PAROCHIEGESCHIEDENIS VAN SINT-JAN BAPTIST TE SCHRIEK EN DE H. NAAM JEZUS TE GROOTLO
door J. R. VERELLEN, pr.
U I T G AV E van de Pastorij Schriek © Copyright 1956
INLEIDING
Een parochie is een beperkt kerkelijk gebied, waarover de bisschop een pastoor aanstelt, om er de zielzorg voor zijn parochianen waar te nemen, de godsdienstoefeningen in de parochiekerk te houden, en de Sacramenten. toe te dienen. De parochie is eerst een geestelijke gemeenschap, met geestelijk einddoel en heilmiddelen; daarbij heeft ze zichtbare gezagdragers en ledematen, tijdelijke behoeften en belangen; zij leeft naar binnen en ook naar buiten.
Een parochiegeschiedenis is dan het verhaal van wat er werkelijk gebeurd is, op dit geperkt gebied en in die bepaalde gemeenschap; de geschiedenis van het godsdienstig leven, dat in waarneembare gedaante tot uiting is gekomen, door de geslachten en tijden heen, en waarvan de zekerheid steunt op de geloofswaardige geschreven bronnen van het parochiearchief. Daarmee is de inhoud verantwoord.
De grote indeling, namelijk in drie perioden, wordt aangewezen door twee bijzonder belangrijke gebeurtenissen onder godsdienstig opzicht : de Nederlandse Beroerten voor het jaar 1600, en de Franse Omwenteling voor 1800. De onderverdelingen, in hoofdstukken, volgen naar tijdsorde, zo mogelijk bij elke pastoor, of een reeks van pastoors; en waar het wenselijk blijkt, in een doorlopend overzicht, als net kerkgebouw, de eredienst, de devoties, de kerkgoederen, de tienden, de armenzorg en dergelijke.
Ten slotte, omdat het de parochiegeschiedenis van Schriek en Grootlo is, van onze voorouders, die hier geboren en begraven zijn, die op deze grond geleefd en in deze kerk gebeden hebben, en wier namen hun afstammelingen van dichtbij of verre nu veelal nog dragen, daarom moest deze geschiedenis eenvoudig en bevattelijk, gemoedelijk en aantrekkelijk om lezen zijn. want op de allereerste plaats voor alle gezinnen en alle parochianen van Schriek en Grootlo bestemd.
Ook voor geschiedkundigen en alle lezers kan deze proeve van parochiegeschiedenis belangwekkend zijn, omdat ze, toegepast op een bepaalde parochie, meteen haast alle onderwerpen behandelt, die eender welke parochie aanbelangen.
VERKORTINGEN
A.A.M. Archief Aartsbisdom Mechelen. A.R.A. Algemeen Rijksarchief Brussel. K.A.S. Kerkarchief Schriek. R.A.A. Rijksarchief Antwerpen.
DEEL I.
ONTSTAAN EN EERSTE GROEI (1221-1377)
Van de vijftien parochies der huidige dekenij Heist-op-de-Berg, waaronder Schriek en Grootlo, bestonden er, ongeveer zevenhonderd jaar geleden, slechts vier :Itegem, Heist, Beerzel en Putte. Schriek was nog afhankelijk van Beerzel, en werd zelfstandige parochie in 1309. Schriek en Grootlo hoorden van ouds samen, men vindt ze dan ook meestal samen vernoemd.
Hoofdstuk I.
SCHENKING VAN WOUTER BERTHOUT TE GROOTLO, 1221
Van Grootlo is er voor het eerst spraak in een akte van 27 januari 1221 (n. s.). Wouter Berthout, Brabantse edele en heer van Mechelen, laat weten aan zijn broeder Gillis en aan zijn eigen zonen Wouter en Hendrik. dat bij, in het leger der Kruisvaarders bij Damiette liggend, ziek van lichaam doch helder van geest, aan het Ste-Maria-hospitaal der Teutonische Ridderorde te Jeruzalem geschonken beeft, 24 bunder beemden in « Rama » en 6 bunder harde grond in « Grutlo », tot zielerust van zijn voorouders en opdat God zich over hem in het laatste oordeel moge erbarmen. Onder de getuigen bevinden zich zijn zonen Gillis en Arnout, zijn broeder Hendrik van Duffel en zijn eigen dienaar Baziel.
Het gebeurde tijdens de vijfde kruistocht. Zij waren vertrokken in 1217; Damiette werd belegerd in 1218, ingenomen en bezet in 1219, en nadien weder ontruimd. De Berthouts waren vurige kruisvaarders, sedert hun stamvader, Wouter Berthout van Grimbergen, in 1096 met Godfried van Bouillon aan de eerste kruistocht had deelgenomen.
In de vijfde kruistocht nu waren er, de oudste, Wouter IV van Grimbergen (of I van Mechelen), met twee van zijn zonen, Gillis en Arnout; zijn jongste broeder Hendrik van Geel, Walem en Duffel; en zijn ander broeder Gillis I van Keerbergen, Berlaar, enz., met zijn vrouw, die beide reeds voor de akte van 27 januari 1221 terug naar huis keerden. Deze Gillis begon rond 1220 aan de abdij Rozendaal onder Walem, die zijn twee dochters nadien als abdis bestuurden, en hij trad zelf rond 1228 in de Teutonische Ridderorde van Pitsemburg te Mechelen. In 1190 hadden Duitse ridders tijdens de derde Kruisvaart hun legertenten omgevormd in een hospitaal voor zieken te Jeruzalem, en sedert lang hadden de Berthouts hen leren kennen en waarderen. Zo schonk Wouter Berthout, heer van Mechelen, de 24 bunder beemden in Rama en de 6 bunder grond in Grootlo (nu nog is er de Raambeek onder Grootlo), aan de Duitse ridders, die intussen tot broederschap en Ridderorde erkend en verheven werden; en volgens de akte, moesten zij daar, in Grootlo, een van die grote hoven maken, en kregen zij meteen de vergunning om in het uitgestrekte woud van Waver, zoveel hout te kappen en zwijnen te hoeden, als drie begunstigde ridders gewoon zijn.
Grootlo kreeg zijn oudste vermelding in 1221, op grond van de kristelijke weldadigheid der Berthouts, die toen reeds optraden als de bijzonderste beschermers van kerken en kloosters, vooral der Cisterciënsers en Premonstratensers.
Hoofdstuk II.
OPRICHTING VAN DE PAROCHIE SCHRIEK, 1309
Schriek werd in 1309 afgescheiden van Beerzel. Maar Beerzel zelf was oudtijds een kapel onder Heist, met de persoon van Heist als begever. Zo gold Heist op zijn beurt voor Schriek als de grote kerk, de moederkerk, met eveneens de persoon van Heist als begever van Schriek.
Vrijstelling der goederen door de Berthouts.
Op 9 maart 1309 (n.s.) lieten Adelisia de Ghinis, weduwe van wijlen Wouter Berthout IV, heer van Mechelen, en haar zoon Gillis, heer van Mechelen, aan de bisschop van Kamerijk Filippus weten, dat zij als tijdelijke heren de kerkgoederen van Schriek uit hun rechtsmacht hadden vrijgegeven, en smeekten hem ootmoedig, dat hij de kapel van Schriek tot parochiekerk zou willen inrichten. Voor een goed werk aan kerk of klooster waren de Berthouts altijd gereed.
Begiftiging en begrenzing van de parochie
Intussen had reeds dezelfde bisschop Filippus opdracht gegeven aan heer Hendrik, deken van St.-Rombouts te Mechelen, en aan broeder Jan van Malre, monnik van St.-Bernaerts, om persoonlijk ter plaatse een onderzoek in te stellen aangaande de bruidschat en de afbakening der nieuwe parochie. De oprichting geschiedde tegelijkertijd voor drie parochies, Aartselaar, Reet en Schriek; en zo bleef ook het verslag over de drie, opgemaakt de 4 april 1309, samen bewaard.
Te Schriek werden, onder meer beëdigde en geloofswaardige getuigen, opgeroepen : heer Willem pastoor van Beerzel, onder wiens parochie Schriek gelegen was, en heer Simon pastoor van Putte als naaste gebuur. Zij vonden ter plaatse een kapel, ter eer van Sint Jan Baptist gesticht en gebouwd door Gillis Berthout, heer van Mechelen, tot wiens heerlijkheid Schriek in volle recht behoorde, en de kapel door Gillis zelf begiftigd met 12 pond Leuvens jaarlijks ter waarde van 16 tornoys, te heffen op de tiende van Gillis Berthout in die plaats, samen met een geringe tiende ter waarde van 100 schellingen tornoys. Deze tiende had eertijds Nikolaas zaliger memorie, wijlen bisschop van Kamerijk, geschonken aan wijlen Wouter Berthout, heer van Mechelen, grootvader van voornoemde Gillis, op voorwaarde dat hij aan de kapel 12 pond Leuvens zou toewijzen.
Zij stelden ook, met instemming van alle belanghebbenden, de grenzen vast, volgens dat de aloude gracht zich uitstrekt rond de voornoemde plaats, tot dewelke niettemin ook behoort enig land, dat daar ligt buiten de gracht en genoemd wordt Berthouts-meer, zoals het zich rondom uitstrekt. En om de gezegde grenzen eeuwigdurend te doen onderhouden, zorgden zij ervoor vaste palen en perken als tekens aan te duiden. Tevens werden al de goederen, in het gebied der vrouwe van Mechelen en van haar zoon Gillis Berthout gelegen, vrijgesteld tot behoef van de kerk en aan elke wereldlijke rechtsmacht onttrokken.
Goedkeuring door de bisschop
Op 8 juni 1309 werden door de bijzondere zaakgelastigde van de bisschop van Kamerijk te Brussel, alle schikkingen bekrachtigd, alsook de afscheiding der kosterij, zodat voortaan elke kerk, Schriek zowel als Beerzel, een zelfstandige parochie zou zijn en blijven, met eigen doopvont en begraafplaats en alles wat een parochiekerk volgens recht dient te hebben.
Schriek bezat dus reeds rond 1260, ten tijde van Wouter Berthout en bisschop Nikolaas, een kapel toegewijd aan Sint Jan de Doper, die nadien de hemelse patroon van de nieuwe parochie is gebleven. In 1309 kregen zij een eigen pastoor, met kerkelijke diensten, met Sacramenten en godsdienstonderricht. Hoe gelukkig voelden zij zich, al heeft het ongetwijfeld nog lange jaren geduurd, vooraleer de huidige toren in witte zandsteen opgetrokken werd. (K. A. S., nr 13, kopie. — Analectes Hist. Eccl. Belg., 1872, blz. 38-41).
Hoofdstuk III.
DE STILLE PAROCHIE, 1313-1552
De inlichtingen van die tijd zijn uiterst schaars, gelijk overal. Er werd weinig te schrift gesteld, en dit weinige ging dikwijls verloren. In Schriek zelf is er, voor 1560, geen archief voorhanden. Maar elders was er wel wat te vinden : over pastoors, haardtellingen, schepenbrieven, uitwijkelingen en vooral familienamen.
Heer Jan pastoor van Schriek, 1313.
De oudst-bekende, en zonder twijfel de eerste pastoor van Schriek, is ook de oudst-bekende weldoener van de H. Geesttafel of armen van Heist, zoals blijkt uit de oudst-bewaarde schepenbrief aldaar, gegeven op 10 augustus 1313 :
Wij schepenen van Heist, doen te weten dat voor ons kwam heer Jan, te voren de edele prochiaen van Schriek, en bekende dat hij schuldig is aan de H. Geest te Heist, tien schellingen, elk jaar erfelijk te betalen, welke tien schellingen Jan, de vader van de voornoemde heer Jan, gaf aan de H. Geest voor zijne ziel in aalmoes. En deze tien schellingen elk jaar heeft deze voornoemde heer Jan, prochiaan van Schriek, bekend aan de H. Geest op zijn erf, dat men heet 't Roet... (Lieckens, Ressort van Mechelen, I, 1921, blz. 218).
Heer Mathias Zeghers pastoor, 1416.
Op de studentenlijst der Universiteit te Leuven staat in het jaar 1426 aangetekend : heer Mathias Zeghers, pastoor der kerk van Sint Jan Baptist in Schriek. Daarna is er geen pastoor van Schriek met name bekend, dan in 1559 heer Gregorius Reynkens. En deze zou dus, de pastoors gemiddeld gerekend op vier per honderd jaar, reeds de elfde pastoor van Schriek kunnen zijn. (Reusens, Matricule Univ. Louvain, 1903, blz. 184, 273).
"Haardtellingen van 1437 tot 1326.
Al bedoelden de haardtellingen geenszins de bevolking te tellen, toch is er allerhande uit te leren. De gegevens luiden als volgt : 1457 : Schriek, bewoonde huizen 27, armen 6. Grootlo 70 20. Beerzel 46 16. 1464 : Schriek, totaal huizen 23. Grootio 66. Beerzel 44. 1472 : Schriek, totaal huizen 23. Grootlo 86. Beerzel 31. 1480 : Schriek, gegoede huizen 7, armen 4, ledig 1. Grootlo 41 15 13. Beerzel 18 7 3. 1496 : Schriek, bewoonde huizen 8, belaste 6. Grootlo 24 18. Beerzel 43 33. 1526 : Schriek, bewoonde huizen 18, ledig 0. Grootlo 58 2. Beerzel 37 1. Het is licht te begrijpen dat de opvallende schommelingen wijzen op wisselende perioden van welvaart en tegenspoed, waarbij vooral de oorlogen, ziekten en andere rampen een beslissende rol speelden. Het aantal vernoemde huizen was dus : Schriek en Grootlo. 97, 89, 109, 85, 39, 78; Beerzel 46, 44, 31, 28, 43, 58; zodat de parochie Schriek het regelmatig wint.
En volgens de officiële gemeentetelling van 1900 : Schriek en Grootlo, 433 huizen, en 2231 inwoners; Beerzel 420 1942
Zulke dorpen waren, naar onze opvatting althans, weinig bevolkt, maar hadden toch een eigen kerk en eigen pastoor. (Cuvelier, Denombrements, 1912, biz. 466, 319).
Schepenbrieven van Grootlo en van Schriek.
De eerste, van 30 november 1441, vermeldt de schepenen van Grootlo, de rechter van de heer van Gelderen en van Mechelen, de bank van Grootlo, met het gemeenschappelijke schepenzegel.De tweede, van 18 juli 1499, noemt de schepenen van Sint-Jans in den Schriek, de meier der hertogin van Brabant als vrouwe van het land van Mechelen, met eveneens het gemeenschappelijk zegel. (R. A. A., fonds Schriek, 41, 42). In de poortersboeken te Mechelen staan, tussen 1419 en 1552, dertien uitwijkelingen van Schriek opgetekend. (De namen werden ons vriendelijk medegedeeld door J. Verbeeme, archivaris). En in de Cijnsboeken van Schriek en Grootlo, 1447 tot 1555, lopen honderden persoonsnamen vooruit op de parochieregisters, die slechts in 1604 beginnen. (A.R.A., Rekenkamer, nrs 45581, 45607, 45612, enz.).
Heren van Schriek en Grootlo.
Uit het kerkarchief vernemen we het volgende, dat in grote lijnen volledig is. Van het begin af, onder de Heren van Mechelen, Wouter Berthout 1221, Gillis Berthout 1309. Daarna het land van Mechelen, door een huwelijksverbond met het huis van Gelderen, ook genoemd het land van KIeef en het land van Arkel. Ridder Jan vander Laen, heer van het dorp, 1566. De koning van Spanje, tijdelijke heer, 1615, 1632. Anton Ferdinand van Broeckhoven, baron van Putte, 1671. Jan Baptist van Broeckhoven, 1693. Helena van Broeckhoven dochter van Ferdinand, en Jan Pieter Christyn, 1710. Jan Anton van Broeckhoven, 1717. Charles Louis vander Stegen, 1734. Philippe Norbert vander Stegen, 1778... De laatste afstammelinge, Julie Marie Joséphine vander Stegen, overleed in 1898.
Hoofdstuk IV
DE PAROCHIE VOLWASSEN, 1560-1576
Zoals met jonge mensen, die enkel een geboorteakte hebben en voor 1600 niet eens, gaat het met vele buitenparochies. Voor Schriek valt het beter uit. Het bezit niet alleen de stichtingsakte van 1309, maar ook de kerkrekeningen sedert 1560, die met de dekanale visitaties sedert 1562 van een volgroeide parochie getuigen. (K.A.S., 86/b, kerkrekeningen.- A.A.M., dekanale visit., telkens op aangeduid jaar). Om een bevattelijker overzicht te bekomen, worden achtereenvolgens behandeld : de kerkelijke personen, het kerkelijk gebouw en kerkelijk leven, de kerkelijke goederen. Vroeger behoorde de parochie Schriek tot het bisdom Kamerijk en het aartsdiakonaat Antwerpen. Bij de oprichting der nieuwe bisdommen rond 1560, kwam zij onder het aartsbisdom en de dekenij Mechelen. De begever ervan was tot 1618 de persoon van Heist, daarna de aartspriester van Antwerpen.
Gregorius Reynkens pastoor, 1559 tot na 1576.
Hij zelf ondertekent Gregorius Reynkens, met de voornaam Gregorius, niet Georgius of Joris, en slechts eenmaal Gheerts, wat uit te leggen is door het feit dat de familienaam toen nog niet vaststond. De kerkrekeningen schrijven « heer Goris Reynkens de prochiaen ». In de visitaties getuigt de deken, zowel van Reynkens als van Gheerts, dus van dezelfde, dat hij pastoor geworden is te Schriek in 1559, en alsdan 40 jaar priester, dus boven de 60 jaar oud was; hij bracht het voorzeker tot meer dan 80 jaar. De deken getuigt nog van hem : hij vervult loffelijk zijn ambt en de gemeenschap heeft geenszins over hem te klagen, hij preekt zeer dikwijls.
Kapelanen.
De oudst-vermelde kapelaan voor 1560 is heer Huybrecht, die rond 1568 te Mechelen overleed en aan de kerk 16 gulden vermaakte per testament. In 1560-61 wordt aangenomen als kapelaan heer Fransen, die nog om zijn wijding in Vlaanderen moest gaan, en vermoedelijk niet terugkeerde. Zo is het heer Mattijs, van Heist, die een tweede maal de vroegmis doet tot 1565.
En dan wordt kapelaan, voor lange tijd, heer Wouter Reynkens. Ze waren hem in de Kempen, te Olmen, gaan opzoeken, en onthaalden hem met zijn vader te Schriek in het huis van de drossaard. Pastoor en onderpastoor schijnen naaste verwanten te zijn. In 1569 geraakten ze hun kapelaan kwijt, maar niet voorgoed. De kerkmeesters en schepenen zoeken een nieuwe, verwachten te vergeefs die van Sinte-Katelijne-Waver, spreken intussen heer Peter van Heist aan voor de vroegmis op zon- en heiligdagen, en zijn zeer gelukkig te Olmen heer Wouter opnieuw te huren van 1570 af, telkens voor een jaar. Hij is kapelaan en vroegmisheer, koster en schoolmeester, en mislezer in de kapel van Grootlo drie dagen per week, gebleven tot na 1576.
Koster en schoolmeester.
Voordat de kapelaan, als koster, ook de school hield, deed van 1560 tot 1563, Jan Gas de dienst van koster, en in 1569 nam hij weer de kosterij aan tot 1570.
De school wordt, op rekening van de kerk, in 1564 voorzien : zes voeren of vrachten leem, en vier busselen walm om te dekken. Nog eens in 1569 : honderd en vijftig busselen walmstro tot de school en tot de stal van de school.
Kerkmeesters.
Ze zijn ieder jaar getweeën, samen met de twee H. Geest- of armmeesters, waarvan er een de rekening doet op Lichtmis, voor de pastoor, drossaard en schepenen.
Het kerkgebouw.
Op de toren waren er in die tijd vier klokken, een grote en een kleine, naast een grote schel en een kleine, zodat men kon beieren. De grote klok liet men hergieten te Mechelen, in 1569, door meester Peter vanden Gheyn, en met horts en paarden weg en weer voeren. Op de dag dat de klok kersten werd gedaan of gedoopt, bedroeg de offer zeven gulden. Het hergieten kostte over de honderd gulden, met allerhande onkosten meer dan de inkomsten van een jaar. De timmerman Jan Hoolmans, bijgenoemd Bijls of Bijlken, had ze mede helpen hangen.
Het torenuurwerk, met grote en kleine steen voor de gang, met hamer en hefboom voor de klokslag, vergde veel nazicht en herhaalde herstelling, en meer dan eens het vervoer.
Voor de daken van de kerk moest regelmatig de schaliedekker komen, soms 46 dagen, aan negen stuivers per dag als stielman, en duizenden schaliën; terloops ook de ticheldekker, om de afhang boven Sint-Janszijkoor te voorzien. Ook de glazenmaker had voortdurend de vensterruiten te stoppen en te vernieuwen.
Het kerkhof was omgeven van een muur, een veken bij de ingang, en met bomen beplant; het fruit werd verkocht en de kerkhofweide verhuurd. Het moet er nat geweest zijn, er wordt gegraven om een brug op paalwerk te leggen en de vaarweg door de plas te maken.
Hoe is bet binnen in de kerk ? Er zijn vijf altaren, waarvan drie gewijd.
Vooreerst het hoogaltaar, waarop een tafel of retabel. Daarnevens, het H. Sakramentshuizeken of tabernakel afzonderlijk, met een rood kleed bedekt, en ervoor een godslamp met smoutlicht of wassen kaars. Het hoogkoor is afgesloten met een koordeur.
Vervolgens het zijaltaar en -koor van Onze-Lieve-Vrouw. Op haar feestdagen wordt er geofferd in natuur, en op de Paasdag, in geld voor Onze Lieve Vrouw van Kamerijk, het oude bisdom. Helemaal langs de andere kant, het altaar van Sint-Jan Baptist, van ouds de kerkpatroon, waarop bijzonder veel geofferd werd, zoals in.de offerblok.
Ten slotte, de kleine altaren, dit van het H. Kruis, vooral vereerd op Goede Vrijdag, en dit van Sint-Sebastiaan, waarbij in het jaar 1573, op zijn feestdag, de offer van de gildebroers voor het waslicht vermeld wordt. De gilde van St.-Sebastiaan bestond dus reeds voor 1573.
In de sakristij waren er voldoende ornamenten of kerkgewaden : vier kazuifels en evenveel alben; ook gewijde vaten : twee kelken, de een van zilver verguld en de ander van koper verguld, alsook een kleine ciborie. Zo schrijft de deken.
In 1567 kocht de pastoor een doopregister, om de kinderen op te schrijven die kersten gedaan zijn. Jaarlijks haalde hij het « chrisdom » of H. Olie voor de zieken. In de kerkrekeningen staan de overlijdens en uitvaarten, onder de naam van « pelle » of baarkleed aangetekend. Er werd gedoopt, getrouwd, .berecht en begraven, telkens een mensenleven en het een geslacht na het andere.
Kerkelijk leven.
Zoals de kerkmeesters in hun rekening, beginnen we met Lichtmis, en volgen verder het kerkelijk jaar.
Tegen de heiligdagen haalt men een pond roetkaarsen. Op de hoogdagen branden vele waskaarsen, op het altaar, voor het H. Sakrament, en op de kroon of hangende luster, terwijl ook de beste altaarkleden of antependia zijn voorgezet, en feestelijk wordt geluid en gebeierd op H. Sakramentsdag, op beide Sint-Jans-feesten, en in de Kerstnacht.
Op Lichtmis worden waskaarsen gewijd en aan de parochianen bezorgd. Het is Jan Wouters, alias Filips van Heist, die voor het waslicht van de Gulden Mis zorg draagt; en de huisvrouw van Michiel Hoolmans, die jaarlijks een tiental kaarsen voor « Onze-Lieve-Vrouw in de Zonne» doet branden. In 1573 krijgt Onze Lieve Vrouw, bij omhaling, een nieuwe mantel.
Op Palmzondag, na de middag, preekt een Lieve-Vrouwbroeder van Mechelen of een Dominikaan van Leuven de Passie. Van ouds waren het de Karmelieten, Predikheren, Minderbroeders en Augustijnen, die op bepaalde dagen in Schriek hun statie hielden, om te preken en omhalingen te doen.
Op Witte Donderdag komt de kaarsmaker de Paaskaars ter plaatse stofferen met bloemen. De hoogdagen golden als bijzondere kommuniedagen; waarna de kommunicerenden, alleen boven de 12 jaar, een ablutie of ontnuchtering ontvingen van wijn en peperkoek. Zo op de Paasdag, aan elk van beide, wijn en peperkoek, voor 15 à 20 stuivers, een stuiver gerekend voor een peperkoek. Uit de hoeveelheid klein misbrood of hosties, namelijk achtereenvolgens van 350 tot 400, is gemakkelijk het aantal kommunicerenden rond Pasen af te leiden. Het stemt overeen met het aantal kommunikanten of volwassenen die hun Pasen hielden, 250 tot 300 volgens de dekanale visitaties, zodat de bevolking van 1560 tot 1573 merkelijk aangroeide.
Op de andere hoogtijden haalde men zowat 100 à 150 klein misbrood of het vierde deel van Pasen.
Op H. Sakramentsdag trok te Schriek, gelijk elders, de plechtige processie rond met het Hoogwaardig. En de zondag daarna, werden uit Schriek de kruisen en toortsen te Heist in de processie gedragen, als een erkenning van hun alleroudste moederkerk
.In de maand december vond waarschijnlijk ieder jaar de zogenaamde « gratie » plaats, een soort van aanbidding of missie, waarvoor de pastoor in de winter bij roetkaarsen zat biecht te horen, en men 50 klein misbrood haalde.
Onder de heiligen komt Sint-Huibrecht, rond 1574 aan de eer. Het is Michiel Vercalsteren, maalder, die het Sint-Huibrechtsmeel verzamelt om kaarslicht te branden.
Verering van Sint-Jan Baptist.
Sint-Jan de Doper is nu nog de kerkpatroon van 25 parochies in het bisdom Mechelen, waaronder Werchter en Tildonk, en 6 in de Antwerpse Kempen.
Te Schriek wordt hij bijzonder vereerd, vooreerst op beide feestdagen van zijn Geboorte en zijn Onthoofding, en dan geheel het jaar door.
Er werd tot zijn eer veel geofferd. In natuur, vooral boter, en dan publiek verkocht, het pond twee stuivers; kiekens, eieren, anderhalve stuiver het dozijn; kazen, soms ten getale van 54, een à twee stuivers het stuk; verder koren en brood, boekwei, appelen, rapen, een hesp, een roof wol. Ook in geld, op Sint-Jans-Geboorte, de 24 juni, van 4 tot 10 gulden; op Sint-Jans-Onthoofding, de 29 augustus, van l tot 4 gulden; voorts de dagelijkse offer.
Meer dan eens maakt iemand aan de kerk ter eer van Sint-Jan, een pandrok of bouwen, van drie tot zes gulden voortverkocht. In 1573 begint men ex-voto's van was, een paard, een koe, een varken, te offeren.
De bijzonderste plechtigheid was de omgang of processie van Sint Jan. Dan luidden en beierden al de klokken op de toren. In 1563 kocht men nieuwe vanen en kruisen. Zes kruisen en vijftien toortsen of dikke kaarsen werden meegedragen; daartussen de santen :Sint Jan, gekleed in een rok van rood laken, met trijp afgeboord en met blauw lijnwaad gevoerd; Onze Lieve Vrouw, met rok en mantel. Zo ging de processie langs Grootlo om, waar men preekte aan de kapel.
In 1562, alleen dit jaar, spreekt men te Schriek van een Sint-Jansbruiloft; van een Lieve-Vrouwenbruiloft te Herentals rond 1559, in de schoot van de oude gilde of broederschap van Onze Lieve Vrouw. Te Schriek voor de Sint-Jansbruiloft kocht men : drie vierendeel van een koe, vijf en een halve ton bier, elke ton 25 stuivers, vier halster tarwe, een veertel rogge, een veertel erwten, siroop tot de erwten en nagelen tot de hutsepot, een half vat zout, een pond peper, een pot mostaard, een ons saffraan. Het overschot werd verkocht. De uitgaven, met vijf hopen hout en vier mutsaards, koken en schotelwassen, bedroegen veertig gulden. Het was een extra feest op de kerkwijding of kermis van Sint-Jans-Geboorte.
Op Sint-Jans-Onthoofding, de tweede kermis, was er ook processie, maar minder toeloop van volk, blijkbaar het vierde paart.
De kapel van Grootlo.
De kapel wordt reeds tweemaal vermeld in het Cijnsboek van 1450. Grootlo, onder de parochie van Schriek, deed mee aan de feesten van Sint-Jan, zo op Sint-Jans-Geboorte, wanneer de processie langs Grootlo omging en men daar preekte. De kapel was toegewijd, van ouds, aan de Zoete Naam Jezus, met op die feestdag bijzondere offer, waarvan een derde toekwam aan de parochiekerk. In 1570 werd Niklaas Apostools in de kapel begraven. Rond 1573 komt de kapelaan van Schriek er driemaal per week de Mis lezen, dank zij een schenking van Juffrouw Margriet Cuypers.
Kerkgoederen. en plaatsnamen.
Goederen van de kerk en van de H. Geest zijn reeds, in 't algemeen, vermeld in de cijnsboeken van 1447 tot 1555.
In de kerkrekeningen, van 1560 af, komen nadere benamingen voor. Als kerkgoederen, onder andere :Heinken Woyts land (van persoonsnaam Henric Woyts 1447); de Gote aan de Perstraat en de Perbrug (Wouter vanden Perre 1447). Als kerk- en H. Geest-goederen : de Tuinlanden (Godevart vanden Tuyne 1447); de Ruyschenbeemd (Aert Ruysche 1447); Hennen Bruurs hofstede (persoon overleden voor 1567). Verder nog : een euzel aan de Bollodijk (Bollo, plaats-en personennaam 1447); een stuk land genoemd de Beers; een bos in de Hongerijestraat; kerk- en H. Geest-bossen in de Haagstraat.
Oude plaatsnamen, van 1447 zijn ook : de Donk, de Oostheide, der Monken of Monniken moer van Grimbergen, een bunder land dat heet den Hovel, een land nevens het gerecht, de onderbank (later misvormd tot de donderbank). En misschien staat Geert van Hasenberge in verband met de plaatsnaam Hazenbergen.
De dorpsnamen, Schriek en omliggende, hoe oud zijn ze, en wat betekenen ze ?
Grootlo. — Grutlo, in de oudste Latijnse akte van l221. — Grootloe, 1425. — Wij schepenen van Groetloe, 1441. — Grooteloo, 1496. — Grootloo, Grooteloe, 1360-1376. — Grootlo betekent : groot bos.
Raam. — Rama (Latijn), 1221. — Tienden voorbij de kapel van Grootlo tot aan « den Raem » en palen van Keerbergen, 1746-70. — Tienden van aan de kapel nevens « den Raem » en de palen van Keerbergen naar de oude dijk, 1771-89. — Heden nog de Raambeek. Raam betekent : grens, als lijst.
Schriek. — Locus, capella de Schriecke (Latijn), 1309. — Prochiaen « vanden Scriecke », 1313. — In Scryecke (Latijn), 1426. — Sint Jans inden Scriec, Schrieck, Schriecke, 1419-1499. — Wij schepenen van Sint Jans inden Schrieck, 1499. — Kerk van Sint Jans inden Schrieck, 1361-76. — Schriek, van schrikken en schrik, betekent : springen, sprong, dus een oneffen bodem die op en neer gaat.
Heist-op-de-Berg. - Villa Heiste (Latijn), 1008. — Altare de Heyste, 1147. — Heyste, 1313. — Heyste, soms Heist, 1360-76. — Heist, zoals hees, heest, betekent ; kreupelhout.
Beerzel. — Baersele, 1164. — Beersele, 1298. - Berzela, en Bersele, 1309. — Lodewyc van Barsele of Bersele, 1369-89. - Beersele, 1496. — Beerzel, van baar, bar, ber, dat is naakt of bloot, betekent : eenzame en woeste woonplaats.
Putte. - Sancti Nicolai de Puteo (Latijn), 1286. -Sinter Claus vanden Putte, 1332. — Putte, 1361-76. — Putte, van put, betekent : diepte, laagte. (Carnoy, Dictionnaire etymologique. - Mansion, VIaamsche Plaatsnamen. ,— Helsen, Plaatsnamen der Antw. Kempen).
Uit dit hoofdstuk over de volgroeide parochie is gebleken, hoe Schriek leefde in de l6e eeuw, van 1560 tot 1576. Leefde het ook met de tijd mee ?
In 1566 lichten de kerkmeesters, uit voorzorg, de offerblokken, « toen dat regiment en de beroerte der ketterijen was », hetgeen wijst op de beeldenstorm.
In 1671-73 betalen zij drie gulden en tien stuivers aan de meier terug, « van de kelk te lossen uit des prinsen volks handen ». Die prins zal wel Willem van Oranje, de Zwijger, met zijn soldaten geweest zijn.
En op 't einde van 1573 worden twintig stuivers uitgegeven « van de kerkrekening te schrijven en te herschrijven met de torbele tijd ». De troebelen waren inderdaad begonnen, en het zou steeds erger worden.
De Nederlandse Beroerten zijn een storm geweest, die op staatkundig gebied, de eenheid der Nederlanden tussen zuid en noord voorgoed heeft verbroken, maar op godsdienstig gebied, bij ons in 't zuiden slechts tijdelijke achteruitgang heeft aangericht, die daarna door een sterke katholieke heropleving vergoed is geworden
DEEL II
VERVAL EN VERDERE GROEI (1596-1806)
In 1578 werden de Spanjaards onder don Juan verslagen, te Rijmenam, door de Staatse Kalvinisten. De strijd zou hoog oplaaien en lang duren. Bijna twintig jaar liet de parochie Schriek niets meer van zich horen. Betere tijden daagden eindelijk op onder de aartshertogen Albrecht en Isabella, in 1598.
Hoofdstuk V
DE HERSTELLENDE PAROCHIE, 1396-1613
Het is niet moeilijk, na die grote beroerte, van jaar tot jaar, de ontwikkeling van de onzekere toestand, nu eens vrede, dan weer oorlog, met alle gevolgen daarvan, goede en kwade, op voet te volgen. (A. A. M., Dek. Visit.).
Pastoors, kosters, kerk.
Het eerste teken van leven komt uit de kerkvisitaties. Het klinkt er sober en ernstig, als een noodkroniek; maar langzaam herneemt het herstel en stijgt de hoop op herleven.
1596. De parochie Schriek, zo schrijft de deken, is niet toegankelijk, om de gevaren vanwege de ketters. En de volgende jaren tot 1606 toe : « Niet bezocht; de pastoor ontmoet in Werchter; in Haacht; de kerkmeesters gesproken in Keerbergen; zelfs geen kerkmeester gezien ».
Heer Henricus Holaerts, pastoor in Keerbergen, rechtschapen en gewetensvol, doet beurtelings om de andere zondag, ook dienst in Schriek als deservitor.
1598. Er zijn nog 30 volwassenen thuis om hun Pasen te houden, tegen 250 in 1573. De kerk is goed hersteld. De kerkgewaden zijn zeldzaam : slechts een kazuifel, een kelk in koper verguld, een zogezegde zilveren monstrantie.
1599. Reeds 100 kommunikanten. De kerk staat vol huisraad. Geen pastorij.
Marten Verschueren, koster, onderricht ook loffelijk en met vrucht de jeugd.
1600. Rond het kerkhof, verschansingen en hutten met twee huisgezinnen; in de kerk, huisraad en gerei allerhande.
1601. Kelk en monstrantie werden naar Mechelen in bewaring overgebracht Vier altaren ontwijd, een draagaltaar ongeschonden, een enkele klok tegen vier voor het jaar 1576.
1602. Heer Henricus Holaerts, die lange tijd deservitor was, heeft zijn dienst opgezegd, uit vrees een tweede maal ontvoerd te worden.
1603. In de Paasdagen is heer Petrus Laenen, vroeger kapelaan te Berlaar, in Schriek komen biecht horen, zonder jurisdictie, in de uiterste nood.
1604. Heer Henricus Bellens, deservitor, van Leuven, hoort hier de biecht zowel als in Putte.
Hij schrijft in het eerste, nu nog bewaarde doopregister, de 43 leden op van het zondagsgebed, beginnende op Sinksendag van net jaar 1604. (R.A.A.. parochieregisters van Schriek).
1603. De kerkvensters zijn van glasramen voorzien. Een gezin, dat tot nu toe in de kerk sliep, heeft elders een onderkomen gevonden.
Heer Martinus Rijthoven, deservitor.
1606. Geen pastorij. Doch de kerk heeft een school gebouwd, waarin de pastoor woont tijdens zijn residentie, alhoewel hij 's nachts naar de sakristij trekt.
1607. Het kerkbof is met wallen en schansen ingesloten; kerk en kerkhof zijn ontwijd, daar er tijdens de troebelen enige van de plunderaars gedood en begraven werden. Het kerkschip is zwart beklad door de rook: van die er eertijds woonden. Heer Godefridus Peetermans, deservitor. Willem. Holaerts, koster, een jongen van 14 jaar.
1609. Met het Twaalfjarig Bestand is een tijdelijke vrede ingetreden. Sedertdien kan de deken weer het kerkbezoek komen doen. De kerk heeft nog grote herstelling nodig.
1610. De kerk is opnieuw gewijd, met hoogaltaar en kerkhof. Op verschillende plaatsen regent het nog door de kerk.
Kerkrekening van 1610 en Sint-Jan.
De kerkrekeningen, van Lichtmis 1610 te beginnen, zijn meestal bewaard gebleven. Waar vroeger alleen gesproken werd van ontvangsten en uitgaven, worden ze nu beide op bun beurt in verschillende hoofdingen onderverdeeld. (K.A.S. nr 501, kerkrek.). Als buitengewone ontvangst geldt de offer uit de, schaal, offerblokken, bussen, en allerhande giften, zoals boter, eieren, kaas en hoenderen, ten profijte van de kerk in 't openbaar verkocht, 148 gulden. Onder de uitgaven, op te merken, voor de eerste maal : betaald aan 20 dozijnen beeldekens om op Sint-Jansdag uit te delen, 4 gl. 3 stuivers.
1611. Een nieuwe biechtstoel met tralies gemaakt. Een tabbaard of rok gekocht voor bet Sint-Jansbeeld. Aan meester Peter Ceulemans, schilder te Mechelen, een Sint-Janstafereel aanbesteed. Voor de vijf wilde lieden, die te Sint-Jansmis de processie in orde houden, gekocht vijf mommenaanzichten.
1612. Ontvangen met de schaal, en giften in ’t openbaar verkocht, 97 gl. Op Sint-Jansdag ontvangen van de gehele offer, 113 gl. Gekocht tegen Sint-Jansdag vaantjes en evangelieboekjes, 3 gl.; en ander beeldekens, 17 st. De kerk is nu goed gedekt, zowel als het koor en de toren. De bisschop komt in Schriek bet H. Vormsel toedienen.
Kapel van Grootlo.
In 1609 ligt zij erg verlaten, omringd van schansen, beroofd van vensterglazen, het altaar ontwijd, met alleen een beeld van 0. L. Vrouw. In 1610 is zij behoorlijk hersteld, en het altaar gewijd. Kapelmeester is Jan Hoolmans.
Hoofdstuk VI
PET. ADRIAENSENS PASTOOR, 1613-1655
Men was de nieuwe pastoor gaan opspeuren in de Kempen, te Retie; hij begon als deservitor de 7 oktober 1613, en werd feestelijk ingehaald.
Het herstel ging voort, er was nog veel te doen. Al dadelijk kreeg de pastoor, vanwege de heer Jan vander Laen ridder, twee eiken bomen tot opbouw van zijn kamer, namelijk de school, die vervolgens tot pastorij zou dienen. Op Palmzondag werden aan de schoolkinderen noten en appelen, koeken en krakelingen uitgedeeld. Na de middag preekte voortaan de pastoor zelf, tot het einde van zijn leven, de Passie. En te Grootlo deed hij de Mis elke vrijdag. Willem Hollaerts was nog altijd koster. (K.A.S. 501).
De Tafel van de H. Geest schonk, in 1616, een hulpgeld van 60 gl. voor de reparatie van de kerk. Even vermeld : Hendrik Keinis, koster en schoolmeester.
Sedert Bamis 1617, meester Jan Serneels koster.
Een preekstoel gemaakt in 1618. Om kerk en pastoor te onderhouden, besluiten de schepenen en dorpsmeesters eenparig, een belasting van 10 st. per ame te heffen op alle bieren die bij de tap gesleten worden, dit jaar samen 143 gl. waarvan 8 gl. voor de kerk.
Van noten en fruit op 't kerkhof niets ontvangen in 1619, vermits die van 't krijgsvolk ze hebben vernield.
Van het houtgeld, dat de kerk heft en heeft. op elk honderd blekstukken 10 st., ontvangen samen 14 gl. in 1620. Gegeven 4 gl. tot de kerkekom of -kist, om de papieren en manualen van kerk en H. Geest, alsook de registers van het dorp in te bewaren.
Een nieuw altaarkleed of antependium, als gift van de heer Rosseel, 1622. Er worden heilighertekens, beeldekens en ander prijzen uitgedeeld aan de jonkheid die de Katechismus bijwoont, 1623. (K.A.S. 502).
Als de klok, in 1628, is kersten gedaan, van de offer ontvangen 127 gl. Betaald aan Peter de Clerck, klokgieter te Mechelen, 400 gl. Waarover proces tot 1641, en dan nog 300 gl. betaald.
Een nieuwe rok gekocht voor 0. L. Vrouw, 1629. Twaalf manspersonen hielpen de stal aan het pastoorshuis rechten.
Van Kerstmis 1629 tot 1636 is heer Michiel Bogaerts kapelaan en koster.
De klokgieter Peter vanden Gheyn komt, in 1633, de klok hergieten te Schriek; hem betaald 100 gl.; gedurende de nacht werd de klok gesmolten.
De school getimmerd op het kerkhof, in 1635, waartoe 103 busselen schutstro. Reparatie aan de horloge, in 1637 door Melchior Coomans, en in 1640 door Cornelis van Bouchout.
Sedert Lichtmis 1638 is Lodewijk Elen koster.
Er komt in 1646 een nieuw tafereel boven het hoogaltaar, waarvoor Frans van Roey het schrijnwerk levert, 600 gl., en Thomas Lorent de beelden snijdt, minstens 150 gl.; samen met een Sint-Jan boven het tafereel; ook een nieuwe schilderij, 150 gl. Eveneens in de kapel van Grootlo, een nieuwe altaartafel en een schilderij van de H. Naam Jezus.
De pastorij, geheel in stro en zeer oud, moet hersteld worden, op last van de kerk, 1651. Het altaar van Sinte-Anna, waarop van ouds een Mis gesticht werd, voldoet niet meer om Mis te lezen.
Maximilien l'abbé schildert het beeld van Sint-Jan en andere beelden, 1652. Quirijn van Eynde timmert een gestoelte voor de kerkmeesters. Ge ziet hoe er aanhoudend voor de kerk gezorgd werd.
In 1654 sloeg de bliksem op de toren : dat zou nog meer herstelling vergen.
Pastoor Adriaensens stierf de 11 januari 1633, 70 jaar oud. Hij was een goed mens en een ijverig priester.
Verering van Sint-Jan, 1613-1655.
Men gaat voort, en wel in stijgende lijn, met het vieren van Sin-Jans-Geboortedag, de processie, de offer, de vaantjes en evangelieboekjes.
Verlenen verder hun medewerking : de wildemans die hun devoir in de processie doen, de jongmans die het Sint-Jansbeeld dragen, de zangers van het koor die de processie vereren met spel en zang. Later nog, de schutters, een of twee speellieden, de dochters die op Sint-Jansavond de kerk schuren en versieren.
In 1616 vraagt de deken, te ordineren dat de processieweg gemakkelijker en korter zou zijn op het feest van Sint-Jan. Het staat niet vast of er gevolg is aan gegeven.
De offer op Sint-Jans-Geboorte klimt steeds hoger in de jaren 1618 tot 1654, als volgt : 106 gl., 112, 126, 151, 148, 188, 202, 209, 218 gl., waardoor deze offer, in de vier laatste jaren, de helft der algemene jaarlijkse begroting van de kerk verre overtreft.
Oorlog en pest, 1621-1652.
In die tijd groeit de bevolking langzaam aan : 247 kommunikanten in 1615, 260 in 1616, 272 in 1622, 300 in 1633. Maar zij is tot 228 gedaald in 1642, om tot 270 te geraken in 1652. De oorzaak was niet ver te zoeken.
Het Twaalfjarig Bestand eindigde in 1621. In 1622 staat de kerk weer vol huisraad, ook in 1625 en 1635 : de soldaten komen, de mensen vluchten, naar kerk en kerkhof, of verder.
In 1636 begint de schrikkelijkste tijd der zogenaamde « retorsie » of wedervergelding, vanwege de Hollandse Kalvinisten uit Bergen-op-Zoom tegen de open Kempische dorpen, door afpersing en plundering, door contributies en exekuties, door wegvoering en rantsoenering, vooral van priesters. Ja, ook de pastoor van Schriek ! Maar zijn volk sprong hem bij. De kerkmeester heeft zestig gulden betaald voor rantsoen van de heer pastoor, als deze gevangen was van het Statenvolk in de tijd der retorsiën, opdat zij hem niet zouden meevoeren naar Bergen, en dit uit konsideratie voor de goede en getrouwe dienst van de pastoor, in deze uiterste nood. Toen is er ook een portie ruiters van Roost, onder Haacht, gekomen naar de processie te Schriek, om de pastoor te verdedigen tegen de vijand. Ditzelfde jaar heerste in Schriek de pest.
Later, nog veel soldaten in 1642. En in 1646, de kerk van Schriek, de kapel van Grootlo, vol meubelen. In de maand maart worden Petrus Carlier, alias Peter de mandenmaker, onnozel in de slag der Lorreinse soldaten bij Mechelen, en Jan Pelgrims ook door de soldaten doodgeschoten.
Door het verdrag van 1648 te Munster eindigde de tachtigjarige oorlog, maar toen begon een onophoudelijke reeks van plaatselijke vijandelijkheden. In 1652 lag wederom een garnizoen in Schriek.
Officieel worden de gebeurtenissen van 1636, zowel oorlog als pest, door schepenbrieven van Keerbergen bevestigd. «Wij schepenen doen te weten voor de gerechte waarheid, ter instantie van schepenen en bedezetters der heerlijkheid van Sint-Jans-in-'t-Schriek en Grootlo, dat dit dorp, een van de zeventien makende samen het land van Mechelen of van Arkel, klein in zijn omvang, in 1634, -35 en -36, geleden heeft grote overlast van soldaten, als gelegen op de baan tussen Aarschot en Lier, en grote schade tijdens de belegering van Leuven, toen door de Fransen zijn geheel geplunderd en uitgeroofd hun kerk en kapel, zodat de gemeente gans verstrooid is, veel huizen afgebroken en verbrand, na welke belegering de bevolking is bezocht door de besmettelijke ziekte, de tijd van twee jaren... Aldus gegeven, 9 juni 1638 ». (De Raadt, Eenige on onuitgegeven stukken... Bijdragen Hist. Gen. Utrecht, 13, blz. 157).
En nu de pest. Met de woorden « gestorven van de pest», in het parochieregister van 10 augustus tot 26 October 1636, tekent de pastoor 64 overlijdens uit 29 gezinnen met name afzonderlijk aan : uit 1 gezin zeven sterfgevallen, uit 1 gezin zes, uit 2 gezinnen vijf, uit 2 gezinnen vier, uit 3 gezinnen drie, uit 4 gezinnen twee, uit 17 gezinnen een.
De kerkrekening te Schriek is onvolledig; toch staat er genoeg in. In dit jaar doet de pastoor acht Missen tegen de pest, en nog eens acht; wie weet hoeveel meer er niet opgetekend werden ! Men schuurt de kerk, waarin er twee van de pest gestorven zijn. Men legt een brug achter aan 't kerkhof, om er de doden over te dragen die van de besmettelijke ziekte waren gestorven.
Ook de H. Geesttafel, buiten de gewone armenzorg, heeft in die uiterste nood moedig geholpen. Enkele voorbeelden. Aan Willem en zijn huisvrouw, beide ziek liggend, voor hen en hun kinderen om te kopen wat zij van doen hebben. Aan Katelijn, om te kopen kaas, boter en anderszins, achtmaal. Aan Gijsbrecht, zittende in de zaligheid. Aan Hendrik zittende in de ziekte. Een doodkist voor Adriaan, gestorven van de zaligheid; melk en boter voor de kinderen van wijlen Adriaan. Aan Gillis zittende in de ziekte, voor gehaalde waren en anderszins, zesmaal. Om twee doodkisten en twee graven te maken, voor de huisvrouw van Gillis en zijn zoon, gestorven van de zaligheid... (R.A.A. Schriek, nr 1-5). Van pest en oorlog, verlos ons, Heer !
wordt vervolgd
|