WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    30-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lachen als levensvisie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    WIJNBERG, J., Lachen als levensvisie. Humor en uitdaging in de psychologische praktijk. Utrecht/A’pen, Uitg. Kosmos-Z&K, 1999, 159 pp. – ISBN 90 215 3280 8


    Een boek van Jeffrey Wijnberg is altijd pret, ook voor wie niet in de psychologische praktijk staat. Want lachen is en maakt gezond. Lachen en spotten verdrijven de duivel, zo had Maarten Luther het ook al begrepen.


    Mensen zien zichzelf graag als complexe en diepzinnige wezens. Vooral psychische ellende kan als ingewikkeld en indringend ervaren worden. Wie problemen heeft, wil daarom – op zijn minst – serieus genomen worden. En natuurlijk moet dat. Maar is een warme blik van acceptatie wel voldoende om verder te komen?


    Jeffrey Wijnberg vindt van niet. Mensen in psychische nood draaien rond in hun enge wereld van problemen. Ernst versterkt het onvermogen van een mens om daaruit te komen. De mens is meer gebaat bij een ‘hersenschudding’. Want heimelijk voelen we ons vaak goed in onze situatie. Lachen biedt een nieuw perspectief.


    Want het leven is een zoektocht vol verrassingen. Het maakt niet uit wat je beperkingen zijn, de kunst blijft om op de been te blijven. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje, en we maken allemaal hetzelfde mee. We maken ons allen regelmatig belachelijk, we zijn allemaal inconsequent, we blijven allemaal de verkeerde dingen doen, we hebben het allemaal moeilijk met veranderen.


    Het leven zit vol met onzinnigheden, en mensen worden dan boos of depressief. Maar waarom zou je boos worden als je even goed kan lachen? Lachen om jezelf relativeert, en dat is nodig. Want niemand is zó belangrijk dat de wereld eeuwig zou treuren als hij voor de mensheid verloren ging. Humor schept verbondenheid, geeft perspectief en is gezond. Lachen geeft ons (weer) plezier in het leven.


    En lachen valt te leren. Wijnberg laat zien hoe lachen een levensvisie kan zijn, en daarmee net zo wezenlijk en diepgaand als pijn en verdriet. Wie kan lachen om zichzelf, steekt anderen aan. En dat geeft de levensvreugde, verbondenheid en ook de kracht om lief te hebben.

    Met talloze voorbeelden uit de eigen psychotherapeutische praktijk.

    Leest als een trein. Een aanrader zonder meer!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Niet zonder religie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SMITH, H., Niet zonder religie. Het belang van religie in de postmoderne maatschappij. (Vert. Why Religion Matters) Utrecht/A’pen, Uitg. Servire, 2001, 269 pp. – ISBN 90215 9719 5


    Huston Smith, is de auteur van het boek De religies van de wereld. In Niet zonder religie probeert hij aan te tonen dat religie van wezenlijk belang is voor de mensheid. Alleen religie geeft volgens hem zicht op vragen als: wie zijn wij, waarheen gaan wij, hoe moeten we leven?

    De titel van dit boek intrigeerde mij, omdat ik vaststel dat men religie de laatste tijd minder verdedigt vanuit een waarheidsbetrachting dan wel vanuit het oogpunt van functionaliteit. Religie wordt heel vaak verantwoord als antwoord op fundamentele menselijke behoeften.


    Volgens Smith verkeert de wereld, zowel in Oost als West, in een spirituele crisis. Die wordt veroorzaakt door de teloorgang van religieuze zekerheden en van het geloof in transcendentie. Aan de grondslag daarvan ligt het wetenschappelijke wereldbeeld, dat gekenmerkt wordt door materialisme en in mildere vorm naturalisme. Aanhangers van dit wereldbeeld matigen zich volgens hem het recht aan voor te schrijven waaruit kennis bestaat en welke opvattingen gerechtvaardigd zijn. Daarvoor gebruikt hij de metafoor van een tunnel: de tunnel van het modernisme. De factoren die deze tunnel veroorzaakt hebben en ondersteunen komen in het eerste deel van het boek aan de orde: het sciëntisme, het hoger onderwijs, de media en de wetgeving. Hier beschrijft Smith hoe onder invloed van deze factoren de samenleving geseculariseerd is en religie gemarginaliseerd.


    In het tweede deel probeert hij het traditionele wereldbeeld in ere te herstellen. Hierin is de mens en zijn onmiddellijke leefomgeving onderdeel van een metafysische werkelijkheid, die transcendent is, en niet afhangt van materie. Mensen ontlenen de zin van hun bestaan aan het deel uitmaken van een geheel dat veel groter is dan zijzelf en al het bestaande overkoepelt. Temidden de wisselvalligheden van het leven voelen zij zich gesteund door de idee dat dit alles past binnen het opzet van een grotere orde.


    Smith toont hier overtuigend aan dat veel mensen troost en hoop halen uit deze gedachte. Het geeft hen de zekerheid dat hun bestaan en de kosmos een gelukkige afloop zal kennen, dat hun leven betekenis heeft. Deze overtuiging verschaft hen een gevoel van geborgenheid. Het traditionele wereldbeeld maakt de vervulling mogelijk van een elementair verlangen naar emotionele intimiteit in het diepste van het menselijk hart. Hij legt hierbij een zeer zinvol verband met de psychodynamische visie op de menselijke ontwikkeling. Aan dit diepmenselijke verlangen komt de religie tegemoet.


    Tot zover deel ik de redenering van de auteur. Religie spruit voort uit een ingebouwde behoefte, en is voor veel mensen de vervulling van het “gat in het midden van het menselijk hart”. Toch ga ik niet mee met hem wanneer hij ervan uitgaat dat dit de beste manier is waarop mensen hun leven echt zin kunnen geven.  Steeds meer mensen geven een immanente betekenis aan hun bestaan, en hoeven daarvoor geen beroep te doen op en transcendente werkelijkheid.


    Maar is religie waar? Het traditionele wereldbeeld kan volgens Smith alleen maar effect hebben als we geloven dat het waar is. De vraag is dus of religie berust op een echte werkelijkheid dan wel werkt zoals een placebo. Een wereldbeeld is immers wat het is, zegt hij: een beeld van de wereld, niet meer of minder. Het maakt dit beeld nog niet waar, het is alleen een voorstelling van zaken. Religie aanschouwt de wereld door de ogen van het geloof en ziet daardoor een andere wereld.


    Deze vraag pakt Smith, zelf religieus, ook aan. Natuurlijk komt hij tot de conclusie dat het geloof berust op waarheid. Hij is er echter niet in geslaagd mij te overtuigen.

    In de eerste plaats hangt volgens hem geloven in een immateriële werkelijkheid samen met persoonlijkheidstypes. Als dat zo is, wat is dan de waarde van een werkelijkheid die enkel voor een deel van de mensheid werkelijk is?

    Ten tweede moet hij voor het aantonen van diezelfde werkelijkheid gebruik maken van een ingewikkeld gedachte-experiment, dat slechts door vergezochte argumenten ondersteund wordt. Dit komt neer op een soort hertovering van de wereld (Bauman, 1992).

    Een derde bezwaar heb ik tegen zijn stelling dat wetenschap het grootste deel van ons normale leven bagatelliseert. Een argument voor de waarheid van het religieuze wereldbeeld is volgens hem dat de wetenschap ons alleen iets kan leren over wat ‘inferieur’ is. Deze terminologie heb ik al vaker gehoord: een meer omvattende werkelijkheid, ongeacht of ze al dan niet bestaat, wordt superieur geacht aan een werkelijkheid die ondubbelzinnig is aangetoond als zijnde waar. Dit argument leidt regelrecht naar morele oordelen over mensen die niet religieus zijn: de atheïst, een van zijn persoonlijkheidstypen.

    Ten vierde verwijst hij volgens mij te nadrukkelijk naar het monotheïsme en het christelijk geloof als zijnde superieur. Dit is natuurlijk begrijpelijk vanuit zijn eigen achtergrond, maar toch zeer beperkend als het gaat over religie in het algemeen.

    Ten vijfde beweert hij ten onrechte dat van geen van beide wereldbeelden, traditionele en moderne, kan bewezen worden dat het meer waarheid bevat dan het andere. Het traditionele wereldbeeld is volgens hem royaler dan het modernistische, en dat klopt zeker. Maar hij noemt het ook accurater, en dat durf ik te betwisten. Het is gebaseerd op speculatieve stellingen, die binnen het traditionele wereldbeeld geen bewijs nodig hebben omdat het om geloof gaat. Voor de verdediging ervan voert hij ook paranormale ervaringen aan, die van particuliere aard zijn, gebaseerd op dubieuze bronnen en in sommige gevallen wetenschappelijk weerlegd. Illustratief hiervoor zijn de uitschuivers met betrekking tot de evolutietheorie, die volgens S. een geloof is en niets verklaart, en de verdediging van ID.


    Het treft mij toch telkens weer dat gelovigen het nodig vinden hun geloof op een rationele manier te onderbouwen, zelfs met bewijsmateriaal, ook al geven ze toe dat het gaat om geloof. Deze paradox treft ook de redeneringen van Smith. Hij had zich evengoed kunnen houden bij de waarde van religie voor het leven van de mens en het welzijn van individuen en een samenleving.


    Dit boek biedt een aantal interessante inzichten. De indeling van wereldbeelden in functie van de problemen waarmee mensen worden geconfronteerd is er een van. De vergelijking tussen het traditionele en moderne wereldbeeld is verhelderend, en de kritische reflectie op het modernisme. De uiteenzetting over de aansluiting van religie bij diepmenselijke behoeften is ook het lezen waard. Dit geldt ook voor de nadruk op de betekenis van mythen.

    Het betoog zelf is echter weinig doorzichtig. De auteur maakt teveel anekdotische zijsprongetjes, waardoor de gedachtegang niet meer helder verloopt. Al te vaak moet hij dan verwijzen naar een van de volgende hoofdstukken waar de aangehaalde vraag aan de orde zal komen. Kortom: het boek leest niet vlot.


    Een echte oplossing of uitweg uit de impasse stelt Smith niet voor. Hij volstaat met de opmerking: “We zullen elkaar nooit vinden.” Misschien is enkel  een soort vreedzame coëxistentie haalbaar?

    Ook al haalt hij in zijn boek zeer veel bronnen aan, een bibliografie ontbreekt. Dit is een belangrijk manco.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als je kind NLD heeft
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BAERT, K. & G. VANDERBECK, Als je kind NLD heeft. Gids voor ouders, leerkrachten en hulpverleners. Tielt, Lannoo, 2006, 166 pp. – ISBN 90 209 6635 9


    NLD staat voor Non-verbal learning Disability. De term werd 20 jaar geleden geïntroduceerd door de Amerikaanse neuropsycholoog Rourke. NLD is de term voor een complex van leer- en ontwikkelingsstoornissen, die vooral het visueel-ruimtelijk inzicht betreffen. Vroeger sprak men over ontwikkelingsdyspraxie.

    De problemen komen bij kinderen vooral tot uiting op 2 belangrijke gebieden: problemen met wiskunde en problemen met sociale interactie. Deze kinderen zijn vaak onhandig en houterig. Het lukt hen nooit om te eten zonder knoeien. Ze kunnen vaak het hele radionieuws navertellen, maar hebben de grootste moeite om iets na tekenen. Ze hebben een hekel aan puzzelen en het lukt ze maar niet om een kasteel te bouwen met hun blokken. Ze passen zich moeilijk aan nieuwe situaties aan en maken weinig vriendjes.


    Over de precieze biologische oorzaken hiervan is niet veel meer bekend dan het vermoeden van een slechte samenwerking tussen linker- en rechterhersenhelft. In dit boek laten de auteurs deze discussie voor wat ze is. Ik denk dat dit een verstandige keuze is, want we worden tegenwoordig bijna om de oren geslagen met nieuwe syndromen en etiketten. Ze willen vooral vanuit de praktijk zoeken naar houvasten om deze groep kinderen te begeleiden.

    In dat laatste zijn ze zeer goed geslaagd. Na een korte oriëntatie over NLD en de relatie met andere leer- en ontwikkelingsstoornissen gaan zij meteen op de praktische toer: hoe begeleid je deze kinderen? Omdat de doelgroep zo verscheiden is en dito de problemen, blijven de algemene adviezen beperkt. Maar het boek biedt wel een schat aan concrete tips om de meest diverse moeilijke situaties aan te pakken. Zoals het voor omgaan met NLD-kinderen betaamt, is alles systematisch en gestructureerd aangepakt, en duidelijk geïllustreerd. Zeer interessant is het hoofdstuk over de aanpak van deze kinderen in de klassituatie, want leerkrachten blijven vaak in de kou staan.


    Er volgt nog een kort hoofdstuk over volwassenen met NLD, maar dit beperkt zich tot een aantal statische gegevens over school- en beroepsloopbaan en een reeks tips.

    Het geheel wordt aangevuld met een becommentarieerde lijst van adressen en websites van verenigingen voor ouders van kinderen met leer- en ontwikkelingsstoornissen in Vlaanderen en Nederland. Een leeslijst van andere boeken over leerstoornissen met bondige evaluatie en een algemene bibliografie sluiten dit praktische boek af.


    Karl Baert is pedagoog en inspecteur gespecialiseerd in leerproblemen en –stoornissen. Gudrun Vanderbeck is moeder van een NLD-kind en oprichtster van de NLD-vereniging vzw. Zij hebben een handig en inspirerend werk neergezet voor opvoeders en leerkrachten.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Natuurlijke intelligentie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    van de GRIND, W., Natuurlijke intelligentie. Over denken, intelligentie en bewustzijn van mensen en van andere dieren. A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2004 (2e dr.), 347 pp. – ISBN 90 5712 186 7


    Honden- of paardenliefhebbers kunnen je eindeloos vertellen hoe verstandig en gevoelig hun viervoeter wel is. Maar is dat wel zo? Kan een hond denken? Kan een paard bang zijn? Kan een kat verliefd zijn? Kunnen vissen pijn lijden, kunnen apen een taal leren, hebben dolfijnen sociale gevoelens? Zijn dieren intelligent of leren ze die vaardigheden enkel door middel van niet-bewuste conditioneringsprocessen? Hebben dieren gevoelens of reageren ze alleen reflexmatig op prikkels?


    Hierover zijn de meningen verdeeld. Aan de ene kant staan diegenen die alleen aan de mens een ‘geest’ toekennen, aan de andere kant diegenen die ook dieren met ‘geest’ willen bedelen. Het gaat hier niet zomaar om een theoretische kwestie, want die visie is ook relevant voor de wijze waarop er met dieren wordt omgegaan.


    Volgens van de Grind kan deze kwestie alleen worden beantwoord als je psychische verschijnselen op natuurwetenschappelijke wijze bestudeert. Want dergelijke vragen roepen tegenvragen op: wat bedoel je met pijn lijden, wat bedoel je met een taal leren, wat versta je onder intelligentie? Zijn studie beweegt zich dus op de grens tussen psychologie en natuurwetenschap: de cognitieve neurowetenschap. En ze gaat niet alleen over intelligentie, maar ook over denken, gevoelens en bewustzijn bij dieren en mensen.


    van de Grind is emeritus hoogleraar Vergelijkende Fysiologie aan de Universiteit Utrecht.  De vergelijkende fysiologie bestudeert het leven en de levensprocessen in evolutionaire context en interesseert zich voor alle dieren, inclusief mensen. Deze discipline kan ons zeer veel leren over universele psychische verschijnselen. Bijdragen uit dit gebied vormen dan ook het zwaartepunt van dit boek.


    Volgens de auteur kunnen alle problemen betreffende cognitie en emoties in principe aangepakt worden met de normale methoden van de natuurwetenschappen. Hij doet dus beroep op wetenschappen als biologie, de evolutietheorie, de ethologie en de neurowetenschappen om meer inzicht te verkrijgen in de aard van psychische verschijnselen bij mensen en dieren. Maar dit zijn niet de enige invalshoeken die hij hanteert. Ook de filosofie, psychologie, theorievorming over kunstmatige intelligentie en robotologie kunnen ons iets vertellen over hoe psychische verschijnselen in elkaar zitten.


    Binnen deze algemene vraagstelling pakt van de Grind op een systematische en strikt wetenschappelijke wijze verschillende thema’s aan: denken en intelligentie, waarneming, gevoelens en emotie en tenslotte bewustzijn. Het is nagenoeg onmogelijk om de veelheid aan inzichten in dit boek samen te vatten. Het is ongelooflijk rijk, zowel inhoudelijk als methodisch. De auteur neemt nooit genoegen met een algemene vraagstelling, maar formuleert die steeds opnieuw zo dat ze voor natuurwetenschappelijk onderzoek in aanmerking komt. Voor de houdbaarheid van een theorie is wetenschappelijkheid voor hem immers de toetssteen. In een afzonderlijke paragraaf licht hij daarom op inzichtelijke wijze toe wat wetenschappelijke kennis is, en verheldert hij het onderscheid met subjectieve kennis (zoals geloof). Hier maakt hij ook een zijsprongetje naar de controverse tussen evolutietheorie en creationisme.


    Voor zijn stellingnames baseert van de Grind zich vooral op de studie van de waarneming, omdat via deze weg fysische prikkels omgezet worden in betekenisvolle waarnemingen die aanzetten tot betekenisvol gedrag. Betekenisgeving is immers een zeer krachtige indicator voor een psychisme, ook en zelfs wanneer het gaat om eenvoudig toenaderings- en vermijdingsgedrag. Waarom immers zouden dieren bepaalde prikkels opzoeken resp. vermijden als ze geen aanleiding gaven tot (on)aangename gewaarwordingen?

    Aangezien gedrag slechts betekenis krijgt binnen een specifieke context, moeten we het psychisme van dieren dan ook relateren aan deze context. Het waarnemings- en denkvermogen van dieren is immers afgestemd op hun eigen wijze van leven in hun eigen habitat. Willen we dus de vraagstelling naar het psychisme van dieren kunnen beantwoorden, dan moeten we diersoortonafhankelijke criteria kunnen hanteren. Dit gebeurt dit door de ecologische fysica, waarin de studie van de waarneming een belangrijke plaats inneemt. De auteur beperkt zich hierbij tot de visuele waarneming, omdat deze het meest nauwkeurig is bestudeerd.


    Op strikt wetenschappelijke wijze betoogt van de Grind welke hypothesen uit filosofie, psychologie, kunstmatige intelligentie en robotologie vanuit de natuurwetenschappelijke studie al dan niet houdbaar zijn. Op systematische en nauwkeurige wijze toont hij aan hoe uit een diepgaande studie van de neurologische en fysiologische aspecten van de waarneming conclusies te trekken vallen over zeer verscheidene psychische verschijnselen als cognitie, gevoelens en bewustzijn. Een belangrijke conclusie lijkt te zijn dat de extreme standpunten van de computationele richting in de psychologie en kunstmatige intelligentie, alsook bepaalde filosofische visies zoals die van D. Dennett, onhoudbaar zijn, omdat zij geen rekening houden met het feit dat dieren en mensen dynamische organismen zijn.

    et is een ongeloofkHetHet boek is oorspronkelijk opgezet als studieboek bij een multidisciplinaire cursus aan de Universiteit Utrecht, waar biologiestudenten enige filosofische grondslagen leren en studenten cognitieve kunstmatige intelligentie enige biologische grondslagen.


    Toch is het best leesbaar. Bepaalde onderdelen vond ik zeer boeiend geschreven, zowel naar inhoud als naar stijl. Natuurlijk is enige neurologische voorkennis wel noodzakelijk om alles goed te begrijpen. Ik heb er in elk geval zeer veel uit geleerd.

    De auteur is een ongelooflijk erudiet man, die zich in zijn betoog zeer strikt houdt aan wetenschappelijke criteria. Vaagheid en onduidelijkheid staan niet in zijn woordenboek, en worden telkens vertaald in concrete vraagstellingen en onderzoek.


    Er is een uitgebreide verklarende woordenlijst, en een dito literatuurlijst en trefwoordenregister.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het zelfgewilde einde van oude mensen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DRION, H., Het zelfgewilde einde van oude mensen. A’dam, Uitg. Balans, 2001 (3e aangevulde dr.), 141 pp. – ISBN 90 5018 170 8


    ‘De pil van Drion’: een geladen begrip dat de oud-hoogleraar burgerlijk recht niet eens zelf heeft gebruikt. Het is een beetje uit de actualiteit geraakt, zeker nu er in Nederland en België een euthanasiewet van kracht is. Maar daarmee is het probleem dat Drion aan de orde stelde helemaal niet opgelost, integendeel. Het duikt in een ander kleedje weer op, nl. in de kwestie van euthanasie bij dementerende mensen.


    Op 19 oktober 1991 publiceerde NRC Handelsblad een essay van H. Drion, Het zelfgewilde einde van oude mensen. In dit artikel bracht de auteur de wenselijkheid ter sprake om oude mensen de gelegenheid te geven – bij een arts – middelen te verkrijgen, waarmee zij op een moment dat hun zelf aangewezen voorkomt een einde aan het leven te kunnen maken, op een manier die voor henzelf en voor hun omgeving aanvaardbaar is.


    Drion sloot zich met deze publieke verkondiging van zijn opvatting aan bij een ontwikkeling in het denken over menselijk leven en dood in een vergrijzende maatschappij die getekend wordt door (medisch)-technische mogelijkheden die uniek zijn in de geschiedenis.

    Zijn mening haakte ook aan bij de (weinige) toen reeds bestaande publicaties, ook buitenlandse, ten aanzien van de morele, psychologische en wettelijke aspecten van zelfdoding. Op het specifieke punt van ‘zelfbeschikkingsrecht’ voor oude mensen was  Drion met zijn publicatie echter bij uitstek voorloper en kenner.

    Het essay deed een stroom van reacties losbarsten en resulteerde in talloze ingezonden en persoonlijke brieven, commentaren-, reportages en interviews.


    In dit dunne boekje zijn de belangrijkste stemmen verzameld die in die tijd als luide echo hebben geklonken op de uitdagende stem van de auteur. In de herdruk zijn een drietal later gepubliceerde artikelen opgenomen die de auteur belangwekkend genoeg vond om aan het boek toe te voegen.


    Deze teksten zijn van uiteenlopende lengte en strekking. Zij maken duidelijk dat er toen een begin van discussie op gang is gekomen over een beladen thema. Welk standpunt men als lezer ook inneemt tegenover de stelling van Drion, dit boekje is een gids om de eigen visie grondig te overdenken en te funderen. Ik kan mij voorstellen dat het onderwerp niet echt uitnodigend is, maar ik vind het een must voor iedereen die bewust wil leven en reflecteren op de dood, die voor iedereen op een bepaald moment realiteit wordt.


    Het onderwerp zal immers altijd actueel blijven. De argumenten pro en contra van toen zijn nog steeds geldig


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat vrouwen willen en mannen niet willen weten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    GURIAN, M., Wat vrouwen willen en mannen niet willen weten. (Vert. What Could He Be Thinking: How a Man’s Mind Really Works) Vianen/A’pen, The House of Books, 2004, 319 pp. – ISBN 90 443 0918 8


    “Dat is echt iets voor een man.” Of: “Typisch een mannenredenering.” Mutatis mutandis wordt hetzelfde over vrouwen gezegd.

    Blijkbaar voelen we intuïtief aan dat mannen en vrouwen niet alleen verschillend handelen maar ook anders denken en voelen. Toch is onze cultuur de laatste 30 jaar heel erg ‘gefeminiseerd’: de ideale mens is vrouwelijk geworden. We leven in een cultuur die op romantiek gebaseerd is en we denken in termen van het vervolmaken van intimiteit en nabijheid. Intimiteit van welk soort dan ook wordt altijd als middel tegen alle kwalen beschouwd. Maar toch blijkt de zogenaamd ‘nieuwe man’ geen succesnummer. Je ziet wel meer jonge vaders dan vroeger met kinderen zeulen, maar de taak- en tijdsverdeling in huishoudens ziet er in het algemeen nog hetzelfde uit als 20 jaar geleden.


    Dit boek gaat over de mannelijke hersenen en psyche. Gurian baseert zich in  gezins- en huwelijkstherapie op de inzichten uit de biologie over het verschil tussen vrouwelijke en mannelijke hersenen. Volgens hem brengt de biologie de menselijke natuur in kaart, en dus ook de vrouwelijke en de mannelijke. Hij noemt het laatste de ‘wetenschap van het man-zijn’. Die kan ons op het spoor brengen van de ‘mannelijke natuur’. Een hachelijke onderneming. Een beetje scepticus is meteen op zijn/haar hoede.


    Toch vind ik het uitgangspunt van Gurian terecht. Volgens hem is een van de grootste gevaren voor de man-vrouwrelatie en het huwelijk van tegenwoordig, dat onze populaire cultuur ideologieën over mannen en vrouwen huldigt die geen rekening houden met de biologie. Mannen en vrouwen zitten niet alleen anatomisch anders in elkaar, hun hersenen verschillen in bouw en werking. Deze verschillen komen tot stand onder invloed van seksespecifieke hormonen. Mannen en vrouwen denken en voelen anders omdat hun hersenen anders in elkaar zitten. Het laatste is ondertussen aangetoond door middel van hersenscans.


    In dit boek werkt Gurian deze stelling uit. De thema’s in volgorde van uitwerking: hoe zitten de mannelijke hersenen in elkaar, welke consequenties heeft dit voor de mannelijke psyche, welke invloed heeft dit voor de wijze waarop een doorsnee man omgaat met gevoelens, (vaste) relaties en vaderschap. Hij besteedt telkens ook aandacht aan wat hij ‘bruggenbreinen’ noemt: mannen die uitzonderingen vormen op de regel, de mannen die voldoen aan het beeld van de ‘moderne man’. Volgens Gurian blijven dat echter uitzonderingen.


    Wat mij in zijn zienswijze bijzonder heeft aangesproken is de theorie van de nabije afstand. In langdurige relaties zijn er natuurlijke ritmes voor verbinding en losmaking, die steunen op de werking van de hersenen en die we moeten respecteren. In de afgelopen 30 jaren ging men er stilzwijgend van uit dat stress verminderde door intimiteit en dat menselijke liefde erdoor toenam. Maar onderzoek van de hersenen wijst uit dat het natuurlijk patroon in menselijke relaties een ritmische afwisseling vertoont tussen verbinding en loslaten. Gurian noemt dit relationele intelligentie. Komen we te dicht bij elkaar dan ervaart het brein stress, raken we te ver van elkaar af, dan ervaart het brein ook stress. Het brein is op zoek naar evenwicht tussen nabijheid en afstand.

    Dit is trouwens in overeenstemming met observaties van baby’s. Er wordt  gemeenzaam aangenomen dat baby’s zich vooral hechten en nabijheid zoeken. Maar als je zo'n hummel goed observeert zie je toch ook zo’n patroon van afwisseling tussen nabijheid en contact zoeken en zich afwenden. De baby moet dan even tot rust komen. Als hij daarin verhinderd wordt gaat zo’n kind wenen. Dit is een uiting van stress.


    Een belangrijk verschil in de wijze waarop doorsnee mannen en vrouwen zich in relaties voelen en gedragen is, dat vrouwen eerder nabijheid zoeken en mannen geneigd zijn meer afstand te houden. Als we hiermee rekening houden, hebben we een veel grotere kans dat man-vrouwrelaties lukken. Gurian besteedt dan ook in elk hoofdstuk aandacht hoe vrouwen en mannen door het zorgvuldig hanteren van dat evenwicht kunnen komen tot een beter begrip voor elkaar.


    Bij de uitwerking van het thema heb ik een paar bedenkingen.

    In de eerste plaats ergerde ik me gaandeweg meer aan het onnauwkeurig gebruik van terminologie. Het is natuurlijk niet gemakkelijk om de complexe werking van de hersenen en het verband met gedrag in een dergelijk bestek exact weer te geven. Maar toch worden termen als brein en hersensysteem te slordig gehanteerd. Ten onrechte ‘psychologiseert’ Gurian biologische functies en processen. Dit geeft de indruk alsof de mens samenvalt met zijn hersenen, en suggereert een onverantwoord reductionisme. Op p. 229 zegt hij bijvoorbeeld: "Het menselijk brein heeft evenzeer behoefte aan onafhankelijkheid als aan afhankelijkheid." Het is echter niet het brein dat hieraan behoefte heeft, wel de mens. Het brein is ook niet op zoek naar een evenwicht tussen nabijheid en afstand (zie hoger), maar er zijn wel processen waarneembaar die wijzen op verhoogde stress wanneer er teveel van het ene of het andere is voor die specifieke mens.


    Een tweede bedenking gaat over de polarisatie van de behoefte aan intimiteit en afstand. Mannen mogen dan wel in doorsnee meer afstand willen dan vrouwen, het is net als bij de vele andere eigenschappen waarin ze van elkaar verschillen. Er zijn vrouwen die meer van afstand houden en mannen die zich beter voelen bij nabijheid. De sekse mag het gedrag van mensen wel in hoge mate bepalen, ze vallen er niet mee samen en zijn in de eerste plaats een individu met een eigen persoonlijkheid.


    Tenslotte heb ik moeite met de nadruk die gelegd wordt op de verantwoordelijkheid van vrouwen. Omdat vrouwen zich beter kunnen inleven in de gevoelswereld van andere mensen, zouden zij meer begrip moeten tonen en zich aanpassen. Vrouwen moeten volgens Gurian hun verwachtingen naar mannen op het gebied van verbondenheid en intimiteit bijstellen en zich voor deze zaken meer richten tot andere vrouwen. Daar zit wel iets in, maar het lijkt mij te eenzijdig. Als je dergelijke redenering doortrekt kom je tot uitspraken als: “Waarom zou ik moeite doen, ik ben nu eenmaal zo gemaakt.”


    Naarmate ik verder kwam in het boek kreeg ik steeds meer een déja-vu gevoel. Eenmaal de hoofdzaken uitgelegd, komt er eigenlijk niet veel nieuws meer. De basisinzichten worden alleen nog toegepast op de verschillende domeinen van het leven (van mannen). Een belangrijk gebied is hierbij onderbelicht gebleven: mannenvriendschappen. In het licht van recente onderzoeken lijkt mij dat een interessant en maatschappelijk relevant thema. Het is wellicht een goede zaak als ook mannen meer werk zouden maken van een sociaal netwerk ‘onder gelijken’, en dan niet alleen met professionele doeleinden. In niet-westerse culturen is dit gemeengoed. In onze maatschappij wordt dit vaak als achterhaald beschouwd, maar het kan man-vrouwrelaties wel minder beladen maken.


    De titel van de Nederlandse vertaling tenslotte is bijzonder slecht gekozen, en geeft helemaal niet weer wat in dit boek besproken wordt.

    Ondanks deze bedenkingen heb ik in dit boek veel geleerd. Vrouwen durven nogal eens meewarig doen over mannen en typisch mannelijke bezigheden, en die als onvolwassen bestempelen. Gurian geeft ons echter een ander beeld, menselijk, volwassen en bijwijlen ontroerend.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Magie van het gezond verstand
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    CHARPAK, G. & H. BROCH, Magie van het gezond verstand. Wetenschap, wonderen en paranormale verschijnselen verklaard. A’pen, Standaard Uitg., 2003, 199 pp. – ISBN 90 581 4005 9

    Mensen zijn al altijd gefascineerd geweest door de wonderbaarlijke wereld waarin het lot hen heeft geworpen. Ze leren dat universum gaandeweg kennen en er vat op te krijgen door overtuigingen, godsdiensten, filosofieën en wetenschappen te construeren.

    Uiteindelijk is echter alleen de wetenschap in staat gebleken ons een betrouwbaar beeld te geven van de wereld waarvan wij deel uitmaken. Toch roept het duizelingwekkende tempo waarin wetenschappelijke ontdekkingen en hun toepassingen elkaar opvolgen bij velen negatieve reacties en weerstand op. Die vijandigheid wordt ingegeven door een helaas soms terechte apocalyptische voorspelling van sommige gevolgen van de wetenschappelijke vooruitgang. Maar de ingeboren drang van mensen om vast te houden aan niet-wetenschappelijke denkbeelden zorgt evenzeer voor problemen. Wetenschappelijke onwetendheid leidt tot irrationele beslissingen, die ook rampzalige gevolgen kunnen hebben. Ook ideologische vooringenomenheid kan leiden tot verbluffende verdraaiingen van de werkelijkheid.

    Charpak, Nobelprijswinnaar natuurkunde 1992,  en Broch, docent aan de universiteit van Nice, zijn beide natuurkundige. Zij willen met dit boek een ‘eye-opener’ leveren en door de magie van het obscurantisme te ontsluieren meewerken aan een mentaliteitsverandering. Wetenschappelijke onwetendheid is immers een lucratieve bron van bijgeloof en bedriegerij.

    In hun boek tonen zij aan dat de uitbaters van de occulte wereld niets anders doen dan gebruik maken van natuurlijke fenomenen, die de gewone mens echter niet doorziet. Zij ontmaskeren de trucs van illusionisten en fakirs, van astrologen, van zogenaamd paranormaal begaafden en goeroes. Ze hebben het ook over de moedwillige verdraaiing van de werkelijkheid door machthebbers en invloedrijke bewegingen (bv. de ecologische beweging).

    Zelfs voor wie sceptisch is ingesteld en niet bereid in de val te lopen, is het zeer boeiend kennis te maken met het vernuft van deze mensen om anderen te misleiden en te bedriegen.

    Het boek leest zeer vlot. Toch zitten er hier en daar slordigheden in, en gaan de auteurs veel te snel over verschijnselen die toch vragen oproepen.

    In de bijlagen zijn een paar interessante voorbeelden opgenomen van kansberekening. Dit zou volgens de auteurs moeten deel uitmaken van het basispakket wiskunde in het onderwijs. Ik ben het hiermee volledig eens. 

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het rijk van de angst
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BARBER, B., Het rijk van de angst. Oorlog, terrorisme en democratie. (Vert. Fear’s Empire. War, Terrorisme and Democracy) A’dam, Ambos/Anthos, 2003, 256 pp. – ISBN 90 7634 173 7


    Met de herdenking van de 5e verjaardag van de aanslag op het WTC te New York is dit boek van Barber weer verbazend actueel. In feite is er sedert de publicatie ervan, nu 3 jaar geleden, nog nauwelijks iets veranderd. De VS blijven het wereldterrorisme op dezelfde manier bestrijden als ze sinds 9 september 2001 hebben gedaan: door middel van preventieve oorlog tegen soevereine staten (Afghanistan, Irak). Toch is dat volgens Barber de slechtste manier om het terrorisme te bestrijden.


    Terrorisme is immers niet gebonden aan een staat, ook als die direct of indirect steun verleent. Terrorisme beweegt zich in een wereld van wederzijdse afhankelijkheid soepel tussen en door staatsgrenzen heen.

    Bovendien is het belangrijkste wapen van het terrorisme de angst. Terroristen die anders geen enkele macht kunnen uitoefenen hebben zich in de verbeelding van de Amerikanen genesteld door in elke uithoek ervan angst te zaaien. Terreur heeft succes door de dreiging die ervan uitgaat, en minder door wat er feitelijk wordt bereikt. Angst zorgt juist voor verveelvoudiging en vergroting van terroristische aanslagen, die op mondiaal niveau weinig voorkomen en minder beduidend zijn dan het jaarlijks dodental in het verkeer of het aantal huis- en tuinongelukken.

    Toch heeft Amerika door de wijze van aanpak van het terrorisme juist de angst opgeroepen en versterkt die het belangrijkste wapen van het terrorisme is. De leiders tonen een roekeloze strijdbaarheid, die de VS maakt tot een rijk van de angst van veel ontzagwekkender proporties dan de terroristen zich maar kunnen voorstellen.


    Om het wereldwijde terrorisme te bestrijden is preventieve democratie volgens Barber een veel betere strategie. Hij stelt met klem dat terrorisme moet bestreden worden, maar dan niet door een oorlog te voeren tegen soevereine staten, hoe slecht die ook functioneren.


    In een eerste deel van zijn boek legt hij uitvoerig uit wat het begrip preventieve oorlog inhoudt, hoe deze de belangrijkste strategie is geworden van de leiders van de VS, en wat hiervan de nadelige gevolgen zijn voor het Amerikaanse volk, voor de wereldpolitiek en de positie van de VS. De VS leggen met de preventieve oorlog hun dictaat op aan een internationale gemeenschap, en overtreden daarmee flagrant de afspraken en wetgeving die de wederzijdse afhankelijkheid van staten waarborgen. Dit dictaat noemt hij de Pax Americana. Door een unilaterale interventie zonder overleg met de internationale patners (de VN), hebben de VS zich eigenlijk buiten de internationale rechtsorde geplaatst. Het is logisch dat de andere staten dit niet nemen.


    Een interessant hoofdstuk in dit deel gaat over de achtergronden van deze visie. De VS hebben zich lang afzijdig gehouden van de internationale politiek, en hebben voor zichzelf een mythe gecreëerd van exceptionalisme, een eiland van onschuld en deugdzaamheid. Dit is overigens herkenbaar bij elk volk dat zichzelf als uitverkoren beschouwt, en geeft aanleiding tot een arrogante bekeringsijver die door anderen niet in dank wordt afgenomen. Dit leidt natuurlijk tot een onterechte polarisatie: de as van het kwaad.


    In het tweede deel bespreekt Barber hoe de preventieve democratie het terrorisme veel efficiënter en duurzamer kan bestrijden, doordat de wortels ervan worden aangepakt. Het installeren van een instant-democratie door middel van een militaire interventie is weggegooid geld, want kan niet werken.

    Een democratie is geen importartikel, kan niet opgelegd worden, maar moet geleidelijk uit het volk zelf groeien. Mensen moeten in staat worden gesteld hun lot in eigen handen te nemen. Dit kan volgens hem door initiatieven hiertoe te ondersteunen. In plaats van miljarden uit te geven aan militaire operaties die alleen maar weerstand van de bevolking oproepen, moeten veel meer uitgaven gaan naar de uitbouw van degelijk onderwijs en gezondheidszorg. Mensen worden immers niet als burger geboren, maar moeten daartoe worden gevormd, opgeleid.

    Barber pleit voor een versterking van de internationale organisaties als de VN, omdat alleen de erkenning van wederzijdse afhankelijkheid van de staten een werkelijke democratie kan realiseren. Een democratische staat is alleen levensvatbaar wanneer zij omringd en ingebed is in andere democratische staten. Een democratisch eiland werkt niet.

    In zijn betoog hekelt hij ook het feit dat de VS met hun politiek in feite vooral het neo-liberale vrije marktkapitalisme ondersteunen en exporteren, wat opnieuw begrijpelijke weerstand oproept.


    Zoals in zijn vorige werk, ontpopt Barber zich ook in dit boek als een democraat in hart en nieren. Het is zeer degelijk gedocumenteerd en leest heel vlot. Een aanrader.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lichaam en eigendom
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DICKENSON, D., Lichaam en eigendom. (Vert. Why We All Have ‘Feminised’ Bodies Now: the Ethics, Law and Politics of Human Tissue). A’dam, Uitg. Boom, 2006, 102 pp. – ISBN 90 8506 282 9


    Donna Dickenson kreeg in 2005 de vierde Spinozalens, een belangrijke Europese tweejaarlijkse prijs op het gebied van de humane wetenschappen. Deze onderscheiding wordt verleend aan een denker die een belangrijke bijdrage levert aan de kritische reflectie en het publieke debat omtrent grote normatieve kwesties in onze maatschappij.

    De Amerikaans-Engelse ethica is heeft belangrijk werk verricht over de ethische en politiek-filosofische betekenis van eigendom en over complexe bio-ethische kwesties rondom risico en toeval in het medisch handelen.


    Zij hanteert veelzijdige invalshoeken en methodes voor het ontwikkelen van haar denkbeelden. Belangrijke thema’s in het werk van Dickenson zijn verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid en aandacht voor kwetsbare groepen. In haar werk buigt ze zich over de inconsequenties en onrechtvaardigheden in het recht en in de antwoorden die door de medische ethiek worden gegeven.

    Bijzondere aandacht geniet de positie van de vrouw, en haar eigendomsrecht in het algemeen en in het bijzonder over haar lichaam. De laatste jaren is er immers veel te doen over stamceltechnologie, maar wordt er nauwelijks aandacht besteed aan het feit dat de benodigde eitjes door vrouwen worden gedoneerd, en dat zij hiervoor inspanningen moeten doen en gezondheidsrisico’s lopen.


    In het boekje is, naast een interview met Donna Dickenson en een impressie van een ontmoeting, ook een essay van haar hand opgenomen. Hierin stelt zij dat het lichaam van de mens gefeminiseerd is. Zij bedoelt hiermee dat nu ook het mannenlichaam, net als eeuwenlang en in veel samenlevingen het vrouwenlichaam, onderworpen dreigt te worden aan eigendomsrechten. Immers, DNA is niet geslachtsgebonden, alsook organen. Die dreigen verkwanseld te worden aan de markt en gecommercialiseerd. Hiertegen verzet zij zich met klem, en maakt hiervoor gebruik van de inzichten die de feministische beweging biedt. Zij pleit voor het eigendomsrecht als een bundel rechten, die telkens opnieuw geëvalueerd dienen te worden, in functie van de relatie van de persoon tot het goed. Tot slot besteedt zij ook speciale aandacht aan de positie van de vrouw. Commercialisering dreigt voor alle lichamen, maar die van vrouwen lopen het grootste risico.


    Dickenson is een veelzijdige filosofe met groot vakmanschap. Zij schrijft ook gedichten waarin zij haar ervaringen en ideeën over menselijke relaties tot uitdrukking brengt. Aan het slot zijn drie gedichten van haar opgenomen.

    Dit dunne en makkelijk leesbare boekje is een uitnodiging om zich verder te verdiepen in het omvangrijke werk van een filosofe die, net als Spinoza, de filosofie relevant wil maken voor de wereld. Jammer dat verder geen werk van Dickenson in het Nederlands is vertaald. Dit zou werkelijk een aanwinst zijn.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verhalen presenteren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    OOSTERHOUT, B., Verhalen presenteren. De kunst van het vertellen. Rijswijk, Uitg. Elmar, 1999, 115 pp. – ISBN 90 389 0856 3


    Mensen vertellen elkaar verhalen. Het is een sociale activiteit die al sinds mensenheugenis wordt bedreven. Verhalen vertellen past binnen een orale traditie, en heeft daarin verschillende functies. Als het vertellen van verhalen een culturele activiteit is wordt het kunst. Het boek richt zich vooral op het laatste: de kunst van het vertellen, als een theatervorm dus.

    Oosterhout begint zijn verhaal in het eerste hoofdstuk met een theoretisch kader van alle begrippen die voor het vertellen van belang zijn. Hij maakt hiervoor gebruik van de theaterwetenschap, de communicatiewetenschappen en de semiotiek.

    In de volgende hoofdstukjes bespreekt hij telkens een aspect van de opbouw van een vertelvoorstelling. Daarin worden vooral de technieken behandeld en de keuzes die daarvoor gemaakt moeten worden.


    Wie vooral belangstelling heeft voor het schrijven van verhalen komt aan zijn trekken in het 5e hoofdstuk. Daarin zijn de keuze en de structuur van het verhaal aan de orde.

    Het voorlaatste hoofdstuk is gericht tot vertellers in een niet-theatrale context, in het onderwijs of een lezing. Hier worden suggesties gegeven om een inhoud al vertellend op een boeiende manier over te brengen.


    Als afsluiter krijgt de lezer 25 speloefeningen, opgesteld voor de professionele vertelkunst, maar evenzeer bruikbaar voor opleidingssituaties (bijvoorbeeld supervisie).

    Oosterhout studeerde Nederlands, theaterwetenschappen en psychologie, schreef verschillende sprookjesboeken en is zelf werkzaam als verhalenverteller. Hij heeft zich goed gedocumenteerd, en verwijst naar werken die ook voor schrijvers interessant zijn. Er is een uitgebreide begrippenlijst opgenomen en een notenlijst.


    Dit is een tegelijk handig en handzaam boekje. In een zeer kort bestek worden op een heldere wijze de belangrijkste aspecten van het vertellen voorgesteld. Het is makkelijk mee te nemen en door de inzichtelijke structuur en de korte hoofdstukjes vlot door te nemen. Wie dieper wil graven kan beroep doen op de literatuurlijst.

    Het is een aanrader voor al wie zijn gehoor wil boeien.


    ©  Minervaria


     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De emotiemarkt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    PIËT, S., De emotiemarkt. De toekomst van de beleveniseconomie. Pearson Education Benelux, 2004 (5e dr.), 264 pp. – ISBN 90 430 0805 2


    In het kielzog van de 3 klassieke golven in de ontwikkeling van onze maatschappij, die de econoom Alvin Toffler voorspelde, is een vierde golf ontstaan, die van de belevenismaatschappij. Op deze vierde golf heeft zich inmiddels een serieus aandeel van de economie geënt, in de arbeidsmarkt, de handel en de productie.


    De beleveniseconomie omvat alle producten en dienstverlening die gericht zijn op bevrediging van onze emotionele behoeften, als groep of als individu. Die bevrediging heeft de economie altijd onrechtstreeks geleverd, maar in de belevenismaatschappij is ze kernactiviteit geworden. Economische activiteiten zijn zich vooral gaan concentreren op het leven als een plezierlaboratorium, een ‘funlab’. Plezier wordt gelijk gesteld aan geluk, en dat kan je kopen: weelderige vakantiebestemmingen, dolce farniente, hippe kledij, spanning en kicks, cosmetische retouches, wellnessproducten.


    De belevenismarkt doet primair een beroep op de consument als impulsief en emotioneel reagerend wezen. Maar de fun is volgens Suzanne Piët slechts betrekkelijk, zelfs dodelijk vervelend en beangstigend. Juist hierdoor zal de beleveniseconomie zich echter verder ontwikkelen en nieuwe facetten laten zien.

    In haar boek gaat ze na hoe dat komt, hoe deze economie zich manifesteert en ontwikkelt en wat de gevolgen zijn voor mensen en de maatschappij. Zij signaleert ook nieuwe tendensen en suggereert hoe de markt daarop kan inspelen. Zo sluit ze aan bij de meest recente studies over de jacht van de moderne mens naar geluk.


    Een van de belangrijkste motoren van de beleveniseconomie is de idee dat alles maakbaar is. De mythe van de maakbaarheid wordt ondersteund door de meest diverse wetenschappelijke ontwikkelingen. In tegenstelling tot voorgaande tijden is de rijke Westerse mens niet meer onderworpen aan het lot of de Goddelijke voorzienigheid, maar heeft hij zijn geluk zelf in handen. Zo wordt hem althans voor ogen gehouden. De mens van nu mag dus niet alleen gelukkig zijn, hij moet het nu ook.


    Bovendien is de Westerse mens doordrongen van het idee van individuele vrijheid. Gelukkig zijn hangt dus niet meer af van toeval of anderen. Nee, het is een persoonlijk levensproject geworden, en daarvan hangt de persoonlijke identiteit af. Wie desondanks niet gelukkig is, wordt ervan verdacht niet de juiste stappen te zetten, en gefaald te hebben. De belevenisconsument wordt dus verantwoordelijk geacht voor zichzelf en zijn geluk en is doodsbang daarin te mislukken.


    Dit leidt tot paradoxale toestanden, waarop de belevenismarkt telkens een koopbaar antwoord biedt: weelde en nietsdoen tegenover spanning en kicks (druk, druk , druk), maakbare echtheid, een virtuele werkelijkheid. De beleveniseconomie is daardoor vooral gericht op uiterlijkheden, die de mens echter steeds verder van het ware geluk afleiden. Want het soort geluk dat de emotiemarkt biedt is slechts een illusie, een kortstondige bevrediging. Daarna moeten we weer op weg. Piët noemt deze vorm de kindfase.


    Toch is er in deze tendens stilaan een kentering merkbaar. Er is momenteel een onderstroom van ontevredenen, die hiertegen in opstand komen en zich afkeren van de uiterlijkheden. Er wordt weer geroepen om waarden en normen enerzijds (de verrechtsing), anderzijds zie je steeds meer idealen ontstaan gericht op duurzaamheid en verbondenheid. Men wil weer iets doen voor anderen, voor Het Goede Doel (bijvoorbeeld iets kopen waarvan de opbrengst voor een deel naar minder fortuinlijke mensen gaat) en ervaart dat dit meer zin geeft aan het leven.


    Deze overgangsfase noemt Piët de adolescentenfase van de beleveniseconomie.

    Deze moet volgens haar uitmonden in een volwassen fase, waarin mensen zich weer volop bewust worden dat echt geluk alleen mogelijk is in samenhang met pijn en lijden. Geluk kan men alleen ervaren wanneer men ook bereid is om te los te laten en te aanvaarden dat het leven niet volmaakt is en kan zijn. Zij pleit ook voor een opwaardering van de passie: het opgaan in een doel buiten jezelf is de beste weg voor het ervaren van geluk. Dit kan door middel van werk maar ook door de dienst aan anderen, door vriendschap, betekenis, trouw, nodig hebben en helpen.


    Volgens Piët moet de belevenismaatschappij daar naartoe. Je kan je dan wel de vraag stellen in hoeverre er dan nog van beleveniseconomie of –maatschappij sprake is. Op deze vraag gaat zij echter niet in.


    Dit is overigens een belangrijke bedenking bij dit boek. Ik kan mij erg goed vinden in haar analyse van de huidige economische tendensen. Ze zijn heel herkenbaar en in het boek gedetailleerd uitgewerkt en zeer degelijk geïllustreerd. Maar de auteur beperkt zich tot beschrijvingen en bespiegelingen. Ik mis een werkelijke kritiek op het principe van de beleveniseconomie, die uitgaat van het betalen voor de bevrediging van onze emotionele behoeften. Kan je duurzaamheid en verbondenheid echt verwerven door iets te kopen voor Het Goede Doel? Moet de consument weer betalen voor begeleiding naar een volwassen ingesteldheid tegenover geluk? Piët beperkt er zich toe te stellen dat er weer markten zijn, die eventueel nog braak liggen (cf. Hoofdstuk 8 De nieuwe belevenismarkt).


    Een andere bedenking gaat over de structuur. Haar betoog is moeilijk te volgen, de gedachtegang niet echt duidelijk, en ze verliest zich vaak in details. De wens volledig te zijn brengt haar vaak van de hoofdweg af. Ze maakt regelmatig zijsprongetjes, en moet dan met een kunstgreep zichzelf en de lezer weer op het spoor brengen.

    In de laatste hoofdstukken is niet duidelijk of de auteur nu nog bezig is met analyseren, dan wel met counseling. Het boek heeft op het einde iets weg van zelfhulplectuur, met adviezen over hoe het geluk beter te bereiken valt en hoe om te gaan met lijden en onvolmaaktheden. Ligt daar volgens haar dan weer een markt?


    Voor wat het begrippenkader betreft: de termen beleveniseconomie, -maatschappij en -markt mochten duidelijker afgelijnd zijn. Ze worden nu nogal eens door elkaar gebruikt.

    Positieve aspecten zijn dan weer de grondige documentatie, de uitgebreide bronnenlijst en een handig register.


    Wie genoegen neemt met een kennismaking en meer dan oppervlakkig beeld van de beleveniseconomie komt zeker aan zijn trekken, wie het echt wil bestuderen heeft er een kluif aan.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het universum in een atoom
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Z.H. de DALAI LAMA, Het universum in een enkel atoom. Waar wetenschap en spiritualiteit elkaar raken. (Vert. The universe in a single atom) Utrecht/A’pen, Kosmos Z&K (Servire), 2006, 191 pp. – ISBN 90215 8404 2.


    De Dalai Lama is zelf niet wetenschappelijk geschoold, maar heeft wel veel belangstelling voor de wetenschap. Zijn wetenschappelijke kennis heeft hij uit de lezing van wetenschappelijke artikelen en contacten met belangrijke wetenschappers. Tussen essentiële boeddhistische begrippen en belangrijke wetenschappelijke ideeën zijn er volgens hem veel parallellen.

    Dit boek, zegt hij, gaat over het pad dat voor hem leidde tot het ontdekken van de wereld en de prachtige dingen die ze te bieden heeft. De wetenschap is ongelooflijk belangrijk in onze moderne wereld, zij regeert onze wereld. De grote verdienste van de wetenschap is dat zij op een geweldige manier kan bijdragen aan de verlichting van het fysieke lijden van mensen. Toch is het zo dat, zelfs in landen die op wetenschappelijk gebied het hoogst ontwikkeld zijn, mensen nog steeds lijden, vooral op het emotionele en psychische vlak.


    In het boeddhisme is het hoogste spirituele ideaal dat je mededogen aankweekt voor alle levende wezens en naar allerbeste weten en kunnen werkt voor hun welzijn. De Dalai Lama stelt dus de vraag hoe we de prachtige ontwikkelingen van de wetenschap op altruïstische en meedogende wijze kunnen in dienst stellen van de mensheid en van de andere levende wezens met wie we deze planeet delen. Daaraan ontbreekt het zo vaak in onze moderne wereld.


    Heeft ethiek een plaats in de wetenschap? Volgens de Dalai Lama wel. Ten eerste kan de wetenschap ten goede en ten kwade worden aangewend. Ten tweede hebben wetenschappelijke ontdekkingen invloed op hoe wij de wereld en onze plaats daarin zien. Dit heeft gevolgen voor wat we doen.

    Op bladzijden 106-107 zegt hij hierover: "(...) juist omdat (de wetenschap) zo'n gezaghebbende plaats in de menselijke samenleving inneemt, (is het) heel belangrijk dat wetenschappers zich van hun macht bewust zijn en daarvoor ook de verantwoordelijkheid nemen. De wetenschap moet corrigerend optreden ten aanzien van gangbare misvattingen en verkeerde toepassingen van ideeën die voor de wereld en de mensheid desastreuze gevolgen kunnen hebben."


    In dit boeiende boek maakte ik kennis met belangrijke boeddhistische filosofieën, o.a. de intrigerende leer van de leegte. De Dalai Lama vergelijkt de verschillende boeddhistische filosofieën met de bevindingen van de empirische wetenschap. Thema’s die aan de orde komen zijn de oorsprong van het heelal, de aard van het bewustzijn, de evolutie van de soorten en genetische manipulatie.


    Ik heb daardoor meer inzicht verworven hoe de boeddhistische leer vaak verkeerd begrepen en misbruikt wordt door Westerse esoterische scholen, die tegelijk wetenschappelijke verworvenheden negeren en verwerpen. Dit doet de Dalai Lama helemaal niet. Hij getuigt van een bijzonder open houding tegenover de wetenschap en de relatie met spiritualiteit. Spiritualiteit moet worden aangepast aan de inzichten en ontdekkingen van de wetenschap. Als dit niet gebeurt dan leidt dit tot fundamentalisme. Anderzijds meent hij dat de wetenschap en wetenschappers zich bewust moeten zijn dat zij geen wereldbeeld kunnen baseren op de wetenschap of daarmee alle wereldproblemen afdoend kunnen oplossen.


    Ondanks de soms moeilijke materie slaagt de Dalai Lama erin om die op een inzichtelijke wijze te presenteren. Het boek leest vlot en is onderhoudend geschreven, met de zin voor relativering en mildheid die hem eigen is.

    Een echte aanrader.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Filosofen van nu
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FEARN, N., Filosofen van nu. Nieuwe antwoorden op de oude vragen. (Vert. 2005 Philosophy: The Latest Answers to the Oldest Questions) A’dam, Anthos, 2006, 239 pp. – ISBN 90414 0690 5


    Het lijkt wel alsof er in de filosofie geen baanbrekende ontwikkelingen te bespeuren vallen. Eeuwenlang hebben filosofen het gedachtegoed van hun illustere voorgangers bewerkt en herkauwd. Maar nu lijkt er zich in de filosofie een restauratie voor te doen, dank zij nieuwe technieken voor het analyseren van redeneringen, nieuwe denkbeelden en nieuw materiaal geleverd door de wetenschap.


    In dit boek wil Nicholas Fearn de staat van de hedendaagse filosofische kunde beoordelen. Hij plaatst de recente verrichtingen op de meest controversiële gebieden in een breed perspectief en onderzoekt nieuwe benaderingen van problemen die in de oudheid voor het eerst aan de orde werden gesteld. Hij wil daarmee een balans opmaken van de Westerse filosofie aan het begin van de 21e eeuw.


    Hiervoor heeft hij meer dan dertig van de toonaangevende deelnemers aan de centrale debatten uit de diverse delen van de wereld geïnterviewd. Een titanenwerk!

    Volgens hem is de filosofie een postheroïsch tijdperk binnen getreden. De rol van genieën is afgenomen. Filosofen van vandaag zijn bescheidener. Ze hopen onze kennis stukje bij beetje te vergroten, waarbij ze voortbouwen op elkaars verrichtingen en zich laten inspireren door nieuwe inzichten in mens- en natuurwetenschappen.


    Dit is zowel bevredigend als frustrerend. Zodra we zoveel over een bepaald onderwerp te weten zijn gekomen, dat we de eraan verbonden vragen op een systematische wijze kunnen benaderen, wordt die inhoud overgebracht naar een nieuwe map met een nieuw opschrift. Dan wordt de oorspronkelijke filosofie wetenschap. Zo zijn nagenoeg alle wetenschappen ontstaan. De filosofie bestrijkt dus de domeinen van het niet-weten, de geschiedenis van de filosofie is die van het “weten”. Veel filosofische problemen van vandaag zijn onoplosbaar omdat we niet beschikken over het instrumentarium om ze te doorgronden en op te lossen.

    Nog in het voorwoord, dat eigenlijk als inleiding fungeert, geeft Fearn een interessant overzicht van 5 grote omwentelingen in het Westerse filosofisch denken vanaf de 5e/6e eeuw vC.


    Hierna bespreekt Fearn in drie hoofdstukken evenveel filosofische vragen waarop de wetenschap ons het antwoord voorlopig schuldig blijft. Hij heeft zich hiervoor geïnspireerd op de drie grote vragen van Kant: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Waarop mag ik hopen?

    De vragen van Fearn luiden: Wie ben ik? Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Elk van deze vragen bevat een aantal thema’s, waarop de geraadpleegde filosofen verschillende antwoorden formuleren. Uit de grabbelton: het zelf, de vrije wil, taal en denken, postmodernisme, moreel geluk, de zin van leven en dood. Stuk voor stuk boeiende en intrigerende vraagstukken, die door Fearn zo inzichtelijk mogelijk worden voorgesteld en uitgebeend. Hij getuigt daarbij van een gedegen kennis van de verschillende klassieke en moderne filosofische stromingen. Voor de lezer, die daar niet over beschikt, is het niet altijd eenvoudig om het betoog te volgen.


    Dit boek heeft een ongelooflijk rijke inhoud, en is onmisbaar voor wie op de hoogte wil zijn van de stand van zaken in de moderne filosofie. Maar het is, in tegenstelling tot wat op de achterflap wordt beweerd, zeker geen gemakkelijke lectuur.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van Venus tot Madonna
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    van der MEER, A., Van Venus tot Madonna. Een verborgen geschiedenis. Den Haag, Uitg. Synthese, 2006, 495 pp. – ISBN 90 6271 994 5


    Het hoofdthema van dit boek is de speurtocht naar de verborgen vrouwelijke kant van God, de verborgen moeder. Annine van der Meer is ervan overtuigd dat de oermens een moedergodin vereerde, symbool voor het leven en de vruchtbaarheid. Deze moedergodin is echter doorheen de millennia steeds meer achteruitgeschoven en tenslotte vervangen door mannelijke goden. Toch is de verborgen moeder nog aanwezig in de vrouwelijke symbooltaal, zowel in religieuze geschriften als in beeld en kunst.


    Met deze stelling staat zij zeker niet alleen. Archeologische vondsten van een immense hoeveelheid vrouwelijke kunst wijzen ook in die richting. Die zijn door mannelijke archeologen vaak erotisch en seksueel geïnterpreteerd. Toch zijn er talrijke aanwijzingen dat het hier gaat om vruchtbaarheidssymbolen. Volgens van der Meer stond in het leven en bewustzijn van de oermens het vrouwelijke centraal. Vruchtbaarheid, zwangerschap, liefde voor het leven worden gesymboliseerd in de moedergodin. Dit leert ons de symbolische antropologie. Die gaat ervan uit dat dezelfde symbolen in verschillende culturen een gelijke betekenis hebben. Ik denk dat dit een zeer zinvol uitgangspunt is.


    In haar boek maakt van der Meer een soort inventaris op van de archeologische vondsten die ons vertellen dat de godsdienst van de prehistorische mens een vrouwelijke godin centraal stelde. Zij exploreert hiervoor zeer verscheidene culturen en vindplaatsen en wijst op de parallellen daartussen. Haar boek is chronologisch opgebouwd: van het hoogtij van de moedergodin over de geleidelijke verdringing tot de vervanging van haar belang en functies in het late jodendom en het christendom.


    Er zijn inderdaad voldoende aanwijzingen dat Annine van der Meer gelijk heeft met haar stelling. Ze getuigt van een gedegen kennis van de godsdiensten van oude volkeren uit de geschiedenis. Er wordt mooi beschreven hoe de moedergodin uit het zicht is verdwenen en slechts cryptisch is overgebleven in de latere teksten. Ik vond het deel over de bijbel en de latere uitwerkingen van het vrouwelijke element in de gnosis zeer leerrijk. Het was ook een boeiende kennismaking met de rijke symbooltaal van de (prehistorische) mens.


    Annine van der Meer is godsdiensthistoricus en theoloog. Zij heeft de god-moeder jarenlang bestudeerd. Ik had van dit boek dan ook een veel diepgaander en meer samenhangend betoog verwacht. Het heeft mij echter in heel wat opzichten teleurgesteld.

    Allereerst hangt zij een geïdealiseerd beeld op van het ‘moederland’. Zij spreekt over vrede, gelijkwaardigheid, partnerschap en ‘gouden tijden’. Het is de vraag of het hier niet vooral gaat om ‘wishful thinking’, want daar is geen bewijs voor.

    Het betoog blijft hoofdzakelijk beschrijvend. Het boek levert vooral een compilatie van gegevens, maar ik had graag gelezen hoe zij verklaart dat de vrouwelijke elementen in godsdienst en cultuur geleidelijk zijn verdrongen door mannelijke invloeden. Waar zij toch verklaringen geeft, zijn die op zijn minst discutabel. Volgens mij beschouwt ze veronderstelde betekenissen te snel als bewezen, en legt ze ten onrechte verbanden op basis van metaforen en associaties. De historische onderbouwing van haar stellingen roept op verschillende plaatsen vragen op.


    Een thematische uitwerking van het onderwerp was veel interessanter geweest dan een historisch-geografische, en had geleid tot meer diepgang. Hoe verder je in het boek komt, hoe meer je een déja vu-indruk krijgt. Gaandeweg kan je grote delen gewoon overslaan zonder iets essentieels te missen omdat er ontzettend veel herhaald wordt.

    Volgens mij poneert ze hypothesen al te vlug als zeker: ze schrijft verschillende malen zelfs letterlijk “het kan niet anders”. Zij maakt ook onvoldoende onderscheid tussen waarheid en fictie. Symboliek wordt te vaak gebruikt als bewijs voor vaststellingen.


    Ook op het vlak van vormgeving heb ik een aantal bedenkingen. De structuur van het betoog is niet ordelijk en de volgorde van de onderdelen niet logisch. Daardoor leest de tekst niet prettig. Een consequent gebruik van de onvoltooid tegenwoordige tijd, ook voor het verleden, werkt verwarrend. Als lezer moet je dan maar zelf de werkelijke tijd van de beschreven gebeurtenis invullen. Door het gebruik van superkorte nevengeschikte zinnen gaat de samenhang in de tekst vaak verloren.

    De indeling is slordig opgevat. Zij koos voor een decimale indeling, die echter inconsequent wordt gebruikt en soms onvolledig is ingevuld. De gebruikte lettertypes zijn niet functioneel.


    Tenslotte vind ik het zeer onhandig dat de voetnoten niet in het boek zelf staan maar alleen op internet te vinden zijn. Dit laat niet toe om tijdens de lezing de aanvullingen en onderbouwingen makkelijk na te lezen en te verifiëren.

    Over hetzelfde, overigens zeer interessante, thema had Annine van der Meer een werk kunnen afleveren met meer diepgang en betere leesbaarheid.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een heel klein beetje oorlog
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DE SOIR, E., Een heel klein beetje oorlog. Omgaan met traumatische ervaringen. Tielt, Lannoo, 2006, 323 pp. – ISBN 90 209 6517 4


    Het zal je maar overkomen: je raakt betrokken bij een brand, een ernstig ongeval, een overval. Op een dergelijke niet-normale gebeurtenis reageren mensen normaal: ze raken in shock en houden er naderhand meer of minder traumatische herinneringen aan over. Om de soms zeer ingrijpende gevolgen van dergelijke ervaringen te beperken, dienen mensen deskundig opgevangen te worden. Bij zo’n schokkende gebeurtenis zijn altijd twee partijen betrokken: de getroffenen en de hulpverleners. Dit boek richt zich tot beide.


    Erik De Soir is de grondlegger van de FiST of het Fire-Fighter Stress Team. Hij heeft een jarenlange ervaring als crisispsycholoog. Dit boek is gericht aan mensen die door een traumatische ervaring zijn getroffen en ook aan de hulpverleners.


    De uitgangsvraag luidt: hoe kan je jezelf of andere mensen helpen bij de doorwerking van traumatische ervaringen? Tijdige goede opvang door niet-professionelen is immers goud waard. Getroffenen én hulpverleners zijn het best geholpen met natuurlijke opvang, die meestal voorhanden is in hun natuurlijke omgeving. Fouten die gemaakt worden in de eerste momenten na de confrontatie met een emotioneel schokkende gebeurtenis, blijven dikwijls nog zeer lang hun negatieve invloed op de getroffenen uitoefenen en leiden tot buitensporige en oppervlakkig beschouwd onbegrijpelijke gedragingen.


    Meteen wil de auteur wil ook de psychologische begeleiding bij dergelijke gelegenheden relativeren en demystificeren. De plaats van professionele hulpverleners is niet in de eerste lijn.

    Dit boek geeft een kort overzicht van de verschillende vormen van crisisopvang bij getroffenen en hulpverleners. Het omvat drie delen.

    In het eerste deel staat De Soir stil bij de effecten van emotioneel schokkende en/of traumatische gebeurtenissen en interventies en de wijze waarop ze soms moeilijk bespreekbaar zijn.

    Het tweede deel gaat uitvoerig in op het verwerken van een traumatische ervaring. Die kan je vergelijken met een ingewikkelde puzzel, die rustig met alle betrokkenen weer in elkaar gelegd moet worden. Dit is zowel een cognitief als emotioneel proces. In het boek worden de belangrijkste methodes hiervoor inzichtelijk voorgesteld en uitgewerkt.

    In het derde deel tenslotte wordt de methode van psychologische debriefing, specifiek voor hulpverleners, voorgesteld en besproken. In dit deel wordt de nadruk gelegd op collegiale ondersteuning, een waardevolle invalshoek en methode die ook in andere werksituaties haar sporen heeft verdiend maar nog te weinig wordt aangewend.

    Vijf waardevolle bijlagen en een uitgebreide bronnenlijst completeren het boek.

    I

    k heb het geluk gehad tot nu toe weinig ingrijpende traumatische ervaringen mee te maken. Daarom was de inhoud van dit boek vrij nieuw voor mij en meteen heel leerrijk. In de eerste plaats heb ik kennis gemaakt met een aantal begeleidingsmethodes bij crisissituaties. Zij waren mij niet geheel onbekend, want elementen ervan worden ook gebruikt in andere begeleidingssituaties. Ik heb er ook een aantal inzichten kunnen opfrissen, met name over de reactie van mensen op een plotselinge schokkende gebeurtenis. Het heeft mijn begrip voor de soms buitensporige gedragingen van slachtoffers lang na de feiten verdiept.


    Wat mij sterk heeft aangesproken is de wijze waarop De Soir de hulpverleners – brandweermannen, ambulanciers, politiemensen, spoedartsen en –verplegers – als mens benadert en beschrijft. Een buitenstaander heeft eigenlijk weinig voeling met de wereld van de hulpverleners. Hun idealisme en persoonlijke betrokkenheid bij de slachtoffers blijft voor ons meestal verborgen achter een stoer en onaantastbaar uiterlijk. Zelden wordt hun inzet openlijk erkend, vaak wordt o.a. in de pers alleen gesproken over wat fout gelopen is, in veel gevallen buiten hun eigen toedoen. Daarom alleen al is het boek het lezen waard.


    Eric De Soir heeft zijn boek geschreven als een brief. Hij spreekt de lezer als getroffene of hulpverlener rechtstreeks aan. Wij kunnen allen op een bepaald moment slachtoffer en/of getuige zijn van een emotioneel schokkende gebeurtenis. Ook wie (nog) aan de zijlijn staat kan er veel uit leren.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zolang er leven is is er DNA
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    KERSSEMAKERS, J., Zolang er leven is is er DNA. Niet te populair en niet te wetenschappelijk. Utrecht, Gogher Publishers, 2005, 110 pp. – ISBN 90 5179 243 3


    Joost Kerssemakers is docent biologie. Hij wou een goed toegankelijk boekje schrijven over erfelijkheid. Om de toevloed aan publicaties over dit onderwerp goed te begrijpen is immers voorkennis vereist, waarover de meeste mensen niet beschikken. Dit dunne boekje moet deze lacune opvullen. Een lovenswaardig initiatief, want het gaat over ingewikkelde materie die licht verkeerd begrepen kan worden.


    Kerssemakers slaagt er volgens mij echter niet in om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Zijn betoog mist de broodnodige structuur die werkelijk inzicht kan verschaffen in de aard en werking van erfelijkheid. Een duidelijke (decimale) indeling had hier veel soelaas kunnen bieden, bijvoorbeeld over de functies van eiwitten of proteïnen.


    De tekst zelf is ook ongestructureerd, mist bindteksten en is en doorspekt met irrelevante informatie (bijvoorbeeld dat de auteur in een quiz een vraag over dit item correct beantwoordde). Het taalgebruik is slordig en verwarrend. Een voorbeeld: “Veel cellen hebben geen speciale functie maar eigenlijk hebben ze die wel: ze kunnen zich delen.” (p.24) Een ander voorbeeld: “De erfelijke informatie zit hem dus in het DNA.” (p.43)

    Afbeeldingen hebben vaak betrekking op zaken die pas in een volgend hoofdstuk worden besproken. Voorbeelden worden niet functioneel aangewend, en er wordt al te vaak verwezen naar een latere uitwerking. Soms worden afkortingen gebruikt die een onkundige lezer zeker niet kan begrijpen.


    Kortom: ondanks de aanbevelingen op de achterflap is dit boekje absoluut geen aanrader. Het  geeft de indruk dat het snel in elkaar geflanst is, een slecht voorbereide les biologie. Ik kan mij niet voorstellen dat een lezer zonder enige voorkennis hiermee echt kan leren hoe erfelijkheid werkelijk in elkaar zit.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nacht en ontij
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    EKIRCH, R., Nacht en ontij. Een geschiedenis van het duister. (Vert. At Day’s Close. Night in Times Past) A’dam, De Bezige Bij, 2006, 397 pp. – ISBN 90 234 1557 4


    Roger Ekirch is hoogleraar geschiedenis aan Virginia Tech. Hij heeft verschillende boeken geschreven over de vroegmoderne periode, meer bepaald over de vroege Amerikaanse en Britse geschiedenis.

    In dit boek, waaraan hij twintig jaar heeft gewerkt, onderzoekt hij de geschiedenis van de nacht en het nachtleven in de Europese preïndustriële samenleving, meer bepaald in de vroegmoderne tijd vanaf de late middeleeuwen tot het einde van de 19e eeuw. De nacht was sinds mensenheugenis al vol demonen, maar vreemd genoeg hadden mensen in de eeuwen tussen Renaissance en Verlichting meer reden dan ooit om de gevaren van de nacht te vrezen.


    In de geïndustrialiseerde maatschappijen, vooral door de uitvinding van het elektrisch licht, werd de afkeer van het donker geleidelijk minder, maar in de eeuwen die aan de industrialisatie vooraf gingen, werd de nacht nog als zeer bedreigend ervaren. Het donker beroofde de mens van zijn gezichtsvermogen. Geen van de andere zintuigen gaf zoveel greep op de wereld. De nacht hulde de bekende omgeving in duisternis, waardoor de gebruikelijke herkenningspunten verdwenen.

    Ekirch maakte voor zijn onderzoek gebruik van zeer diverse bronnen: van brieven, dagboeken, reisverslagen over politionele en rechtbankverslagen tot godsdienstige traktaten en boeken met levensadviezen.


    Het boek omvat vier delen.

    Het eerste gaat over de echte en vermeende gevaren van de nacht in de  vroegmoderne tijd. De nacht was in de vroegmoderne tijd een onheilspellend oord dat werd geteisterd door pestilente dampen, duivelse geesten, natuurrampen (vooral brand) en criminaliteit.


    In een tweede deel onderzoekt hij hoe men in die tijd omging met de gevaren van de nacht. In plaats van de toegankelijkheid te verhogen, namen de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten hun toevlucht tot repressie en verboden, bijvoorbeeld door het instellen van de avondklok. De burger moest zichzelf beschermen, en trok zich terug in verschanste huizen waar occulte praktijken de gevaren moesten bezweren. Wie toch buiten moest, probeerde maximaal gebruik te maken van de schaarse bronnen van licht in de duisternis.


    Toch was de nacht voor veel mensen een mogelijkheid om meer vrijheid te verwerven, en een zekere macht te krijgen over het eigen leven. In de duisternis was er meer privacy en minder sociale controle. Ondanks alle gevaren was er in die tijd toch een nachtleven. Ekirch beschrijft in het derde deel hoe dit er in de vroegmoderne periode uit zag.


    Tenslotte besteedt hij aandacht aan de slaap. Het was zeer leerrijk te lezen hoe moeilijk in die tijd slapen was voor veel mensen. Een interessant stukje gaat over het slaappatroon, dat in de vroegmoderne tijd blijkbaar veel dichter aansloot bij het natuurlijke slaappatroon van mensen dan het huidige. Mensen sliepen in twee fasen, en dit gaf hen meer gelegenheid om dromen en overpeinzingen te noteren. Dit is tevens een verklaring waarom er zoveel dagboeken en persoonlijke beschouwingen zijn overgebleven.


    In het nawoord probeert E. te verklaren hoe de beleving van de nacht en de nachtelijke bezigheden veranderd zijn. Hij onderkent 4 oorzaken: de toenemende rationaliteit door de Verlichting, de groeiende welvaart door de industriële revolutie, de oprichting van professionele politiemachten in samenhang met de staatsvorming en de algemene verspreiding van de straatverlichting.


    Boeken over het dagelijkse leven in vroegere tijden zijn altijd aangenaam en leerrijk. Wij zijn immers geneigd om onze zorgen en opvattingen als absoluut en tijdloos te beschouwen. Kennis van het verleden helpt om die te relativeren en daarmee de mythe van de ‘goede oude tijd’ in zijn ware proportie te plaatsen. Het is ook telkens een gelegenheid om de moderne technologische mogelijkheden beter te appreciëren.


    Het was bovendien een plezier om dit boek te lezen. Het is heel vlot geschreven, en doorspekt met zeer illustratieve voorbeelden. Ik heb er in elk geval van genoten.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Atheologie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ONFRAY, M. Atheologie. De hoofdzonden van jodendom, christendom en islam. (Vert. Traité d’athéologie. Physique de la métaphysique) A’dam, Uitg. Mets & Schilt, 2005, 267 pp. – ISBN 90 5330 458 4


    Als overtuigd atheïst voelt de hedonistische filosoof Onfray zich beklemd door de waarheidsclaims van de monotheïstische godsdiensten. Deze pretenderen universele waarheden te kunnen opleggen over alle aspecten van het leven, ook dat van andersdenkenden en atheïsten. De joods-christelijke opvattingen sturen en bepalen nog altijd onderhuids de politieke en ethische beslissingen in Europa. Deze situatie brengt ook mee dat bepaalde denkers nooit aan de orde komen in opleidingen. Onfray komt hiertegen in opstand. Hij viseert met zijn boek niet zozeer de individuele gelovigen, maar fulmineert wel tegen diegenen die deze godsdiensten vorm geven en in stand houden.


    Zijn uitgangspunt is dat, net zoals de christelijke beschaving de heidense heeft opgevolgd, zijzelf zal opgevolgd worden door een postchristelijke beschaving, die volgens hem atheïstisch moet en zal zijn. Daarom is het nodig dat zich een nieuwe en betere Verlichting aandient, die hij een postchristelijk atheïsme noemt. Hiervoor is een nieuwe filosofische denkrichting nodig, de atheologie, die de theologie moet ontmantelen.


    Eerste aanzet hiervoor is een deconstructivering van de godsdienst en meer bepaald de monotheïstische godsdiensten. Dit is meteen het onderwerp van dit boek. Onfray legt eerst  de kern van de 3 monotheïstische godsdiensten bloot. Volgens hem doen zij alle drie hetzelfde: ze prediken onderwerping, ze verketteren de rede en ze creëren ‘achterwerelden’ door de materiële werkelijkheid te ontkennen ten voordele van een louter ideële en onbestaande werkelijkheid.


    In een volgend hoofdstuk doet hij hetzelfde met het christendom. Dit is volgens hem vooral gebaseerd op fabels over een vage Jezusfiguur, in detail uitgewerkt door een hysterisch neurotische Paulus en vervolgens uitgegroeid tot een totalitaire christelijke staat.

    Alle monotheïstische godsdiensten streven op een of andere manier naar een theocratie. Dit is de derde stap in de deconstructivering. Theocratie is gebaseerd op selectief lezen van de heilige boeken, en staat in dienst van de vernietiging van het leven. Als goede Fransman gebruikt Onfray hier de psychoanalytische term ‘doodsdrift’, die ik hier niet relevant vind.


    Pas op het einde levert hij een constructieve bijdrage tot de atheologie. Het antwoord op de vraag wat een postchristelijk atheïsme dan wel moet inhouden is echter minimaal uitgewerkt.

    Hierdoor ontstijgt het boek niet aan de aanklacht. In een cynisch betoog, legt hij meedogenloos de innerlijke tegenstrijdigheden, verborgen agenda’s en zwakke punten van de monotheïstische godsdiensten bloot. Hij stelt inderdaad onverbloemd al hun hoofdzonden aan

    de kaak.


    Zijn bevlogen tirade staat echter vol bombastische retoriek en opgeklopt taalgebruik (bv. de ‘thanatofilische hartstocht’). De lezer wordt regelmatig overstelpt met talloze detaillistische illustraties van dezelfde stelling, zodat je in feite hele alinea’s kan overslaan omdat ze niet bijdragen aan de essentie van het betoog.


    Dit is volgens mij een zwakte van dit boek. Voor de atheïst is dit alles reeds zonneklaar. De pamflettaire stijl, en de bijna karikaturale en bittere emotionele toon zal echter de gelovige niet aan het denken zetten, maar eerder in het verzet drijven.

    Een tweede zwakte zit volgens mij in de idee zelf van het postchristelijke atheïsme. Onfray houdt geen rekening met de functie van geloof en godsdienst voor en in het persoonlijke en sociale leven van de mens. Zie ook Jansen en Lernout.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oei ik groei
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    van de RIJT, H. & F.X. PLOOIJ, Oei, ik groei! De tien sprongen in de mentale ontwikkeling van je baby. Utrecht/A’pen, Kosmos-Z&K,  2006 (40e herziene dr.), 352 pp. – ISBN 90 215 4384 2

    Wie aanstaande ouders kent, en een zinvol geboortecadeau wil geven of aanraden, hoeft niet ver te zoeken: dit boek is werkelijk het ideale geschenk. Ik wou dat het bestond toen mijn eigen kinderen nog een baby waren.

    Want een huilende baby is vreselijk voor elke ouder die zo’n hummel gezond en gelukkig wil zien. Menige moeder maakt zich zorgen over haar baby. Vaak denkt zij dat zij de enige is die niet de hele dag blij rond loopt. De enige die onzeker, angstig, wanhopig of boos is als de baby lastig en niet te troosten is. De enige die eruit ziet als een vaatdoek, uitgeput door slaapgebrek. Huilen kan ook spanningen tussen de ouders oproepen. En de gratis, goedbedoelde adviezen van vrienden, familie, buren maken alles alleen maar erger. En omdat moeders, eenmaal de lastige periode voorbij is, gauw vergeten zijn hoe moeilijk het toen allemaal was, vinden moeders ook verbazend weinig steun bij andere moeders.

    De auteurs hebben gedurende meer dan 30 jaar onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van baby’s en de relatie met hun ouders, vooral de moeder. Zij merkten dat alle baby’s op gezette tijden huileriger, lastiger en veeleisender en hangerig zijn. Ze ontdekten meteen dat de ontwikkeling van heel jonge kinderen in sprongen verloopt. Bij elke sprong moet een kind wennen aan de nieuwe situatie, omdat niets meer is zoals het was. En omdat het kind zich niet anders kan uiten, gaat het (meer) huilen.

    De ‘sprongentheorie’ is ondertussen internationaal onderzocht en bevestigd. Men kan tot op bijna de week nauwkeurig voorspellen wanneer de ouders weer een moeilijke tijd te wachten staat.

    In dit boek worden de 10 mentale sprongen van baby’s uitgelegd, vanaf de geboorte tot ongeveer 75 weken. Er wordt uitgelegd wat een baby in elke hangerige periode doormaakt. Hij wordt lastig omdat hij op het punt staat nieuwe dingen te leren. Hij is dan van slag. En als je dat begrijpt maak je je als moeder minder zorgen. Het boek biedt steun in bange dagen, en geeft moeders zelfvertrouwen als deskundige voor eigen baby.

    Het boek is geschreven in een zeer toegankelijke taal en aantrekkelijk gepresenteerd. Je kan er zelfs een persoonlijk ontwikkelingsverslag van je baby van maken. Een parel van een boek, een sublieme aanrader, een investering voor het leven!

    Je kan een en ander ook lezen op een boeiende site: www.oeikgroei.nl. En wie een baby verwacht of er al eentje heeft, kan er inschrijven op de sprongenwekker, die je verwittigt wanneer je het volgende sprongetje kan verwachten.

    R.H. – 05.06 (geactualiseerde versie 1999)

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sterrenkijker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    WATSON, F., Sterrenkijker. De geschiedenis van de telescoop. (Vert. 2004) A’dam, Athenaeum-Polak&Van Gennep, 2006, 312 pp. – ISBN 90 253 60955


    De apertuurziekte, zo noemt men in astronomenkringen de drang om telescopen te bouwen met steeds grotere diameter. Immers, hoe groter de apertuur, hoe meer licht uit het heelal een telescoop kan opvangen, en hoe meer er dus te zien is. Dit is echter niet helemaal correct, want de prestaties van een telescoop hangen van meer af dan van de openingsdiameter.

    Daar had ik tot voor kort niet het flauwste idee van, maar nu ik het boek van Watson heb gelezen toch een klein beetje meer. Watson is zelf een gereputeerd Australisch astronoom en dus insider. Zijn geschiedenis van de sterrenkijker is niet alleen interessant voor een ingewijde, maar ook voor een leek als ik.


    We zullen nooit met zekerheid weten wie de telescoop heeft uitgevonden en wanneer dat gebeurde. Hij dook plotseling schijnbaar uit het niets op en kennelijk op verschillende plaatsen tegelijk. Maar eenmaal uit de steigers werd het ontwerp steeds beter, en stelde hij de mens in staat om de geheimen van het heelal een voor een te ontraadselen. En tot vandaag blijven astronomen de hemel geheimen ontfutselen met elk instrument dat ze in handen kunnen krijgen.


    Het boek van Watson levert een boeiend verhaal over het indrukwekkend menselijk technisch en wetenschappelijk vernuft. Het is de geschiedenis van de samenwerking van spitsvondige ambachtslui en ingenieurs, en natuurwetenschappers. De steeds nauwkeuriger instrumenten gaven het levenslicht aan nieuwe wetenschappen als de astrofysica en de kosmologie.

    Diezelfde grootse geschiedenis kende naast ups ook downs. Naast een enorme reeks gewone wetenschappers hielden zich ook een aantal excentrieke en onaangepaste genieën bezig met de ontwiikkeling van de telescoop. Kleinmenselijke motieven als rivaliteit zijn ook aan grote figuren niet vreemd, en Watson gaat ook dit aspect van de geschiedenis niet uit de weg.


    Al met al dus een leerrijk boek, dat bovendien erg vlot leest. Alleen al de epiloog is de moeite waard: het is een SF-achtig relaas van de evolutie van de telescoop in de 21e eeuw.

    De bijlagen zijn omvangrijk: een uitgebreide rubriek noten en bronnen, een verhelderende verklarende woordenlijst en een trefwoordenregister.


    Wat ik toch miste: een tekst met basisbegrippen uit de optica (die is echt noodzakelijk!), en voldoende foto’s en afbeeldingen.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!