WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    19-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Monster van God
    Klik op de afbeelding om de link te volgen QUAMMEN, D., Monster van God. (Vert. Monster of God.The Man-Eating Predator in the Jungles of History and the Mind) A’dam/A’pen, Uitg. Atlas, 2006, 455 pp. – ISBN 978 90 450 1412 8

    Grote roofdieren als leeuwen, tijgers en haaien hebben altijd een cruciale rol gespeeld in de relatie van de mens met de natuur. Ze boezemen mensen angst en ontzag in maar roepen tegelijk haat en vernietigingsdrang op. Ze inspireerden tot verhalen over mythische door goden gestuurde wezens als griffioenen, gorgonen, draken en andere veelkoppige monsters. Omdat ze boven aan de top van de voedselpiramide staan worden deze machtige vleeseters ook alfa-predatoren genoemd.

    David Quammen neemt ons mee op een avontuurlijke reis naar streken waar alfa-predatoren hun natuurlijke habitat delen met de mens. Hij leidt ons naar de leeuwen van India, de krokodillen van Australië, de beren van Roemenië en de amoertijgers in het Verre Oosten van Siberië en exploreert de ingewikkelde tweeslachtige relatie van de mens met de alfa-predatoren van gisteren en vandaag.

    Hij verdiept zich in de belangenconflicten tussen de dierlijke en menselijke bewoners van het gebied en de dilemma’s van de natuurbeschermers en ecologisten. Alfapredatoren laten mensen meestal met rust tenzij ze bedreigd worden of gewond zijn of er een tekort is aan natuurlijke prooidieren. Maar waar mensen en grote alfa-predatoren een modus vivendi van ‘leven en laten leven’ hebben gevonden, brengt de oprukkende ‘beschaafde’ wereld dit precaire evenwicht aan het wankelen. De hoge jachtdruk, de groei van de menselijke bevolking en de omvorming van het landschap, de ontginning van natuurlijke rijkdommen door ontbossing, mijnbouw, landbouw en veeteelt ontnemen de roofdieren hun oorspronkelijke habitat.

    Het boek van Quammen is een impressionistisch verslag van een avontuurlijk, diepgaand en tegelijk veelzijdig onderzoek naar de relatie van mensen met grote roofdieren. Hij heeft uitvoerig contact gehad met de plaatselijke bevolking en de veldbiologen, en is samen met hen op exploratie getrokken in het spoor van de plaatselijke carnivoren. Hij legt uit hoe moeilijk het is om de populatie alfa-predatoren op peil te houden in de opdringerige beschaafde wereld. Hij toont aan waarom een overbevolkt ecosysteem als een reservaat op termijn niet volstaat om zowel mensen als predatoren te laten overleven. Grote roofdieren die aan de top van de voedselpiramide staan zijn immers zeer gevoelig voor ecologische veranderingen. Als wij dus willen dat de roofdierenpopulatie op peil blijft zullen menselijke activiteiten op verschillende manieren moeten beperkt en aangepast worden.

    Quammen ziet de toekomst echter niet rooskleurig. De grote roofdieren is een droevig lot beschoren. Tenzij we een manier vinden om hen ongestoord te laten leven in gebieden die ook door mensen worden bewoond en geëxploiteerd, zullen alfapredatoren niet kunnen overleven in de verre toekomst. In een wereld met ruim 10 miljard mensen zal er geen plaats meer zijn voor leeuwen, krokodillen, tijgers en beren. Onder druk van de toenemende wereldbevolking en consumptie zal ergens rond het midden van de volgende eeuw, zo schat hij, de laatste wilde, levensvatbare, zich vrij bewegende populatie grote vleeseters verdwenen zijn.

    Omdat top-predatoren keystone species zijn zal dat onvermijdelijk leiden tot het uitsterven van een hele reeks diersoorten en daarmee tot de afbraak en verarming van het huidige ecosysteem. Grote roofdieren zullen, behalve in dierentuinen, wellicht alleen nog verder leven als mythische wezens in de fantasie van mensen, zoals in SF-films over aliens en afzichtelijke monsters.

    Dit omvangrijke boek houdt het midden tussen een reisverslag en een wetenschappelijk werk. Het presenteert een boeiend en gevarieerd verhaal over het mythische verleden en het realistische heden van de verhouding tussen de mens en de menseneter. Je leert er niet alleen heel veel over de roofdieren zelf, hun anatomie en hun leefwijze maar ook over de cultuur van de inheemse bewoners. Het bevat ook een schat aan gegevens over algemene biologische processen en wetmatigheden.

    Quammen heeft zich ruim en diepgaand gedocumenteerd. Zijn boek eindigt met uitgebreide noten en een omvangrijke en veelzijdige bibliografie. Het is bovendien zeer mooi en onderhoudend geschreven.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rondom dik
    Klik op de afbeelding om de link te volgen JEURISSEN, E. & M. van SPANJE, Rondom dik. Zin en onzin over zwaarlijvigheid. A’dam, Ambo, 2001, 229 pp. – ISBN 90 263 1615 1

    Overgewicht is ongezond en zwaarlijvige mensen eten teveel, bewegen te weinig en kunnen zich niet aan een dieet houden door gebrek aan wilskracht. In de moderne Westerse maatschappij is slank de norm en dikke mensen worden op hun gewicht aangekeken. Met de moed der wanhoop storten veel zwaarlijvige mensen zich op het ene dieet na het andere. Meestal tevergeefs.

    Over ‘dik’ bestaan veel misverstanden en vooroordelen, zeggen Elly Jeurissen en Mieke van Spanje. Met dit boek willen ze hier iets aan doen. Dik zijn is immers niet een eenvoudige kwestie van ‘eigen schuld dikke bult’, benadrukken ze. Voor dik zijn kies je meestal niet en je kunt je gewicht ook niet zomaar beïnvloeden.

    Als statisticus deed Elly Jeurissen onderzoek naar de relatie tussen gewicht en gezondheid. Mieke van Spanje is maatschappelijk werkster en bestuurslid van de Nederlandse Obesitas Vereniging. In Rondom dik nemen ze de lezer mee in de wereld van dikke mensen. Ze kiezen bewust niet voor termen als zwaarlijvig of obesitas, maar voor ‘dik’. Hiermee willen ze het woord minder waardegeladen maken. Het heeft immers ook positieve connotaties, bijvoorbeeld dik in orde. Het begrip ‘dik’ is bovendien niet eenduidig. Wat de ene dik noemt is voor een andere lang niet zo.

    In het eerste hoofdstuk verhelderen de auteurs daarom eerst een aantal basisbegrippen over dik. We leren er over de soorten vetten in ons lichaam en de werking van het vetweefsel. Ze geven een bondig overzicht van oorzaken voor dik-zijn. Tenslotte lichten zij de verschillende meetmethodes toe en de huidige criteria voor zwaarlijvigheid.

    In het tweede hoofdstuk richten ze zich op de geschiedenis van het ideaalbeeld. Dikke mensen zijn er blijkbaar altijd geweest. In bepaalde samenlevingen waren ze, net als nu, het voorwerp van afkeuring of spot, maar in andere werd dik zijn juist als wenselijk beschouwd. Een volgend hoofdstuk maakt duidelijk hoe dikke mensen het in onze maatschappij vaak moeilijk hebben. Ze worden erop aangekeken, vinden moeilijker werk, en worden met veel vooroordelen geconfronteerd. Dikke mensen lopen ook tegen veel praktische problemen aan. Deuren en ruimtes kunnen te smal of te klein zijn, ze vinden geen mooie en geschikte kleding, vervoersmiddelen zijn niet aangepast. Voor deze alledaagse problemen geven de auteurs een aantal oplossingen.

    Dik wordt vaak in een adem genoemd met ongezond. Is zwaarlijvigheid een ziekte en hoe zit het met de veronderstelde gezondheidsrisico’s? De auteurs tonen aan waarom dik-zijn niet zonder meer gelijk te stellen valt met ongezond. Bepaalde ziekten komen vaker voor bij dikke mensen, maar dunne mensen lopen dan weer meer risico op andere aandoeningen. De behandeling van zwaarlijvigheid stelt medici dan ook voor ethische problemen. Moeten mensen die niet ziek zijn ingrijpende behandelingen ondergaan om ‘slanker’ te worden? Is het niet beter verder gezonde mensen te helpen om hun conditie te accepteren dan hen aan te praten dat ze beter zouden vermageren? Jeurissen en van Spanje opteren resoluut voor het laatste en sporen dikke mensen aan om zich te organiseren.

    Toch doen, onder sociale druk, veel dikke mensen verwoede pogingen om af te slanken. En over lijnen en afvalmethodes wordt waarschijnlijk de meeste onzin verteld. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat die een ruim aandeel krijgen in dit boek. De auteurs onderwerpen eerst alle afvalmethodes die zonder medische tussenkomst kunnen geprobeerd worden aan een zeer kritische analyse. Ze geven mensen meer valse hoop dan effectief resultaat. Als ze werken is dat meestal alleen tijdens het volgen van de kuur. Achteraf komen mensen soms meer aan dan ze afgevallen zijn. De auteurs plaatsen ook de invloed van lichaamsbeweging en sport in het juiste perspectief. Ook voor niet-dikke mensen is het interessant te lezen hoe de vetverbranding werkt.
    Tenslotte verhelderen de auteurs de ingrijpende medische behandelingen met hun effecten en complicaties.

    In bijlage vindt men een uitgebreide lijst van verenigingen voor dikke mensen.

    Dit boek is in de eerste plaats geschreven voor dikke mensen. Het ontschuldigt hen en moet hen gerust stellen en bijdragen tot hun zelfacceptatie. Dikke mensen zullen zich er zeker in herkennen en een aantal nuttige tips vinden om comfortabeler te leven. De auteurs geven geen kritische beschouwingen over een erg copieuze leefstijl al dan niet onder invloed van een overvloedmaatschappij.

    Maar ook andere geïnteresseerde lezers kunnen er interessante informatie vinden. Ik heb kennis gemaakt met begrippen als het setpointgewicht en -mechanisme, meer inzicht gekregen in verschillende aspecten van het vetweefsel en vetverbranding en ik kan mij de problemen van dikke mensen beter voorstellen.
    Het is geschreven in een eenvoudige taal en dus vlot leesbaar.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het hongergen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen RUPPEL SHELL, E., Het hongergen. De oorzaken van overgewicht. (Vert. The hungry gene) A’dam, De Arbeiderspers, 2004, 298 pp. – ISBN 90 295 3677 2

    Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie zijn er in de wereld 1,6 miljard mensen met overgewicht, van wie 400 miljoen met obesitas. Overgewicht is de meest voorkomende en duurste voedingsstoornis van de 21e eeuw. Verontrustend is bovendien dat het aantal obese kinderen in het afgelopen decennium met meer dan de helft is toegenomen.

    Zwaarlijvigheid vormt immers niet alleen een belemmering voor veel activiteiten. Het is de oorzaak van psychisch en fysisch lijden en kan een normaal leven onmogelijk maken. Ernstig overgewicht kan ook leiden tot gezondheidsproblemen zoals diabetes, hart- en vaatziekten en een verstoorde nierfunctie. Zwaarlijvige mensen geven jaarlijks fortuinen uit aan veelbelovende maar soms levensbedreigende afslankproducten en -programma’s. Zodra ze met de kuur stoppen komen de verloren kilo’s er echter doorgaans pijlsnel weer bij.

    Aan overgewicht kleeft bovendien nog altijd een maatschappelijk stigma. Zwaarlijvigheid wordt nog algemeen beschouwd als het gevolg van ongeremde gulzigheid en gebrek aan zelfbeheersing. Veel artsen gaan er ook nu nog van uit dat obesitas geen medisch probleem is maar hooguit een probleem van leefstijl met medische gevolgen.
    Toch klopt het niet. Want hoe komt het dat bepaalde mensen mogen eten wat ze willen en toch niet aankomen en andere dik worden?

    Intussen heeft de wetenschap het deksel op de doos van zwaarlijvigheid gelicht. Dank zij doorgedreven onderzoek weet men nu dat overgewicht niet één maar verschillende oorzaken heeft. Mensen met ernstig overgewicht eten inderdaad meer dan ze verbruiken. Maar ze hebben dat niet helemaal in de hand. Eetlust is voor een belangrijk deel genetisch bepaald. Anders dan de titel van het boek doet vermoeden zijn er naar schatting wel 30 verschillende genen bij betrokken. Honger en verzadiging zijn heel sterke krachten die grotendeels genetisch bepaald zijn. Ons eetgedrag is het resultaat van een ingewikkeld samenspel tussen een zuinig metabolisme, een bewegingsarme cultuur en onaangepaste eetgewoontes.

    We gaan er intuïtief van uit dat basisbehoeften biologisch eenvoudig geregeld zijn. Niets is echter minder waar. Eetgedrag is veel ingewikkelder dan de vroegere psychologische verklaringen ons voorhielden. Omdat de voedselvoorziening van ons lichaam zo fundamenteel is voor de voortplanting, heeft het lichaam gedurende de evolutie extra mechanismen ontwikkeld om te zorgen dat we genoeg voedingsstoffen binnen krijgen.

    Ook al hebben we de indruk dat we zelf kiezen wat, wanneer en hoeveel we eten, we laten ons fundamenteel leiden door onze biologie en onze omgeving. Stofwisseling, hongergevoel en verzadigingsgevoel worden geregeld door verschillende biochemische systemen in de hersenen en de rest van ons lichaam. Ze zorgen ervoor dat we perioden van voedselschaarste doorkomen. Voor dergelijke omstandigheden wil ons lichaam graag een reserve hebben. Sommige mensen leggen van nature een grote reserve aan en hebben meer neiging tot overeten dan andere. Ironisch genoeg zijn juist de mensen met een aanleg die in het verleden gunstig was om zware lichamelijke arbeid te verrichten in de moderne samenleving in het nadeel.

    Wetenschapsjournaliste Ellen Ruppel Shell presenteert een overzicht van de wetenschappelijke kennis die men in het begin van de 21e eeuw over overgewicht en obesitas heeft verworven. Eerst reconstrueert zij de moeizame zoektocht naar de biologische basis van ons eetgedrag en hongergevoel. Het is een ingewikkeld verhaal met veel zijsporen en –wegen, en bezaaid met de wolfijzers en schietgeweren van vetes tussen wetenschappers onderling en van verwoede kapingspogingen van de voedings- en supplementenindustrie. Heel zeker was het niet eenvoudig om uit dit verwarde kluwen een coherent verhaal te distilleren. In haar pogingen om de waarheid recht te doen verliest Ruppel Shell zich echter vaak in de intriges en anekdotes.

    Wie erin slaagt zich door deze hoofdstukken te worstelen, wordt echter ruimschoots beloond. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat overgewicht en de toenemende obesitaspandemie het resultaat is van de wisselwerking tussen genetische, prenatale en omgevingsfactoren. In de laatste hoofdstukken legt Ruppel Shell op een boeiende en inzichtelijke wijze uit hoe we dit kunnen begrijpen.

    Ze legt uit waarom in een samenleving waarin voedsel onbeperkt verkrijgbaar is niet alle mensen dik worden en waarom voor sommige mensen eten verslavend is en hen nog meer doet eten. Ze maakt duidelijk hoe ons later eetgedrag reeds in de prenatale ontwikkeling wordt bepaald. En ze verheldert waarom wereldwijd steeds meer mensen aan overgewicht lijden, maar in het ene land meer dan het andere.

    Bewegingsarmoede in een samenleving met een autocultuur en chronisch tijdgebrek maakt het mensen steeds moeilijker om vet te verbranden. Ruppel Shell vertelt een hallucinant verhaal over de onstuitbare groei van de fastfoodindustrie en de misleidende tactieken van de voedingsindustrie die aan obesitas fortuinen verdient. En ze houdt een krachtig pleidooi voor overheidstussenkomst en wetten tegen de reclame die mensen, en vooral kinderen, aanzet ongebreideld te consumeren.

    Ongetwijfeld werden sedert de publicatie van dit boek de inzichten in de achtergronden van overgewicht verder bijgesteld en verfijnd. Toch heb ik met dit boek mijn sterk verouderde kennis van de basisprincipes van onze energie- en gewichtshuishouding kunnen bijwerken. Ik ben bovendien anders naar dikke mensen gaan kijken en heb meer begrip gekregen voor mensen met overgewicht.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wereldrijk voor een dag
    Klik op de afbeelding om de link te volgen CHUA, A., Wereldrijk voor een dag. Over de opkomst en ondergang van hypermachten. (Vert. Day of Empire: How hyperpowers rise to global dominance – and why they fall) A’dam, Uitg. Nw Amsterdam, 2009 (2e dr.), 461 pp. – ISBN 978 90 468 0588 6

    Hoe slaagden zo verschillende volkeren als Perzen, Romeinen, Chinezen en Mongolen erin gedurende ettelijke eeuwen te regeren over een zelfs naar moderne maatstaven immens rijk? En hoe komt het dat ze die heerschappij toch hebben kwijt gespeeld? Hoe kunnen we verklaren dat de Nederlanden hun dominantie over de wereldzeeën aan de Britten hebben moeten afstaan, en dezen hun hegemonie weer aan de Verenigde Staten van Amerika?

    Hoe wordt een samenleving een wereldmacht? En als ze eenmaal zo ver is, wat kan haar ten val brengen? Waarom blijft geen enkele hypermacht eeuwig bestaan? Uit het antwoord op deze vragen kunnen belangrijke lessen voor de toekomst getrokken worden.

    Zeer uiteenlopende factoren bepalen de opkomst en ondergang van een samenleving met een wereldoverheersende militaire en economische macht. Geografie, bevolking, natuurlijke hulpbronnen, leiderschap, de concurrentie van anderen en ook puur geluk spelen een rol. Maar volgens Amy Chua is er een factor die deze verscheidenheid overkoepelt en trotseert.

    Ongeacht de enorme onderlinge verschillen was elke hypermacht in de geschiedenis buitengewoon pluralistisch en tolerant, althans naar de maatstaven van haar tijd. Zonder tolerantie voor haar interne etnische, religieuze, taalkundige en raciale verschillen is geen enkele samenleving ooit in staat geweest een hypermacht te worden en te blijven.
    De tolerantie was niet absoluut en werd ook niet vertaald als respect, maar ingezet als strategie. Een wereldrijk was wel relatief toleranter dan de buren.

    Tolerantie was in alle gevallen onmisbaar voor het bereiken en behouden van die hegemonie. Veel wereldrijken bereikten het hoogtepunt van hun macht en voorspoed tijdens hun meest tolerante periode.
    Even frappant is dat het verval van wereldrijken herhaaldelijk samen viel met groeiende intolerantie, xenofobie en de roep om raciale, godsdienstige of etnische ‘zuiverheid’. En paradoxaal genoeg was het vaak de tolerantie die aanleiding gaf tot deze ommekeer.

    Chua beschrijft hoe in de oudste wereldrijken, Perzië, Rome, China en het Mongoolse Rijk, vreemde volkeren en hun cultuur werden getolereerd uit strategische overwegingen. Ze toont aan hoe de tolerante Nederlanden profiteerden van de vlucht van talentrijke individuen en groepen voor de Spaanse inquisitie en vervolgens hun riante positie aan Groot-Brittannië kwijt speelden. Het Britse rijk geraakte echter in verval toen de Britten hun koloniale racisme niet konden overwinnen. Wegens gebrek aan strategische tolerantie bereikten in dezelfde periode ook drie Aziatische rijken nooit de status van wereldmacht: China, het Mogolrijk en het Ottomaanse rijk.

    Chua toont verder aan hoe de VS zich dank zij hun tolerantie beleid tegenover immigranten van een armoedige en schaars bevolkte kolonie tot wereldmacht hebben opgewerkt. Bij wijze van contrast voert ze de extreem intolerante samenlevingen van Duitsland en Japan voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog ten tonele. Vervolgens analyseert ze drie opkomende kandidaat-wereldmachten en rivalen voor de Verenigde Staten. Ze toont aan waarom China, de Europese Unie noch India hypermachten kunnen worden.

    Maar ook de VS zitten met een probleem. Want tolerantie is, hoe noodzakelijk ook, niet voldoende om een samenleving op lange termijn van de wereldheerschappij te verzekeren. De geschiedenis laat zien dat hypermachten slechts kunnen overleven als zij een manier vinden om de loyaliteit, of tenminste aanvaarding, af te dwingen van de buitenlandse bevolkingen die ze overheersen. Militair geweld is daarvoor nooit toereikend geweest. Rome kon de wereld zolang overheersen omdat iedere inwoner in principe het Romeins burgerschap kon verwerven. Rome bood een politieke band en een aantrekkelijk cultureel pakket aan. Zelfs de recalcitrante Bataven waren verregaand geromaniseerd.

    Daar wringt het schoentje bij de VS. Als immigratieland voeren ze dan wel een zeer tolerant beleid voor inwijkelingen, hun wereldheerschappij lokt zowel binnen als buiten de Westerse wereld verontwaardiging en wantrouwen uit. De wereldwijde verbreiding van vrije markten en Amerikaanse consumptiegoederen is geen glijmiddel gebleken voor de export van democratie. Miljoenen mensen beschouwen dit integendeel als een vorm van imperialisme en een bedreiging van hun manier van leven.

    Misschien zijn de VS wel de laatste hypermacht in de geschiedenis, besluit Amy Chua. Want het is moeilijk te bedenken hoe een macht die democratische principes huldigt een unilaterale politiek kan voeren die wereldwijd aanvaard wordt. En multilateralisme zou betekenen dat ze de macht delen met andere machten. Maar dan is Amerika geen hypermacht meer, maar een grootmacht zoals andere.

    Dit ambitieuze, zeer grondig gedocumenteerde boek laat zich zeer vlot lezen. De eerste delen bieden een interessant historisch overzicht van macht in de geschiedenis. Overzichten missen echter vaak diepgang en dat vond ik teleurstellend. Met haar analyse van de moderne wereldmachten in de laatste hoofdstukken maakt Amy Chua dit toch weer goed.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over het ontstaan van soorten van Darwin
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BROWNE, J., Over het ontstaan van soorten van Darwin. (Vert. Darwin’s Origin of Species. A Biography) A’dam, Mets & Schilt 2008, 156 pp. – ISBN 978 90 5330 637 6

    Op 24 november 1859 verscheen bij John Murray On the Origin of Species, het werk dat de wetenschappelijke wereld in rep en roer zette en Charles Darwin in één klap beroemd maakte. Het ontstaan en de evolutie van de soortenrijkdom op aarde was al langer een onderwerp van discussie onder theologen en wetenschappers, maar de theorie van Darwin veranderde ze drastisch.

    Uitgebreide observaties en intensief onderzoek leidden Darwin tot de conclusie dat natuurlijke selectie het sturende mechanisme was achter de diversiteit van de planten- en diersoorten op aarde. Levende wezens moeten niet beschouwd worden als zorgvuldig geconstrueerde scheppingen van een goddelijke autoriteit maar als het resultaat van volledig natuurlijke processen.

    Historica Janet Browne schreef eerder al een tweedelige biografie van Charles Darwin. In dit dunne, zeer leesbare boekje vertelt ze het verhaal van zijn baanbrekende publicatie, Het ontstaan van soorten. Ze beschrijft hoe Darwin op het idee van de natuurlijke selectie kwam en hoe hij gedurende twintig jaar onafgebroken heeft gewerkt aan het onderbouwen en bijschaven van zijn theorie. Omdat hij helemaal zeker wilde zijn kwam van publicatie niets in huis tot een jonge natuuronderzoeker, Alfred Russell Wallace, op hetzelfde idee was gekomen. Op amper 2 jaar tijd heeft Darwin zijn boek dan nagenoeg volledig herschreven.

    In de Victoriaanse wereld veroorzaakte dit idee vanzelfsprekend veel ophef. De controverse en de stroom van reacties die de publicatie van Het ontstaan van soorten ontlokte zijn het onderwerp van het derde hoofdstuk.

    In het laatste hoofdstuk beschrijft Janet Browne de ontwikkelingen in de biologische wetenschap na Darwin. Na Het ontstaan van soorten kon niemand nog op de oude manier naar de natuur kijken. Zoals nogal eens gebeurt wanneer een nieuwe visie ingang vindt in de wetenschap proberen velen die voor eigen kar te spannen. Het darwinisme werd algauw door verschillende politieke ideologieën ingelijfd en vertroebeld, tot de oorspronkelijke hypothese bijna onherkenbaar was. De evolutietheorie leverde aldus de biologische onderbouw voor uiteenlopende politieke ideologieën als het sociaal-darwinisme en het communisme.

    In gelovige kringen had men het dan weer zeer moeilijk met de implicaties van een natuurlijk ontstaan der soorten. Toch zijn antidarwinisten er pas recent in geslaagd zich tot één front te verenigen en veel publieke aandacht te trekken. In de VS spanden creationisten reeds verschillende rechtszaken aan over het onderwijs in de evolutietheorie.

    De erfelijkheidswetten van Mendel, die in 1900 werden herontdekt, leken op het eerste zicht in strijd met de theorie van de natuurlijke selectie. Pas in 1959, 100 jaar na de eerste publicatie van Darwins meesterwerk, slaagde een groep jonge natuuronderzoekers erin het darwinisme te verzoenen met de inzichten uit de genetica. Dit leverde de ‘moderne synthese’ op of het neodarwinisme.
    Een goed begrip van de meest recente ontwikkelingen in die moderne synthese is zeker niet eenvoudig. Met haar levendige stijl slaagt Janet Browne er toch in om ze boeiend en vrij toegankelijk voor te stellen.

    Deze monografie is zeer vlot leesbaar en degelijk gedocumenteerd. Tussen de overvloed aan publicaties in dit Darwinjaar verdient dit handzame boekje zeker een plaats.

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dageraad. Hoe taal de mens maakte
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SMITS, R., Dageraad. Hoe taal de mens maakte. A’dam, Uitg. Nw. Amsterdam, 2009, 272 pp. – ISBN 978 90 468 0389 9
     
    Een van de best bewaarde mysteries in de evolutionaire geschiedenis van de mens is de oorsprong en ontwikkeling van taal. Dat hoeft niet te verbazen want het gesproken woord vervliegt en laat geen sporen na. Wanneer de mens begon te spreken en hoe dit precies in zijn werk ging zal waarschijnlijk altijd in nevelen gehuld blijven. We kunnen alleen op basis van indirecte aanwijzingen gissen naar de oorsprong van het meest wezenlijke van alle menselijke vermogens. Het taalvermogen moet de vroege mens in ieder geval evolutionair voordeel hebben opgeleverd.

    Lange tijd werd aangenomen dat de menselijke taal zich heeft ontwikkeld als een gesofisticeerd communicatiesysteem voor de jacht. Robin Dunbar, een autoriteit op het gebied, verlegde het accent naar de dagelijkse sociale interacties binnen jager-verzamelaarsamenlevingen.

    Rik Smits, taalkundige en wetenschapsjournalist, heeft zo zijn eigen ideeën over het ontstaan van taal en de functie ervan in de menselijke evolutie. Volgens hem kan de noodzaak aan communicatie niet aan de basis liggen van de menselijke taal. De argumenten pro doorstaan zijn kritische analyse niet en vanuit verschillende invalshoeken zijn degelijke tegenargumenten te bedenken. De vraag is hoe het ontstaan van taal dan wel te verklaren is.

    Volgens Smits spruit het taalvermogen voort uit de rijke binnenwereld van de mens. Mensen en dieren onderscheiden zich essentieel van elkaar door de kwaliteit van hun binnenwereld. Met behulp van de binnenwereld verwerken zowel mensen als dieren de indrukken van de buitenwereld om er gepast op te reageren. Maar anders dan bij dieren leidt de binnenwereld van mensen een actief zelfstandig bestaan. In hun onrustige geest borrelen onophoudelijk en ogenschijnlijk spontaan allerlei gedachten, gevoelens en activiteiten op. Mensen zijn, zelfs als ze rusten, innerlijk altijd bezig. Ze hebben bovendien een aangeboren aandrang om met de dingen om te gaan, om dingen anders te doen en hun vermogens telkens op een andere manier in te zetten en te benutten.

    Smits reconstrueert het ontstaan en de ontwikkeling van die binnenwereld. Het vermogen om te gooien speelt daarbij een cruciale rol. Die heeft onze groeiende hersenen een gesofisticeerde rekenmachine opgeleverd, die van nut bleek voor andere vermogens zoals het vormen van concepten, logisch en abstract redeneren, tijdsbesef, gevoel voor ritme en zang. Die waren afzonderlijk allemaal nuttig voor het overleven en hebben er samen voor gezorgd dat mensen een zelfstandig opererende binnenwereld verwierven waarmee ze creatief konden denken en steeds nieuwe oplossingen konden verzinnen.
    De integratie van deze vermogens moest wel leiden tot het ontstaan van taal als instrument om ze te structureren en te ordenen.

    Taal is dus een noodzakelijk uitvloeisel van de ontwikkeling van een onafhankelijke binnenwereld. Dit kan volgens Smits niet eerder gebeurd zijn dan nadat er bij mensen ook een individueel bewustzijn was gegroeid. Voor het gebruik van taal zoals wij die kennen is zelfbesef nodig, het gevoel een afzonderlijk persoon te zijn en niet op te gaan in een of andere collectiviteit. Hij beredeneert dat dit proces betrekkelijk kort voor de landbouwrevolutie in het Midden-Oosten moet hebben plaats gevonden. Volgens hem vinden we zelfs sporen van de herinnering aan dat vroegere niet-individuele bewustzijn in een antiek werk als de Ilias.

    Hij maakt zich verder sterk dat deze ontwikkeling nog helemaal niet af is. Hiervoor meent hij bewijzen te zien in de snelle maatschappelijke evolutie in de afgelopen eeuwen, waarin de waarde van de individuele mens als maatstaf steeds belangrijker wordt. Of dit een valabel argument kan zijn is uiteraard betwistbaar, want sterk beïnvloed door een Westerse individualistische kijk op mens en samenleving.

    Bij gebrek aan getuigen en betrouwbare gegevens valt er over de evolutie van taal niet echt iets te bewijzen. Het verhaal van Smits is dan ook speculatief, en dat geeft hij zelf toe. Bij bepaalde stellingen had ik zeker bedenkingen, maar andere lijken me echt wel stevig te staan. Recent is er ook bewijsmateriaal opgedoken voor zijn theorie over de wijze waarop mensen in de gaten kregen hoe zaden zich ontwikkelen tot planten, wat hen op het idee bracht ze te kweken en te domesticeren.

    De spitsvondige redeneringen van Smits en de intelligente combinatie van gegevens uit zeer uiteenlopende wetenschappelijke disciplines leveren een uitstekende uitdaging voor de geest. In de geest van Ockham hanteert hij het mes van de eenvoud. Zijn nuchtere en praktische interpretatie van archeologische vondsten heeft me zeer aangesproken. Smits is geen wetenschapper, maar heeft zich zeer degelijk geïnformeerd en ontzettend veelzijdig gedocumenteerd. Hij lanceert in ieder geval een originele visie op het ontstaan van taal en hoe die met het mens-zijn verweven is. En hij verzamelt en combineert een schat aan gegevens uit zeer diverse hoeken, o.a. een boeiende vergelijkende analyse van de Ilias en de Odyssee.

    Het verhaal van de menselijke taal is zeker niet eenvoudig en Rik Smits doet zijn best om het zo verteerbaar mogelijk te presenteren. Volgens mij had dit beter gekund. De journalist met de vlotte pen laat zich te gemakkelijk verleiden tot weliswaar meeslepende verhalen en sfeerbeelden, de essentie van het betoog wordt daardoor helaas wat vertroebeld. Een meer systematische benadering had misschien een minder aantrekkelijk resultaat opgeleverd, maar de redenering wellicht beter toegankelijk gemaakt.

    Ondanks deze bedenkingen blijft het toch een boeiend en zeer inspirerend boek.

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het morele instinct
    Klik op de afbeelding om de link te volgen VERPLAETSE, J., Het morele instinct. Over de natuurlijke oorsprong van onze moraal. A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2008, 331 pp. – ISBN 978 90 571 2281 1

    Een concentratiekampbeul die thuis Bach beluistert en een toegewijde vader is. We kunnen er niet bij. Het hart van de duisternis (Jan De Laender) heeft echter vele spelonken. Mensen kunnen blijkbaar goed en liefdevol zijn en tegelijk slecht en wreed. Hoe valt dit te verklaren?

    Het onderzoek naar de wortels van de moraal is niet nieuw (zie o.a. Matt Ridley, Frans de Waal 1996 en Frans de Waal 1998). De wetenschap staat echter niet stil en heeft intussen veel nieuwe gegevens opgeleverd. In dit boek verzamelt Jan Verplaetse wat we momenteel weten over de oorsprong en ontwikkeling van de moraal. Gedurende 15 jaar heeft hij als filosoof en moraalwetenschapper meegewerkt aan het interdisciplinair onderzoek naar onze morele vermogens.

    Dit onderzoek heeft inmiddels zeer duidelijk gemaakt dat moraal natuurlijk is. Ze moet niet van buiten of bovenaf opgelegd worden want ze behoort tot de standaarduitrusting van de mens. Moraal wortelt in belangrijke mate in biologische, automatische en emotionele processen. Die zijn het resultaat van een evolutionaire geschiedenis waarin sociale cohesie of samenhang essentieel was voor het overleven van een kwetsbare soort. Een individuele mens is voor zijn overleven namelijk aangewezen op de groep. De evolutie heeft mensen de uitrusting verschaft om het belang van het individu te verzoenen met het belang van de gemeenschap. Moraal zegt ons welk gedrag goed is of slecht.

    In verleden en heden moesten mensengroepen echter overleven onder verschillende omstandigheden. Die vereisen een ander soort gedrag van hun leden. Daarom hebben mensen in hun natuurlijke aanleg verschillende morele systemen
    meegekregen. Ze worden actief in de omstandigheden waarbinnen en waarvoor ze geëvolueerd zijn. Alle mensen beschikken over het vermogen om deze morele systemen in werking te stellen wanneer het nodig is. Ook moderne mensen in de Westerse samenleving hanteren een ander soort moraal naargelang de positie waarin ze verkeren of het standpunt dat ze innemen.

    In zijn boek verkent Verplaetse deze morele systemen. Hij vertelt waarover ze gaan, legt hun evolutionaire, biologische en neurologische wortels bloot, waarvoor ze dienen en wat hun beperkingen zijn. Zo leren we hoe wij dank zij de hechtingsmoraal onze medemensen respecteren en vaak veel over hebben voor wie ons na aan het hart ligt. Verplaetse toont aan hoe de geweldmoraal ons hielp en helpt te overleven in een wereld vol bedreigingen. Hij verheldert hoe de reinigingsmoraal ons duidelijk maakt welk soort gedrag wij moeten afkeuren en vermijden. En tenslotte verklaart hij hoe de samenwerkingsmoraal vriendelijkheid en wederkerig dienstbetoon ondersteunt, maar tegelijk profitariaat bestraft.

    Mensen moeten geen moeite doen om een moraal te verwerven. Omdat moraal gebaseerd is op instinctieve neigingen gaat het vanzelf. Morele systemen maken gebruik van een neurale basis die iedere mens aangeboren is. Ze werken intuïtief en worden gestuurd door emoties. Maar dit betekent niet dat we de ontwikkeling van moraal zonder meer aan dit natuurlijke proces kunnen overlaten.

    Onze natuurlijke moraal kan immers niet dienen als maatstaf om goed van kwaad te onderscheiden. Daarvoor is ze te zeer gebonden aan de omstandigheden waarin ze ons overleven veilig stelt. Bepaald gedrag is misschien wel functioneel in bepaalde omstandigheden, maar wel moreel af te keuren. De natuurlijke moraal kan verklaren waarom mensen bepaald gedrag stellen, maar mag niet gebruikt worden als goedkeuring van immoreel gedrag.

    Hoe de mens dan wel hoort te handelen wordt beantwoord door een vijfde moreel systeem, de beginselenmoraal. Die wordt door filosofen ethiek genoemd, omdat ze expliciet is en op rationele argumentatie steunt. Ethiek werkt met morele principes of beginselen. Hieruit worden rechten, vrijheden en verplichtingen afgeleid. Over die principes zijn mensen het natuurlijk niet eens, dus bestaan er uiteenlopende ethische theorieën. In het 5e hoofdstuk bespreekt Verplaetse bondig twee belangrijke ethische stromingen: het utilitarisme en de plichtenethiek. Hij verheldert ook de theorie over de morele ontwikkeling van Lawrence Kohlberg.

    Omdat geen enkel moreel beginsel bindend is en iedere ethiek ook beperkingen heeft moet er voor concrete en verreikende ethische beslissingen extra geargumenteerd worden. Hij onderneemt een poging om de klassieke rechtvaardigingstoets uit de juridische context te vertalen en te verruimen naar ethische conflicten. Dit onderdeel was nagenoeg helemaal nieuw voor mij, en alhoewel een taaie brok, zeer leerrijk.

    In het besluit weerlegt Verplaetse een paar mogelijke kritische bedenkingen op de visie van meervoudige moralen. Ze is immers geen ondersteuning voor moreel relativisme of een pleidooi voor de superioriteit van een bepaalde cultuur of samenleving.

    Dat moraal natuurlijk is en in onze menselijke existentie ingebakken maakt haar bovendien niet star en onveranderlijk. Onze morele uitrusting blijkt zich net uitstekend te kunnen aanpassen aan de omstandigheden. Als we dus de voorkeur geven aan bepaalde emoties boven andere als leidraad voor moreel handelen, dan moeten we de samenleving zo inrichten dat deze emoties zo goed mogelijk tot uiting kunnen komen. Onze politieke en opvoedkundige keuzes maken dus echt wel verschil.

    Johan Braeckman was terecht enthousiast in zijn voorwoord. Dit is een bijzonder waardevol boek. Verplaetse is een zeer erudiet man en een internationale autoriteit in zijn vakgebied. Hij slaagt er bovendien in dit toch ingewikkelde onderwerp inzichtelijk en begrijpelijk uit te leggen. De passages over de neurologische basis van de moraal zijn minder vlot verteerbaar. De lezer die dit te moeilijk vindt kan deze echter gerust overslaan want ze zijn niet essentieel om de gedachtegang te begrijpen.

    Er is een uitgebreide literatuurlijst en een handig trefwoordenregister.

    © Minervaria 


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oplevingen van het denken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen NUSSBAUM, M., Oplevingen van het denken. Over de menselijke emoties. (Vert. Upheavals of Thought. The Intelligence of Emotions, 2001) A’dam, Ambo, 2005 (2e dr.), 710 pp. – ISBN 90 263 1872 3

    Emoties geven vorm aan het landschap van ons geestelijke en sociale leven, zegt Martha Nussbaum. Marcel Proust noemt ze ‘bodemverheffingen van het brein’.

    Toch werden emoties in de Westerse filosofie lang naar het verdomhoekje verwezen. Emoties zouden redeloze sensaties zijn, ongericht en niet vatbaar voor rede en verstandelijke overwegingen. Ze zouden het leven alleen maar lastig maken en redelijk gedrag in de weg staan. Als leidraad voor moraal of denkbeelden over een goed leven kunnen ze al zeker niet dienen. Geen wonder dat de aanhangers van de rede er niet goed raad mee wisten en godsdiensten menen beroep te moeten doen op externe machten om de slechte neigingen van mensen te beteugelen.

    Deze opvatting strookt echter niet met de realiteit, stelt Martha Nussbaum, en doet onrecht aan een belangrijk aspect van het menselijk leven. Ze zet haar betoog in met haar persoonlijke verhaal van het verdriet en de ontreddering bij het onverwachte overlijden van haar moeder. Haar emoties waren duidelijk niet redeloos en ongericht, maar intelligente reacties op het verlies van een persoon die voor haar waardevol was.

    Met deze opvatting schaart Martha Nussbaum zich aan de zijde van de Griekse stoïcijnen. Volgens de stoïcijnen zijn emoties waardeoordelen die een groot belang voor ons welbevinden toekennen aan zaken en mensen die we niet in de hand hebben. Zij is het echter niet eens met de stoïcijnse conclusie dat emoties altijd een slechte leidraad zijn voor het handelen en zoveel mogelijk uit het goede leven gebannen moeten worden. Volgens haar vormen emoties integendeel een belangrijke en zelfs onmisbare basis voor een ethisch leven. In dit lijvige werk onderzoekt ze of en hoe deze stelling hout snijdt.

    Daarvoor is in de eerste plaats een toereikende theorie over emoties nodig. Het eerste deel van haar werk wijdt Martha Nussbaum dus aan een filosofische analyse van de emoties. Hierin verruimt zij de oorspronkelijke visie van de stoïcijnen. Waardeoordelen zijn cognitieve processen in de moderne betekenis van het ontvangen en verwerken van informatie, die voor een groot deel niet-verbaal en niet-rationeel verlopen. Deze visie noemt zij een cognitief-evaluatief of neostoïcijns standpunt.

    In een zorgvuldig opgebouwd betoog onderzoekt zij vervolgens de geldigheid van haar uitgangspunt. Het literaire werk van Marcel Proust is het aanknopingspunt en vormt de rode draad. Ze maakt een kritische analyse van de visie van belangrijke filosofen, en fundeert haar standpunt op de resultaten van psychologisch en neurowetenschappelijk onderzoek over emoties. Vervolgens herziet ze haar basishypothese en vult deze aan op basis van inzichten in de emoties van dieren, de culturele bepaaldheid en uitingen van emoties en het belang van de vroegkinderlijke relaties als wortels voor onze volwassen emoties (de objectrelatietheorie). Een uitstapje naar de Kindertotenlieder van Mahler laat haar toe haar theorie nog verder te verfijnen.

    In dit deel slaagt Martha Nussbaum er volgens mij met glans in het standpunt van de ‘tegenpartij’ te weerleggen. Emoties zijn wel degelijk geen ongestuurde driften waaraan we overgeleverd zijn en die geen enkel verband hebben met de persoonlijke geschiedenis of de sociale context. Integendeel, wanneer we inzien hoe de persoonlijke vroegkinderlijke ervaringen van mensen negatieve emoties voeden die uiteindelijk kunnen leiden tot de maatschappelijke uitsluiting van groepen mensen, dan beseffen we pas goed hoe zwaar de ethisch-politieke consequenties van emoties wegen.

    Haar analyse leidt onvermijdelijk tot de conclusie dat zowel positieve als negatieve emoties essentieel zijn voor de ontwikkeling van moraal en zelfbesef. Moraal kan niet ontstaan zonder emoties en is er voor haar voortbestaan voortdurend van afhankelijk. Deze visie biedt volgens haar een paar voordelen. Ze impliceert de waardering van de menselijke vrijheid. En omdat ze emoties beschouwt als de erkenning van afhankelijkheid en onvolledigheid, biedt ze ook perspectieven voor de ontwikkeling van een moraal van liefde, respect en mededogen.

    Op welke manier nu kunnen emoties, die in de eerste plaats gericht zijn op het persoonlijk welbevinden, positief bijdragen aan een ethisch goed leven, dus ook gericht zijn op het welbevinden van anderen? Nussbaum wil deze vraag beantwoorden voor twee emoties die een grote rol spelen in de moraal: mededogen en liefde.

    In het tweede deel van haar werk toont Nussbaum aan hoe mededogen een onmisbare schakel is in een goede menselijke ethiek. Mededogen vertrekt immers van het gezichtspunt van de toeschouwer, en is dus afhankelijk van subjectieve inschattingen. Die zijn natuurlijk niet betrouwbaar als fundering voor een algemene ethiek. Verschillende filosofen en denkers hebben mededogen als ethisch richtsnoer dus willen vervangen door de rede. Nussbaum toont aan waarom een dergelijke benadering tekort schiet. Voor haar is mededogen als emotie weliswaar feilbaar en onvolmaakt, want mogelijks onevenwichtig en partijdig, maar wel een betere leidraad voor ethiek dan de zuivere rede. En een liberale democratie kan niet buiten mededogen als ethisch fundament, stelt ze.

    De vraag is dan ook hoe een meedogende samenleving eruit ziet. Martha Nussbaum is hier zeer duidelijk in. Alleen een samenleving die op verschillende manieren een gezonde emotionele ontwikkeling stimuleert kan een moraal van mededogen ondersteunen. Dit werkt zij voor verschillende samenlevingsaspecten ook bondig uit. In een dergelijke samenleving dienen er tegelijk rechtvaardige instituties te zijn, omdat men het onvolmaakte mededogen niet helemaal kan overlaten aan het particulier initiatief.
    Als argument voor goed uitgebouwde sociale voorzieningen in een land kan dit zeker tellen!

    Over wat rechtvaardig is zal er in ieder geval verschil van mening zijn. Nussbaum heeft bijvoorbeeld kritiek op de visie van John Rawls, en plaatst er haar eigen vermogensbenadering tegenover. Maar omdat dit buiten de context valt gaat zij er in dit werk niet op in.

    Het verdedigen van mededogen als ethische emotie is echter betrekkelijk eenvoudig, zegt Nussbaum. Met de liefde, en dan vooral de erotische liefde, ligt het moeilijker. Liefde is immers nog partijdiger en maakt mensen kwetsbaar, en is daardoor gekoppeld aan jaloezie en woede. Liefde is moreel problematisch en heeft verheffing nodig om te kunnen bijdragen aan een ethisch leven. De vraag is dus hoe partijdige, afhankelijke en mogelijks jaloerse en wraakzuchtige liefde zodanig kan hervormd worden dat ze steun biedt aan algemeen sociaal mededogen, wederkerigheid en respect voor individuen.

    In het derde en laatste deel onderzoekt ze verschillende traditionele opvattingen over de mogelijkheid om de liefde tot een morele deugd te verheffen. Hiertoe analyseert ze de werken van representatieve filosofen en kunstenaars uit verschillende periodes in de Westerse geschiedenis.

    De meeste pogingen om de menselijke liefde een ethische dimensie te geven schieten volgens Nussbaum tekort. Zij wijzen de menselijke onvolmaaktheid af en spiegelen een onbereikbaar ideaal voor dat de menselijke lichamelijke liefde verlaagt. Daarmee verlagen ze ook alle groepen die met lichamelijkheid en onvolmaaktheid geassocieerd worden – vrouwen, zwarten, joden, homoseksuelen. Alhoewel haar analyse vaak moeilijk te volgen was omdat ik niet voldoende vertrouwd ben met de besproken teksten, heb ik er toch enkele verrassende inzichten aan overgehouden.

    In het literaire werk van de Ierse schrijver James Joyce vindt zij haar eigen overtuiging het beste weergegeven. In de liefde worden we geconfronteerd met de onvolledigheid en onvolmaaktheid van mensen, zowel bij onszelf als bij anderen. Als we deze niet afwijzen maar aanvaarden kunnen we kiezen voor sociale rechtvaardigheid omdat iedereen onvolledig en onvolmaakt is en als dusdanig behoeftig maar ook de moeite waard om lief te hebben.
    "Oog hebben voor de voor iedereen geldende behoeften van het lichaam is een wezenlijke stap naar een afwijzing van bekrompenheid en rassenhaat", stelt zij (p. 612). Dit is een krachtig pleidooi voor vrijzinnig internationalisme.

    Volle vier jaar stond deze turf op de boekenplank geduldig te wachten . Het leek me bijna ondoenbaar om dit dikke werk te doorworstelen. Ik had echter kunnen weten dat dit helemaal niet nodig was. Martha Nussbaum schrijft immers altijd uitzonderlijk toegankelijk, ook voor een niet-filosoof. Anders dan veel vakgenoten hanteert ze een eenvoudige en begrijpelijke taal en vermijdt zoveel mogelijk hinderlijk vakjargon. Dank zij de vakkundige vertaling van Patty Adelaar komt haar soms bijna poëtische taalgebruik ook in het Nederlands volledig tot zijn recht.

    Dit werk is een schoolvoorbeeld van zorgvuldig filosofisch redeneren met veel aandacht voor details. Het betoog is stevig en veelzijdig onderbouwd door filosofische studie, wetenschappelijk onderzoek, de studie van kunst en literatuur en in even grote mate eigen ervaring en intuïtie. Het is dus ook een zeer persoonlijk werk, en de zorgzaamheid waarmee Nussbaum het thema aanpakt getuigt van hetzelfde respect, mededogen en liefde die ze in haar werk behandelt. Dat zij consequent de vrouwelijke derde persoonsvorm gebruikt is dan ook zeker geen detail.

    Natuurlijk heeft Martha Nussbaum in dit werk het probleem van emoties in de ethiek niet opgelost. Maar met zijn ontzettend rijke inhoud biedt dit inspirerende en ongemeen boeiende boek in ieder geval veel stof tot nadenken. Terecht spreekt The New York Times over het magnum opus van Martha Nussbaum.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Darwin in een notendop
    Klik op de afbeelding om de link te volgen van ROOSMALEN, M., Darwin in een notendop. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2009, 121 pp. - ISBN 978 90 351 3418 8

    Geen enkele wetenschappelijke theorie heeft ons denken over de natuur en onszelf zo ingrijpend beïnvloed als de evolutietheorie van Charles Darwin. Ze wordt bovendien volop ondersteund door het onderzoek en de bevindingen van de moderne natuurwetenschappen. Die stellen ons in staat om de details bij te stellen en de onderliggende processen beter te begrijpen, maar het basisidee blijft stevig overeind.

    Toch bestaan er zelfs onder deskundigen nog zeer veel misverstanden over het ontstaan en de overleving van de soorten. En nog steeds kent noch aanvaardt een groot aantal mensen de evolutietheorie en is er een – gelukkig kleinere – groep die ze actief bestrijdt. Geheel ten onrechte, want de evolutietheorie is waterdicht en wordt gestaafd door een massa wetenschappelijke bewijzen. Dat er desondanks nog altijd radicale en rabiate tegenstanders zijn, zegt misschien wel veel meer over de juistheid van de evolutietheorie dan zij durven vermoeden.

    De evolutietheorie is echter helemaal niet zo eenvoudig als ze op het eerste zicht lijkt. Marc van Roosmalen, bioloog in hart en nieren, onderneemt in dit dunne boekje een poging om ons wegwijs te maken. Hij start met een vrij uitgebreide biografie van de bescheiden, noeste werker en veelzijdige wetenschapper Charles Darwin. Het deed me plezier dat hij daarin ook recht doet aan de onmisbare inbreng van zijn vriend Alfred Russell Wallace, die ten onrechte vaak vergeten wordt.

    De grootste verdienste van Darwin is niet dat hij het evolutie-idee heeft gelanceerd, maar dat hij een aannemelijk natuurwetenschappelijk verklaringsmodel opstelde voor de biodiversiteit op aarde. Al in de oudheid hadden een paar Griekse filosofen het idee van een evoluerende natuur overwogen. Die gedachte werd naar de achtergrond verdrongen door het christendom. Vanaf de moderne tijd werd ze weer leven ingeblazen door de bevindingen van de geologie en talrijke fossiele vondsten. Het tweede hoofdstukje vertelt de beknopte geschiedenis van het evolutionaire denken met de belangrijkste vertegenwoordigers tot Charles Darwin.

    Vervolgens schetst van Roosmalen hoe de evolutietheorie de moderne natuurwetenschappen heeft beïnvloed en vorm gaf aan het neodarwinisme. We krijgen er onder meer een snelcursus genetica, en een zeer beknopte inleiding in de sociobiologie, de moleculaire fylogenetica, de microbiologie en de evolutionaire ontwikkelingsbiologie. Zelfs voor de lezer met enige voorkennis is dit hoofdstuk door de wetenschappelijke terminologie een taaie brok.

    Voor onze inspanning worden we echter beloond met een heel boeiende en leerrijke toepassing. Waarom moeten we de harde schaal van noten eerst kraken om de vrucht te kunnen opeten en kunnen we zonder gevaar op vergiftiging in een appel bijten maar laten we de pitjes beter ongedeerd? De evolutietheorie verklaart waarom planten verschillende soorten vruchten hebben en hoe we kunnen weten welke eetbaar zijn en welke niet. In het vierde hoofdstuk deelt van Roosmalen zijn grondige kennis met ons over de co-evolutie van planten en dieren. Dank zij deze inzichten was hij in staat om een paar jaar probleemloos in het regenwoud te overleven op een dieet van zaden en vruchten.

    Het boek sluit af met een interview uit 2002 van Wim Swinnen met Johan Braeckman over enkele veel voorkomende misverstanden over de evolutietheorie.

    Behalve het derde hoofdstuk, dat minder toegankelijk is voor de doorsnee lezer, is dit boekje vlot leesbaar. Wie niet veel tijd heeft maar toch een degelijke en inzichtelijke inleiding wil lezen over de evolutietheorie zal er zeker zijn gading vinden. De kleine letters maken het lezen echter minder comfortabel en er zijn geen illustraties, beide waarschijnlijk in functie van het formaat van het boek.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God is niet groot
    Klik op de afbeelding om de link te volgen HITCHENS, C., God is niet groot. (Vert. God Is Not Great) A’dam, Uitg. Meulenhoff, 2007, 317 pp. – ISBN 978 90 290 8040 8

    Religie trekt het politiek-maatschappelijk debat altijd naar zich toe en dringt zich aan iedereen op, zegt de journalist, politiek activist en polemist Christopher Hitchens. Als atheïst en aanhanger van verlichting, rationalisme en humanisme, staat hij uitermate kritisch tegenover het geloof. Hij zou er echter geen probleem mee hebben als gelovigen hem met rust lieten en hem toelieten zijn leven in te richten zoals hij dat zelf verkiest. Maar daartoe is het geloof niet in staat, zegt hij, want ieder georganiseerd geloof claimt de absolute waarheid te bezitten waaraan iedere mens zich zou moeten onderwerpen.

    De overvloed aan goden en religies, en de broedermoord binnen en tussen godsdiensten maken echter duidelijk genoeg dat God de mens niet naar zijn evenbeeld geschapen heeft. Het is andersom gegaan, zegt Hitchens. Religie is mensenwerk en dat maakt hij overvloedig duidelijk in zijn boek.

    Gedegen wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de religieuze mythen verzonnen zijn en niet op waarheid berusten. De georganiseerde religie levert bovendien de religieuze grondslag voor de verbeten strijd om het eigen gelijk, de jacht op andersdenkenden, racisme en onverdraagzaamheid, de onderdrukking van vrouwen, het misbruik van kinderen, bloedoffers en een hele reeks verschrikkelijke gewelddadigheden in heden en verleden.

    Voor wie dat nog niet wist maakt Hitchens een scherpe analyse van de absurditeit van de godsdienstige beweringen, de ongerijmdheid en inconsistentie van geboden en verboden op natuurlijk gedrag en de onzin van leefregels en dieetvoorschriften die het leven van gewone, onwetende en ongeletterde mensen bezwaren. In een bevlogen betoog stelt hij de stupiditeiten en wreedheden aan de kaak binnen en tussen aanhorigheden, waarin religieuze teksten en gebruiken worden gehanteerd als oorlogsverklaringen. Hij onthult de veelvuldige verstrengeling van georganiseerde religie en corrupte regimes en ontkracht daarmee het klassieke tegenargument dat seculiere regimes evenveel en zelfs meer ellende hebben veroorzaakt.

    Als er mensen waren die in naam van hun geloof opkwamen voor anderen, dan deden zij dat niet als gelovigen maar uit humanisme, zegt Hitchens. Het naleven van de Gulden Regel vereist immers geen bovennatuurlijke autoriteit. Menselijk fatsoen komt niet uit religie voort, het gaat eraan vooraf.

    Volgens Hitchens hebben we behoefte aan een nieuwe Verlichting, die van het gezond verstand. De moderne mens heeft geen nood meer aan fabels die stammen uit tijden waarin absolute heersers het voor het zeggen hadden en men nog bijna niets wist over de natuur. De echte vooruitgang ligt niet in het bestuderen van heilige teksten die als bedrieglijke verzinsels zijn ontmaskerd, maar in de menselijke ethiek. Die zou er zeer mee gebaat zijn als mensen hun leven baseerden op redelijkheid en kritisch onderzoek. Filosofie begint immers waar religie eindigt.
    Wie toch wil geloven moet zich realiseren dat religie een facultatieve, irrelevante privé-aangelegenheid is geworden. Gelovigen moeten ophouden andersdenkenden al dan niet met geweld tot hun geloof over te halen. Daar kan ik het alleen maar mee eens zijn.

    Ik ben met enige terughoudendheid aan dit boek begonnen. Het zou niet het eerste werk zijn waarin religie ongenuanceerd aangevallen wordt en even fanatiek bestreden als ze zelf tekeer kan gaan. Maar het is me al bij al behoorlijk meegevallen. Hitchens voert geen kruistocht tegen de religie, maar zet haar gewoon in haar hemd. Zijn betoog is meestal nuchter en redelijk, zijn spitsvondige argumentatie stevig onderbouwd.
    Hij laat zijn verontwaardiging alleen de vrije loop wanneer hij geweld, racisme en onderdrukking aanklaagt.

    In God is niet groot toont Christopher Hitchens op scherpzinnige wijze aan dat religie inderdaad niets meer dan mensenwerk is. Mij moest hij daarvan niet meer overtuigen. Het was bovendien een tegelijk plezierige en excellente oefening in kritisch denken.

    De vraag is echter of de gelovigen die Hitchens wil aanspreken dit ook zouden vinden. Het is veel waarschijnlijker dat zijn boek, zoals zovele in dat genre, zijn doel compleet voorbij schiet want niet gelezen wordt door zijn doelpubliek. Religie is immers nuttig en heeft met rationaliteit niet veel van doen.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De grote transformatie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen ARMSTRONG, K., De grote transformatie. Het begin van onze religieuze tradities. (Vert.The Great Transformation) A’dam, Uitg. De Bezige Bij, 2005, 544 pp. – ISBN 90 234 1905 7 "Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet."
    Wat wij kennen als de Gulden Regel hebben wijzen in de As- of Spiltijd onafhankelijk van elkaar als morele basisregel geformuleerd.

    De Spiltijd wordt algemeen beschouwd als een van de vruchtbaarste perioden van intellectuele, psychologische, filosofische en religieuze verandering in de geschreven geschiedenis. Ze staat bekend als de eerste Verlichting. Pas in de 18e eeuw werden haar inzichten geëvenaard door de Westerse Verlichting, die de basis vormt voor onze wetenschappelijke en technologische verworvenheden en de sociale en politieke inrichting van onze moderne maatschappij.

    Van ongeveer 900 tot 200 v.C. ontstonden in vier verschillende gebieden de grote wereldtradities waarop de mensheid zich nog steeds verlaat: confucianisme en taoïsme in China, hindoeïsme en boeddhisme in India, monotheïsme in Israël en filosofisch rationalisme in Griekenland. Het rabbijnse jodendom, het christendom en de islam bijvoorbeeld bouwen allemaal voort op de inzichten uit de Spiltijd.

    In de periode voor 900 v.C. stonden over de hele wereld rituelen en mensen- en dierenoffers centraal in de religieuze zoektocht. Mensen voelden zich machteloos en afhankelijk van externe krachten en probeerden de goden daarmee gunstig te stemmen. In de woelige en gewelddadige tijden van de Spiltijd zochten profeten, mystici en filosofen daarom naar meer houvast. Ze meenden dat de mens niet zonder meer overgeleverd is aan de willekeur van ongrijpbare krachten buiten hem, maar zich moet bezinnen op zichzelf en het eigen gedrag veranderen.

    De Spiltijdwijzen stelden moraliteit centraal in het geestelijke leven en predikten een spiritualiteit van empathie en mededogen. Hervorming moet beginnen bij jezelf, je moet niet anderen ter verantwoording roepen. Het doorbreken van de grenzen van het egoïsme geeft een diepere bevrediging dan het toegeven aan genotzucht en het streven naar macht. Je goedheid mocht ook niet beperkt blijven tot de eigen omgeving: je zorg moest zich op de een of andere manier tot de hele wereld uitstrekken. Religie was geen kwestie meer van rituelen maar van respect voor de heilige rechten van anderen, niet over offers en onderwerping aan goddelijke machten.

    Deze hervormers waren er bovendien niet op uit hun eigen visie aan anderen op te dringen. Niemand mocht ooit religieuze leerstellingen in goed vertrouwen of uit de tweede hand aanvaarden, vonden zij. Men moest alles ter discussie stellen en elke leer aan de persoonlijke ervaring te toetsen. De denkers en zieners uit de Spiltijd hadden geen enkele belangstelling voor doctrines of metafysica.

    Ze waren echter zo vooruitstrevend en hun visie was zo radicaal dat latere generaties de neiging hadden water bij de wijn te doen. Het was meestal een teken dat de Spiltijd over zijn hoogtepunt heen was wanneer een profeet of filosoof de nadruk begon te leggen op verplichte doctrines. Eeuwen van institutionele, politieke en intellectuele ontwikkeling hebben het belang van mededogen in de religie aan het oog onttrokken. Tot welke absurditeiten dit leidde kunt u lezen in het scherpe boek van Christopher Hitchens.

    De benaming Spiltijd suggereert zowel qua tijd als inhoud een eenvormigheid die er in feite niet was. In die zes- à zevenhonderd jaar ontwikkelden de volkeren van de Spiltijd zich in hun eigen tempo. Terwijl in het ene gebied de spiltijd tot bloei kwam kreeg hij in het andere een nieuwe vorm of liep hij ten einde. Elke traditie ontwikkelde haar eigen formulering en praktijk van de Gulden Regel. Langs uiteenlopende wegen ontdekten ze echter allen dat ze werkte. Ondanks alle verschillen en aberraties vormen empathie, respect en mededogen nog altijd de lakmoesproef voor ware religiositeit in iedere grote religie.

    Op basis van het beschikbare materiaal reconstrueert Karen Armstrong de spirituele ontwikkeling van de volken in China, India, het Midden-Oosten en Griekenland in de periode van ca. 1600 tot 200 v.C. Ze belicht hoe de oude godsdiensten geleidelijk plaats maakten voor nieuwe vormen van religie, waarin rituelen niet dienden om externe goden gunstig te stemmen maar verdieping centraal stond. Ze beschrijft hoe de spiritualiteit van de Spiltijd tot een hoogtepunt kwam en weer uitstierf. En ze verduidelijkt hoe deze evolutie vervlochten was met belangrijke politieke en sociale omwentelingen in de verschillende regio’s.

    Wij moeten het ethos uit de Spiltijd herontdekken, zo betoogt Karen Armstrong. In onze globaliserende wereld kunnen we ons geen bekrompen of selecte visie meer veroorloven. We moeten leren leven en handelen alsof mensen in verre landen even belangrijk zijn als wijzelf. Ik zou dit willen uitbreiden tot tolerantie en pluralisme in de eigen samenleving, want in de geest van de Spiltijd begint hervorming bij onszelf.

    Armstrong heeft zich ontzettend goed gedocumenteerd. Ze voert een stoet op van bekende en minder bekende figuren en is verbazend goed op de hoogte zowel van de historische context als van de biografie en geschriften van de protagonisten. Voor haar studie verlaat ze zich op een indrukwekkende lijst van deskundigen. Het is heel leerrijk te ontdekken hoe in de huidige culturen van Oost en West de specifieke spiltijdfilosofieën nog herkenbaar zijn.

    Haar benadering is chronologisch. Ieder hoofdstuk behandelt de ontwikkeling van de verschillende volken in een bepaalde tijdsperiode. Deze keuze begrijp ik niet goed, gezien de evolutie van de spiritualiteit bij de verschillende volken niet synchroon verloopt. Om de ontwikkeling in een bepaald gebied te kunnen volgen moet je daardoor telkens terugkeren naar het vorige hoofdstuk.

    De tekst is vlot geschreven, maar door de vele onbekende details niet altijd eenvoudig te volgen. Met veel begrippen, persoonlijkheden en gebeurtenissen uit China en India zijn wij als westerlingen immers niet vertrouwd. Gelukkig bevat het boek zowel een verklarende woordenlijst als een personenregister. Er is ook een zeer uitgebreide notenlijst en dito bibliografie.

    Een dikke en soms taaie pil, maar vooral een fascinerende ontdekkingstocht naar de religieuze en filosofische wortels van de beschaving.

    © Minervaria 
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom cultuur belangrijk is
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SCRUTON, R., Waarom cultuur belangrijk is. (Vert. Culture Counts. Faith and Feeling in a World Besieged) A’dam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2008, 144 pp. – ISBN 978 90 468 0390 5

    In dit essay hanteert de Britse conservatieve filosoof Roger Scruton de term cultuur in een enge betekenis. Hij neemt het op voor wat weleens als de ‘hoge cultuur’ van de westerse beschaving wordt aangeduid. Het artistieke en filosofische erfgoed, dat traditioneel aan de universiteiten en academies werd onderwezen, is volgens hem in recente jaren, en dan vooral in Amerika, het voorwerp van neerbuigende afwijzing. Veel docenten verwerpen de traditionele cultuuruitingen omdat ze deze zien als louter restanten van achterhaalde patriarchale, aristocratische, burgerlijke of theocratische opvattingen.

    Scruton probeert aan te tonen waarom deze redenering onjuist is.
    Hij heeft het over het verschil tussen cultuur en beschaving, zet kunst af tegen populair vermaak en recreatie en vraagt zich af wat we onder echte kunst kunnen verstaan. In een interessant hoofdstuk neemt hij met degelijke argumenten het moderne leerlinggerichte onderwijs op de korrel en legt uit waarom we kennis en informatie niet mogen verwarren. Hij betoogt hoe moeilijk het is om cultuur – en bij uitbreiding kennis in het algemeen – te onderwijzen aan de pop- en tv-generatie.

    Natuurlijk hebben we musea, universiteiten en archieven die zijn gewijd aan het bewaren van de overblijfselen van onze cultuur. Maar daarmee wordt niet gegarandeerd dat deze cultuur het overleeft want als cultuur overleeft ze in ons, de waarnemers en gebruikers van die overblijfselen. En Scruton voorziet terecht dat, als ze ons niet meer raakt, haar betekenis ook verloren gaat. Want kunst is ook de drager van ons morele erfgoed, aldus Scruton.

    De zaak is echter nog niet verloren. Hij put hoop uit bewegingen van kunstenaars die zich inspireren aan de klassiekers uit de westerse cultuur. In het laatste hoofdstuk geeft hij een aantal voorbeelden in de harmonieuze muziek, de figuratieve schilderkunst en de klassieke architectuur.

    Ook al deel ik zijn conservatieve afkeer van het modernisme en het heimwee naar tradities en oude normen en waarden niet, toch heeft Scruton volgens mij wel een punt. In een tijd van ‘vercommercialisering van het menselijk hart door de media’ verkeren esthetische waarden voortdurend in conflict met het achtergrondlawaai van het moderne leven. Populariteit en kassucces zijn niet de beste criteria voor het beoordelen van de waarde van kunst. Misschien moet er inderdaad wel gewaakt worden voor een algemene vervreemding van ons culturele erfgoed.

    In zijn moralistische kijk op cultuur en haar anti-adepten en de verheerlijking van ‘vroeger’ kan ik mij echter niet vinden. Volgens Scruton leven wij in een tijd van culturele neergang. De Westerse samenlevingen verkeren in een acute identiteitscrisis. Ze worden bedreigd door cultureel relativisme en multicultureel denken.

    Scruton is er bovendien van overtuigd dat de Westerse cultuur al zo multicultureel als mogelijk is en meent dat we ons krachtig moeten verzetten tegen de multiculturalisten. De Westerse cultuur is volgens hem superieur aan andere omdat ze als enige een universalistische visie huldigt op de mens en deze op neutrale wijze verspreidt. Een paar op zijn minst zeer betwistbare stellingen!
    Verder viel mij moeilijk het eens zijn met de houding van een elite, die neerbuigende oordelen velt over gewone mensen die “het maaien van het gazon beschouwen als hun levensavontuur” (p. 96)

    Dit boek was, na een paar interviews met de auteur, een hernieuwde en instructieve kennismaking met het huidige conservatieve gedachtegoed.

    Aanvankelijk beleefde ik plezier aan de redeneerkunst van Scruton, maar door de lange en ingewikkelde zinnen werd het lezen gaandeweg minder aangenaam.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als mannen konden praten ...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen GRATCH, A.., Als mannen konden praten … dan zouden ze dit zeggen. (Vert. If men could talk … here’s what they’d say) Utrecht, Het Spectrum, 2001, 336 pp. – ISBN 90 461 5024 0

    "Mannen zijn moeilijk. Oppervlakkig gezien lijken ze vaak afstandelijk en ongrijpbaar. Of luidruchtig en onhebbelijk. En wanneer je probeert ze te leren kennen wordt dat vaak erger."

    Zo begint Alon Gratch, die als psychotherapeut hoofdzakelijk met mannen werkt, zijn boek. Een opmerkelijke uitspraak uit de mond van een man. Want mannen vinden van zichzelf dat zij logisch en rechtlijnig denken en handelen, en dus zeker niet moeilijk zijn. Moeilijk zijn is voorbehouden aan vrouwen.

    Maar psychotherapie heeft net niet met logisch denken te maken, maar alles met emoties en gevoelens. En op dit gebied voelen veel mannen zich doorgaans niet op hun gemak. In zijn boek bespreekt Gratch zijn ervaringen met mannelijke cliënten. Zijn ambitie: hij wil het ‘verhaal uit de eerste hand’ over mannen vertellen.

    Hiermee hoopt hij vrouwelijke lezers te helpen om hun relatie met mannen te verbeteren en wil hij een hand uitsteken naar mannelijke lezers om uit hun emotionele isolement te breken. Als vrouw koester je dus meteen hoge verwachtingen. Gratch schreef zijn boek overigens vooral voor vrouwen. Die zullen volgens hem altijd het gedrag van mannen proberen te ontcijferen om hun relatie met hen te verbeteren.

    Het is duidelijk dat mannen anders zijn dan vrouwen, zegt Gratch. Mannen moeten hun geslachtsidentiteit aanhoudend bevechten. Omdat ze zich als kind moesten losmaken van hun moeder om man te kunnen worden, moeten ze zich afzetten tegen hun vrouwelijke kanten, of beter de eigenschappen in zichzelf die ze met vrouwelijkheid associëren: kwetsbaarheid, onzekerheid en gevoeligheid. Maar daarmee verdwijnen die eigenschappen niet, ze komen op een andere, bedekte en vaak verwrongen manier aan de oppervlakte. Hier is dus een psychoanalytische visie aan de orde.

    Gratch onderscheidt zeven kenmerken of aspecten die verklaren waarom mannen zo moeilijk zijn. Ze zijn eigenlijk te beschouwen als evenveel dimensies van het manzijn, die elkaar onderling beïnvloeden. Geheel in de lijn van de psychoanalytische kijk beschouwt hij ze als afweermechanismen tegen behoeften en eigenschappen die ze niet mogen hebben van zichzelf.

    Ieder van deze dimensies wordt door Gratch in een afzonderlijk hoofdstuk besproken. Hij legt uit wat ze betekenen en hoe ze het doen en laten van mannen kunnen beïnvloeden. Hij besteedt ook aandacht aan de wijze waarop ze hun problemen kunnen aanpakken. Hiervoor put hij uit zijn jarenlange psychotherapeutische praktijk.

    In essentie hebben mannen en vrouwen met dezelfde emotionele problemen en opgaven te maken, maar ze lossen die doorgaans op een verschillende manier op. Het resultaat zou echter veel evenwichtiger en meer bevredigend zijn als ze zowel hun ‘mannelijke’ als ‘vrouwelijke’ eigenschappen zouden erkennen en uiten. Daarom pleit Gratch herhaaldelijk voor integratie van mannelijkheid en vrouwelijkheid bij beide geslachten. Hij vergelijkt het met de ideale leiderschapsstijl: die verenigt aandacht voor de kwestie met aandacht voor de mensen. De winnende combinatie bestaat uit zakelijkheid en afstandelijkheid enerzijds en gevoeligheid en betrokkenheid anderzijds.

    Met liefde en betrokkenheid beschrijft Gratch de worsteling van zijn cliënten om uit hun emotionele isolement te breken.

    Hij heeft mijn verwachtingen echter slechts gedeeltelijk ingelost. Een paar typisch mannelijke gedragingen zijn minder raadselachtig geworden. Toch vond ik de gedachtegang van het boek niet gemakkelijk te volgen, ook al zijn veel inzichten herkenbaar. Het betoog is rijk gestoffeerd met voorbeelden uit zijn psychotherapeutische praktijk, maar weinig gestructureerd en onsystematisch uitgewerkt. De analyse van de voorbeelden lijkt me vaak vergezocht, maar dat kadert natuurlijk in de psychoanalytische visie. Het is ook maar de vraag of de problemen van mannen in psychotherapie wel een goede steekproef vormen voor de psychologie van de gehele mannelijke bevolking.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Succes zonder stress
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BAILEY, J., Succes zonder stress. (Vert. The Speed Trap) A’dam, Uitg. Luitingh-Sijthoff, 2000, 238 pp. – ISBN 90 245 3616 2

    We zijn met allerlei dingen tegelijk bezig en elke klus moet snel geklaard zijn. Ons nog-te-doenlijstje wordt steeds langer en we moeten de concurrentie voor blijven. We hebben kant-en-klare ontbijtproducten, magnetronwafels en krediet-terwijl-u-wacht. Elk jaar wordt de snelheid van onze computers verdubbeld en het internet houdt ons van minuut tot minuut op de hoogte van de laatste nieuwtjes. We doen misschien veel meer dan vroeger, maar we zitten gevangen in de haastfuik, zegt Joseph Bailey.

    Intussen lijden steeds meer mensen onder stress, angst, slapeloosheid, relatieproblemen en depressiviteit. Ze hebben het alsmaar drukker, terwijl ze zich schuldig voelen omdat ze niet genoeg doen. En ze verlangen naar de weekends, vakanties, hun pensioen of de dag ergens in de toekomst wanneer ze voldoende zouden hebben gespaard om zich uit het hectische bestaan te kunnen terugtrekken en eindelijk te kunnen ‘leven’.

    Zo’n gestrest bestaan is helemaal niet nodig, aldus Bailey. Wij gaan er gemakkelijk van uit dat onze belevingswereld bepaald wordt door het weer, het verkeer, de stemming en het gedrag van anderen, de beurs en toevallige omstandigheden waarop we geen invloed hebben. Maar in werkelijkheid geven we ons leven vorm door onze gedachten.
    Een van de belangrijkste redenen waarom we verstrikt raken in de haastfuik is de druk van alle verplichtingen waaraan we zelf menen te moeten voldoen. Niet de buitenwereld is immers de oorzaak van de stress, het is onze eigen opgejaagde geest die ze schept.

    Ik ben niet het slachtoffer van de hectische wereld waarin ik leef maar ik schep die wereld zelf. Als ik erin slaag mijn gedachten over de omstandigheden te veranderen verandert ook mijn leven. Denken biedt keuzemogelijkheden. Ik kan naar willekeur mijn gedachten wijzigen, en op die manier zelf bepalen of ik me druk maak en waarover. Dit gevoel van vrijheid schenkt gemoedsrust en innerlijke wijsheid.

    In zijn boekje wil Bailey aantonen dat iedere mens als denker de schepper is van zijn eigen realiteit. In de inleiding verheldert hij de drie principes die hij voor ons psychisch welzijn belangrijk acht. Die zijn in feite een vrije vertaling van de basisinzichten van de cognitieve psychologie, gelardeerd met een beetje zweverige spritualiteit. Bailey noemt het bewustzijnspsychologie of psychology of mind. Deze benadering was mij onbekend en op internet is er weinig en slechts vage informatie over te vinden. Dit boezemt een nuchter mens als ik in ieder geval weinig vertrouwen in.
    Ieder volgend hoofdstukje vertelt het verhaal van iemand wiens leven na een training in deze principes ingrijpend veranderde.

    Was het echter maar zo gemakkelijk! Je eigen gedachten over situaties veranderen is uiterst zelden het gevolg van een cursus of een Aha-erlebnis, zoals Bailey het voorstelt. Het eigen denkpatroon is een ingesleten gewoonte en gewoonten veranderen is doorgaans, zoniet altijd, een langdurig en moeizaam proces.

    Ondanks de vlotte stijl en de aanbeveling van Richard Carlson heeft dit boekje mij teleurgesteld. De achterliggende visie mag dan terecht zijn en haar deugdelijkheid bewezen hebben, in de verhalen van Bailey wordt de toepassing ervan te rooskleurig voorgesteld en oppervlakkig uitgewerkt. Bovendien wordt gaandeweg de indruk sterker dat Bailey met zijn boekje vooral reclame maakt voor zijn eigen winkel.

    © Minervaria       
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het onvoltooide land
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BOUVEROUX, J. & L. HUYSE, Het onvoltooide land. Leuven, Van Halewyck, 2009, 214 pp. – ISBN 978 90 5617 917 5


    Voor het buitenland lijkt België wel gebouwd op een kruitvat van spanningen. Meer dan de traditionele ideologische en sociaaleconomische breuklijnen trekken de verschillende belangen van de twee taalgemeenschappen het land uit elkaar.

    Het politieke leven in België is tegelijk boeiend en vermoeiend. Het politieke metselwerk is nooit af. Iedere hervorming of grondwetsherziening veroorzaakt weer nieuwe burentwisten en de behoefte aan een volgende hervorming.


    En toch wint stabiliteit het altijd weer van chaos. Steeds weer worden de plooien glad gestreken en nieuwe compromissen gevonden. In vergelijking met andere Europese etnische conflicthaarden is de Belgische geweldloze omgang met de communautaire problematiek wel zeer opmerkelijk.


    Hoe komt het dat België na al die verbouwingen nog bestaat? Gedurende de afgelopen 60 jaar evolueerde België van een unitaire staat naar federalisme. In dit boek vertellen de auteurs het verhaal van vier episodes in het nog onvoltooide communautair proces.

    De vier delen bevatten ieder een tweeluik. Jos Bouveroux, Wetstraatjournalist en voormalig hoofdredacteur van het VRT- radionieuws geeft het feitenrelaas. Luc Huyse, socioloog en emeritus hoogleraar van de Katholieke Universiteit Leuven, interpreteert en duidt. Ze kijken naar de rol van economische krachten, laten zien hoe godsdienst en vrijzinnigheid het communautaire rijpingsproces hebben vertraagd en wijzen op de cruciale interventies van het buitenland in de evolutie van ‘de kwestie’.


    De bijdragen van Jos Bouveroux geven een goed beeld van de complexiteit van de Belgische politiek. Zelfs voor de periodes die ik bewust heb meegemaakt is het een hele klus om zijn relaas te volgen. Niets is wat het lijkt en ettelijke politici hebben in de loop der jaren op eieren moeten lopen om het land bestuurbaar te houden.


    Gelukkig verheldert Luc Huyse de achtergrond van de gebeurtenissen op een inzichtelijke en vlot leesbare manier. Hij duikt in de archeologie van de communautaire kwestie en maakt duidelijk waar de spanningen tussen Vlamingen en Walen in essentie om gingen en gaan. België was altijd al een erg verdeeld land, waarin politieke stabiliteit nooit een vanzelfsprekendheid was. Al van bij het begin liepen de traditionele levensbeschouwelijke en sociaal-economische breuklijnen vrijwel gelijk met de uiteenlopende belangen van de twee taalgemeenschappen. Vaak moesten die bovendien als bliksemafleider dienen om de aandacht van meer essentiële problemen af te leiden.


    In de afgelopen halve eeuw heeft de communautaire problematiek het politieke landschap in België grondig beïnvloed en veranderd. Politieke partijen veranderen hun naam, ze splitsen, ze vormen kartels en gaan weer uiteen op de golven van de communautaire spanningen. Het politieke gekrakeel doet geregeld denken aan een vaudeville die binnen de Europese context slechts een storm in een glas water lijkt.


    De Vlaming en de Waal zitten er ondertussen bij en kijken ernaar. Want media en politici hebben een nieuwe kloof geschapen tussen de burger en de politiek. Gedegen onderzoek toont immers aan dat slechts een kleine minderheid van de Belgen zich druk maakt over de communautaire kwestie. Voor de meeste kiezers wegen – hoeft het te verbazen? – de sociaaleconomische zorgen het zwaarst.


    Het boek eindigt met een zeer doordachte en zinnige slotbijdrage van Luk Huyse over de toekomst, de hindernissen en drempels die nog te nemen vallen, waar het morgen en overmorgen om gaat en een verkenning van wat nog mogelijk is. Hij waarschuwt voor de opgeklopte retoriek van media en politici, de wederzijdse vervreemding, en de verscherping van de standpunten. Het zo typisch Belgische compromis, dat in het buitenland afwisselend bewondering en spot oogst, is volgens hem dringend aan herwaardering toe.


    Als televisiereeks werd Het onvoltooide land in de lente van 2009 op Canvas en de RTBF uitgezonden.


    Wie meer inzicht wil krijgen in het bewogen politieke wel en wee van het Belgenland zal zeker zijn gading vinden in dit vlot leesbare boek.


    ©  Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geisha. De verborgen geschiedenis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen DOWNER, L., Geisha. De verborgen geschiedenis. (Vert. Geisha. The Secret History of A Vanishing World) A’dam, De Bezige Bij, 2001, 424 pp. – ISBN 90 234 5375 1

    Toen Lesley Downer de kans kreeg om in een geishawijk te logeren greep ze de gelegenheid met beide handen aan. Hoewel ze tientallen jaren in Japan had gewoond en gewerkt had ze nauwelijks een glimp van hun wereld opgevangen. Toch duurde het nog maanden voor de deuren open zwaaiden. Maar toen ze eenmaal in de geishawereld was geaccepteerd werd ze geïntroduceerd in een wereld waarover zelfs de meeste Japanners niets weten.

    Het eerste deel van dit boek gaat over de geschiedenis van de geisha’s, de veranderingen die ze in de loop der eeuwen hebben ondergaan, en de romantische verhalen die er over hen in omloop zijn. In de standaardgeschiedenis van Japan worden geisha’ s doodgezwegen. Toen ze echter wat dieper ging graven ontdekte Lesley Downer dat ze bij belangrijke gebeurtenissen wel degelijk een rol hadden gespeeld, namelijk als vriendin, vertrouwelinge, minnares en soms echtgenote van de meest vooraanstaande mannen van het land. Maar deze vrouwen achter de besluitvormers stonden altijd in de schaduw.

    Geisha’s waren ooit de koninginnen van de subversieve, alternatieve maatschappij. In de Victoriaanse tijd – het hoogtepunt van hun populariteit – waren geisha’s het beste wat de amusementswereld in Japan te bieden had. Net als de popidolen van nu waren ze kleurrijke karakters, de sterren van een volkscultuur. Geisha’s doorliepen een lange, strenge opleidingsperiode, waarin ze leerden zich aan nauw omschreven gedrags- en omgangsregels te houden.

    In het tweede deel van het boek onthult ze de wereld van de geisha zelf en haar gewoonten en rituelen. Ze laat ons meekijken hoe ze zich opmaakt en haar kimono’s draagt, hoe ze leert zich op geishafeestjes charmant te gedragen en hoe haar privéleven eruit ziet. Van dit deel heb ik het meest geleerd én genoten. De wereld van de geisha’s is over het algemeen nog even romantisch, mysterieus en ondoordringbaar als voorheen. Er is echter een groot verschil tussen het leven van de geisha’s en maiko’s – leerling-geisha’s – vroeger en nu. De geisha’s uit het verleden werden als jong kind al voor dit leven bestemd. De moderne geisha’s hebben voor hun beroep gekozen. Het is een baan geworden, weliswaar niet zoals een andere.

    Lesley Downer beperkt zich niet tot een beschrijving van het geishaleven, maar situeert het in de eeuwenoude cultuur van huwelijk en man/vrouw relaties in Japan. Tot voor kort was, behalve in de laagste klasse van de maatschappij, een huwelijk een zuiver zakelijke aangelegenheid. Het was een verbond tussen twee families met als doel het produceren van kinderen om de familienaam voort te zetten. Tegen de wens van de familie in trouwen uit liefde was ondenkbaar. Men beschouwde het zelfs als hoogst onfatsoenlijk als een man graag de liefde bedreef met zijn vrouw. Seksueel genot vond een man buiten de deur.

    Zelfs in het moderne Japan vinden veel mannen het vanzelfsprekend dat ze in twee werelden kunnen leven, met in beide een vrouw. Thuis heeft hij zijn echtgenote, die voor de huishouding, de kinderen en de financiën zorgt. Hij geeft haar zijn salaris en zij geeft hem zakgeld. Buitenshuis heeft hij een ander soort vrouwen: geisha’s, gastvrouwen in clubs, een of meer minnaressen voor luchtige conversaties en seksuele geneugten. Samen waken deze vrouwen ervoor dat er dag en nacht voor hem gezorgd wordt.

    Door de hedonistische houding tegenover seks konden in Japan sensualiteit en de kunst van de erotiek bovendien op allerlei hoogstaande manieren vrijuit tot ontwikkeling komen. Japan kent dan ook nog altijd een bloeiende seksindustrie. Maar geisha’s waren en zijn geen prostituees. Ze worden beschouwd als kunstenaressen en fungeren als een soort entertainer op zaken- en andere feestjes.

    In de meeste steden bleven, als overblijfselen van een uitstervende traditie, kleine geishagemeenschappen over. De geishawereld is echter een fragiele en bedreigde wereld. Japan is relatief snel  geëvolueerd van een klassensysteem naar een democratie, waarin niet alleen alles genivelleerd is en de smaak veranderde, maar ook de rol en positie van de vrouw is gewijzigd. Culturen veranderen echter slechts langzaam. Het aantal geisha’s is beduidend kleiner geworden, maar ze zijn absoluut nog niet verdwenen.

    Wie op een vlot leesbare wijze kennis wil maken met de geheimzinnige en intrigerende wereld van de geisha’s kan ik dit boek warm aanbevelen.

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Troostmeisjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ARS, B., Troostmeisjes. Verkrachting in naam van de keizer. A’dam/A’pen, Uitg. De Arbeiderspers, 2000, 319 pp. – ISBN 90 295 00247

    ‘Ik voelde mij een levende dode’, jammert de Koreaanse Yi Yôngsuk in het boek van Brigitte Ars.

    Het verhaal van de militaire troostmeisjes in het Japanse leger is het wreedste geval van schending van vrouwenrechten in de twintigste eeuw. In de vijftienjarige oorlog, die begon met de invasie van Mantsjoerije in 1931 tot de overgave aan de geallieerden in 1945, werden naar schatting tussen de 200.000 en 400.000 Koreaanse, Indonesische, Nederlandse, Chinese, Filippijnse en andere vrouwen systematisch verkracht en misbruikt in dienst van de soldaten van het Japanse leger. Door dit meedogenloze en door en door racistisch en seksistisch systeem werden vooral arme meisjes getroffen.

    De term ‘troostmeisje’ is een eufemisme. Het zou beter zijn te spreken over 'gedwongen militaire sekswerksters' of ‘militaire dwangprostituees of seksslavinnen’. De vrouwen waren immers slachtoffer van een systematische, collectieve en geïnstitutionaliseerde verkrachting door Japanse soldaten alsook van een omvangrijke handel in vrouwen. In Japan bestond al eeuwenlang een gereguleerd prostitutiesysteem dat een sfeer had gecreëerd waarin mannen het als een recht beschouwden vrouwen voor hun seksueel plezier te gebruiken. Het fenomeen van de troostmeisjes lag in feite in het verlengde daarvan.

    Lange tijd bleef het systeem van de troostmeisjes een van de grootste geheimen van de Tweede Wereldoorlog. Pas na vijftig jaar van massale en collectieve zwijgzaamheid kwam het verhaal stukje bij beetje naar buiten, eerst in Korea, daarna in andere Aziatische landen en in Nederland. De schaamte van de vrouwen was zo groot dat ze bleven zwijgen, zelfs toen ze niets meer te verliezen hadden. Het lijkt bijna een wonder dat een van de grootste tragedies in de geschiedenis nog net werd ontdekt voordat de getuigen hun relaas mee het graf in zouden nemen.

    In dit boek vertelt Brigitte Ars, die als journaliste zes jaar in Maleisië heeft gewerkt, hun verhaal. Ze heeft met talrijke vrouwen gesproken en hun strijd voor erkenning van nabij gevolgd. Het verdriet zit heel diep. Veel vrouwen vechten nog iedere dag met de lichamelijke en vooral psychische gevolgen van de onmenselijke en mensonterende omstandigheden waarin ze moesten leven en werken. De getuigenissen van de vrouwen geven weer wat in geen enkel officieel document terug te vinden is.

    Een van de belangrijkste redenen om dit systeem uit de grond te stampen was het voorkomen van massale verkrachtingen onder de bevolking van de overwonnen landen. Men wilde bovendien het moreel onder de militairen hoog houden. Hongerende en arme meisjes uit landen als Korea, China en de Filippijnen werden aanvankelijk onder valse voorwendselen geronseld en later met geweld ontvoerd en verkracht. Ze werden vervolgens ondergebracht in trooststations of ‘troostfaciliteiten’ zoals de Japanse legerleiding ze noemde. Door de Verenigde naties worden ze onverbloemd ‘verkrachtingskampen’ genoemd. Daar leefden de meisjes een troosteloos leven en werden ze door de Japanse soldaten en officieren vaak op gruwelijke wijze mishandeld en gemarteld.

    Voor velen ging na afloop van de oorlog de ene nachtmerrie over in de andere. Slechts 30% van de meisjes zou de kampen overleefd hebben. Voor de overblijvenden was er geen opvang, geen Rode Kruis, geen medische hulp. Ze bestonden eenvoudig niet en werden aan hun lot overgelaten. Ook de geallieerden negeerden of mimaliseerden het probleem. In de door mannen gedomineerde geschiedschrijving en oorlogsjournalistiek had het verhaal van de vrouw immers geen nieuwswaarde. Pas toen ook Nederlandse vrouwen hun droevige geschiedenis openbaar maakten kon het probleem op internationale belangstelling rekenen.

    Maar de overlevende vrouwen bleven moedig hun rechten opeisen. Hun strijd heeft zich uitgebreid van een klein groepje tot een internationale vrouwenbeweging. Die heeft, nu de meeste troostmeisjes zijn overleden, ervoor gezorgd dat seksueel geweld in oorlogen eindelijk op de agenda staat. Dankzij studies naar het systeem van dwangprostitutie wordt nu wereldwijd onderzoek gedaan naar soortgelijke systemen en gezocht naar wetgeving om ze in de toekomst te voorkomen. Onder invloed van de troostmeisjesbeweging staan verkrachting, seksslavernij en gedwongen prostitutie nu duidelijk omschreven als oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid.

    Behalve aan het verhaal van de dwangprostitutie besteedt Brigitte Ars ook aandacht aan de achtergronden en de functie van verkrachting en seksueel geweld in oorlogstijd. En niet alleen Japan maar ook Duitsland maakte zich massaal schuldig aan seksuele terreur. Net als Japan speelde de Duitse staat tijdens de Tweede Wereldoorlog de rol van pooier. Over deze verborgen geschiedenis kan ook nu nog niet gesproken worden. Minachting voor vrouwen maakt heel vaak deel uit van een ideologie van het superieure ras. In de recente conflicten in voormalig Joegoslavië en Rwanda is dit ook duidelijk gebleken.

    Dit boek vol diepe ellende stemt je niet bepaald vrolijk. Het vertelt een indroevig verhaal, maar het is een must voor al wie met het lot van vrouwen begaan is. Ik heb het met stijgende verontwaardiging gelezen. Want het is geen verleden tijd, het gebeurt nog steeds. Telkens weer zie je dat vrouwen in een oorlog als wapen worden gebruikt en als vanzelfsprekend worden mishandeld. In talloze arme landen bloeien vrouwenhandel en seksindustrie weelderig en maken ze gigantische winsten.

    Het werk is goed gedocumenteerd en bevat een uitgebreide notenlijst. Brigitte Ars schrijft met grote betrokkenheid en respect voor de vrouwen, zonder enige sentimentaliteit. De bijzonder vlot geschreven tekst - bijna té vlot voor een dergelijk onderwerp - laat zich zeer gemakkelijk lezen.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De crash van 1929
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    GALBRAITH, J.K., De crash van 1929. (Vert. The Great Crash, 1929, 1954) A’dam, Ambo/Anthos, 2009, 245 pp. – ISBN 978 90 263 2245 7


    In Europa is de zware economische depressie in de jaren dertig van de vorige eeuw onlosmakelijk verbonden met de opkomst en het succes van het nationaal-socialisme in Duitsland en de afschuwelijke gevolgen voor miljoenen onschuldige burgers. De wereldwijde depressie begon in de Verenigde Staten na de spectaculaire ineenstorting van de beurs op Wall Street in 1929.


    In dit boek uit 1954 reconstrueert John Kenneth Galbraith, een van de grootste economen van de twintigste eeuw, de gebeurtenissen die hieraan voorafgingen. De dramatische ineenstorting van het financiële kapitalisme werd volgens hem veroorzaakt door een ongebreidelde speculatiegolf die geen enkel verband meer hield met de werkelijke industriële ontwikkeling.


    In de voorafgaande jaren van welvaart verkondigden economische profeten visioenen van steeds grotere welvaart en economische groei die zich voor altijd en eeuwig zou verder zetten. Hun taxaties en voorspellingen zetten talloze mensen ertoe aan steeds meer geld te lenen bij beleggingsmaatschappijen die als paddestoelen uit de grond schoten. De beurskoersen stegen buiten proportie op bijna louter geleend geld. De beurs werd steeds minder beschouwd als graadmeter van lange termijnvooruitzichten van ondernemingen en steeds meer als een product van manipuleerkunst. Ook politici, economen, en financiële analisten lieten zich meeslepen door de euforie en bevestigden hun ongefundeerde vertrouwen in de kracht van de economie. De schaarse deskundigen die waarschuwden voor een nakend debâcle werden als onheilsprofeten gebrandmerkt. Mensen slaagden er op grote schaal in zichzelf te bezwendelen.


    In de herfst van 1929 kreeg het vertrouwen een dramatische wending. De zeepbel spatte uiteen en sleepte de hele economie mee in een diepe depressie die 10 jaar zou duren.

    In het laatste hoofdstuk zet Galbraith de oorzaken van de beurscrash en van de erop volgende depressie op een rijtje.


    De crash komt volgens hem helemaal op rekening van de voorafgaande speculatiegolf. Hij noemt het een hallucinant verhaal van bijna heroïsche krankzinnigheid. Niemand heeft die ongebreidelde speculatiegolf veroorzaakt. Ze was het product van de vrije keus en de vrije besluitvorming van honderdduizenden personen. Wanneer de mogelijkheid bestaat dat men zeer rijk kan worden – vooral wanneer het niet veel moeite kost – zijn er altijd tal van mensen die gegrepen worden door een soort hebzuchtige waanzin.


    Voor de daaropvolgende economische crisis ziet Galbraith verschillende oorzaken. Het economisch leven in 1929 was niet zo fundamenteel gezond als vooraanstaande politici en economen beweerden, verblind als ze waren, maar integendeel uiterst kwetsbaar. In de herfst was de economie eigenlijk al flink op weg naar een depressie. De beurscrash heeft die veel zwaarder gemaakt dan nodig.


    Uit die rampzalige periode zijn er lessen geleerd. Geheel in lijn met de economische visie van Galbraith heeft de overheid toen een aantal krachtige maatregelen genomen om een dergelijke ontsporing te voorkomen. Toch zijn volgens hem de kansen op een herhaling van een speculatieve uitspatting groot. Hij heeft het goed gezien. De geschiedenis herhaalt zich weliswaar nooit helemaal, maar volgens deskundigen zijn in de huidige kredietcrisis en de daarop volgende economische malaise zeer gelijkaardige oorzaken aan te wijzen.


    Het werk van Galbraith wordt op de omslag het ‘klassieke boek over economische crises’ genoemd. In tachtig jaar is er immers niet veel veranderd: blinde hebzucht en een flinke dosis goedgelovigheid houden elkaar in evenwicht tot de zeepbel barst en een crisis onvermijdelijk wordt.


    Omdat Galbraith bekend staat om zijn heldere uiteenzettingen heb ik me aan dit boek gewaagd. Die heldere en vlotte schrijfstijl stelde me in staat om, ondanks de vele financieel-economische begrippen en mij onbekende namen van personen en instanties, het betoog in grote lijnen te begrijpen. Dit boek verplichtte me ook om meer te leren over een sector waarvan ik zo goed als niets wist. Galbraith beschrijft met scherpe maar toch milde humor en zin voor relativering de menselijke zwakheid die alle kritische ingesteldheid en rationaliteit doet verdampen in het vooruitzicht van de hemel op aarde. Dit is en blijft zeer herkenbaar.


    © Minervaria

     

     

     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de zin van nut
    Klik op de afbeelding om de link te volgen VENMANS, P., Over de zin van nut. Een filosofisch essay. A’dam/Antw., Uitg. Atlas, 2008, 303 pp. – ISBN 978 90 450 0630 7  

    Wat is de gemeenschappelijke noemer van pedagogisch speelgoed, verrijkte voeding, recyclage van verpakkingsmateriaal, volautomatische wasmachines, doelgroepenbeleid, orgaandonatie, je lichaam schenken aan de wetenschap? Wij beseffen vaak niet hoezeer onze samenleving doordrongen is van de pragmatische gedachte dat iets moet dienen tot iets. Van nagenoeg alles wat we doen wordt het rendement berekend, de winst uitgeteld, de kosten tegen de baten afgezet, de kwaliteit van een uitkomst gemeten. We noemen het verantwoordelijkheidsbesef en zijn er trots op. Maar pragmatisme en het streven naar nut kunnen gemakkelijk leiden tot oppervlakkig winstbejag, plat materialisme en overspannen, soms zelfs mensonterende efficiëntie.

    Het nutsdenken roept op zijn minst ambivalente gevoelens op. Het kan dan ook niet slecht zijn ons af te vragen wat er over ‘het nut’ te zeggen valt. Waarover gaat het? Wat is het belang van nut in ons leven? Wat is de zin van nut?

    In dit filosofisch essay herinnert Peter Venmans ons aan de wortels van het nutsdenken: het Engelse utilitarisme en het Amerikaanse pragmatisme. In de loop van de tijd wordt de essentie van een opvatting of levensbeschouwing immers vaak ondergesneeuwd. Daarom kan een terugblik ons duidelijk maken waarover het eigenlijk gaat.

    Voor de nutsdenker is de mens in de eerste plaats een handelend wezen dat zich voortdurend aan zijn omgeving aanpast en zo overleeft. Het streven naar nut is een essentieel onderdeel van onze menselijke conditie. Het beste van de mens ligt in zijn vermogen om problemen op te lossen en verantwoordelijkheid te nemen. Hij wil dat zijn handelen iets opbrengt, nut heeft. Dit menselijk streefdoel mag dan een neerslag vinden in goederen en diensten, het werkelijke streefdoel van de mens is het vergroten van zijn geluk. Utilitaristen en pragmatisten gaan uit van een positief mensbeeld en zien de wereld als een onvoltooid project van rechtvaardigheid voor iedereen.

    Deze filosofie is dan ook een volwaardige ethiek. Ons handelen moet in dienst staan van het menselijk geluk. De consequentie- of gevolgenethiek stelt dat iets goed is wanneer het goede gevolgen heeft. De uitkomst van een handeling bepaalt de ethische kwaliteit ervan. Wij kunnen de beste motieven hebben, als een handeling negatieve gevolgen heeft is ze ethisch minderwaardig. Gegeven dit uitgangspunt dienen wij impulsief handelen, hoe goed ook bedoeld, te vermijden.

    In het boek van Venmans passeren de meest prominente nutsfilosofen de revue.
    De excentrieke wereldverbeteraar Jeremy Bentham formuleerde als eerste het nuttigheidsbeginsel als het principe van het grootste geluk (PGG). Bentham ging er echter van uit dat nut en geluk samenvallen. Zijn versie van het utilitarisme kan dan ook gemakkelijk leiden tot verlicht despotisme en in het slechtste geval tot totalitarisme.

    In die valstrik is John Stuart Mill niet getrapt. Mill deed wat Bentham naliet: hij vroeg zich af wat mensen gelukkig maakt. Voor hem is dit de vrijheid om zichzelf zo breed mogelijk te ontplooien. Mill combineerde het nutsprincipe met het vrijheidsbeginsel en is zodoende de meest liberale onder de utilitaristen en onder de liberalen diegene die zich het sterkst op nuttigheidsoverwegingen baseerde. Venmans toont aan hoe modern én fundamenteel democratisch de ideeën van Mill zijn.

    Alhoewel utilitarist, is Mill vooral bekend geworden als een pionier van het liberalisme. Na Mill zijn een aantal filosofen teruggekeerd naar het zuivere én radicale utilitarisme. Venmans bespreekt de visie van drie hedendaagse radicale utilitaristen. David Pearce stelt zijn hoop op de technologische ontwikkelingen om de mens te bevrijden van pijn en zijn plezier te maximaliseren, Richard Layard wil de economie integraal in dienst stellen van het menselijk geluk en de controversiële linkse Peter Singer pleit voor een ethisch leven waarin altruïstische waarden centraal staan. Deze versies van het utilitarisme kunnen echter niet anders dan utopisch zijn.

    In Amerika kregen de denkbeelden van de utilitaristen dan weer een andere uitwerking in het pragmatisme. Pragmatici houden zich niet op met ongrijpbare ideeën en idealen maar met feiten. Absolute zekerheden zijn een fictie. De enige interessante vraag over een handelwijze is welke praktische gevolgen ze heeft voor ons leven: “The proof of the pudding is in the eating.” De pragmatici ruimen dan ook veel plaats in voor bezinning op de wijze waarop het gewenste goede doel kan bereikt worden.

    De filosoof/psycholoog William James, adept van de wetenschappelijke methode, kan als de eerste pragmaticus beschouwd worden. De instrumentalist John Dewey heeft vooral invloed gehad door zijn ideeën over onderwijs en vorming, die gericht moeten zijn op de grootst mogelijke menselijke ontplooiing. Richard Rorty tenslotte keert terug naar de antieke opvatting van wijsbegeerte: het ethische streven naar praktische wijsheid.

    In het laatste hoofdstuk neemt Venmans de draad zelf weer op. Het nutsdenken heeft veel succes gehad in de economie en de politiek, maar daar is het verworden tot ‘smal pragmatisme’. In de zuiver economische manier van denken is het geluksstreven als ideaal vervangen door puur rendementsdenken. Oorspronkelijk ging het utilitarisme echter uit van een sterke ethische impuls: de zorg om het goede leven. Utilitaristen streven naar een rechtvaardige wereld waarin iedereen zo gelukkig mogelijk kan worden.

    Venmans pleit daarom voor een verruimd pragmatisme. Nut moet weer gekoppeld worden aan geluk in de breedst mogelijke zin. Het principe van het grootste geluk voor allen dient centraal te staan. Van dat egalitaire en universalistische principe gaat een sterk ethisch appèl uit: iedereen heeft evenveel recht om gelukkig te zijn. Utilitaristen en pragmatici komen op voor de morele autonomie van het individu zonder dat zij het algemeen belang uit het oog verliezen. In die hoedanigheid is het een fundamenteel humanistische filosofie. Daarom verwondert het me dat Venmans nauwelijks aandacht besteedt aan het denken van Martha Nussbaum en Amartya Sen.

    Dit boek is geschreven vanuit sympathie voor het pragmatisme en vanuit de overtuiging dat het nut een betere verdediging verdient dan het nu meestal krijgt. Daarin is hij naar mijn mening ruim geslaagd. Het werk is stevig gedocumenteerd. Het bevat ook een handig namenregister.
    De uitwerking van het pragmatisme vond ik minder helder dan die van het utilitarisme. Misschien is dit te wijten aan een gebrek aan vertrouwdheid van mijn kant.

    Het zegt iets over de invloed van het nutsdenken dat de basisinzichten mij vanzelfsprekend lijken, al heb ik ze nooit systematisch bestudeerd. Over de zin van nut heeft dit hiaat ruimschoots aangevuld. Ook al besteedt Venmans geen systematische aandacht aan de critici van het utilitarisme, dit boek heeft me aangezet om dit zelf te doen en mijn eigen positie te bevragen. Het was zeer nuttig om even terug te keren naar de wortels van het nut.


     © Minervaria                
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De nieuwe koude oorlog
    Klik op de afbeelding om de link te volgen LUCAS, E., De nieuwe koude oorlog. Hoe het Kremlin Rusland en de wereld bedreigt. (Vert. The New Cold War – And How To Win It) A’dam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2008, 320 pp. – ISBN 978 90 468 0369 1

    Met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie leek Rusland, de grootste en belangrijkste deelrepubliek, de weg van de liberale democratie op te gaan. Maar na een chaotische periode van anarchisme, ongereguleerd kapitalisme en heerschappij van rijke oligarchen is het met Vladimir Poetin op de terugweg.

    In dit boek verdiept Edward Lucas, die voor The Economist al meer dan twintig jaar de ontwikkelingen in Centraal- en Oost-Europa volgt, zich in het beleid van Poetin. Hij laat zien hoe de ‘nieuwe tsaar’ aan de macht gekomen is en erin geslaagd is de politieke en economische liberalisering onder Jeltsin terug te draaien. Met Poetin is de staat net als onder het Sovjetregime weer een groeiende politieke en economische macht geworden.
    Maar anders dan het Westen dacht blijkt die macht helemaal niet onschuldig te zijn.
    In feite wordt Rusland bestuurd door de FSB, de opvolger van de KGB. Alle ondernemingen, ook de media, worden gecontroleerd door efficiënte geheime politie. Poetin beweert democraat te zijn, maar onder zijn presidentschap zijn de burgerlijke vrijheden beknot en worden andersdenkenden en critici onderdrukt met kwalijke Sovjetpraktijken.

    In het Westen veronderstelde men dat Rusland geleidelijk een Westers land zou worden. Dit is een rampzalige vergissing gebleken. Poetin is in Rusland enorm populair. Geen enkele Russische politicus heeft zo lang achtereen de steun van de bevolking genoten. Hij heeft voor economische stabiliteit gezorgd en zijn handelwijze sluit aan bij de ideologie van een sterke leider, die al eeuwenoud is en verankerd in de Russische cultuur. Rusland is geen democratie, ook niet in wording en wil het ook niet worden, stelt Lucas.

    De Nieuwe Koude Oorlog gaat echter vooral over de rol van Rusland in de wereld. Rusland wil niet alleen een stabiel regime in eigen land, maar ook zijn geopolitieke macht uitbreiden en verstevigen. Lucas legt uit hoe Rusland daarvoor zijn natuurlijke hulpbronnen gebruikt en het Westen pakt op zijn zwakke plek: geld en winstbejag. Via het zakenleven infiltreert het Kremlin de Westerse landen en voert het daar een verdeel-en-heerspolitiek, die hun positie verzwakt. De eerste slachtoffers daarvan zijn de kleine onstabiele grensstaten en -staatjes, waarmee Rusland territoriale en invloedsconflicten heeft.

    Volgens Lucas zal de oude Koude Oorlog niet terugkeren en zijn alle vergelijkingen daarmee anachronistisch en gedateerd. De nieuwe Koude Oorlog vormt minder dan vroeger een directe bedreiging voor de wereldvrede, maar ze is wel verontrustend en zorgwekkend. Het is nu aan het Westen om de situatie eensgezind aan te pakken en zodoende toekomstige zware problemen te vermijden. De Westerse landen moeten met Rusland een relatie opbouwen die gebaseerd is op realisme en nuchterheid. Men moet afstappen van een halfslachtige politiek van toenadering en compromissen. Lucas pleit voor een vastberaden en duidelijke houding tegenover Rusland, zowel op economisch, politiek als moreel vlak.

    Dit boek heeft me niet alleen wegwijs gemaakt in een mij relatief onbekend probleem. Het heeft ook een aantal andere zaken verduidelijkt. In de eerste plaats illustreert de Russische situatie dat een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen de ontwikkeling van democratie kan beletten (zie Zakaria). Verder toont de Russische situatie aan dat een democratisch regime niet noodzakelijk is voor economische vooruitgang en welvaart. Dit is de zoveelste logenstraffing van de opvatting dat een kapitalistisch economisch systeem vanzelf wel democratie zal bewerken.

    Lucas heeft zich zeer grondig gedocumenteerd. Ik vond het echter een taaie brok. Hij behandelt de materie zo uitvoerig en gedetailleerd dat je als onwetende lezer regelmatig het noorden kwijt bent tussen de vele politieke Russische en internationale organen en instituten. De doorlopende tekst van de hoofdstukken, zonder indeling, maakt het er bovendien niet eenvoudiger op. Blijkbaar moest het werk zeer snel geredigeerd worden wegens de actualiteit. De aardrijkskundige kaarten zijn een pluspunt.

    Maar omdat er over Rusland de afgelopen jaren in de media niet veel te lezen valt vond ik dit boek toch vrij informatief.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!