WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    21-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Politieke ideologie=EBn in Vlaanderen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SANDERS, L. & C. DEVOS e.a., Politieke ideologieën in Vlaanderen. A’pen, Standaard Uitgeverij, 2008, 476 pp. – ISBN 978 90 02 22333 4

    Enkele weken geleden trokken de Vlamingen massaal naar de stembus. Inzet: de samenstelling van het Europese parlement maar vooral de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Vlaamse parlement. Van die uitslag hangt de samenstelling van de Vlaamse deelregering af. Bij die gelegenheid worden alle politieke partijen bevangen door profileringskoorts. Er wordt gebakkeleid over concrete pijnpunten en maatregelen, er wordt tegen elkaar opgeboden, beloofd en afgeketst. De gezichten op de borden langs de wegen worden geflankeerd door nietszeggende slogans. Soms moet je nog een keer kijken om te weten voor welke partij ze staan. En waarvoor staan die partijen?

    Gedurende ongeveer twee eeuwen, tot halfweg de 20e eeuw, werd het politieke denken in Europa steeds explicieter bepaald door politieke ideologieën. In de twintigste eeuw ontaardden sommige daarvan tot totalitaire regimes die verschrikkelijke bloedbaden hebben aangericht en onafzienbare menselijke ellende veroorzaakt, waarmee vergeleken het beruchte religieuze geweld tijdens de ‘donkere Middeleeuwen’ bijna te verwaarlozen is. In de tweede helft van de twintigste eeuw is politieke ideologie voor velen dan ook een vies woord geworden. Albert Camus was de eerste die in 1946 sprak over ‘het einde van de ideologie’.

    Maar kunnen we zonder politieke ideologie? Is politiek zonder ideologie wel denkbaar en wenselijk? Luk Sanders en Carl Devos, respectievelijk docent aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven en aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen van de Universiteit Gent, menen van niet. Politiek en ideologie gaan immers hand in hand. Onze samenleving wordt ideologisch gestuurd. Georganiseerde politieke actie is niet mogelijk zonder een stelsel van ideeën. Ideologieën zijn bovendien onlosmakelijk verbonden met de opkomst van de democratie. Hoe problematisch het soms lijkt, democratie drijft op verdeeldheid. Het mag ons zelfs gerust stellen dat het in een samenleving met een democratische traditie niet zo cruciaal is welke ideologie domineert. De democratie regelt zichzelf wel.

    In dit boek laten verschillende deskundigen ons kennis maken met de belangrijkste politieke ideologieën in Vlaanderen en de politieke partijen die er gestalte aan geven.

    Een beladen begrip blijkt niet eenvoudig te definiëren. In zijn zeer heldere en instructieve inleiding kiest Luk Sanders voor de bruikbare definitie van de Britse politicoloog Andrew Heywood. Daarna schetst hij hoe de eerste politieke ideologieën zijn ontstaan. Voor het politiek-filosofische ideeëngoed is de term ideologie pas tijdens Franse revolutie geïntroduceerd. Geleidelijk aan werd het begrip steeds vaker gehanteerd als verzamelnaam voor politieke stromingen, wereldbeschouwingen of doctrines.
    De belangrijkste politieke ideologieën in Europa zijn het liberalisme, het socialisme en het conservatisme.

    Patrick Stouthuysen, hoogleraar Politieke Wetenschappen aan de VUB, bijt de spits af met een voorstelling van de oudste politieke ideologie, het liberalisme. In zijn boeiende uiteenzetting maakt hij duidelijk wat liberalisme wel en niet betekent, verheldert hij de heikele thema’s ervan en tekent hij de geschiedenis uit van de liberale partijen in België. Hoewel de liberale gedachte in nagenoeg alle Westerse landen ruim ingang heeft gevonden, hebben de liberale partijen geen klinkende verkiezingsoverwinningen op hun palmares kunnen schrijven. In het huidige klimaat van onzekerheid en door het gevoel van bedreiging bij veel mensen is de vrije gedachte voor velen niet aantrekkelijk genoeg. Voor de komende jaren voorziet hij dus zwaar weer voor de liberale partijen.

    Carl Devos en Tine Boucké, doctor-assistente aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen aan de Universiteit Gent, buigen zich in een uitgebreid hoofdstuk over het socialisme, de ideologie van de gelijkheid. Ook al zijn er gemeenschappelijke kernpunten, over de wijze waarop ze bereikt dienen te worden en hoe de realisatie er moet uitzien zijn in de geschiedenis verschillende visies de revue gepasseerd. Ook vandaag is het socialisme geen evidente ideologie. Overal in Europa worstelen de sociaaldemocraten met de praktische vertaling ervan. De woelige en soms bloedige geschiedenis van de socialistische bewegingen en partijen in België vormt daar geen uitzondering op.

    Wouter Beke, verbonden aan het Overlegcentrum voor Ethiek aan de Katholieke Universiteit Leuven, licht de christendemocratie toe. De troef van de christendemocratische partijen is dat ze volkspartijen zijn. Ze vertegenwoordigen niet een of andere deelgroep in de samenleving maar verschillende sociale klassen en groepen. Zowel in Europa als in België verzekerde dit hen doorgaans van een ruime deelname aan de macht. Vooral het streven naar stabiliteit, dat steeds een leitmotiv geweest is van de christendemocratische partijen, spreekt mensen aan. Toch ziet Beke een aantal belangrijke verschilpunten met conservatieve partijen. Voor hij de Belgische en Vlaamse geschiedenis van de christendemocratische partijen weergeeft, licht hij het personalisme toe, de ideologische basis van de christendemocratie.

    Bruno De Wever, hoofddocent aan de vakgroep Nieuwste Geschiedenis aan de Universiteit Gent en gespecialiseerd in de Vlaamse beweging, en Antoon Vrints, postdoctoraal onderzoeker aan dezelfde universiteit, nemen het Vlaams-nationalisme onder de loep. Ze starten met een bondige, kritische voorstelling van het nationalisme. Daarna geven ze een vrij uitgebreid overzicht van de geschiedenis van de Vlaamse beweging en het Vlaams-nationalisme. Zo lezen we hoe de politieke radicalisering in het interbellum uitmondt in het dieptepunt van verregaande collaboratie met het Nazi-regime. Na de oorlog tekent zich een duidelijke tegenstelling af tussen de reformistische of democratische vleugel en de rechtsrevolutionaire strekking die niet van compromissen wil weten. Op het einde van het hoofdstuk geven ze een handig historisch overzicht van de belangrijkste momenten in de geschiedenis van het Vlaams-nationalisme.

    Jos Geysels, Minister van Staat en gewezen politiek secretaris van Agalev (nu Groen!), en Jan Mertens, beleidsmedewerker voor Groen!, belichten tenslotte het ecologisme, de jongste stroming. Ze bieden bovendien een zeer verhelderende bespreking van de verschillen en gelijkenissen met andere ideologieën. De korte wisselende geschiedenis van de groene partij in Vlaanderen komt uiteraard ook aan de orde. In het spanningsveld tussen theorie en praktijk worden ecologische partijen gemakkelijk verdacht van ‘groen moralisme’ en te weinig realiteitszin. Gezien de omvang van structurele ecologische problemen, zo stellen Geysels en Mertens daar tegenover, zou de keuze voor een drastische ecologische politiek wellicht de enige realistische kunnen zijn.

    Tijdens het lezen herinnerde ik mij regelmatig politieke beslissingen en standpunten van de respectievelijke partijen die niet strookten met hun achterliggende visie. De discrepantie tussen theorie en praktijk is soms groot. In een democratische en tegelijk complexe en problematische samenleving is het echter helemaal niet gemakkelijk om een ideologie consequent in de praktijk om te zetten.
    Ideologieën lijken vaak ver van de realiteit af te staan. En hoe graag we het anders zouden willen, ook de politiek is niets menselijks vreemd.

    Toch zijn ideologieën nodig en absoluut zinvol om aan coherente politiek te doen, aldus Carl Devos in zijn bondige slotbeschouwing. Ze bieden een kader om problemen te analyseren en vanuit idealen een actieprogramma op te stellen. “Met alleen ideologieën zien we niet veel, maar zonder zijn we blind”, stelt hij.
    En hij besluit: “Wie politiek beter wil begrijpen moet weten waar ideologieën voor staan en moet de geschiedenis van de partijen die ze in hun vaandel hebben leren kennen. We hopen dat dit boek daartoe heeft bijgedragen.”

    Voor mij is dit zeker het geval. Zonder uitzondering paren alle bijdragen inhoudelijke diepgang aan een helder en inzichtelijk taalgebruik. De pluralistische aanpak en inslag geven het boek een duidelijke meerwaarde. De auteurs zijn er bovendien in geslaagd een verre van sexy onderwerp op een boeiende en verteerbare manier te serveren. Zonder meer warm aanbevolen!

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Methusalem-mysterie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen KNOOK, D., Het Methusalem mysterie. Vergrijzing: een zegen of bedreiging? A’dam/Rotterdam, Uitg. Prometheus/NRC Handelsblad, 2008, 295 pp. – ISBN 978 90 446 1195 3

    Bijna overal ter wereld stijgt de levensverwachting en in de geïndustrialiseerde landen in het bijzonder slaat de vergrijzing toe. Bovendien worden daar minder kinderen geboren. De combinatie van vergrijzing en ontgroening luidt een demografische revolutie in die de samenleving in de komende decennia ingrijpend zal veranderen.

    We leven in een ‘krimpmaatschappij’: het totale aantal mensen per land zal geleidelijk afnemen. Pas tegen 2050 zal deze evolutie stagneren, en krijgen we een bevolkingsopbouw waarin bijna alle leeftijdsgroepen even sterk vertegenwoordigd zijn.

    Is dat slecht nieuws, zoals velen ons willen doen geloven, of reden voor nieuwe dynamiek? Staan we erbij en kijken we ernaar, of zien we de vergrijzing als een uitdaging?

    De vergrijzing is al lang een feit. Politici, economen en sociologen bakkeleien over wat nu eigenlijk het probleem is wat eraan gedaan moet worden. Foutieve aannames en verkeerde interpretatie van gegevens zijn de inzet van een warrige discussie en leiden tot ‘vergrijzingsangst'. Wie en wat moet je geloven?

    Volgens Dick Knook kunnen we de vergrijzing maar het beste zien als een enorme uitdaging, waarvan de effecten zeer ingrijpend zullen zijn. Maar de onomkeerbare gevolgen zullen veel minder zwaar wegen als de samenleving de flexibiliteit en solidariteit kan opbrengen om adequaat te reageren.

    Daarvoor is in de eerste plaats een genuanceerd inzicht nodig in de problematiek. We moeten het Methusalem-mysterie doorgronden. In zijn boek neemt Dick Knook een aantal misverstanden over vergrijzing en de gevolgen ervan op de korrel. Ouderdom wordt doorgaans gezien als een kostenpost. Maar is dat wel terecht? En is de veroudering van de bevolking alleen een bedreiging of kan ze ook een zegen zijn?

    Eerst verheldert hij wat wij ons bij de complexe demografische veranderingen moeten voorstellen. Er bestaan immers verschillende manieren om de levensverwachting te berekenen en inhoud te geven. Vervolgens bespreekt hij de consequenties van deze evolutie op de gezondheidszorg, de pensioenen, de arbeidsdeelname van ouderen en de toekomstige verhouding tussen ouderen en jongeren in de samenleving. Een groot aantal van die consequenties roepen negatieve beelden op over ouderen. Die gaan echter voorbij aan de belangrijke maatschappelijke bijdrage van deze leeftijdsgroep. Veel ouderen onderscheiden zich door hun belangeloze en onbetaalbare inzet voor het algemeen belang. Die is niet in de cijfers terug te vinden, maar wel van onschatbare waarde voor de samenleving.

    De conclusie van Knook luidt dat we de vergrijzing veeleer als uitdaging kunnen beschouwen dan als een probleem. De gevolgen van een veranderende bevolkingssamenstelling zijn vrij goed te voorspellen en dus kunnen we ons nu al daarop voorbereiden. Er is geen reden tot paniekvoetbal als we maar tijdig inspelen op deze ontwikkelingen. De overheid moet een langetermijnvisie ontwikkelen waarin de solidariteit tussen en binnen de generaties centraal staat. Zo is het zeker mogelijk het langer doorwerken voor oudere werknemers aantrekkelijk te maken en hen aan te zetten ook zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun oude dag.

    Dit boek gaat over de Nederlandse situatie en de gegevens zijn gebaseerd op Nederlands onderzoek. Volgens Knook staan veel Europese landen er beduidend minder goed voor dan Nederland. Voor de Vlaamse lezers is het zeer jammer dat Knook geen woord vuil maakt aan de Belgische situatie, terwijl hij wel over de toestand in Duitsland, Italië, Frankrijk, Spanje en Portugal spreekt, waar wellicht niemand ooit zijn boek zal lezen. Met een kleine moeite had hij dit hiaat kunnen vermijden.

    Maar zelfs met deze beperking biedt Knook een heldere en leerrijke analyse van de problematiek. Hij heeft mij in ieder geval een betere kijk gegeven op een evolutie waarvan ik zelf ook deel uit maak.

    © Minervaria
     
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Maleise eilandenrijk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen WALLACE, A.R., Het Maleise eilandenrijk. (Vert. The Malay Archipelago 1869) A’dam, Olympus Pockets, 2009 (3e dr.), 679 pp. – ISBN 978 90 467 0197 3

    Precies acht jaar, van 1854 tot 1862, verbleef Alfred Russell Wallace, die zichzelf een reizende natuurvorser noemt, op de eilandengroep in het Zuidelijke deel van de Indische Oceaan die het huidige Maleisië en Indonesië vormt. Het belangrijkste doel van zijn reizen was het verzamelen van planten en dieren voor zijn persoonlijke collectie en in opdracht van musea en liefhebbers. In totaal heeft hij in de loop van zijn verblijf meer dan 125.000 verschillende diersoorten verzameld.
    Hij hield het echter niet bij verzamelen. Op basis van zijn nauwkeurige en systematische observaties van het planten- en dierenleven en de geologie van de streek ontwikkelde hij een theorie over het ontstaan en de verspreiding van de soorten.

    In dit lijvige boek, dat pas 6 jaar na zijn terugkeer gepubliceerd werd, vertelt hij over dit verblijf op de Maleisische eilandengroep. Het werk houdt het midden tussen een reisverslag en een natuurwetenschappelijk werk. Wallace beperkt zich niet tot een beschrijving van zijn bevindingen en vondsten. Hij probeert ze ook te verklaren op basis van de toen recente natuurwetenschappelijke ontdekkingen en theorieën, waarvan hij goed op de hoogte is. Hij heeft zeer veel oog voor de geologische gesteldheid van de eilanden en wijst herhaaldelijk op de rol van aanpassing aan omstandigheden als verklaring voor de verschillen tussen soorten. Op basis van zijn bevindingen trekt hij een scheidingslijn – de Wallacelijn - tussen het Aziatische en Oceanische deel van de eilandengroep en verdeelt hij het gebied in 5 samenhangende deelgebieden.

    Deze indeling vormt de basisstructuur van zijn boek. Ieder hoofdstuk bevat een uitgebreide en levendige beschrijving van zijn wedervaren en nauwkeurige observaties van de flora en fauna op ieder eiland. Dit was noodzakelijk want in een tijd waarin foto’s nog niet bestonden en illustraties zeer duur waren, kon het lezerspubliek zich anders geen voorstelling vormen van de natuur aan de andere kant van de wereld. Als kind van zijn tijd had Wallace er echter geen moeite mee om dieren van alle slag neer te schieten of te vangen om zijn verzameling aan te vullen, waardoor hij het uitzicht ervan gedetailleerd kon bestuderen. Maar zonder zijn ontzagwekkende kennis van het planten- en dierenleven in de regio en elders op de wereld, zou dit Wallace zeker niet gelukt zijn.
    In het laatste hoofdstuk van elk deel vat hij zijn bevindingen samen en formuleert hij een theorie over de natuurlijke historie van dit deelgebied.

    Behalve aan flora en fauna besteedt hij ook ruim aandacht aan de gewoonten en gebruiken van de inheemse volkeren in de regio. Zeer regelmatig vertelt hij over zijn relaties met de lokale mensen die hij inhuurde om als bediende voor hem te werken en te jagen. Ook de leefwijze en de taal van de plaatselijke ‘wilden’ komt uitgebreid aan bod. Daardoor bevat zijn verhaal ook waardevolle cultuurantropologische gegevens over de verschillende volkeren op de archipel.

    Hoewel hij nagenoeg altijd respectvol over deze mensen spreekt, is het relaas van Wallace uiteraard gekleurd door de opvattingen van de koloniale tijd. Met voor ons ongewoon gemak spreekt hij over lagere en hogere rassen en over de beschavingsmissie van de superieure Europeanen. Toch staat hij kritisch tegenover de wijze waarop de verschillende koloniale mogendheden deze mensen besturen. Zijn visie is verrassend modern en sociaal: het centrale doel dient meer welvaart voor iedereen te zijn. Ook vóór de koloniale overheersing werden de gewone mensen immers al uitgebuit, maar dan door hun inheemse vorsten.

    Wallace biedt ons bovendien een levendige kijk op de reisperikelen in de tweede helft van de 19e eeuw. Hij bericht uitvoerig over uiteenlopende ongemakken, zijn moeizame en soms teleurstellende speurtocht naar goede vindplaatsen en hoe hij toch elke gelegenheid aangrijpt om zijn verzameling te spekken. Hij mag dan veel dieren gedood hebben, zonder het werk van noeste avonturiers als Wallace zou onze kennis van de natuur en de verschillende culturen nooit zo groot geweest zijn.
    Het allermooist vond ik de ontroerende en weemoedige beschouwingen van een ecoloog avant-la-lettre bij het aanschouwen van de pracht en rijkdom van de ongerepte tropische natuur.

    Aldus is dit boek niet alleen een reisverslag en natuurwetenschappelijk werk, maar ook een tijdsdocument. Net als zijn tijdgenoot en vriend Charles Darwin, schrijft Wallace bovendien zeer ongekunsteld en eenvoudig. Met ontwapenende eerlijkheid, spitsvondig en humoristisch sleept hij de lezer mee in het wel en wee van een avontuurlijke wetenschapper. Daardoor laat dit dikke boek zich zeer vlot lezen en blijft de lezer van begin tot einde geboeid. Warm aanbevolen!

    © R.H. – 06.09
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De brein machine
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    NELISSEN, M., De breinmachine. De biologische wortels van emoties en gevoelens. Tielt, Lannoo, 2008, 296 pp. – ISBN 978 90 209 7622 9

    Heel lang waren gevoelens en emoties het exclusieve domein van dichters, schrijvers en kunstenaars. Naar de aard en oorsprong van emoties is pas de laatste decennia diepgravend wetenschappelijk onderzoek gedaan. Dit pleidooi voor de waardering en erkenning van de rol van emoties in ons gedrag is geschreven door een begeesterde bioloog.

    Mark Nelissen, professor in de gedragsbiologie aan de Universiteit Antwerpen, is gefascineerd door de evolutionaire verklaring van het menselijke gedrag. In zijn eerste boek, De bril van Darwin, schreef hij al een zeer vlotte introductie in het evolutionair denken over het menselijk gedrag. Nu richt hij de schijnwerper op de emoties. Hij toont aan hoe emoties door natuurlijke selectie in het evolutieproces zijn ontstaan en hoe ze in de hersenen door bepaalde gebieden en zeer specifieke stoffen worden gereguleerd.

    Emoties spelen een enorm belangrijke rol in ons gedrag. We hebben een heel scala tot onze beschikking: o.a. angst, woede, verdriet, vreugde, afkeer, verliefdheid, schaamte, schuld en trots. Ze doorkruisen vaak onze bewuste bedoelingen en dan ervaren we ze als hinderlijk.

    In feite zijn emoties zeer nuttige gedragssystemen met een lange evolutionaire geschiedenis. Emoties zijn de eigenlijke roergangers van ons doen en laten. Ze fungeren als de motor van ons gedrag, en kunnen dus beschouwd worden als een krachtige machine, een breinmachine. Emoties zijn de leveranciers van onze motivatie.
    Ze zijn ontstaan als nuttige aanpassingen in miljoenen jaren van evolutie. Het zijn knappe overlevingsprogramma’s die ons in staat stellen om bij acute problemen een directe oplossing te vinden. In onze moderne samenleving echter zijn hun oplossingen soms niet meer functioneel, en kunnen ze ons het leven behoorlijk zuur maken.

    Nelissen legt uit hoe deze evolutionaire aanpassing tot stand is gekomen. Waarom zijn ze er, hoe hebben ze onze overleving gediend, en waarom bleven ze bestaan? Eerst doet hij dat voor de primaire of basisemoties, daarna voor de secundaire of complexe emoties. De laatste worden ook sociale emoties genoemd omdat ze optreden in de relaties met andere mensen. Deze emoties stellen ons in staat om samen te werken. Ze vormen de
    ultieme verklaring van de menselijke cultuur en samenleving.

    Vervolgens staat hij stil bij de hersenen als generator van emoties. Nelissen legt uit hoe verschillende hersengebieden en hun verbinding met andere gebieden de emotieregulering verzorgen. Hierbij miste ik een overzichtelijke kaart van de hersenen. In een volgend hoofdstuk heeft hij het over serotonine, endorfine, dopamine en andere chemische stoffen die zorgen voor de overdracht van emotionele signalen in de hersenen.

    Tenslotte keert hij terug naar zijn grote liefde, de evolutietheorie, en legt uit hoe de ontwikkeling van complexe sociale emoties de mens in staat hebben gesteld om samen te werken en cultuur en een complexe samenleving te creëren. De menselijke evolutie zou totaal anders zijn verlopen zonder de ontwikkeling van complexe sociale emoties.

    Ieder hoofdstuk eindigt met een korte bronnenlijst en in de uitgebreide index kan men alle gebruikte termen opzoeken.

    Enkele bedenkingen.
    Het boek gaat over emoties en niet, zoals de titel suggereert, over gevoelens. Voor het laatste kan men beter bij
    Antonio Damasio terecht.
    Een aantal evolutionaire verklaringen lijken mij onnauwkeurig en kort door de bocht. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het streven naar eenvoud en bondigheid.

    Nelissen probeert immers zijn verhaal zo verteerbaar mogelijk te maken voor de modale lezer. Hij illustreert zijn inzichten bovendien aan de hand van een doorlopend fictief verhaal.
    De essentiële punten van zijn betoog worden naar mijn smaak te vaak herhaald, maar ze maken het wel gemakkelijk te volgen. Het boek heeft mij tot het einde kunnen boeien.

    © Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het slimme onbewuste
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DIJKSTERHUIS, A., Het slimme onbewuste. Denken met gevoel. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2007, 239 pp. – ISBN 978 90 351 2968 9


    Kent u de humorparadox? Als een reclame humor bevat, onthouden mensen de grap maar vergeten ze het merk. Ze koppelen de positieve emotie wel onbewust aan het merk of het product dat ze in een humoristische context hebben gezien. Als ze daarna de keuze hebben uit verschillende producten, kiezen de meesten voor het ‘humormerk’. Hoezo, bewuste consument?


    Het boek van Ap Dijksterhuis gaat niet over het onbewuste uit de psychoanalyse maar over het moderne onbewuste. Hij omschrijft het als “alle psychologische processen waarvan we ons niet bewust zijn, maar die ons gedrag, ons denken of onze emoties beïnvloeden”. En dat zijn er nogal wat. Bij verreweg het grootste deel van ons gedrag speelt het bewustzijn geen enkele rol. Omdat we ons echter alleen bewust zijn van bewuste en niet van onbewuste processen, onderschatten we de onbewuste en overschatten we het belang van bewuste processen. De gedachte dat het bewustzijn alles aanstuurt en dat ons gedrag begint met bewuste beslissingen is niet meer dan... jawel, een gedachte.


    Dijksterhuis kan het weten want hij verricht al ettelijke jaren onderzoek naar onbewuste processen en intuïtief denken. In zijn boek legt hij uit hij hoe ons gedrag in feite door onbewuste processen wordt gestuurd en het bewustzijn gewoon achter deze feiten aanholt. Het bewustzijn is als een persvoorlichter. Die is op de hoogte van wat er gebeurt en kan die informatie met anderen delen, maar bemoeit zich nauwelijks of niet met de beslissingen zelf. Hoe dat in zijn werk gaat toont Dijksterhuis op verrassend heldere en onderhoudende wijze aan.


    Om te beginnen haalt hij het bewustzijn van zijn voetstuk. In een eerste hoofdstuk ontkracht hij een aantal gangbare misverstanden over het bewustzijn. Vervolgens legt hij uit hoe wij aan deze ideeën gekomen zijn en hoe ze in de afgelopen eeuwen geleidelijk aan door filosofen en psychologen werden ontmanteld.


    In de daaropvolgende hoofdstukken geeft hij een overzicht van de stand van zaken in het onderzoek naar het onbewuste. Met zijn vermogen om verschillende taken tegelijkertijd uit te voeren is het onbewuste het bewuste veruit de baas in het verwerken van informatie. Onbewust kunnen we wel 200.000 keer zoveel verwerken als bewust. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat wij de meeste informatie grotendeels onbewust verwerken.


    We nemen onbewust veel meer waar dan we denken en onbewuste waarneming is beduidend gevoeliger dan bewuste waarneming. Hoeveel onzin er ook over verteld wordt, er bestaat inderdaad zoiets als subliminale waarneming en is ze is nog nuttig ook.


    Onze bewuste mening wijkt vaak af van onze onbewuste mening en ons gedrag wordt aanzienlijk sterker beïnvloed door onze onbewuste mening dan we hopen en denken.


    Dijksterhuis toont ook aan waarom je bij eenvoudige beslissingen best bewust kan kiezen. Over belangrijke beslissingen kan je echter beter een nachtje slapen en je vervolgens laten leiden door je gevoel.


    Creativiteit en genialiteit zijn al helemaal niet aan het bewustzijn toevertrouwd. Veel bewuste inspanning om problemen op te lossen werkt juist averechts. De meeste originele ideeën en ontdekkingen schieten de kunstenaar en wetenschapper gewoon te binnen als product van onbewuste arbeid.


    Ook in ons gedrag speelt het bewustzijn nauwelijks een rol. Het leeuwendeel ervan gebeurt onbewust en wordt beïnvloed door factoren waarvan we ons niet bewust zijn. Voor veel gedrag hebben we ons bewustzijn zelfs helemaal niet nodig.
    Zelfs als we denken dat we zelf kiezen wat we gaan doen zitten we ernaast. De vrije wil is niet meer dan een illusie, aldus Dijksterhuis. Hiermee schaart hij zich achter het innovatieve onderzoek van
    Daniel Wegner, dé expert op dit gebied.


    Alles bij elkaar geeft het bewustzijn de indruk van een mooi maar nutteloos versiersel dat de evolutie ooit aan ons psychologische apparaat heeft gehangen. Heeft het bewustzijn dan nog een functie? Wat is dan de rol van het bewustzijn in ons gedrag? Dijksterhuis heeft er zo zijn eigen mening over.


    Ap Dijksterhuis is behalve een onderlegd wetenschapper ook een begenadigd schrijver. Door zijn verrassend vlotte en heldere stijl maakt hij een moeilijk onderwerp zeer toegankelijk, terwijl hij toch wetenschappelijk blijft. In contrast hiermee vind ik zijn verklaring over de rol van het bewustzijn dan ook teleurstellend simplistisch en onwetenschappelijk.
    Niettemin heb ik van dit leerrijke en boeiende boek genoten.

    © Minervaria

    De
    humorparadox

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dat bedoelde ik niet
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    TANNEN, D., Dat bedoelde ik niet. Hoe taal relaties maakt of breekt. (Vert. That’s Not What I Meant, 1986) A’dam, Prometheus, 1994 (7e dr.), 217 pp. – ISBN 90 5333 103 4

    Je zegt iets en merkt dat je woorden anders worden opgevat dan je bedoeld had. Je probeert behulpzaam te zijn en wordt opdringerig gevonden. Je probeert discreet te zijn en wordt als koel bestempeld. Je wilt eerlijk zijn en wordt agressief gevonden. Je wilt niet zeuren en men neemt je problemen niet serieus. Je probeert met je partner een misverstand uit te praten en eindigt bijna in slaande ruzie.

    Communicatiestoornissen en herhaalde misverstanden lijken ons soms zo hardnekkig te achtervolgen dat we gaan denken dat er iets mis is met ons of de andere.
    Deborah Tannen, hoogleraar linguïstiek, toont aan dat dit niet het geval hoeft te zijn. Veel communicatieproblemen tussen mensen wortelen in een verschil in conversationele of spreekstijl. Als we opgroeien leren wij immers taal hanteren op de wijze die gebruikelijk en wenselijk is in de omstandigheden waarin we opgroeien. Ieder van ons heeft zo eigen spreekstijl ontwikkeld die past binnen een bepaalde cultuur. Communicatie tussen mensen is min of meer communicatie tussen twee culturen.

    Dit mag meteen duidelijk zijn bij gesprekken tussen mensen uit verschillende delen van de wereld, maar het speelt ook een rol tussen mensen van verschillend geslacht, verschillende generaties of streken binnen hetzelfde land. En omdat we allen opgegroeid zijn in families en gezinnen waarin verschillende geplogenheden heersen met betrekking tot de wijze waarop je met anderen omgaat en praat, speelt het ook gewoon tussen mensen die buren zijn. Tussen
    intieme partners is het de belangrijkste bron van onenigheid zelfs over banale onderwerpen.

    Voor we gaan spreken bedenken meestal wát we zullen zeggen, slechts zelden overwegen we hóe we het zeggen. In gesprekken letten we doorgaans op de informatie zelf, maar veel minder op de onuitgesproken boodschappen. Nochtans hebben die een veel grotere invloed omdat we ze onbewust als de bedoeling van onze gesprekspartner interpreteren. Tegelijk worden veel van onze eigen beweegredenen nooit of ànders door onze gesprekspartner waargenomen, omdat die let op de conversationele signalen die we vanzelfsprekend hanteren en waarvan we ons niet bewust zijn.

    Subtiele verschillen in conversationele stijl kunnen in het begin slechts kleine, maar op de duur enorme misverstanden en teleurstellingen tot gevolg hebben. Veel schijnbaar onverklaarbaar gedrag is een reactie van anderen op onze speekstijl die hen besluiten laat trekken die wij nooit zouden verwachten.

    In eerste instantie geeft Tannen inzicht hoe conversationele stijl werkt. Ze verduidelijkt hoe wij door middel van conversationele signalen, zoals luidheid of tempo, en conversationele middelen, zoals vragen stellen en klagen, steeds een evenwicht zoeken tussen betrokkenheid en onafhankelijkheid. Daarna legt ze uit waarom we niet willen en ook niet kúnnen zeggen wat we bedoelen zelfs àls we het zouden willen. De waarheid heeft zoveel facetten dat ze nooit helemaal kan worden verteld. Ze verheldert hoe inkaderen werkt en hoe we door middel van indirecte boodschappen zowel onze solidariteit als onze status tonen. Maar het is de betekenis die de andere geeft aan onze conversationele stijl die bepaalt welk effect wij met onze boodschap sorteren.

    Vervolgens verheldert ze hoe deze processen werken in de dagelijkse gezins- en liefdesrelaties. Waarom konden partners het in de eerste jaren zo goed met elkaar vinden, en lijkt het met de jaren alleen maar slechter te gaan? Hoe zit het met de verschillen in conversationele stijl tussen mannen en vrouwen? En waarom komt kritiek uit de privé-sfeer doorgaans zo hard aan?

    Als het de andere is die bepaalt hoe onze boodschap overkomt, hoe kunnen wij daar dan invloed op uitoefenen? We komen volgens Tanner al een heel eind wanneer we beseffen dat er misverstanden en irritaties kunnen ontstaan zonder dat er iemand gek is, gemeen of oneerlijk. Wij kunnen leren stilstaan bij het feit dat anderen misschien niet bedoelen wat wij hen hebben horen zeggen, en dat zij andere dingen horen dan wij hen zeggen. Een beter begrip van de verschillen in conversationele stijl en de gevolgen ervan op de communicatie kan ons helpen veel misverstanden te vermijden of op zijn minst op te helderen. Het kan een opluchting zijn te weten dat een meer harmonieuze communicatie ook kan lukken zonder psychologiseren.

    Dit al wat ouder boek is nog steeds niet gedateerd en het onderwerp blijft actueel. Het laat zich over het algemeen vlot lezen, vooral door de herkenbare illustraties. Toch vraagt het nogal wat concentratie om de puzzel te leggen van begrippen en processen in de communicatie.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kosmopolitisme
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    APPIAH, K.A., Kosmopolitisme. Ethiek in een wereld van vreemden. (Vert. Cosmopolitanism. Ethics in a World of Strangers) A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2007, 215 pp. – ISBN 978 90 351 3177 4

     

    “Waar je ook heen reist op aarde, je kunt er – vandaag net als altijd – ceremonieën aantreffen die wortelen in eeuwenlange tradities. Maar je zult ook overal – en dat is nieuw – veel innige verbanden aantreffen met veraf gelegen plaatsen: Washington, Moskou, Mexico-Stad, Peking,” (p. 107)

    Doorgaans wordt dit proces globalisering genoemd. Maar als het gaat om de wereldwijde onderlinge beïnvloeding van de levens van mensen is deze term niet toereikend. Het gaat immers niet alleen en zozeer over de verspreiding van een marktstrategie, maar over samen leven in een wereld van verschil.

    Dit boek gaat over onze status van wereldburger. Hoe kunnen we vreedzaam omgaan met groepen mensen die totaal andere opvattingen hebben over wat belangrijk is en hoe je dient te leven? Hoe kunnen we in harmonie leven met mensen wier overtuigingen we niet delen? Kan ik iemand zijn gang laten gaan als ik overtuigd ben van zijn ongelijk? Hoe kunnen we morele onenigheid en waardeconflicten oplossen? Hebben we wel algemene waarden nodig? Hoever reiken onze verantwoordelijkheden en verplichtingen tegenover mensen aan de andere kant van de wereld? Moet de eigen cultuur beschermd worden tegen de ‘besmetting’ door een andere cultuur? En hoe vreemd is een/het vreemde eigenlijk?

    De Ghanees-Britse cultuurfilosoof Kwame Anthony Appiah houdt een pleidooi voor kosmopolitisme. Centraal staat hierin de combinatie van universele zorg en respect voor onderling verschil. In een geglobaliseerde wereld zijn wij immers allen verantwoordelijk geworden voor elkaar. Hiermee zet hij zich zowel af tegen alle vormen van particularisme, nationalisme en patriottisme die de verschillen tussen mensen uitvergroten, als tegen die uitingen van universalisme en imperialisme die iedereen dezelfde waarden en leefwijze willen opleggen.

    Leven en laten leven is het devies van het kosmopolitisme. Via een open gesprek kunnen we komen tot wederzijds begrip en aanvaarding van ieders waarden en daardoor tot een vreedzaam samenleven. Samenlevingen zijn immers niet gebaseerd op theoretische waarheden maar op praktische regels voor het handelen. Appiah huldigt het primaat van de praktijk (zie ook de Rijk).

    We moeten het niet noodzakelijk eens worden maar elkaar begrijpen, zegt hij. Gesprek hoeft niet tot overeenkomst over wat dan ook te leiden; het is genoeg als het mensen helpt om aan elkaar te wennen. Er zijn immers veel waarheden die het waard zijn om naar te leven en je kan niet naar alle waarheden tegelijk leven. Hiermee zet Appiah zich met klem af tegen alle vormen van fundamentalisme, zij het al dan niet religieus of nationalistisch. Kosmopolitisme is per definitie pluralistisch. Het is openstaan voor en leren van de andere.

    Als zoon van een Britse moeder en een Ghanese vader kan hij het weten. Hij is geboren en opgevoed in Ghana binnen twee culturen. Voor de onderbouwing van zijn stellingen put hij overvloedig uit zijn eigen opvoeding en levensloop bij de Asante, het volk van zijn vader.

    Wie de eerste hoofdstukken over de waarde en grenzen van het positivisme kan doorworstelen krijgt als beloning een boeiend en inzichtelijk betoog, geïllustreerd met treffende voorbeelden.
    Kosmopolitisme biedt een andere kijk op en geeft een rijkere inhoud aan cultuurrelativisme en tolerantie. Als kosmopoliet verschaft Appiah geen sluitende antwoorden, maar wel een humanistische visie op menselijke universaliteit en verschil.

    Als besluit Kwame Anthony Appiah zelf: “De grote les van de antropologie is dat als een vreemdeling niet langer alleen in de verbeelding bestaat, maar echt en aanwezig is, en we met hem een menselijk, maatschappelijk leven delen, je hem aardig of onaardig kunt vinden; maar als je dat allebei wil, dan kun je elkaar tenslotte begrijpen.” (p. 117)

    “Waar je ook heen reist op aarde, je kunt er – vandaag net als altijd – ceremonieën aantreffen die wortelen in eeuwenlange tradities. Maar je zult ook overal – en dat is nieuw – veel innige verbanden aantreffen met veraf gelegen plaatsen: Washington, Moskou, Mexico-Stad, Peking,” (p. 107)

     

    ©  Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vuchtelingen en immigratie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    ©  Minervaria

    DUMMETT, M., Vluchtelingen en immigratie. (Vert. On Immigration and Refugees) London, Routledge, 2002, 183 pp. – ISBN 90 415 29219 5


    Michael Dummett , prominente Britse taalfilosoof en professor in de logica aan Britse en Amerikaanse universiteiten heeft een bijzondere afkeer van raciale vooroordelen en de uitingsvormen ervan. Gedurende meer dan 30 jaar was hij overtuigd en actief mensenrechtenactivist. Dit boek is de neerslag van zijn opvattingen over de Europese politiek met betrekking tot vluchtelingen en immigranten.


    Het eerste deel is helemaal gewijd aan het politiek racisme en de weerlegging ervan. Eerst komen enkele algemene uitgangspunten aan de orde m.b.t. nationale identiteit, nationale zelfbeschikking en burgerschap. Hij neemt het principe van de soevereiniteit van staten op de korrel en keert zich radicaal tegen nationalisme en de eruit voortvloeiende onderdrukking van minderheden.


    Vervolgens maakt hij een kritische analyse van de plichten van een staat jegens vluchtelingen en immigranten. Alhoewel de autoriteiten graag een onderscheid maken tussen beide categorieën is dat, zeker voor mensen uit arme landen, helemaal niet zo evident. Op logische en inzichtelijke wijze ontkracht hij de redenen die doorgaans door autoriteiten en bevolking aangevoerd worden om deze mensen te weigeren. Deze gronden zijn niet alleen in de meeste gevallen onterecht en onrechtvaardig maar ook dom. Immigratie is immers van praktisch belang voor het immigratieland. Nagenoeg alle argumenten die door de Europese landen worden aangevoerd om immigratie te beperken zijn drogredenen om racistische en xenofobe motieven te verbergen.


    Alle staten zouden moeten erkennen dat het principe van open grenzen de norm is, waarbij het iedereen toegestaan is een land vrijelijk binnen te gaan en zich te vestigen waar men wil. Toch behouden staten volgens Dummett een aantal rechten om beperkingen aan immigratie op te leggen en toezicht te houden op wie het land binnen komt. Ze zouden ook het recht hebben individuen te weigeren wier aanwezigheid gevaarlijk is of van wie dat redelijkerwijs gevreesd wordt.


    Om te voorkomen dat afwijzingen op bevliegingen en vooroordeel gebaseerd zijn moeten deze rechten in objectieve criteria gevat worden. Een voorbeeld daarvan vinden we in het puntensysteem zoals dit door Canada wordt gehanteerd en dat al vele jaren goed functioneert. Dit zou ook in het voordeel zijn van aspirant-migranten die afgewezen worden.


    In het tweede deel belicht Dummett hoe steeds meer mensen in Groot-Brittannië en in Europa als geheel racistische opvattingen gingen koesteren. Het grootste deel van zijn betoog gaat over de situatie in Groot-Brittannië. Hij beschrijft hoe daar in de tweede helft van de 20e eeuw het onverholen racisme is verschoven naar ‘beschaafd’ racisme. In het Verenigd Koninkrijk zijn politici, onder invloed van de media en de jacht op stemmen, bezweken voor het discours van de immigratiebeperking. Opmerkelijk is immers dat vooral niet-blanke immigranten worden geweigerd, zelfs als ze uit de voormalige Britse koloniën afkomstig zijn.


    Met uitzondering van Luxemburg, het meest tolerante land van Europa waar 25% van de arbeidskrachten uit immigranten bestaat, hebben verder alle Europese landen vanaf het laatste decennium van de vorige eeuw met groeiend racisme te kampen gehad. Onder druk van luid misbaar vanuit de bevolking en van extreemrechtse politieke partijen, zagen we een algemene verscherping van de immigratiewetgeving en een snel toenemend aantal geweldsmisdrijven tegen etnische minderheden. De verwerking van asielaanvragen verloopt extreem traag en voor asieltoewijzing worden de meest beperkende criteria toegepast. Vanwege demografische redenen is de kans echter groot dat Europa binnenkort aan grootschalige immigratie behoefte zal hebben.


    Dummett ziet de toekomst niet rooskleurig. Totdat de toestand in de wereld verbetert – en er is weinig dat daarop wijst – zal het fenomeen van de massale exodus van vluchtelingen alleen maar toenemen. Momenteel worden de meesten onder hen opgevangen door buurlanden die zelf al lijden onder tekort aan middelen. In de landen van de Europese Unie staat de overgrote meerderheid van de bevolking vijandig tegenover de toelating van buitenlanders in het algemeen en die van buiten de Unie in het bijzonder. Gelukkig is er ook een resolute minderheid die vastbesloten is zich tegen racisme en xenofobie teweer te stellen en het uitsluitingbeleid dat hier de fundamenten voor levert aan te vechten.


    Het principe van vrij verkeer binnen Europa is nauwelijks werkbaar zolang er geen uniform systeem is dat toezicht houdt op het verkeer dat van buiten Europa komt. De soevereiniteit van de staten is een beletsel voor de rechtvaardige en effectieve oplossing van het probleem van de vluchtelingen. Een staat heeft immers slechts oog voor het belang van de eigen bevolking.


    Het vluchtelingen- en immigratieprobleem kan alleen maar opgelost worden als de landen overeenkomen dat zij zich naar de beslissingen van een internationale autoriteit zullen voegen, die op een rechtvaardige en realistische wijze met het probleem omgaat. Dummett pleit dus voor een globaal Europees vluchtelingen- en immigratiebeleid. De oplossing ligt volgens hem in de opstelling en handhaving van objectieve criteria om asielzoekers toe te wijzen aan bepaalde landen. Asielzoekers moeten zich daar dan aan houden of terugkeren.


    Dummett schreef dit boek voor de doorsnee lezer. Hij vermijdt hoogdravende filosofische terminologie, maar wil een zorgvuldige argumentatie bieden voor iedereen die bereid is om na te denken. Daarin is hij grotendeels geslaagd. Hij pleit niet voor wereldvreemd idealisme, maar voor een combinatie van menselijkheid en gezond verstand. Ietwat storend vond ik dat hij zichzelf regelmatig herhaalt en af en toe het Evangelie als argument gebruikt.


    Dit boekje is bijna 10 jaar geleden geschreven, maar het is jammer genoeg nog altijd actueel. Door de grote leesbaarheid is het zeker een aanrader. Het is echter enkel nog tweedehands en als e-book te koop.


    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het einde van de middenklasse
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    GAGGI, M & E. NARDUZZI, Het einde van de middenklasse en de opkomst van de lowcostmaatschappij. (Vert. La fine del cete medio) A’dam, Van Gennep, 2007, 191 pp. – ISBN 978 90 551 5795 2


    De middenklasse lijkt er wel altijd geweest: een bevolkingsgroep tussen de weinige rijken en de talloze kansarmen. In werkelijkheid is ze relatief kort geleden op het maatschappelijke toneel verschenen en niet eens overal op deze planeet. In veel regio’s heeft nooit een middenklasse bestaan, tenminste niet in de vorm die we in het Westen kennen.


    In Europa is de middenklasse in de afgelopen tweehonderd jaar geleidelijk ontstaan uit de hogere burgerij als gevolg van de groeiende (inter)nationale handel en de industriële revolutie. Daardoor is ze een politieke factor van betekenis geworden, vooral als tegenwicht en buffer voor de massa potentieel revolutionaire arbeiders. De middenklasse werd het ijkpunt voor de waarden en cultuur van de verzorgingsstaat.


    In de 21e eeuw zijn de economische, politieke en sociale basis van de middenklasse echter weggevallen. Nagenoeg iedereen is kapitalist geworden en kan zich de consumptiegoederen veroorloven die vroeger enkel voor de rijken en de leden van de middenklasse waren weggelegd. De traditionele groepen in de samenleving lijken vervangen door één grote, grijze sociale massa individuen. Die willen vooral genieten van de vele lowcostproducten, geproduceerd in lagelonenlanden met een minimaal sociaal vangnet, en tegelijk ook kunnen rekenen op goed functionerende overheidsdiensten. Deze omvangrijke groep in de samenleving wordt aan de onderkant begrensd door de 'nieuwe armoede' van ongespecialiseerde en deeltijdse werknemers die moeten concurreren met arbeiders in ontwikkelingslanden. Aan de bovenkant bevindt zich een vrij grote welgestelde klasse, die wordt gevormd door gevestigde rijken en de nieuwe kennisaristocratie.


    De middenklasse verdwijnt als gevolg van de globalisering en de snelle technologische veranderingen. De arbeidsmarkt biedt steeds minder zekerheid. We beleven bovendien het einde van een tijdperk waarin een betere toekomst in het verschiet lag en waarin degenen die nog niet door de welvaart waren 'gezegend' in elk geval het gevoel hadden daarvoor op de wachtlijst te staan. In veel landen moet de koopkracht het vooral hebben van het aanbod van lowcostproducten en –diensten, meer dan van welvaartvaste lonen, hervormingen van het belastingstelsel of van de voorzieningen van de verzorgingsstaat.


    Massimo Gaggi en Edoardo Narduzzi, respectievelijk journalist en socioloog, spitten deze evolutie uit. Ze belichten hoe complexe veranderingen op de markt en de demografische evolutie de middenklasse doen verbrokkelen en de fundamenten van haar product, de verzorgingsstaat, aantasten. Dit creëert een mogelijk explosieve politieke situatie waarin steeds meer onzekere mensen hun heil zoeken bij populistische partijen die hen een betere toekomst beloven door middel van simpele maar ontoereikende recepten. In de belabberde Italiaanse situatie vinden zij bij uitstek een voorbeeld van hoe het niet moet. Alle Europese landen zitten echter min of meer in hetzelfde schuitje.


    Europa geldt in de wereld als het continent dat meer dan ieder ander zijn inwoners een vangnet van wijdvertakte en duurzame sociale bescherming heeft geboden. Een objectieve analyse binnen de internationale realiteit roept echter de vraag op hoelang dit Europees model nog betaalbaar blijft. Het risico bestaat dat ons model onverhoeds in elkaar stort in een context waarin de prijzen van activiteiten en goederen steeds meer worden bepaald door keuzes die in Beijing of Washington worden gemaakt.


    De auteurs schetsen geen opwekkend beeld. Het model van de markteconomie dat op de rol van de middenklasse is gebaseerd en dat de politieke beslissingen van het oude continent lange tijd heeft beheerst verdwijnt. Het moet plaats maken voor het kapitalisme van de massaklasse. De politiek van het middenveld heeft bakzeil gehaald, kiezers zwalpen als lowcostconsumenten van de ene partij naar de andere al naar gelang hun lucratieve aanbod. Ook o.a. Farid Zakaria toont aan hoe het politiek consumentisme een gevaar vormt voor de democratie. Daar ligt volgens Gaggi en Narduzzi de bevolking in de opkomende Aziatische economieën niet van wakker. Die slurpt gulzig van de geneugten van de lowcostproducten en het is koffiedik kijken of ze mettertijd ook politieke zeggenschap zal opeisen. In ieder geval zal het voor de Europese politici een opgave zijn Europa van voldoende economische zuurstof te voorzien zonder af te zien van de essentiële verworvenheden van de laatste vijftig jaar.


    Hoe kunnen ze dit waar maken? De auteurs stellen een nieuw maatschappelijk verdrag voor tussen burgers en overheid, waarin de sociale en individuele voorzieningen niet verdwijnen maar worden afgeslankt.  De overheid zal moeten meegaan met de maatschappelijke evolutie en lowcostdiensten aanbieden van hoge kwaliteit. Een lowcostoverheid zou de voorzieningen niet zelf moeten inrichten, maar de private diensten beheren en borg staan voor een soepele gang van zaken en gewetensvol beheer. Dit klinkt niet nieuw: een minimale staat of tenminste een meer beperkte overheidsinmenging oftewel minder staat, meer privaat. 

    Tot op zekere hoogte valt daar iets voor te zeggen, vooral na het failliet van totalitaire “all-in” overheidsstelsels met ellenlange wachtlijsten en ondermaatse dienstverlening. Toch is de vraag hoever dit kan gaan zonder dat de armoede onaanvaardbaar gaat toenemen. De auteurs zien de VS niet als lichtend voorbeeld. Volgens mij moeten we ons ook niet spiegelen aan andere Europese landen met een ver doorgedreven privatisering van diensten zoals het Verenigd Koninkrijk, waar wie het kan betalen zich graag medisch laat verzorgen in het buitenland.


    Zij pleiten dus zeker niet voor wildwestkapitalisme en economisch dynamische, maar ondemocratische stelsels. Zonder af te zien van de essentiële verworvenheden van de afgelopen 50 jaar moeten de Europese landen volgens hen in staat zijn een lowcostsamenleving te creëren met een menselijk gezicht.


    Hoe dit moet of kan laten ze echter in het midden. Gaggi & Narduzzi beperken zich tot een objectieve analyse van de internationale economische realiteit. Volgens hen moet ieder land een eigen versie ontwikkelen. Die zal uiteraard moeten aansluiten bij de cultuur van het land. De Scandinavische landen – met een kleine machtafstand - zijn daar volgens hen in geslaagd door middel van hoge belastingen en een zeer uitgebreid netwerk aan voorzieningen. Hun eigen land – Italië – zit in het slop.


    De vraag is natuurlijk of de middenklasse effectief verdwijnt, en daarmee de basis van de democratische overlegpolitiek, dan wel – zoals anderen menen - verarmt. Volgens de auteurs is het laatste niet echt het geval omdat producten steeds goedkoper worden. Ze houden daarmee echter geen rekening met het belang van de perceptie. Als het inkomen van mensen in zekere mate welvaartvast is, maar het verschil met dat van de groeiende groep welgestelden groter wordt, voelen zij zichzelf armer worden. Daarmee zitten ze in een zeer gespleten positie: ze willen enerzijds kunnen rekenen op de zekerheid van een sociaal vangnet maar ervaren tegelijk iedere vorm van belasting als een aanslag op hun levensstandaard. Hierin ligt zeker gedeeltelijk de oorzaak van het succes van populistische partijen en van de afkalving van de traditionele centrumpartijen.


    Ook al bieden de auteurs een aantal interessante inzichten in een ingewikkeld maar uitdagend onderwerp, toch viel de onsystematische en ongestructureerde uitwerking mij behoorlijk tegen. De grote druk bevordert de leesbaarheid maar biedt daarvoor geen soelaas.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Internationale rechtvaardigheid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    VERSCHRAEGEN, G. & R. TINNEVELT, Internationale rechtvaardigheid. Over politiek en ethiek in een mondiaal tijdperk. Kapellen, Uitg. Pelckmans/Klement, 2005, 248 pp. – ISBN 90 289 3638 6


    In Europa merken we het al langer: nationale grenzen zijn in de afgelopen decennia steeds minder belangrijk geworden. En met de traditionele grenzen van de natiestaat wordt door wereldomspannende netwerken weinig of geen rekening meer gehouden. Voor mensen die in staat zijn om van deze mondiale netwerken van consumptiegoederen, arbeid, media en rechtsbescherming gebruik te maken, is zeker een beter leven weggelegd. Een aanzienlijk deel van de wereldgemeenschap is daarvan echter grotendeels afgesneden. Deze mensen weten wel wat zich in de wereld afspeelt maar ze beschikken zelden over de mogelijkheden om daadwerkelijk iets aan hun situatie te verbeteren. Ze lijden onder armoede en analfabetisme en zijn niet in staat om invloed uit te oefenen op hun lokale of nationale leiders. Hun regeringen hebben bovendien in veel gevallen de controle verloren over het grondgebied, dat ten prooi valt aan corruptie, criminele netwerken en etnische conflicten.


    De internationale gemeenschap lijkt meer dan ooit in staat om mensen wereldwijd tegen honger, ziekte, onderdrukking en onwetendheid te beschermen. Toch doet ze dat slechts zelden en ook weinig systematisch.  Regelmatig worden wel hoogdravende verklaringen afgelegd, maar de verwezenlijking daarvan laat meestal op zich wachten. Mondiale morele betrokkenheid wordt vooral overgelaten aan hulporganisaties en actiegroepen zoals het Rode Kruis, Oxfam, Amnesty International en Artsen zonder Grenzen. Door grootschalige acties kunnen ze even het geweten en het geld van het grote publiek mobiliseren. Tegelijk met de media-aandacht ebt na een poos echter ook de mondiale betrokkenheid van dat grote publiek weg.


    We zijn het er allemaal over eens dat er iets aan de armoede en de honger in de wereld moet worden gedaan, maar niemand lijkt te weten hoe dat kan. Moeten we een recht op levensonderhoud erkennen of een recht op een universeel basisinkomen? Hoe kunnen we de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en de sociale primaire goederen verdelen over alle mensen? Welke tussenkomsten zijn terecht om grootschalige hongersnood en vermijdbare ziekten te voorkomen?


    Een van de belangrijkste hinderpalen voor het bereiken van rechtvaardigheid voor alle mensen op aarde is de soevereiniteit of het zelfbeschikkingsrecht van de natiestaten. Hierop is sinds het einde van de tweede wereldoorlog de internationale rechtsorde gebaseerd. De soevereiniteit van de natiestaat speelt een sleutelrol in het behoud van de wereldvrede. Ze brengt echter mee dat de inwoners van een land voor hun rechten afhankelijk zijn van wie er de macht en middelen in handen heeft. Tegelijk is tussenkomst door andere staten bij zwaar machtsmisbruik gebonden aan strikte regels. De internationale gemeenschap moet vaak machteloos toezien hoe miljoenen mensen in bepaalde landen op brutale wijze van de meest elementaire rechten worden uitgesloten.


    Onder redactie van Gert Verschraegen en Ronald Tinnevelt, postdoctoraal onderzoekers aan de Katholieke Universiteit Leuven, onderwerpt een keur van binnen- en buitenlandse filosofen en sociale wetenschappers deze soevereiniteit aan een kritische analyse.


    Het meest opvallende wereldwijde probleem is de onrechtvaardige verdeling van goederen en vermogens onder de wereldbevolking. Rechtvaardige verdeling van goederen en diensten is nog altijd een overwegend binnenlandse aangelegenheid. Zelfs de gezaghebbende politiek filosoof John Rawls treedt met zijn theorie over rechtvaardigheid niet buiten de grenzen van de natiestaat. Voor de realisatie van mondiale rechtvaardigheid zijn deze principes en criteria echter niet toereikend.


    Vier auteurs proberen een antwoord te formuleren op onder andere volgende vragen. Welke verplichtingen hebben we tegenover mensen die niet in staat zijn om op een productieve wijze bij te dragen aan de wereldeconomie? Wat zijn we bijvoorbeeld verschuldigd aan de Filippino die leeft op de vuilnisbelten van Manilla? Mogen we bij de verdeling van materiële hulpbronnen en van sociale primaire goederen een onderscheid maken tussen landgenoten en buitenlanders? Hebben we ten aanzien van landgenoten speciale plichten die we niet hebben jegens buitenlanders? In hoeverre zijn rijke landen verantwoordelijk voor de extreme armoede die in de wereld heerst? En hoever reiken de rechtvaardigheidsplichten van de rijke landen tegenover de arme landen? Hoewel ze niet in alle opzichten dezelfde visie delen, zijn  de auteurs het er wel over eens dat er geen enkel overtuigend moreel argument is om aan staatsburgers andere sociale en economische rechten toe te kennen dan aan buitenlanders.


    Een tweede kwestie betreft de culturele diversiteit. Kunnen de problemen van mondiale rechtvaardigheid daadwerkelijk opgelost worden met de westerse standaardrecepten van liberale democratie en individuele basisrechten? In hoeverre maken we ons schuldig aan een nieuwe vorm van imperialisme als we ons begrip van politiek en rechtvaardigheid aan anderen opleggen? Internationale rechtvaardigheid betekent immers ook dat we het bestaan van verschillende culturele identiteiten binnen natiestaten erkennen en de rechten van leden van minderheidsculturen beschermen. Hoe kunnen we culturele identiteiten erkennen en groepsculturen beschermen zonder toe te laten dat de waardigheid en integriteit van individuen en groepen op grove wijze wordt geschonden? Het antwoord van Martha Nussbaum luidt dat de ontplooiing van fundamentele menselijke vermogens (basic capabilities) hiervoor een beter criterium is dan het uitoefenen van fundamentele rechten.


    Een derde uitdaging voor mondiale rechtvaardigheid is de naleving van universele mensenrechten. Deze rechten hebben per definitie een universele morele strekking. Ze worden aan iedereen toegekend op basis van het simpele feit van mens-zijn. Maar ze zijn alleen wettelijk afdwingbaar voor rechtspersonen, d.w.z. voor de burgers van een natiestaat. Vluchtelingen en andere ontheemden zijn dus in dat opzicht rechteloos. En als die natiestaat de mensenrechten niet respecteert, worden ze voor de inwoners niet in praktijk gebracht.


    Men kan zich dan ook afvragen of staten die de fundamentele rechten van hun burgers op grove wijze schenden nog wel recht hebben op staatssoevereiniteit. Onder welke voorwaarden mag de internationale gemeenschap optreden tegen ernstige schendingen van de mensenrechten in bepaalde staten? En hoe worden de vrijheden en rechten van burgers in deze landen dan het best beschermd? Het antwoord hierop is niet eenvoudig. In het ene geval gebeurt dit beter door een tijdelijk toezicht van mondiale instellingen, in het andere geval door het stabiliseren en versterken van de nationale staatsinstellingen en soms door een combinatie van beide.


    Mondiale rechtvaardigheid is een relatief nieuw thema voor filosofen en sociale wetenschappers. De term is in het dagelijkse gebruik ook nog niet ingeburgerd. Daarom kozen de redacteurs van dit boek voor de term internationale rechtvaardigheid als titel, alhoewel deze een andere betekenis heeft. Internationale rechtvaardigheid stelt de relaties tussen staten centraal. Mondiale rechtvaardigheid gaat over rechtvaardige relaties tussen individuen onderling en tussen staten en individuen.


    Wie in dit boek pasklare antwoorden op een dergelijk complex probleem verwacht komt bedrogen uit. Maar deze bundel biedt wel een goed overzicht van de verschillende filosofische opvattingen over mondiale rechtvaardigheid. Hij bevat originele bijdragen aan het denken over actuele, wereldomspannende politieke vraagstukken. De meeste essays zijn redelijk tot zeer toegankelijk. Tot de laatste categorie horen de bijdragen van beide redacteuren en, zoals we van haar gewend zijn, ook het boeiende essay van Martha Nussbaum. Sommige teksten zijn echter ronduit ondoorzichtig voor een modale lezer als ik.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De naakte man
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MORRIS, D., De naakte man. Een studie van het mannelijk lichaam. Uitg. Spectrum, 2008, 279 pp. – ISBN 978 90 274 2883 7


    Na de studie van De naakte vrouw kon een boek over haar tegenhanger natuurlijk niet uitblijven. Desmond Morris noemt het ‘een natuurbeschrijving van de ‘naakte man’, een zoölogisch portret dat hem bekijkt als een fascinerend exemplaar van een verre van zeldzame, maar toch bedreigde diersoort’. Hoewel, of net omdat, de man in de meeste samenlevingen nagenoeg vanzelfsprekend als middelpunt en norm wordt beschouwd, is er maar weinig onderzoek verricht naar de sterke en zwakke punten van de mannelijke soort. Daar wil Morris alvast iets aan doen.


    Net als in De naakte vrouw begint hij met het evolutionaire succesverhaal van de man. Door een beter begrip van de uitdagingen waarmee mannen destijds te maken hadden wordt immers duidelijk waarom mannen zijn wie en hoe ze zijn. Gedurende de 2 miljoen jaren waarin de mens als jager-verzamelaar rond trok, ontwikkelden het lichaam en de psyche van de man zich in functie van activiteiten die robuustheid en spierkracht vereisten alsook assertiviteit, listigheid, stoutmoedigheid, samenwerking, doelbewustheid en vasthoudendheid. De man evolueerde tot een verbluffend efficiënte prooiendoder. Dit biologische erfgoed verdween niet met de agrarische revolutie, maar kwam vanaf dan tot expressie op twee manieren. Oorlog voeren was de destructieve wijze, waarbij rivaliserende mannen werden beschouwd als jachtprooien. Maar er was ook een constructieve reactie: grote nieuwe ondernemingen en technologische revoluties zijn in hoofdzaak op rekening van mannen te schrijven.


    Met deze theorie hangt Morris het klassieke beeld van de man als onverschrokken  ‘mammoetjager’ aan, een voorstelling die door paleoantropologen als Jim Adovasio en Olga Soffer met klem en harde bewijzen wordt ontkracht. Hij weerlegt echter de feministische kritiek dat vrouwen niet eens de kans kregen om gelijkaardige capaciteiten te ontwikkelen. Morris stelt dat man en vrouw een perfect evolutionair team vormen, en ik denk dat hij gelijk heeft. De maatschappelijk ongelijke positie van mannen en vrouwen vindt haar oorsprong hoogstwaarschijnlijk in de agrarische revolutie, wat o.a. hogervermelde onderzoekers overtuigend aantonen.


    In de volgende hoofdstukken bespreekt Morris dezelfde 23 lichaamsdelen die hij ook in De naakte vrouw beschreef. Hij doet dit bovendien op dezelfde manier. Ook hier blijft de uitwerking dus beperkt tot een verzameling weetjes over de anatomie van de man en de wijze waarop mannen hebben geprobeerd die te benadrukken resp. verbergen.


    Het laatste hoofdstuk gaat over de seksuele voorkeuren van de man. In een notendop  besteedt hij vooral aandacht aan het voorkomen en de herkomst van homoseksualiteit. Daarbij gaat hij volgens mij behoorlijk uit de bocht door zijn bijval voor de stelling dat homoseksuele mannen nooit de jongens-onder-elkaarfase zouden zijn ontgroeid, een bijwerking van de verlengde kindertijd door de algemene infantilisering van de menselijke soort. Dit is niet uit te sluiten, maar er zijn ook andere, meer plausibele theorieën.


    Ook dit boek is ruim geïllustreerd en degelijk gedocumenteerd, maar het is echt geen hoogvlieger wat inhoud betreft. Het is wel onderhoudend en ongecompliceerd geschreven en leest dus lekker weg.


    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De geschiedenis van mijn gekte
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SAKS, E., De geschiedenis van mijn gekte. Leven met schizofrenie. (Vert. The Center Cannot Hold. My Journey Through Madness) A’dam, Uitg. Luytingh-Sijthoff B.V., 2007, 367 pp. – ISBN 978 90 245 5220 7


    Elyn Saks is professor in de rechtswetenschap meer bepaald in het recht binnen de gezondheidszorg, het crimineel recht en kinderrechten. Momenteel volgt ze een opleiding in de psychoanalyse. Dat ze aan schizofrenie lijdt maakt dit alles zeer bijzonder.


    In dit boek vertelt ze hoe schizofrenie haar leven geleidelijk heeft ingepalmd. Ze beschrijft haar gevecht met een beangstigende en zeer invaliderende psychische aandoening en hoe ze na veel vallen en opstaan geleerd heeft die te aanvaarden en ermee te leven.


    Dank zij haar uitzonderlijke capaciteiten slaagde Elyn Saks er niet alleen in haar ziekte een plaats te geven in haar leven, maar ook een gerespecteerde positie te verwerven in de maatschappij. Als ervaringsdeskundige heeft ze bovendien haar levenswerk gemaakt van het verdedigen en versterken van de rechtspositie van maatschappelijk zwakke mensen.


    Er zijn heel zeker niet veel mensen met een zware psychische ziekte die een zo belangrijke positie hebben verworven als zij. Haar succesverhaal kan dan ook suggereren dat je dergelijke zware ziekte wel kan overwinnen als je maar genoeg je best doet. Elyn Saks bestrijdt dit denkbeeld met klem. Ze heeft zelf voldoende ervaren hoe de psychotische episodes van schizofrenie iemands leven totaal overhoop kunnen gooien. Mensen kunnen echter meer of minder geluk hebben met de ondersteuning door hun sociaal netwerk. Ze noemt het zelf ‘het lot uit de loterij’.


    Met haar boek wil ze het stigma van de psychiatrische aandoening doorprikken, en tegelijk een hoopvolle boodschap geven. Een dergelijke diagnose veroordeelt iemand niet zonder meer tot een zwaar en somber leven. Ook al zijn er ernstige beperkingen – en die onderkent Saks zeer goed - met professionele ondersteuning en zorgzame vriendschap is het mogelijk een leven te leiden dat de moeite waard is.


    Dit bijwijlen ontroerende boek geeft een goed inzicht in wat schizofrenie betekent en meebrengt voor de persoon zelf en voor de omgeving. Het laat zich lezen als een roman en is dus zeker een aanrader.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die ziekte in mijn familie, krijg ik die later ook?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    EVERS-KIEBOOMS, G & M. WELKENHUYSEN (Red.), Die ziekte in mijn familie, krijg ik die later ook? Genetische predictieve tests. Tielt, Lannoo Campus, 2005, 322 pp. – ISBN 90 209 5660 4


    Tal van erfelijke aandoeningen kunnen, lang voor er symptomen zijn, opgespoord worden via een genetische test, meer bepaald via DNA-onderzoek. In vakkringen spreekt men van ‘predictieve’ (voorspellende/voorzeggende/waarschuwende) tests.


    Een stijgend aantal mensen doet een beroep op de genetische centra voor een erfelijkheidsraadpleging en/of een genetische test. Ze maken zich zorgen dat ze later misschien de ziekte kunnen krijgen die een of meerdere familieden heeft. Een predictieve test biedt soms de mogelijkheid om hun eigen toekomst te kennen, althans wat die ziekte betreft. De test gaat na of een symptoomloos persoon een mutatie heeft die zeker of met een hoge kans leidt tot een erfelijke ziekte later in het leven. Personen met die mutatie zijn dus nog geen 'patiënten'. Sommige onder hen zullen zelfs nooit de aandoening krijgen.


    De persoonlijke beslissing om een predictieve test te laten uitvoeren is vaak een heel moeilijk proces. Dit is vooral zo als er geen behandeling of preventie voor de ziekte bestaat of alleen door ingrijpende maatregelen, zoals preventieve chirurgie. Slechts één vijfde van de mogelijke dragers van een erfelijke aandoening laat zich testen. Bij de tachtig procent die zich niet laat testen zijn er zeker velen die liever niet weten of ze later al dan niet ziek zullen worden.


    Over de mogelijkheden en beperkingen van genetisch testen en de psychologische, familiale, maatschappelijke en ethische implicaties ervan zijn niet alleen de potentiële aanvragers van deze tests, maar ook vele professionelen in de gezondheidszorg onvoldoende op de hoogte. Toch is er behoefte aan meer informatie. Met dit boek willen de auteurs, werkzaam aan de K.U.Leuven en/of het UZ te Leuven, hieraan tegemoet komen.


    Zij kozen voor twee soorten erfelijke aandoeningen. De ziekte van Huntington staat model voor het testen op neurodegeneratieve aandoeningen die meestal op volwassen leeftijd optreden en waarvoor nog geen afdoende behandeling bestaat. De erfelijke vorm van borst- en eierstokkanker wordt gebruikt als uitgangspunt voor een aantal andere erfelijke kankers. Dragers van de mutatie voor erfelijke borst- en eierstokkanker kunnen wel preventieve, zij het ingrijpende, maatregelen nemen.


    Voor iedere aandoening belichten ze eerst welke soorten predictieve genetische tests kunnen uitgevoerd worden en hoe dit in de praktijk verloopt. De procedure is uitgebreid en gebeurt altijd in een multidisciplinair kader. Zij hebben ook een ruime groep huisartsen, verpleegkundigen en vroedvrouwen, patiëntenorganisaties en onderzoekers in de biotechnologie bevraagd over de wenselijkheid van genetische testen. De auteurs besteden naar verhouding echter veel ruimte aan de uitkomsten van deze bevraging en te weinig aan conclusies, bijvoorbeeld in verband met sensibilisering van de bevolking.


    Tot slot inventariseren ze de mogelijkheden en beperkingen van predictieve genetische tests voor een aantal andere neurodegeneratieve aandoeningen resp. erfelijke kankers. Ook recent beschikbare mogelijkheden met betrekking tot erfelijke hartaandoeningen, meer bepaald erfelijke hartritmestoornissen, passeren de revue.


    Het werk bevat een aantal nuttige bijlagen: een adressenlijst van genetische centra in België en Nederland en een uitgebreide verklarende woordenlijst.


    Het boek is vooral geschreven voor beroepsgroepen die op een of andere manier betrokken kunnen worden bij predictief genetisch testen: huisartsen, verpleegkundigen en andere professionelen uit de gezondheidszorg maar ook juristen, ethici en beleidsverantwoordelijken. De toegankelijkheid voor patiënten en families met erfelijke aandoeningen is naar mijn mening beperkt. Het gaat immers over een onderzoeksverslag. Gelukkig zijn er vele persoonlijke getuigenissen opgenomen.

    De titel suggereert echter een veel ruimer opzet. Het boek loste dus mijn verwachtingen niet in.


    © R.H. – 03.09

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Allemaal andersdenkenden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    HOFSTEDE, G. & G.J. HOFSTEDE, Allemaal andersdenkenden. Omgaan met cultuurverschillen. A’dam, Uitg. Contact, 2005 (2e herz. ed.), 431 pp. – ISBN 90 254 2681 6

     

    “The Germans live in Germany, the Romans live in Rome,

    The Turkeys live in Turkey, but the English live at home”

     

    Met dit kinderversje van J.H. Goring zetten Geert en Gert Jan Hofstede het laatste hoofdstuk van hun boek in. Iedereen kijkt naar de wereld van achter de vensters van zijn eigen culturele thuis en doet het liefst of mensen uit andere landen iets bijzonders hebben. Maar bij ons thuis zijn we gewoon. In culturele aangelegenheden is echter niets gewoon, er is geen universele norm.

     

    Of we het willen of niet, onze wereld is op zeer korte tijd multicultureel geworden. Reizen naar andere werelddelen voor het plezier of voor zaken is al jaren heel gewoon, en nooit voorheen is er zo’n intensieve migratie geweest overal ter wereld. Het wereldtoneel wemelt van de botsingen tussen mensen, groepen en volken die verschillend denken, voelen en handelen. Dank zij de moderne transport- en communicatietechnieken is het aantal interculturele ontmoetingen in de wereld enorm toegenomen.

     

    Optimisten spreken over de wereld als een ‘global village’ en sommigen voorspelden dat verschillen tussen culturen op termijn zouden verdwijnen. Cultuurpessimisten vrezen dan weer de teloorgang van culturele eigenheid en het opgaan van individuen en vooral groepen in een grijze eenvormige massa. Ze hoeven zich echter geen zorgen te maken, culturele verscheidenheid zal niet verdwijnen, aldus vader en zoon Hofstede.

     

    Cultuur hebben wij immers met de paplepel binnen gekregen. Het gaat om de ongeschreven regels van het sociale spel, die wij als kind via ervaringen in onze sociale omgeving als vanzelfsprekend aanleren. En die omgeving is dan weer het product van de ervaringen van onze voorouders. Cultuur is de collectieve mentale programmering die de leden van één groep of categorie mensen onderscheidt van die van andere.

     

    Samenlevingen hebben de wonderlijke capaciteit om hun eigen identiteit en cultuur te bewaren over opeenvolgende generaties ondanks dramatische veranderingen. Doorheen de geschiedenis is er een opmerkelijke continuïteit in de cultuur van een volk. Als culturen samen veranderen door een gemeenschappelijke oorzaak, is er veel kans dat hun onderlinge verschillen blijven bestaan.

     

    In een multiculturele wereld is een beter inzicht in die culturele eigenheid en verschillen zeer belangrijk om soms dramatische misverstanden en onbegrip te voorkomen. Overal ter wereld waar landen, groepen of personen cultuurverschillen negeren ontwikkelen zich immers min of meer zware conflicten en onnodige ellende. Hoe kunnen we dus meer greep krijgen op culturele eigenheid en verscheidenheid?

     

    Het thema van dit boek is het omgaan met verschillen in denken, voelen en handelen van mensen overal ter wereld. Hoewel de verscheidenheid groot is, vertoont ze een structuur die als basis kan dienen voor meer wederzijds begrip. Uit verschillende wereldwijde  waardenonderzoeken (Value Surveys) blijkt immers dat culturen zich van elkaar onderscheiden door hun antwoord op 5 fundamentele kwesties die elke samenleving bezig houden. De antwoorden op deze kwesties gaan over fundamentele waarden en laten zich rangschikken op evenveel dimensies.

     

    Na een zeer inzichtelijke algemene inleiding over het begrip cultuur, de methodologie en de beperkingen van hun onderzoek, stellen de auteurs deze dimensies uitgebreid voor. Ze verhelderen hoe de plaats van een cultuur op het continuüm de belangrijkste sectoren van het maatschappelijk leven ingrijpend beïnvloedt. De verschillende landen waar het onderzoek gebeurde krijgen een plaats op het continuüm in vergelijking met andere landen. Het resultaat is leerrijk, leuk én soms verrassend, en sommige puzzelstukken vallen daarmee eindelijk op hun plaats. Dit vond ik het meest interessante deel van het boek.

     

    In een tweede deel komen organisatieculturen aan de orde. Organisaties ontwikkelen structuren die tegemoet komen aan de culturele behoeften van hun leden. De auteurs tonen overvloedig aan hoe in alle organisaties culturele elementen de planning en besturing ingrijpend beïnvloeden. Het is dan ook ondoordacht om te verwachten dat ideeën, structuren en communicatiepatronen uit een cultuur zonder meer zullen werken in een organisatie aan de andere kant van de wereld.

     

    In het derde deel komen de algemene conclusies aan de orde. Ontmoetingen tussen culturen houden mogelijkheden en beperkingen in. Onopzettelijke interculturele conflicten zijn schering en inslag. Door het aanleren van interculturele communicatie kan men proberen ze te vermijden of ervoor zorgen dat de schade beperkt blijft. Daarvoor is het belangrijk dat iemand zich bewust wordt van de eigen vanzelfsprekendheden en die van de andere, kennis verwerft over de gebruiken in de andere cultuur en vaardigheden ontwikkelt.

     

    Wereldomvattende economische, technologische, ecologische en demografische problemen vragen interculturele samenwerking. Het overleven van de mensheid vraagt om gezamenlijke actie in zaken waarover mensen het als gevolg van verschillende culturele waarden vaak oneens zijn. Veel zal dus afhangen van de mate waarin politici intercultureel kunnen samenwerken. In steeds meer landen worden zij door de bevolking gekozen. We kunnen alleen maar hopen dat interculturele opvoeding en onderwijs in toenemende mate ingang vinden. Polarisatie tussen cultureel verschillende groepen is echter vaak de sociale en politieke realiteit.

     

    Met hun boek ondersteunen de auteurs cultuurrelativisme als de enige goede oplossing. Onderhandelingen en samenleven hebben immers meer kans op slagen als beide partijen begrip en tolerantie kunnen opbrengen voor de achtergronden en verschil in visie van de andere partij.

     

    Deze herwerkte uitgave is nog grondiger en inzichtelijker dan het oorspronkelijke boek. De auteurs bieden een stevige methodologische en inhoudelijke onderbouwing van hun stellingen. Er is een uitvoerige notenlijst en dito bibliografie, alsook een handige begrippenlijst en namen- en trefwoordenregister.

     

    Warm aanbevolen voor wie meer inzicht wil verwerven in cultuur en culturele verscheidenheid en het eigen handelen en dat van mensen uit andere culturen beter wil begrijpen.

     

    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onze hersenen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    KAHN, R, Onze hersenen. Over de smalle grens tussen normaal en abnormaal. A’dam, Uitg. Balans, 2008 (7e dr.), 291 pp.

     

    Mensen die zich vreemd en onvoorspelbaar gedragen, overspannen en depressieve mensen, verslaafden, zwervers worden vaak gemeden of met de vinger nagewezen. Ze hebben echter met elkaar gemeen dat de werking van hun hersenen op een vaak subtiele wijze verschilt van die van de doorsnee mens.

     

    Van al onze organen zijn onze hersenen het belangrijkste. Door onze hersenen kunnen we de omgeving in ons opnemen, prikkels verwerken en erop reageren. De hersenen sturen ons gedrag. Omdat de hersenen zich niet gemakkelijk laten onderzoeken was het lange tijd een raadsel hoe dit gebeurde. Pas in de 19e eeuw  begon men systematisch mensen te bestuderen van wie de hersenen aantoonbaar beschadigd waren.

     

    René Kahn, hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit Utrecht en afdelingshoofd psychiatrie aan het UMC te Utrecht, toont in dit boek aan hoe veranderingen in de hersenen kunnen leiden tot gedragsveranderingen die we allemaal kennen maar niet begrijpen. Hij heeft daarvoor een selectie gemaakt van de meest voorkomende psychische problemen en bespreekt achtereenvolgens de depressie, dementie, verslaving, schizofrenie, dwangstoornis en autisme. Bij ieder van deze stoornissen gaat er iets mis in het denken, de emoties en het gedrag.

     

    Op basis van de bevindingen van het meest recente hersenonderzoek verheldert Kahn hoe deze belangrijke functies door de hersenen gestuurd worden en wat er mis gaat bij een stoornis. De meeste psychische ziekten worden niet veroorzaakt door afwijkingen in een specifiek deel van de hersenen. Ze bestaan uit verschillende deelstoornissen in uiteenlopende domeinen van gedrag en emotie. Eenzelfde gedrag en emotie kunnen gebaseerd zijn op verschillende stoornissen in de hersenen.


    Een psychische stoornis is dan ook geen vreemde afwijking, maar een variatie op de normaliteit met ingrijpende gevolgen. Zo legt Kahn verband tussen de bovengenoemde stoornissen en, in dezelfde volgorde, onze reactie op stress, het geheugen, motivatie, taal en vrije wil, kiezen en empathie.

     

    Meteen maakt hij duidelijk dat stoornissen in gedrag, denken en emoties niet anders, vreemder en al helemaal niet ‘gekker’ zijn dan lichamelijke afwijkingen. Wanneer men begrijpt wat aan vreemd gedrag ten grondslag ligt is het plotseling niet meer zo vreemd. Epileptische aanvallen bijvoorbeeld waren vroeger een teken van goddelijkheid of een uiting van satanische krachten, maar sedert men weet dat de verklaring ligt in spontane elektrische ontladingen in de hersenen is er niets geks meer aan epilepsie.

     

    Hoe meer we onze hersenen beschouwen als ieder ander orgaan in ons lichaam des te beter zullen we kunnen begrijpen hoe normaal en abnormaal gedrag tot stand komt en hoe onze emoties en gevoelens ontstaan en soms ontsporen. Het erkennen en begrijpen van de rol van de hersenen in ons gedrag maakt de ander, zowel in ziekte als gezondheid, gewoner.

     

    Sommigen beweren dat het verklaren van alle gedrag uit de structuur en functie van de hersenen simplistisch en reductionistisch zou zijn. Maar het hersenonderzoek van de laatste jaren heeft net aangetoond dat de omgeving onze hersenen beïnvloedt. Onze hersenen zijn immers het orgaan dat verantwoordelijk is voor de interactie met de omgeving. Ze groeien, passen zich aan en veranderen naargelang de omstandigheden dat vereisen. Dit is tegelijk een hoopgevende boodschap omdat vanwege deze flexibiliteit en beïnvloedbaarheid zieke hersenen weer gezond kunnen worden.

     

    Voor hij de verschillende stoornissen bespreekt schetst Kahn bondig de geschiedenis van het wetenschappelijk onderzoek naar het verband tussen hersenen en (afwijkend) gedrag. In een aanhangsel legt hij de nieuwste hersenscantechnieken uit en in een notendop de anatomie van de hersenen en de zenuwen. Hierbij waren een paar tekeningen verhelderend geweest.

    Het boek is voorzien van een ruime noten- en dito bronnenlijst. Een register van gebruikte termen ontbreekt jammer genoeg.

     

    Kahn schrijft vlot en boeiend. Toch blijft het moeilijke materie. De processen die zich in onze hersenen voordoen en hun onderlinge wisselwerking zijn immers ingewikkeld en niet eenvoudig te begrijpen. Zelfs met mijn voorkennis diende ik mij tijdens het lezen nog stevig te concentreren.

     

    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tolerantie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    WALZER, M., Tolerantie. (Vert. On Toleration) A’dam, Uitg. Ten Have, 1998, 160 pp. – ISBN 90 259 4751 4

     

    In onze geglobaliseerde en multiculturele samenlevingen werd anders-zijn nog nooit zo intens ervaren. Toch is het heel gewoon. Het leven zelf kenmerkt zich door een enorme verscheidenheid en hoe complexer, des te meer verschil. Anders-zijn hoort dus bij het leven zelf. Tolerantie zorgt ervoor dat anders-zijn mogelijk is en houdt dus het leven zelf in stand. Dit geldt zowel voor de relaties tussen individuen als tussen groepen. Zonder vreedzame co-existentie van individuen en groepen is samen leven onmogelijk en een samenleving ten dode opgeschreven.

     

    Volgens Michael Walzer hoeft het belang van vreedzame co-existentie niet eens aangetoond te worden omdat het een goede zaak is zonder meer, ook al appreciëren mensen dat niet altijd. Het zijn de beoefenaars van religieuze vervolging, van gedwongen assimilatie, van heilige oorlogen of etnische zuivering die zich dienen te rechtvaardigen. Maar meestal doen zij dat niet door zich te verdedigen, maar door te ontkennen wat zij aan het doen zijn.

     

    Walzer beperkt zich in dit essay tot tolerantie tussen groepen mensen en meer bepaald tot deze aspecten van het groepsleven die niet hoeven te verschillen. Hij heeft het dus niet over tolerantie van politieke diversiteit, maar van verschillen in cultuur, godsdienst of levenswijze. Hij onderneemt ook geen poging tot een systematische filosofische redenering om tolerantie te onderbouwen, maar onderzoekt hoe tolerantie vorm kreeg en krijgt in verschillende samenlevingsvormen. Hiervoor beperkt hij zich tot de Euro-Aziatische regimes, omdat deze hem het meest vertrouwd zijn.

     

    Vreedzame co-existentie tussen groepen binnen een bepaald staatsregime is in de geschiedenis op verschillende wijze gerealiseerd. Iedere vorm of regime had en heeft specifieke implicaties voor het dagelijkse leven. Walzer onderscheidt vijf regimes van tolerantie binnen het Westelijke deel van het Euro-Aziatische continent. Geen van de regimes kan als intrinsiek beter dan een ander worden beschouwd. Ze kunnen slechts begrepen en gewaardeerd worden binnen een welbepaalde politieke, sociale en historische context.

     

    Want de ordening van een samenleving is complex, en de verschillende regelingen krijgen enkel zin en betekenis in deze complexiteit. Het is niet mogelijk de ‘mooiste’ kenmerken van alle afzonderlijke regelingen te combineren. Vaak gaan die ‘mooie’ regelingen samen met arrangementen die wij verafschuwen, maar die aan de bewonderde regelingen op een functionele manier gerelateerd zijn. Walzer neemt dus een relativistisch standpunt in - er bestaat geen universeel geldige vorm van tolerantie - zij het niet onbegrensd. De norm is immers vreedzame co-existentie. Toch betekent toestaan aan verschillende groepen of individuen om in vrede samen te leven niet dat ieder verschil zonder meer moet worden getolereerd.

     

    Ook de ‘gecompliceerde gevallen’ krijgen zijn aandacht: Frankrijk, Israël, Canada en de Europese Unie. Deze regimes reflecteren de alledaagse complexiteit van het ‘echte’ leven. In dit deel heb ik een andere kijk gekregen op het conflict in Israël en de geheel nieuwe uitdaging waarvoor de EU staat met betrekking tot tolerantie.

     

    Vervolgens bespreekt Walzer hoe de verschillende regimes vreedzame co-existentie realiseren met betrekking tot belangrijke thema’s: de (verdeling van de) macht, de verhoudingen tussen de klassen en geslachten, godsdienst en scholing en de gemeenschappelijke civiele ideologie. Cruciaal voor tolerantie is dat groepen geen politieke macht hebben ‘op grond van de realistische aanname dat zij allemaal op zijn minst potentieel intolerant zijn’. Tolerantie is alleen mogelijk bij scheiding van kerk en staat, van etnie en staat en van politiek en staat.

     

    In een zeer boeiend hoofdstuk maakt Walzer een kritische analyse van moderne en postmoderne tolerantie. In veel moderne regimes is de tolerantie jegens verscheidenheid vervangen door een streven naar eenheid en singulariteit. Het postmoderne project stelt bovendien het individu boven het horen tot een groep. Dan dreigt niet alleen het gevaar voor een losgeslagen tolerantie en onverschilligheid. Dergelijke pogingen leiden er soms toe dat culturele en godsdienstige verschillen worden uitgewist, maar vaak helpen ze in feite om deze verschillen te versterken. Ze bakenen de leden van minderheidsgroepen af, onderscheiden hen door hun lidmaatschap ervan, dwingen hen op elkaar te vertrouwen, en smeden intense solidariteit.

     

    Mensen hebben immers behoefte aan gemeenschappelijke banden en gemeenschappelijke gebruiken. En voor mensen die een sterke loyaliteit verkiezen met de groep waartoe ze behoren is een geïndividualiseerde samenleving een bedreiging voor de eigen identiteit. Als we dus deze mensen niet in extreme posities willen dwingen, dan moet er tolerantie zijn van én individuele verscheidenheid én verscheidenheid van groepen. Het kernpunt van tolerantie is immers niet ‘wij’ en ‘zij’ af te schaffen maar te zorgen voor blijvende vredige co-existentie en interactie tussen vrije individuen en min of meer hechte groepen. Volgens mij wordt vooral het laatste door fervente voorstanders van secularisatie en verdedigers van individuele vrijheid uit het oog verloren.

     

    In een democratische multiculturele samenleving zullen we altijd te maken hebben met spanningen tussen groepen die onderling strijden voor middelen. Tolereren en getolereerd worden is een onderneming van democratische burgers. Maar tolerantie kan niet alleen aan de individuele burger worden overgelaten. De overheid dient te zorgen voor een richtinggevend kader, waarin én gemeenschappelijkheid én individualiteit kunnen versterkt worden. Als sociaaldemocraat verbindt Walzer bovendien multiculturalisme met grotere sociale en economische gelijkheid. ‘Als multiculturalisme vandaag de dag meer problemen oplevert dan het hoop geeft, komt dat door de zwakte van de sociaaldemocratie’, is zijn besluit. Over dit verhaal zie den Brink.

     

    Dit boeiende, zeer gecondenseerde essay is, alhoewel reeds meer dan tien jaar geleden geschreven, nog altijd brandend actueel.

     

    © Minervaria

     



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een wereld van verschil
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    de JONG, S., Een wereld van verschil. Wat is er mis met cultuurrelativisme? A’dam, De Bezige Bij, 2008, 304 pp.


    Sedert de aanslagen op het WTC hebben cultuurrelativisten de boter opgegeten. Zoals ‘reactionair’ en ‘fascist’ lange tijd een scheldwoord waren, is cultuurrelativisme bij nagenoeg alle debatten over het wel en vooral het wee van onze maatschappij de kop van jut. Overal zet de economische en culturele globalisering tradities en nationale culturen op losse schroeven. Internationale migratie, snelle veranderingen in de economie en de verschuiving van machtsconcentraties in de wereld roepen bij veel mensen de behoefte op aan duidelijke nationale en culturele identiteiten, die in één klap duidelijk maken ‘wie wij zijn’.


    Cultuurrelativisme is in Nederland – en in geheel Europa - een vies woord geworden en gelijkgesteld aan minachting voor de ‘eigen’ unieke Westerse waarden. Die zouden als vanzelfsprekend superieur zijn aan niet-westerse waarden. Het zou ons bovendien tot morele blindheid veroordelen en leiden tot de goedkeuring van gewelddadige praktijken als weduweverbranding, genitale verminking, steniging en het afhakken van handen.


    Maar is dat wel zo? Geloven cultuurrelativisten echt dat een cultuur waarin vrouwen niet zonder mannelijke begeleiding op straat mogen even goed is als een cultuur die vrouwen gelijke rechten toekent? En leidt het idee dat culturen niet kunnen worden ingedeeld in een tweeluik van verlicht en achterlijk onvermijdelijk tot moreel nihilisme? Welke argumenten gebruiken aanhangers en tegenstanders van cultuurrelativisme voor het onderbouwen van hun standpunt? En hoe kunnen we in dit soms verhitte debat een genuanceerde positie innemen?

    Sjoerd de Jong, filosoof en redacteur aan het NRC Handelsblad, houdt in dit boek een pleidooi voor herwaardering van het cultuurrelativisme. Hij wil vooral het begrip ontdoen van zijn onjuiste connotaties en in een correct daglicht plaatsen.


    In het eerste deel analyseert hij het debat over nationale cultuur en cultuurrelativisme in Nederland sinds de Fortuyn-revolte van 2002. Cultuurrelativisme zou een obstakel zijn voor nationale renovatie en de vorming van een nieuw cultureel zelfbeeld. Men verwijt de cultuurrelativisten dat zij hun eigen cultuur niet naar waarde schatten en zelfs verraden. Deze cultuurpolitieke retoriek heeft echter nog weinig te maken met een rationeel publiek debat. Ze wordt gedomineerd door een achterhaald, negentiende-eeuws culturalisme: het  idee dat het gedrag van mensen naadloos te verklaren is uit één cultuur. Hierbij worden culturen opgevat als gesloten gehelen die massief tegenover elkaar staan. De verschillen tussen autochtonen en allochtonen, westerse en niet-westerse migranten, Nederlanders en moslims, modernen en achterlijken, worden gedefinieerd in overwegend culturele termen: hun cultuur is anders dan de onze, hun sociale achterstand en de problemen die daarmee samenhangen worden toegeschreven aan culturele factoren. Dit mocht de meerderheid van autochtonen, als slachtoffers van de politiek-correcte elite, lange tijd niet benoemen. Vaak wordt cultuur ook zonder meer herleid tot etniciteit of religie.


    Paradoxaal genoeg beleven we dus niet het failliet maar juist de triomf van een eenzijdige, culturalistische manier van denken over de samenleving. Goed gedocumenteerd en met zin voor humor legt de Jong de interne tegenstrijdigheden bloot in het discours van de critici van het cultuurrelativisme en de aanhangers van het cultuurnationalisme. Cultuurkritiek moet en is goed, maar zoals ze is doorgeschoten brengt ze niets bij.


    In het tweede en omvangrijkste deel verdiept de Jong zich in de historische en filosofische achtergronden van het cultuurrelativisme. Cultuurrelativisme was aanvankelijk het belangrijkste wapen in de strijd tegen de dominantie van het rassendenken en etnocentrisme in de 19e eeuwse antropologie. Volgens Franz Boas, de grand old man van de moderne antropologie, bepaalden niet ras of biologische en erfelijke eigenschappen, maar sociale, historische en culturele factoren de verscheidenheid binnen de volkeren. Boas steunde op de empirische waarneming dat menselijke culturen grote onderlinge verschillen vertonen in hun praktische en theoretische omgang met de werkelijkheid. Maar hij was even overtuigd van de fundamentele eenheid van de menselijke soort.


    In een grondig uitgewerkt en boeiend betoog legt de Jong uit hoe het begrip cultuur vanaf de 18e eeuw in het Europese en Amerikaanse denken is gekomen en vervolgens is geëvolueerd tot een gedemoraliseerd en gepolitiseerd begrip, analoog aan racisme. Boas was schatplichtig aan de ideeën van een stoet Europese filosofen over de eenheid en de verscheidenheid van de mensheid. Veel van zijn opvattingen vinden we al terug bij Johann Gottfried Herder. Deze mij tot dan toe onbekende, vaak verkeerd begrepen maar zeer interessante Duitse Verlichtingsfilosoof, kan beschouwd worden als de vader van het cultuurrelativisme. In latere tijden is het begrip verder uitgewerkt en inhoudelijk verfijnd door moderne filosofen waaronder David Wong en Michele Moody-Adams tot cultureel pluralisme.


    Maar als we ervan uitgaan dat iedere cultuur een eigen intrinsieke waarde heeft en geen enkele cultuur ‘beter’ is dan een andere, wat doen we dan met de beoordeling van praktijken die onze morele afkeuring wekken? In één moeite door wordt immers aan cultuurrelativisten ook moreel relativisme verweten. Het meest adequate antwoord op dit probleem is een strikte wetshandhaving. In een multiculturele samenleving kunnen culturele praktijken die indruisen tegen de moderne noties van lichamelijke integriteit en vrijheid niet worden getolereerd. Maar dit hoeft geen afwijzing mee te brengen van de totale cultuur van de betrokken groep.


    Voor zover een culturele praktijk of uiting geen harde inbreuk maakt op andermans vrijheid, kan een zekere onverschilligheid zelfs de aangewezen houding zijn. ‘De publieke ruimte waar burgers elkaar ontmoeten moet niet worden gepolitiseerd tot een intellectueel slagveld, waarbij een hoofddoekje op een postkantoor al wordt gezien als een aanslag op de seculiere orde’, aldus Sjoerd de Jong. Hiermee geeft hij blijk van een pragmatische kijk die veel onnodige conflicten zou voorkomen. Moraal heeft immers in de eerste plaats te maken met de dagelijkse praktijk van het samenleven en niet met morele noties die van buiten- of bovenaf worden opgelegd. Zie ook de Rijk.


    Sjoerd de Jong verdedigt hiermee een pluralistisch of gematigd cultuurrelativisme. Hij neemt afstand van het radicale relativisme dat louter verschillen ziet tussen culturen, en eveneens van een dogmatisch universalisme dat één goed antwoord – hetzij religieus of seculier – dicteert op alle vragen. Een ‘zuivere’ cultuur bestaat immers niet, hooguit in de verbeelding van nationalistische bewegingen. Een multiculturele samenleving is bovendien voortdurend in ontwikkeling. Wie dus pasklare antwoorden verwacht op problemen zal altijd op zijn honger blijven zitten.


    Het boek van de Jong biedt een grondige en doordachte analyse en fundering van gematigd en pluralistisch cultuurrelativisme. Hij kiest bovendien voor actief pluralisme. Dit gaat verder dan het passieve tolereren van andere culturen, maar omhelst de principiële erkenning van de gelijkwaardigheid van mensen en groepen van verschillende pluimage. In deze visie kan ik me zeer goed vinden. De lectuur van dit boek heeft mij een nog steviger onderbouwing hiervan verschaft. Ook al vertrekt de Jong van de Nederlandse realiteit, de kern van het probleem is zeer zeker ook in de Vlaamse te herkennen.


    Er zijn een uitgebreide bibliografie en notenlijst voorhanden en een namenregister. Ik miste een lijst van de gebruikte begrippen.

    Warm aanbevolen!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Seks met de koning
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    HERMAN, E., Seks met de koning. Het verborgen verhaal van maîtresses aan de Europese vorstenhuizen. (Vert. Sex with Kings. 500 Years of Adultery, Power, Rivalry and Revenge) A’pen, Uitg. Manteau, 2007, 320 pp. – ISBN 978 90 223 2166 9


    Aan het einde van de middeleeuwen verscheen schijnbaar plotseling de koninklijke minnares aan de Europese hoven. Toch hielden vorsten er al veel langer minnaressen op na. Maar na de val van het Romeinse Rijk werd de koninklijke zonde duizend jaar lang verborgen gehouden. Ze werd door de katholieke kerk gedoogd en node vergeven in de biechtstoel. Zo had Karel de Grote verschillende minnaressen van wie de naam niet bekend is. De koninklijke bastaarden, van wie we enkel kunnen vermoeden dat ze een moeder hadden, kregen een adellijke titel en land, dat er toen toch in overvloed was. Het grootste deel van de huidige Europese adel stamt af van de kinderen uit de verhouding van een koning en zijn minnares.


    Van de zestiende tot de achttiende eeuw echter was de positie van koninklijke minnares bijna even officieel als die van de eerste minister. Het werd mode dat een vorst een maîtresse-en-titre had. Zelfs aan de bekrompen Duitse vorstendommen kwamen minnaressen in zwang. Koninklijke minnaressen kregen meestal een titel, een toelage, eerbewijzen en een invloedrijke positie aan het hof. Franse maîtressen als Diane de Poitiers, madame de Montespan en madame de Pompadour oefenden een politieke invloed uit die nergens in Europa geëvenaard werd.


    De meeste koninklijke huwelijken in die tijd waren zo gruwelijk dat er ruimte ontstond voor koninklijke minnaressen. Een koninklijk huwelijk werd soms al tijdens de kindertijd van de partners uit politieke overwegingen gearrangeerd. Huwelijken tussen volle nichten en neven waren een middel om de macht en eigendommen binnen de familie te houden. Fysische en psychische ziekten binnen koninklijke families waren het gevolg van generaties inteelt. De koningin was eigenlijk niet meer dan een broedmachine voor ‘bloedzuivere’ nakomelingen. Al was er soms sprake van liefde tussen de koning en de koningin, daarin voorzagen meestal de minnaressen.


    Ook al was overspel voor de kerk een zonde, het Vaticaan kon niet anders dan de situatie gedogen, want de paus en de kardinalen hielden er in die tijd zelf minnaressen op na. De Franse Revolutie maakte geen einde aan de koninklijke minnares, maar wel aan haar machtige positie. Pas laat in de twintigste eeuw is de gelijkheidsgedachte doorgedrongen tot in de koningshuizen. Al is het nog altijd niet vanzelfsprekend, prinsen en prinsessen huwen nu met de vrouw/man van hun keuze, ook al is die niet van adellijken bloede.


    Op basis van dagboeken, brieven, rapporten en memoires uit het verleden, en hedendaagse biografieën en historisch onderzoek onthult Eleanor Herman, journaliste en bekende royaltyverslaggeefster, de soms tragische geschiedenis van de koninklijke minnaressen, vrouwen die liefhadden zonder perspectief. In een wereld van intriges en vleierijen waaruit zij elk moment konden worden verstoten, probeerden zij zich staande te houden aan het koninklijk hof. Sommigen onder hen hadden de koning oprecht lief, anderen maakten van hun positie vooral gebruik om zichzelf te verrijken en een hogere sociale positie te verwerven, en zich van een gouden appeltje voor de oude dag te verzekeren.


    Herman belicht nagenoeg ieder aspect van het leven van de minnares: hoe ze de koning aan zich probeerde te binden, haar verhouding met de koningin, haar politieke invloed en wat er met haar kinderen – de koninklijke bastaards – gebeurde.  Ook al was ze de favoriete van de koning, toch moest ze steeds waakzaam zijn voor haar positie. Op ieder moment kon ze afgedankt worden en ingeruild voor een jonger of mooier exemplaar. De minnares was vaak voorwerp van spot en bliksemafleider voor de gespannen verhouding tussen het volk en de koning. Het spreekt vanzelf dat de meeste minnaressen probeerden op zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk profijt te trekken uit hun bevoorrechte positie. Ze probeerden dit met wisselend succes, want een minnares had veel geldverslindende sociale verplichtingen. Tenslotte krijgen we te horen hoe het hen verging nadat ze door de koning waren ‘afgevoerd’.


    Eleanor Herman gunt ons bovendien een blik in de geheime huishouding van de koninklijke hoven in een periode waarin de vorst nog een absoluut heerser was. We krijgen een beeld van de mentaliteit en de voor moderne mensen vreemde gebruiken en gewoonten aan het hof, waar mannen de scepter zwaaiden en vrouwen hen met vaak zeer verfijnde listen manipuleerden.

    Ze schreef een goed gedocumenteerd en bijwijlen ontroerend verhaal over een vergeten aspect van de geschiedenis. Vrouwen werden doorheen de eeuwen naar keuken en kinderkamer verwezen. Slechts uitzonderlijk was een vrouw meer dan hulpje en accessoire van de man. Voor sommigen onder hen was het bed van de koning een kans om uit die schaduw te treden.


    Aan de meeste koninklijke minnaressen werden geen herinneringen bewaard. Ze leefden in een tijd waaruit geschreven bronnen ontbreken of hadden slechts een korte affaire met hun heer. Enkelen onder hen hebben de geschiedenis overleefd, zij het niet zonder het stempel van de moraalridders van hun en onze tijd. In haar boek doet Eleanor Herman aan een soort eerherstel. Haar verhaal gaat over intriges en inhaligheid, over rijzende sterren en ongenadige afgang, maar ook pver onbaatzuchtige liefde en berouw.


    Het boek is zeer vlot geschreven en laat zich lezen als een roman.


    ©  Minervaria

     

     

     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beslissen!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MURNINGHAN, J.K. & J.C. MOWEN, Beslissen! De kunst om snel beslissingen te nemen. (Vert. The Art of High-Stakes Decision-Making, tough calls in a speed-driven world) Tielt, Uitg. Lannoo, 2004, 319 pp. – ISBN 978 90 774 4221 9


    Wat doe je als bij een afrit komt terwijl je op de autoweg in de file staat? Neem je de afrit en rijd je via een omweg naar je bestemming of blijf je aanschuiven op de autoweg? Bij elke optie bestaat de kans dat je er langer over doet, maar ook dat het je minder tijd kost om je bestemming te bereiken.


    Zo neemt iedereen dagelijks honderden beslissingen. Het gros daarvan is irrelevant. Het is meestal van weinig belang of je trui goed bij je broek of rok past en of je via een kortere of langere weg naar je werk of naar huis rijdt. Maar vaker dan ons lief is moeten we knopen doorhakken waarvan de gevolgen voor onszelf of anderen ingrijpend zijn. We realiseren ons bovendien meestal niet dat kiezen om niet te beslissen ook een beslissing is.


    Van de kleur van een trui of een minder snelle reis liggen we niet wakker. Dat doen we echter wel als er beslissingen moeten genomen worden die ernstige gevolgen hebben. Zal ik dit huis kopen of wacht ik op een beter aanbod? Koop ik die veelbelovende aandelen of beleg ik in een fonds met meer zekerheid maar minder opbrengst? Vooral als belangrijke beslissingen snel moeten genomen worden en een mislukking catastrofaal kan zijn, hebben we nood aan houvast. Want de kwaliteit van een beslissing heeft een grote invloed op het verdere verloop van de zaak.


    In dit boek presenteren Keith Murninghan en John Mowen, specialisten in besluitvorming, een praktische gids om moeilijke beslissingen te nemen. Het nemen van zware beslissingen is eerder een kunst dan een wetenschap, zeggen ze. Er is geen wetenschappelijke, kopieerbare formule die aangeeft hoe je kunst maakt. Kunst is van nature creatief en innovatief. Maar kunstenaars passen wel bepaalde principes en procedures toe. Zo kan een gestructureerd patroon van procedures de besluitvorming in het persoonlijke en zakenleven richting geven en efficiënter maken.


    Zulk gestructureerd proces is de SCRIPTO-methode. Het is een acroniem voor zeven parameters die evenveel stappen vormen voor het snel en efficiënt aanpakken van dilemma's en het doorhakken van knopen. Een goed begrip van het SCRIPTO-proces zal je het nodige vertrouwen en de nodige moed schenken om moeilijke beslissingen te nemen, aldus de auteurs. Het kan worden toegepast op persoonlijke en zakelijke dilemma's.


    Murninghan en Mowen gebruiken deze principes al jaren om personen en organisaties te helpen risicovolle beslissingen te nemen en zware dilemma's op te lossen. Op een systematische en inzichtelijke wijze verhelderen zij de aandachtspunten en de valkuilen in de verschillende stappen van het beslissingsproces. Ze doen dit op een praktische, vlot verteerbare manier. Hun theorie is echter stevig onderbouwd. De belangrijkste inzichten worden in schema's gegoten die steeds op dezelfde matrix zijn gebouwd. Alles wordt overvloedig geïllustreerd met de analyse van gelukte en mislukte oplossingen voor zware dilemma's. En ieder hoofdstuk eindigt met een overzichtelijke samenvatting.


    Vanuit mijn ervaring met goeroeachtige managementboeken was ik aanvankelijk vrij sceptisch. Maar Murninghan en Mowen hebben deze argwaan snel ontkracht. Ze maken hun belofte zeker waar. Ondanks de omvang is het een waardevolle gids. Ik kan ze aan iedereen aanbevelen die regelmatig beslissingen moet nemen met verstrekkende en omvangrijke gevolgen.

    Het boek is echter alleen nog tweedehands verkrijgbaar.


    © Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God als hype
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Den BOEF, A.H, God als hype. Dwarse notities over religieus Nederland. A’dam, Van Gennep, 2008, 224 pp. – ISBN 978 90 5515 890 4


    Als het over religie gaat krijg je behoorlijk wat Nederlanders op hun paard. In Nederland is godsdienst een issue. Je vindt er een voor Vlamingen soms zeer amusante bonte verzameling van religieuze groeperingen. Net zoals overal in West-Europa zijn volgens recent onderzoek de gelovigen er echter een minderheid geworden. Wie beweert dat religie aan een heropleving bezig is heeft het, aldus August Hans den Boef, helemaal mis. Als gevolg hiervan verkeert onze samenleving in een post-religieus stadium, een toestand die de verhouding tussen kerk en staat ingrijpend heeft veranderd.


    Toch heeft Nederland sedert een paar jaren het meest christelijke kabinet sinds 1937: Balkenende IV. Volgens den Boef regeert dit kabinet Nederland als een constitutionele theocratie. Godsdienst is voor de meeste leden ervan boven alle andere maatschappelijke verschijnselen verheven. De andere grondwettelijke vrijheden worden ondergeschikt aan de vrijheid van godsdienst, de voortschrijdende secularisering bovendien aangeduid als de oorzaak van maatschappelijke verloedering. Alleen religie kan een basis bieden voor sociale cohesie en waarden en normen, zo stellen de gelovigen die recht in de leer zijn.


    Om te beginnen weerlegt den Boef bondig de argumenten van de stromantactiek die gelovigen hanteren om ongelovigen in diskrediet te brengen. Dit is veruit het meest interessante deel.


    Hierna maakt hij een kritische analyse van de wijze waarop verschillende kabinetsleden van Balkenende IV godsdienst en religieuze moraal als maatstaf nemen voor beslissingen over gezins-, onderwijs- en tewerkstellingsbeleid. Daarbij gaat hij heftig tekeer tegen de moralistische betuttelingdrang van het kabinet dat uitgaat van een 19e eeuws mens- en maatschappijbeeld, waarin religie de burger in het gareel houdt.


    Tenslotte belooft hij alternatieven voor de voorgewende rol van religie als behoedster van waarden en normen en sociale cohesie. Omdat ik minder vertrouwd ben met het reilen en zeilen in de Nederlandse politiek, en de vorige analyse mij vaak niet veel wijzer maakte, had ik mijn hoop op dat laatste deel gesteld. Er wachtte mij echter een serieuze teleurstelling. Den Boef komt niet verder dan zwaar pamflettair geschut tegen een aantal onbekende sociologen en andere wetenschappers, maar slaagt er niet in om hierover een samenhangend voorstel te formuleren. Ook het pamflet voor rationele voortplanting overstijgt dat niveau niet. Het lijkt alsof hij niet zozeer alternatieven wil aanreiken, maar vooral rekeningen vereffent.


    Het is leerrijk te lezen welke implicaties een christelijk en bij uitbreiding religieus geïnspireerd overheidsbeleid kan hebben voor de inrichting van de samenleving en meer bepaald voor diversiteit en tolerantie. Ik ben het bovendien voluit met den Boef eens over de kernpunten van zijn betoog. Religie staat in morele en ethische kwesties niet boven andere gezindten en mag de eigen maatstaven niet opleggen aan andersdenkende burgers. De vrijheid van godsdienst is in een seculiere democratie niet belangrijker dan andere vrijheden en rechten. Religie is niet noodzakelijk voor de sociale cohesie van een samenleving. De inrichting van de samenleving dient gebaseerd te zijn op een redelijk diversiteitsbeleid, waarin het individueel handelen centraal staat en niet het behoren tot een bepaalde groep.


    Mij moest hij niet overtuigen. Het is veel belangrijker om gelovigen aan het denken te zetten.. Het is mogelijk dat ook een sereen en gestructureerd betoog bij zij die recht in de leer zijn even veel of weinig zoden aan de dijk zou zetten. Den Boef mag dan wel voor even zijn ei kwijt zijn, het vaak soms denigrerende taalgebruik kan net het omgekeerde effect hebben.


    Zeer storend bij het lezen zijn de vele onvolledige zinnen. Haastige en dus slordige redactie, een journalist onwaardig. De overvloed aan treffende citaten kan hier niet aan verhelpen.


    Als tussendoortje kan dit boek er nog door, maar het is verre van een hoogvlieger in deze materie en al helemaal niet om er geld aan te spenderen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!