van
ROOSMALEN, M., Darwin in een notendop. Adam, Uitg. Bert Bakker, 2009,
121 pp. - ISBN 978 90
351 3418 8
Geen enkele wetenschappelijke theorie heeft ons denken over de
natuur en onszelf zo ingrijpend beïnvloed als de evolutietheorie van Charles
Darwin. Ze wordt bovendien volop ondersteund door het onderzoek en de
bevindingen van de moderne natuurwetenschappen. Die stellen ons in staat om de
details bij te stellen en de onderliggende processen beter te begrijpen, maar
het basisidee blijft stevig overeind.
Toch bestaan er zelfs onder
deskundigen nog zeer veel misverstanden over het ontstaan en de overleving van
de soorten. En nog steeds kent noch aanvaardt een groot aantal mensen de
evolutietheorie en is er een gelukkig kleinere groep die ze actief
bestrijdt. Geheel ten onrechte, want de evolutietheorie is waterdicht en wordt
gestaafd door een massa wetenschappelijke bewijzen. Dat er desondanks nog altijd
radicale en rabiate tegenstanders zijn, zegt misschien wel veel meer over de
juistheid van de evolutietheorie dan zij durven vermoeden.
De
evolutietheorie is echter helemaal niet zo eenvoudig als ze op het eerste zicht
lijkt. Marc van
Roosmalen, bioloog in hart en nieren, onderneemt in dit dunne boekje een
poging om ons wegwijs te maken. Hij start met een vrij uitgebreide biografie van
de bescheiden, noeste werker en veelzijdige wetenschapper Charles Darwin. Het
deed me plezier dat hij daarin ook recht doet aan de onmisbare inbreng van zijn
vriend Alfred
Russell Wallace, die ten onrechte vaak vergeten wordt.
De grootste
verdienste van Darwin is niet dat hij het evolutie-idee heeft gelanceerd, maar
dat hij een aannemelijk natuurwetenschappelijk verklaringsmodel opstelde voor de
biodiversiteit op aarde. Al in de oudheid hadden een paar Griekse filosofen het
idee van een evoluerende natuur overwogen. Die gedachte werd naar de achtergrond
verdrongen door het christendom. Vanaf de moderne tijd werd ze weer leven
ingeblazen door de bevindingen van de geologie en talrijke fossiele vondsten.
Het tweede hoofdstukje vertelt de beknopte geschiedenis van het evolutionaire
denken met de belangrijkste vertegenwoordigers tot Charles
Darwin.
Vervolgens schetst van Roosmalen hoe de evolutietheorie de
moderne natuurwetenschappen heeft beïnvloed en vorm gaf aan het neodarwinisme. We
krijgen er onder meer een snelcursus genetica, en een zeer beknopte inleiding in
de sociobiologie, de moleculaire
fylogenetica, de microbiologie en de evolutionaire
ontwikkelingsbiologie. Zelfs voor de lezer met enige voorkennis is dit
hoofdstuk door de wetenschappelijke terminologie een taaie brok.
Voor
onze inspanning worden we echter beloond met een heel boeiende en leerrijke
toepassing. Waarom moeten we de harde schaal van noten eerst kraken om de vrucht
te kunnen opeten en kunnen we zonder gevaar op vergiftiging in een appel bijten
maar laten we de pitjes beter ongedeerd? De evolutietheorie verklaart waarom
planten verschillende soorten vruchten hebben en hoe we kunnen weten welke
eetbaar zijn en welke niet. In het vierde hoofdstuk deelt van Roosmalen zijn
grondige kennis met ons over de co-evolutie van planten en dieren. Dank zij deze
inzichten was hij in staat om een paar jaar probleemloos in het regenwoud te
overleven op een dieet van zaden en vruchten.
Het boek sluit af met een
interview uit 2002 van Wim Swinnen met Johan Braeckman over enkele veel
voorkomende misverstanden over de evolutietheorie.
Behalve het derde
hoofdstuk, dat minder toegankelijk is voor de doorsnee lezer, is dit boekje vlot
leesbaar. Wie niet veel tijd heeft maar toch een degelijke en inzichtelijke
inleiding wil lezen over de evolutietheorie zal er zeker zijn gading vinden. De
kleine letters maken het lezen echter minder comfortabel en er zijn geen
illustraties, beide waarschijnlijk in functie van het formaat van het
boek.