongelijk? Hoe kunnen we morele onenigheid en
waardeconflicten oplossen? Hebben we wel algemene waarden nodig? Hoever reiken
onze verantwoordelijkheden en verplichtingen tegenover mensen aan de andere
kant van de wereld? Moet de eigen cultuur beschermd worden tegen de
besmetting door een andere cultuur? En hoe vreemd is een/het vreemde
eigenlijk?
De Ghanees-Britse cultuurfilosoof Kwame Anthony Appiah
houdt een pleidooi voor kosmopolitisme.
Centraal staat hierin de combinatie van universele zorg en respect voor
onderling verschil. In een geglobaliseerde wereld zijn wij immers allen
verantwoordelijk geworden voor elkaar. Hiermee zet hij zich zowel af tegen alle
vormen van particularisme, nationalisme
en patriottisme
die de verschillen tussen mensen uitvergroten, als tegen die uitingen van
universalisme en imperialisme die iedereen dezelfde waarden en leefwijze willen
opleggen.
Leven en laten leven is het devies van het kosmopolitisme. Via een open gesprek
kunnen we komen tot wederzijds begrip en aanvaarding van ieders waarden en
daardoor tot een vreedzaam samenleven. Samenlevingen zijn immers niet gebaseerd
op theoretische waarheden maar op praktische regels voor het handelen. Appiah
huldigt het primaat van de praktijk (zie ook de
Rijk).
We moeten het niet noodzakelijk eens worden maar elkaar begrijpen, zegt hij.
Gesprek hoeft niet tot overeenkomst over wat dan ook te leiden; het is genoeg
als het mensen helpt om aan elkaar te wennen. Er zijn immers veel waarheden die
het waard zijn om naar te leven en je kan niet naar alle waarheden tegelijk
leven. Hiermee zet Appiah zich met klem af tegen alle vormen van
fundamentalisme, zij het al dan niet religieus of nationalistisch. Kosmopolitisme
is per definitie pluralistisch. Het is openstaan voor en leren van de andere.
Als
zoon van een Britse moeder en een Ghanese vader kan hij het weten. Hij is
geboren en opgevoed in Ghana binnen twee culturen. Voor de onderbouwing van
zijn stellingen put hij overvloedig uit zijn eigen opvoeding en levensloop bij
de Asante, het volk van zijn vader.
Wie
de eerste hoofdstukken over de waarde en grenzen van het positivisme kan
doorworstelen krijgt als beloning een boeiend en inzichtelijk betoog,
geïllustreerd met treffende voorbeelden.
Kosmopolitisme biedt een andere kijk op en geeft een rijkere inhoud aan cultuurrelativisme
en tolerantie.
Als kosmopoliet verschaft Appiah geen sluitende antwoorden, maar wel een
humanistische visie op menselijke universaliteit en verschil.
Als
besluit Kwame Anthony Appiah zelf: De grote les van de antropologie is dat als
een vreemdeling niet langer alleen in de verbeelding bestaat, maar echt en
aanwezig is, en we met hem een menselijk, maatschappelijk leven delen, je hem
aardig of onaardig kunt vinden; maar als je dat allebei wil, dan kun je elkaar
tenslotte begrijpen. (p. 117)
Waar je ook heen reist op aarde, je
kunt er vandaag net als altijd ceremonieën aantreffen die wortelen in
eeuwenlange tradities. Maar je zult ook overal en dat is nieuw veel innige
verbanden aantreffen met veraf gelegen plaatsen: Washington, Moskou,
Mexico-Stad, Peking, (p. 107)
DUMMETT,
M., Vluchtelingen en immigratie. (Vert. On Immigration and Refugees)
London, Routledge, 2002, 183 pp. ISBN 90 415 29219 5
Michael Dummett , prominente
Britse taalfilosoof en professor in de logica aan Britse en Amerikaanse
universiteiten heeft een bijzondere afkeer van raciale
vooroordelen en de uitingsvormen ervan. Gedurende meer dan 30 jaar was hij
overtuigd en actief mensenrechtenactivist. Dit boek is de neerslag van zijn
opvattingen over de Europese politiek met betrekking tot vluchtelingen en
immigranten.
Het eerste deel is helemaal gewijd aan het politiek racisme en de weerlegging ervan.
Eerst komen enkele algemene uitgangspunten aan de orde m.b.t. nationale
identiteit, nationale
zelfbeschikking en burgerschap. Hij neemt het principe van de
soevereiniteit van staten op de korrel en keert zich radicaal tegen
nationalisme en de eruit voortvloeiende onderdrukking
van minderheden.
Vervolgens maakt hij een kritische analyse van de plichten van een staat jegens
vluchtelingen en immigranten. Alhoewel de autoriteiten graag een onderscheid
maken tussen beide categorieën is dat, zeker voor mensen uit arme landen,
helemaal niet zo evident. Op logische en inzichtelijke wijze ontkracht hij de redenen
die doorgaans door autoriteiten en bevolking aangevoerd worden om deze mensen
te weigeren. Deze gronden zijn niet alleen in de meeste gevallen onterecht en
onrechtvaardig maar ook dom. Immigratie is immers van praktisch belang voor het
immigratieland. Nagenoeg alle argumenten die door de Europese landen worden
aangevoerd om immigratie te beperken zijn drogredenen om racistische en
xenofobe motieven te verbergen.
Alle staten zouden moeten erkennen dat het principe van open grenzen de norm
is, waarbij het iedereen toegestaan is een land vrijelijk binnen te gaan en
zich te vestigen waar men wil. Toch behouden staten volgens Dummett een aantal
rechten om beperkingen aan immigratie op te leggen en toezicht te houden op wie
het land binnen komt. Ze zouden ook het recht hebben individuen te weigeren
wier aanwezigheid gevaarlijk is of van wie dat redelijkerwijs gevreesd wordt.
Om te voorkomen dat afwijzingen op bevliegingen en vooroordeel gebaseerd zijn
moeten deze rechten in objectieve criteria gevat worden. Een voorbeeld daarvan
vinden we in het puntensysteem zoals dit door Canada wordt gehanteerd en dat al
vele jaren goed functioneert. Dit zou ook in het voordeel zijn van
aspirant-migranten die afgewezen worden.
In het tweede deel belicht Dummett hoe steeds meer mensen in Groot-Brittannië
en in Europa als geheel racistische opvattingen gingen koesteren. Het grootste
deel van zijn betoog gaat over de situatie in Groot-Brittannië. Hij beschrijft
hoe daar in de tweede helft van de 20e eeuw het onverholen racisme is verschoven
naar beschaafd racisme. In het Verenigd Koninkrijk zijn politici, onder
invloed van de media en de jacht op stemmen, bezweken voor het discours van de
immigratiebeperking. Opmerkelijk is immers dat vooral niet-blanke immigranten
worden geweigerd, zelfs als ze uit de voormalige Britse koloniën afkomstig
zijn.
Met uitzondering van Luxemburg, het meest tolerante land van Europa waar 25%
van de arbeidskrachten uit immigranten bestaat, hebben verder alle Europese
landen vanaf het laatste decennium van de vorige eeuw met groeiend racisme te
kampen gehad. Onder druk van luid misbaar vanuit de bevolking en van
extreemrechtse politieke partijen, zagen we een algemene verscherping van de
immigratiewetgeving en een snel toenemend aantal geweldsmisdrijven tegen etnische
minderheden. De verwerking van asielaanvragen verloopt extreem traag en voor
asieltoewijzing worden de meest beperkende criteria toegepast. Vanwege
demografische redenen is de kans echter groot dat Europa binnenkort aan
grootschalige immigratie behoefte zal hebben.
Dummett ziet de toekomst niet rooskleurig. Totdat de toestand in de wereld
verbetert en er is weinig dat daarop wijst zal het fenomeen van de massale
exodus van vluchtelingen alleen maar toenemen. Momenteel worden de meesten
onder hen opgevangen door buurlanden die zelf al lijden onder tekort aan
middelen. In de landen van de Europese Unie staat de overgrote meerderheid van
de bevolking vijandig tegenover de toelating van buitenlanders in het algemeen
en die van buiten de Unie in het bijzonder. Gelukkig is er ook een resolute
minderheid die vastbesloten is zich tegen racisme en xenofobie teweer te
stellen en het uitsluitingbeleid dat hier de fundamenten voor levert aan te
vechten.
Het principe van vrij verkeer binnen Europa is nauwelijks werkbaar zolang er
geen uniform systeem is dat toezicht houdt op het verkeer dat van buiten Europa
komt. De soevereiniteit van de staten is een beletsel voor de rechtvaardige en
effectieve oplossing van het probleem van de vluchtelingen. Een staat heeft immers
slechts oog voor het belang van de eigen bevolking.
Het vluchtelingen- en immigratieprobleem kan alleen maar opgelost worden als de
landen overeenkomen dat zij zich naar de beslissingen van een internationale
autoriteit zullen voegen, die op een rechtvaardige en realistische wijze met
het probleem omgaat. Dummett pleit dus voor een globaal Europees vluchtelingen-
en immigratiebeleid. De oplossing ligt volgens hem in de opstelling en
handhaving van objectieve criteria om asielzoekers toe te wijzen aan bepaalde
landen. Asielzoekers moeten zich daar dan aan houden of terugkeren.
Dummett schreef dit boek voor de doorsnee lezer. Hij vermijdt hoogdravende
filosofische terminologie, maar wil een zorgvuldige argumentatie bieden voor
iedereen die bereid is om na te denken. Daarin is hij grotendeels geslaagd. Hij
pleit niet voor wereldvreemd idealisme, maar voor een combinatie van
menselijkheid en gezond verstand. Ietwat storend vond ik dat hij zichzelf
regelmatig herhaalt en af en toe het Evangelie als argument gebruikt.
Dit boekje is bijna 10 jaar geleden geschreven, maar het is jammer genoeg nog
altijd actueel. Door de grote leesbaarheid is het zeker een aanrader. Het is
echter enkel nog tweedehands en als e-book te koop.
GAGGI, M
& E. NARDUZZI, Het einde van de
middenklasse en de opkomst van de lowcostmaatschappij. (Vert. La fine del cete medio) Adam, Van
Gennep, 2007, 191 pp. ISBN 978 90 551 5795 2
De
middenklasse lijkt er wel altijd geweest: een bevolkingsgroep tussen de weinige
rijken en de talloze kansarmen. In werkelijkheid is ze relatief kort geleden op
het maatschappelijke toneel verschenen en niet eens overal op deze planeet. In
veel regios heeft nooit een middenklasse bestaan, tenminste niet in de vorm die
we in het Westen kennen.
In Europa
is de middenklasse in de afgelopen tweehonderd jaar geleidelijk ontstaan uit de
hogere burgerij als gevolg van de groeiende (inter)nationale handel en de
industriële revolutie. Daardoor is ze een politieke factor van betekenis
geworden, vooral als tegenwicht en buffer voor de massa potentieel
revolutionaire arbeiders. De middenklasse werd het ijkpunt voor de waarden en
cultuur van de verzorgingsstaat.
In de
21e eeuw zijn de economische, politieke en sociale basis van de
middenklasse echter weggevallen. Nagenoeg iedereen is kapitalist geworden en kan
zich de consumptiegoederen veroorloven die vroeger enkel voor de rijken en de
leden van de middenklasse waren weggelegd. De traditionele groepen in de
samenleving lijken vervangen door één grote, grijze sociale massa individuen.
Die willen vooral genieten van de vele lowcostproducten, geproduceerd in
lagelonenlanden met een minimaal sociaal vangnet, en tegelijk ook kunnen rekenen
op goed functionerende overheidsdiensten. Deze omvangrijke groep in de
samenleving wordt aan de onderkant begrensd door de 'nieuwe armoede' van
ongespecialiseerde en deeltijdse werknemers die moeten concurreren met arbeiders
in ontwikkelingslanden. Aan de bovenkant bevindt zich een vrij grote welgestelde
klasse, die wordt gevormd door gevestigde rijken en de nieuwe
kennisaristocratie.
De
middenklasse verdwijnt als gevolg van de globalisering en de snelle
technologische veranderingen. De arbeidsmarkt biedt steeds minder zekerheid. We
beleven bovendien het einde van een tijdperk waarin een betere toekomst in het
verschiet lag en waarin degenen die nog niet door de welvaart waren 'gezegend'
in elk geval het gevoel hadden daarvoor op de wachtlijst te staan. In veel
landen moet de koopkracht het vooral hebben van het aanbod van lowcostproducten
en diensten, meer dan van welvaartvaste lonen, hervormingen van het
belastingstelsel of van de voorzieningen van de verzorgingsstaat.
Massimo
Gaggi en Edoardo Narduzzi, respectievelijk journalist en socioloog, spitten deze
evolutie uit. Ze belichten hoe complexe veranderingen op de markt en de
demografische evolutie de middenklasse doen verbrokkelen en de fundamenten van
haar product, de verzorgingsstaat, aantasten. Dit creëert een mogelijk
explosieve politieke situatie waarin steeds meer onzekere mensen hun heil zoeken
bij populistische partijen die hen een betere toekomst beloven door middel van
simpele maar ontoereikende recepten. In de belabberde Italiaanse situatie vinden
zij bij uitstek een voorbeeld van hoe het niet moet. Alle Europese landen zitten
echter min of meer in hetzelfde schuitje.
Europa
geldt in de wereld als het continent dat meer dan ieder ander zijn inwoners een
vangnet van wijdvertakte en duurzame sociale bescherming heeft geboden. Een
objectieve analyse binnen de internationale realiteit roept echter de vraag op
hoelang dit Europees model nog betaalbaar blijft. Het risico bestaat dat ons
model onverhoeds in elkaar stort in een context waarin de prijzen van
activiteiten en goederen steeds meer worden bepaald door keuzes die in Beijing
of Washington worden gemaakt.
De auteurs
schetsen geen opwekkend beeld. Het model van de markteconomie dat op de rol van
de middenklasse is gebaseerd en dat de politieke beslissingen van het oude
continent lange tijd heeft beheerst verdwijnt. Het moet plaats maken voor het
kapitalisme van de massaklasse. De politiek van het middenveld heeft bakzeil
gehaald, kiezers zwalpen als lowcostconsumenten van de ene partij naar de andere
al naar gelang hun lucratieve aanbod. Ook o.a. Farid Zakaria toont aan hoe het
politiek consumentisme een gevaar vormt voor de democratie. Daar ligt volgens
Gaggi en Narduzzi de bevolking in de opkomende Aziatische economieën niet van
wakker. Die slurpt gulzig van de geneugten van de lowcostproducten en het is
koffiedik kijken of ze mettertijd ook politieke zeggenschap zal opeisen. In
ieder geval zal het voor de Europese politici een opgave zijn Europa van
voldoende economische zuurstof te voorzien zonder af te zien van de essentiële
verworvenheden van de laatste vijftig jaar.
Hoe
kunnen ze dit waar maken? De auteurs stellen een nieuw maatschappelijk verdrag
voor tussen burgers en overheid, waarin de sociale en individuele voorzieningen
niet verdwijnen maar worden afgeslankt. De overheid zal moeten meegaan met de
maatschappelijke evolutie en lowcostdiensten aanbieden van hoge kwaliteit. Een
lowcostoverheid zou de voorzieningen niet zelf moeten inrichten, maar de private
diensten beheren en borg staan voor een soepele gang van zaken en gewetensvol
beheer. Dit klinkt niet nieuw: een minimale staat of tenminste een meer beperkte
overheidsinmenging oftewel minder staat, meer privaat.
Tot op
zekere hoogte valt daar iets voor te zeggen, vooral na het failliet van
totalitaire all-in overheidsstelsels met ellenlange wachtlijsten en
ondermaatse dienstverlening. Toch is de vraag hoever dit kan gaan zonder dat de
armoede onaanvaardbaar gaat toenemen. De auteurs zien de VS niet als lichtend
voorbeeld. Volgens mij moeten we ons ook niet spiegelen aan andere Europese
landen met een ver doorgedreven privatisering van diensten zoals het Verenigd
Koninkrijk, waar wie het kan betalen zich graag medisch laat verzorgen in het
buitenland.
Zij
pleiten dus zeker niet voor wildwestkapitalisme en economisch dynamische, maar
ondemocratische stelsels. Zonder af te zien van de essentiële verworvenheden van
de afgelopen 50 jaar moeten de Europese landen volgens hen in staat zijn een
lowcostsamenleving te creëren met een menselijk gezicht.
Hoe dit
moet of kan laten ze echter in het midden. Gaggi & Narduzzi beperken zich
tot een objectieve analyse van de internationale economische realiteit. Volgens
hen moet ieder land een eigen versie ontwikkelen. Die zal uiteraard moeten
aansluiten bij de cultuur van het land. De Scandinavische landen met een
kleine machtafstand - zijn daar volgens hen in geslaagd door middel van hoge
belastingen en een zeer uitgebreid netwerk aan voorzieningen. Hun eigen land
Italië zit in het slop.
De vraag
is natuurlijk of de middenklasse effectief verdwijnt, en daarmee de basis van de
democratische overlegpolitiek, dan wel zoals anderen menen - verarmt. Volgens
de auteurs is het laatste niet echt het geval omdat producten steeds goedkoper
worden. Ze houden daarmee echter geen rekening met het belang van de perceptie.
Als het inkomen van mensen in zekere mate welvaartvast is, maar het verschil met
dat van de groeiende groep welgestelden groter wordt, voelen zij zichzelf armer
worden. Daarmee zitten ze in een zeer gespleten positie: ze willen enerzijds
kunnen rekenen op de zekerheid van een sociaal vangnet maar ervaren tegelijk
iedere vorm van belasting als een aanslag op hun levensstandaard. Hierin ligt
zeker gedeeltelijk de oorzaak van het succes van populistische partijen en van
de afkalving van de traditionele centrumpartijen.
Ook al
bieden de auteurs een aantal interessante inzichten in een ingewikkeld maar
uitdagend onderwerp, toch viel de onsystematische en ongestructureerde
uitwerking mij behoorlijk tegen. De grote druk bevordert de leesbaarheid maar
biedt daarvoor geen soelaas.
VERSCHRAEGEN, G. & R. TINNEVELT, Internationale rechtvaardigheid. Over
politiek en ethiek in een mondiaal tijdperk. Kapellen, Uitg.
Pelckmans/Klement, 2005, 248 pp. ISBN 90 289 3638 6
In Europa
merken we het al langer: nationale grenzen zijn in de afgelopen decennia steeds
minder belangrijk geworden. En met de traditionele grenzen van de natiestaat
wordt door wereldomspannende netwerken weinig of geen rekening meer gehouden.
Voor mensen die in staat zijn om van deze mondiale netwerken van
consumptiegoederen, arbeid, media en rechtsbescherming gebruik te maken, is
zeker een beter leven weggelegd. Een aanzienlijk deel van de wereldgemeenschap
is daarvan echter grotendeels afgesneden. Deze mensen weten wel wat zich in de
wereld afspeelt maar ze beschikken zelden over de mogelijkheden om daadwerkelijk
iets aan hun situatie te verbeteren. Ze lijden onder armoede en analfabetisme en
zijn niet in staat om invloed uit te oefenen op hun lokale of nationale leiders.
Hun regeringen hebben bovendien in veel gevallen de controle verloren over het
grondgebied, dat ten prooi valt aan corruptie, criminele netwerken en etnische
conflicten.
De
internationale gemeenschap lijkt meer dan ooit in staat om mensen wereldwijd
tegen honger, ziekte, onderdrukking en onwetendheid te beschermen. Toch doet ze
dat slechts zelden en ook weinig systematisch. Regelmatig worden wel
hoogdravende verklaringen afgelegd, maar de verwezenlijking daarvan laat meestal
op zich wachten. Mondiale morele betrokkenheid wordt vooral overgelaten aan
hulporganisaties en actiegroepen zoals het Rode Kruis, Oxfam, Amnesty
International en Artsen zonder Grenzen. Door grootschalige acties kunnen ze even
het geweten en het geld van het grote publiek mobiliseren. Tegelijk met de
media-aandacht ebt na een poos echter ook de mondiale betrokkenheid van dat
grote publiek weg.
We zijn
het er allemaal over eens dat er iets aan de armoede en de honger in de wereld
moet worden gedaan, maar niemand lijkt te weten hoe dat kan. Moeten we een recht
op levensonderhoud erkennen of een recht op een universeel basisinkomen? Hoe
kunnen we de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en de sociale primaire goederen
verdelen over alle mensen? Welke tussenkomsten zijn terecht om grootschalige
hongersnood en vermijdbare ziekten te voorkomen?
Een van de
belangrijkste hinderpalen voor het bereiken van rechtvaardigheid voor alle
mensen op aarde is de soevereiniteit of het zelfbeschikkingsrecht van de
natiestaten. Hierop is sinds het einde van de tweede wereldoorlog de
internationale rechtsorde gebaseerd. De soevereiniteit van de natiestaat speelt
een sleutelrol in het behoud van de wereldvrede. Ze brengt echter mee dat de
inwoners van een land voor hun rechten afhankelijk zijn van wie er de macht en
middelen in handen heeft. Tegelijk is tussenkomst door andere staten bij zwaar
machtsmisbruik gebonden aan strikte regels. De internationale gemeenschap moet
vaak machteloos toezien hoe miljoenen mensen in bepaalde landen op brutale wijze
van de meest elementaire rechten worden uitgesloten.
Onder
redactie van Gert Verschraegen en Ronald Tinnevelt, postdoctoraal onderzoekers
aan de Katholieke Universiteit Leuven, onderwerpt een keur van binnen- en
buitenlandse filosofen en sociale wetenschappers deze soevereiniteit aan een
kritische analyse.
Het meest
opvallende wereldwijde probleem is de onrechtvaardige verdeling van goederen en
vermogens onder de wereldbevolking. Rechtvaardige verdeling van goederen en
diensten is nog altijd een overwegend binnenlandse aangelegenheid. Zelfs de
gezaghebbende politiek filosoof John Rawls treedt met zijn theorie over
rechtvaardigheid niet buiten de grenzen van de natiestaat. Voor de realisatie
van mondiale rechtvaardigheid zijn deze principes en criteria echter niet
toereikend.
Vier
auteurs proberen een antwoord te formuleren op onder andere volgende vragen.
Welke verplichtingen hebben we tegenover mensen die niet in staat zijn om op een
productieve wijze bij te dragen aan de wereldeconomie? Wat zijn we bijvoorbeeld
verschuldigd aan de Filippino die leeft op de vuilnisbelten van Manilla? Mogen
we bij de verdeling van materiële hulpbronnen en van sociale primaire goederen
een onderscheid maken tussen landgenoten en buitenlanders? Hebben we ten aanzien
van landgenoten speciale plichten die we niet hebben jegens buitenlanders? In
hoeverre zijn rijke landen verantwoordelijk voor de extreme armoede die in de
wereld heerst? En hoever reiken de rechtvaardigheidsplichten van de rijke landen
tegenover de arme landen? Hoewel ze niet in alle opzichten dezelfde visie delen,
zijn de auteurs het er wel over eens dat er geen enkel overtuigend moreel
argument is om aan staatsburgers andere sociale en economische rechten toe te
kennen dan aan buitenlanders.
Een tweede
kwestie betreft de culturele diversiteit. Kunnen de problemen van mondiale
rechtvaardigheid daadwerkelijk opgelost worden met de westerse standaardrecepten
van liberale democratie en individuele basisrechten? In hoeverre maken we ons
schuldig aan een nieuwe vorm van imperialisme als we ons begrip van politiek en
rechtvaardigheid aan anderen opleggen? Internationale rechtvaardigheid betekent
immers ook dat we het bestaan van verschillende culturele identiteiten binnen
natiestaten erkennen en de rechten van leden van minderheidsculturen beschermen.
Hoe kunnen we culturele identiteiten erkennen en groepsculturen beschermen
zonder toe te laten dat de waardigheid en integriteit van individuen en groepen
op grove wijze wordt geschonden? Het antwoord van Martha Nussbaum luidt
dat de ontplooiing van fundamentele menselijke vermogens (basic
capabilities) hiervoor een beter criterium is dan het uitoefenen van
fundamentele rechten.
Een derde
uitdaging voor mondiale rechtvaardigheid is de naleving van universele
mensenrechten. Deze rechten hebben per definitie een universele morele
strekking. Ze worden aan iedereen toegekend op basis van het simpele feit
van mens-zijn. Maar ze zijn alleen wettelijk afdwingbaar voor
rechtspersonen, d.w.z. voor de burgers van een natiestaat. Vluchtelingen en
andere ontheemden zijn dus in dat opzicht rechteloos. En als die natiestaat de
mensenrechten niet respecteert, worden ze voor de inwoners niet in praktijk
gebracht.
Men kan
zich dan ook afvragen of staten die de fundamentele rechten van hun burgers op
grove wijze schenden nog wel recht hebben op staatssoevereiniteit. Onder welke
voorwaarden mag de internationale gemeenschap optreden tegen ernstige
schendingen van de mensenrechten in bepaalde staten? En hoe worden de vrijheden
en rechten van burgers in deze landen dan het best beschermd? Het antwoord
hierop is niet eenvoudig. In het ene geval gebeurt dit beter door een tijdelijk
toezicht van mondiale instellingen, in het andere geval door het stabiliseren en
versterken van de nationale staatsinstellingen en soms door een combinatie van
beide.
Mondiale
rechtvaardigheid is een relatief nieuw thema voor filosofen en sociale
wetenschappers. De term is in het dagelijkse gebruik ook nog niet ingeburgerd.
Daarom kozen de redacteurs van dit boek voor de term internationale
rechtvaardigheid als titel, alhoewel deze een andere betekenis heeft.
Internationale rechtvaardigheid stelt de relaties tussen staten centraal.
Mondiale rechtvaardigheid gaat over rechtvaardige relaties tussen individuen
onderling en tussen staten en individuen.
Wie in dit
boek pasklare antwoorden op een dergelijk complex probleem verwacht komt
bedrogen uit. Maar deze bundel biedt wel een goed overzicht van de verschillende
filosofische opvattingen over mondiale rechtvaardigheid. Hij bevat originele
bijdragen aan het denken over actuele, wereldomspannende politieke vraagstukken.
De meeste essays zijn redelijk tot zeer toegankelijk. Tot de laatste categorie
horen de bijdragen van beide redacteuren en, zoals we van haar gewend zijn, ook
het boeiende essay van Martha Nussbaum. Sommige teksten zijn echter
ronduit ondoorzichtig voor een modale lezer als ik.
MORRIS,
D., De naakte man. Een studie van het
mannelijk lichaam. Uitg. Spectrum, 2008, 279 pp. ISBN 978 90 274 2883
7
Na de
studie van De naakte vrouw kon een
boek over haar tegenhanger natuurlijk niet uitblijven. Desmond Morris noemt het
een natuurbeschrijving van de naakte man, een zoölogisch portret dat hem
bekijkt als een fascinerend exemplaar van een verre van zeldzame, maar toch
bedreigde diersoort. Hoewel, of net omdat, de man in de meeste samenlevingen
nagenoeg vanzelfsprekend als middelpunt en norm wordt beschouwd, is er maar
weinig onderzoek verricht naar de sterke en zwakke punten van de mannelijke
soort. Daar wil Morris alvast iets aan doen.
Net als in
De naakte vrouw begint hij met het
evolutionaire succesverhaal van de man. Door een beter begrip van de uitdagingen
waarmee mannen destijds te maken hadden wordt immers duidelijk waarom mannen
zijn wie en hoe ze zijn. Gedurende de 2 miljoen jaren waarin de mens als
jager-verzamelaar rond trok, ontwikkelden het lichaam en de psyche van de man
zich in functie van activiteiten die robuustheid en spierkracht vereisten alsook
assertiviteit, listigheid, stoutmoedigheid, samenwerking, doelbewustheid en
vasthoudendheid. De man evolueerde tot een verbluffend efficiënte prooiendoder.
Dit biologische erfgoed verdween niet met de agrarische revolutie, maar kwam
vanaf dan tot expressie op twee manieren. Oorlog voeren was de destructieve
wijze, waarbij rivaliserende mannen werden beschouwd als jachtprooien. Maar er
was ook een constructieve reactie: grote nieuwe ondernemingen en technologische
revoluties zijn in hoofdzaak op rekening van mannen te
schrijven.
Met deze
theorie hangt Morris het klassieke beeld van de man als onverschrokken mammoetjager aan, een voorstelling die
door paleoantropologen als Jim Adovasio en Olga Soffer met klem en harde
bewijzen wordt ontkracht. Hij weerlegt echter de feministische kritiek dat
vrouwen niet eens de kans kregen om gelijkaardige capaciteiten te ontwikkelen.
Morris stelt dat man en vrouw een perfect evolutionair team vormen, en ik denk
dat hij gelijk heeft. De maatschappelijk ongelijke positie van mannen en vrouwen
vindt haar oorsprong hoogstwaarschijnlijk in de agrarische revolutie, wat o.a.
hogervermelde onderzoekers overtuigend aantonen.
In de
volgende hoofdstukken bespreekt Morris dezelfde 23 lichaamsdelen die hij ook in
De naakte vrouw beschreef. Hij doet
dit bovendien op dezelfde manier. Ook hier blijft de uitwerking dus beperkt tot
een verzameling weetjes over de anatomie van de man en de wijze waarop mannen
hebben geprobeerd die te benadrukken resp. verbergen.
Het
laatste hoofdstuk gaat over de seksuele voorkeuren van de man. In een
notendopbesteedt hij vooral
aandacht aan het voorkomen en de herkomst van homoseksualiteit. Daarbij gaat hij
volgens mij behoorlijk uit de bocht door zijn bijval voor de stelling dat
homoseksuele mannen nooit de jongens-onder-elkaarfase zouden zijn ontgroeid, een
bijwerking van de verlengde kindertijd door de algemene infantilisering van de
menselijke soort. Dit is niet uit te sluiten, maar er zijn ook andere, meer
plausibele theorieën.
Ook dit
boek is ruim geïllustreerd en degelijk gedocumenteerd, maar het is echt geen
hoogvlieger wat inhoud betreft. Het is wel onderhoudend en ongecompliceerd
geschreven en leest dus lekker weg.
SAKS, E., De geschiedenis van mijn gekte. Leven met
schizofrenie. (Vert.
The Center Cannot Hold. My Journey
Through Madness) Adam, Uitg. Luytingh-Sijthoff B.V., 2007, 367 pp. ISBN
978 90 245 5220 7
Elyn Saks
is professor in de rechtswetenschap meer bepaald in het recht binnen de
gezondheidszorg, het crimineel recht en kinderrechten. Momenteel volgt ze een
opleiding in de psychoanalyse. Dat ze aan schizofrenie lijdt maakt dit alles
zeer bijzonder.
In dit
boek vertelt ze hoe schizofrenie haar leven geleidelijk heeft ingepalmd. Ze
beschrijft haar gevecht met een beangstigende en zeer invaliderende psychische
aandoening en hoe ze na veel vallen en opstaan geleerd heeft die te aanvaarden
en ermee te leven.
Dank zij
haar uitzonderlijke capaciteiten slaagde Elyn Saks er niet alleen in haar ziekte
een plaats te geven in haar leven, maar ook een gerespecteerde positie te
verwerven in de maatschappij. Als ervaringsdeskundige heeft ze bovendien haar
levenswerk gemaakt van het verdedigen en versterken van de rechtspositie van
maatschappelijk zwakke mensen.
Er zijn
heel zeker niet veel mensen met een zware psychische ziekte die een zo
belangrijke positie hebben verworven als zij. Haar succesverhaal kan dan ook
suggereren dat je dergelijke zware ziekte wel kan overwinnen als je maar genoeg
je best doet. Elyn Saks bestrijdt dit denkbeeld met klem. Ze heeft zelf
voldoende ervaren hoe de psychotische episodes van schizofrenie iemands leven
totaal overhoop kunnen gooien. Mensen kunnen echter meer of minder geluk hebben
met de ondersteuning door hun sociaal netwerk. Ze noemt het zelf het lot uit de
loterij.
Met haar
boek wil ze het stigma van de psychiatrische aandoening doorprikken, en tegelijk
een hoopvolle boodschap geven. Een dergelijke diagnose veroordeelt iemand niet
zonder meer tot een zwaar en somber leven. Ook al zijn er ernstige beperkingen
en die onderkent Saks zeer goed - met professionele ondersteuning en zorgzame
vriendschap is het mogelijk een leven te leiden dat de moeite waard is.
Dit
bijwijlen ontroerende boek geeft een goed inzicht in wat schizofrenie betekent
en meebrengt voor de persoon zelf en voor de omgeving. Het laat zich lezen als
een roman en is dus zeker een aanrader.