PAROCHIEGESCHIEDENIS VAN SINT-JAN BAPTIST TE SCHRIEK EN DE H. NAAM JEZUS TE GROOTLO
door J. R. VERELLEN, pr.
U I T G AV E van de Pastorij Schriek © Copyright 1956
Hoofdstuk VII HEILIG-GEESTTAFEL OF ARMENZORG, 1360
De zorg voor de armen is zo oud als de kerk en behoorde van eerst af aan de kerk.
Bijna in alle haardtellingen sedert 1437 worden de huizen van de H. Geest of van armen afzonderlijk aangegeven, en in 1496 is een H. Geestmeester van Schriek bij name vermeld. De twee H. Geest- of armmeesters deden, zeker van voor 1560, samen met de kerkmeesters, op Lichtmis hun rekening in de aanwezigheid van pastoor en schepenen.
De ontvangsten bedroegen in 1611 : 107 Rijnsgulden, en 13 veertelen koren met een moken. De rekening van 1619 is de oudste die volledig bewaard bleef. (R.A.A. Schriek. H. Geestrek. 1-5).
De uitgaven aan de armen gebeurden in geld of in rogge. Ziehier enige voorbeelden.
In geld : voor een lijnwaden broek en wambuis, een paar schoenen, twee hemden, een paar holleblokken, een wollen hemdeken voor een kind, een linnen kiel, enige klederen voor de H. Geestkinderen, voor twee schoolboeken, want het onderwijs was kosteloos voor de kinderen der armen. Voor het houden van een kind, een jaar mondkosten voor een jongen. Een pond boter en wittebrood voor man en vrouw ziek liggende, aan klein vrouwken als Franske ziek was voor wittebrood, dertig pond brood, zes potten botermelk, aan de blinde vrouw van Blasius, om de ogen te meesteren van Maaike, aan de barbier van Keerbergen voor het kureren van Anna, aan meester Gommaar te Beerzel voor het genezen van Gillis, aan Anneken te Oosterwijk voor het dienen van Jan in zijn ziekte. Voor de kerkerechten van de uitvaart, drie doodkisten vanwege de H. Geest, voor een vaatje bier bij de begrafenis van het kind van Klaas. In koren : aan twee oude lieden die kreupel zijn en de kost niet kunnen winnen, aan Anna tot onderhoud van haar en haar kinderen, aan Jan tot onderhoud van vrouw en kinderen, en zo voorts; niet alleen een of meer mokens koren, ook wel een ton bier, en dit alles in verschillende keren, en herhaald zo dikwijls als 't nodig of nuttig was.
De Lazarij, 1574-1689.
Een bijzondere zorg werd vanwege de H. Geest besteed aan de lazarij, de melaatsheid en het melaatsenhuis. Daar zijn veel schriftelijke bewijzen van, wat Schriek betreft.
In 1574 werd de uitvaart van Marie N. lazarus gedaan in de kerk. In de kerkvisitatie van 1575 klaagt de deken erover, dat een leproos, die in Kontich geboren is en een leproze vrouw getrouwd heeft, op Sint-Jans-dag in de herberg onder het volk zit te drinken, en jaarlijks een prebende of onderhoudsgeld van 18 gulden opeist.
Vooral in de H. Geestrekeningen wordt dikwijls van lazarij en lazarus gesproken. In 1620, leem gestoken en gehaald tot de lazarij. In 1631, de lazarij verhuurd voor drie gulden; een grauwe mantel gekocht voor Jakob N. lazarus; aan Jakob voor 32 busselen stro om de lazarij te dekken. In 1637, betaald van de steen uit te breken aan de lazarij. In 1652, Jan van den Broeck, vanwege de lazarij een rente van twee mokens koren. In 1653, doen wegvoeren Anna N. om te laten visiteren of zij lazarus was.
In 1662. ontvangen van de heer pastoor, om Jakob mede te kleden, die lazarus geworden was, 9 gulden; gegeven aan Jakob lazarus, 17 gl. In 1664, betaald aan de mantel van de lazarus, 10 gl. Betaald, als de vrouw van Peter N. naar Leuven werd gevoerd om gevisiteerd te worden. In 1667, gekocht een paar schoenen voor Jaak de lazarus, 2 en half gulden. In 1668, voor de lazarus nog een paar schoenen. In 1669, gegeven aan de lazarus twee mokens koren. In 1673, gegeven aan de vrouw van de lazarus drie mokens koren; op 28 december 1673, een doodkist voor de lazarus; daarna, aan de weduwe van de lazarus gegeven vier mokens koren. In 1682, betaald voor het houden van Gillis, de zoon van de lazarus, 5 gl. Ten slotte, van 1689 af, wordt de lazarushof aan l gl. 10 st. per jaar verhuurd.
H. Geestgoederen, 1620-1686.
Worden als dusdanig opgegeven in de H. Geestrekeningen : de Drie-H. Geesten, Schriek, Putte, Beerzel, later de Vier H. Geesten, met Waver erbij; het H. Geest-Streepken aan de Bollodijk; het H. Geest-Beers; het Raapland; het Brouwersland, in de Hongerijstraat, waarop in 1686 voor de H. Geest een huis gebouwd werd van vijf gebinten, aan een zijde allemaal afhang, en aan een zijde gevel, voor de som van 32 gulden, dat dan verhuurd werd voor 31 gl.
Het bedevaartvaantje van Sint-Jan.
Op de voorgrond, van links naar rechts, een straat, met van weerskanten een huis en een afsluiting. Door het openstaande veken tussen de twee draaibomen, komt uit de kerk van Schriek de processie, waarin het beeld van Sint-Jan op een berrie wordt gedragen. Rechts van de stoet, staan de wildemans, de knots op de schouder geheven of erop steunend, gereed om de processie in orde te houden. In de diepte, tussen de kerk en het pastorijhuis, een beeld van het Kind Jezus op een verhevenheid met vereerders omringd, en daarachter, de kapel van de Zoete Naam Jezus te Grootlo. Sint Jan Baptista, tot Schriek, bid voor ons.
De afbeelding werd gedrukt op de oorspronkelijke grootte van het vaantje, 29 cm breed en 33.3 cm hoog, (Vergelijk: : Van Heurck, Les drapelets de pélerinages... Antwerpen, 1922, blz. 409).
Hoofdstuk VIII JUD. MERTENS PASTOOR, 1655-1703
Na de dood van pastoor Adriaensens, werd Judocus Mertens, door de aartspriester van Antwerpen als persoon van Heist en patroon van Schriek, voorgesteld aan de aartsdiaken van Mechelen, de 12 juni 1655; bekwaam bevonden « per concursum » en benoemd de 16 juni; en door de pastoor van Keerbergen als deken, aangesteld te Mechelen, de 18 juni. Geboortig van Puurs, had hij gestudeerd aan het Seminarie van Antwerpen, was toen rond de 54 jaar oud, en deed tegen Bamis zijn intrede te Schriek.
Intussen was de heer P. Brootcorens deservitor. Van het begin af ging de pastoor voort, toren en kerk na de brand te herstellen; de onkosten beliepen meer dan 1000 gulden.
De verering van Sint-Jan werd bijgehouden. In 1655 kocht men 432 vaantjes van Sint-Jan, en 550 in 1656. Van dit jaar af kwamen de ruiters van Betekom de processie vereren. De offer van Sint-Jans-Geboorte bracht 176 gulden op. De pastoor nam dadelijk het prediken der Passie op Palmzondag over. Hij stelde in 1658 een hondslager of kerkmeier, anders gezegd een suisse aan, om de orde in de kerk te handhaven; een vreemde priester kwam drie Missen celebreren in de Kerstnacht. Men kocht een nieuwe monstrantie. Het nieuwe kwam erbij, het oude bleef of moest verder hersteld worden. (K.A.S.503).
De pastorale tienden, 1575-1708.
De verplichting tot kerkelijke tienden, waarvan een deel voor de parochiepriester, een deel voor de kerk, en een deel voor de armen, werd veralgemeend onder Karel de Grote en zijn opvolger, rond 800. Maar in latere eeuwen geraakten ze meestal in ander handen, zelfs van leken.
In 1309, bij de stichting der parochie, was de tiende van Schriek in het bezit van Gillis Berthout, wiens grootvader ze ontvangen had van Nikolaas bisschop van Kamerijk. In 1575 werden de tienden verzameld door leken in 8 paarten; de pastoor zelf bezat geen enkel tiende, maar ontving alles bijeen 28 gulden van de genoemde tiendeheffers. Zes van die familienamen komen reeds voor in het cijnsboek van 1450, een als volgt : « Roelant de Wintere, van de tiende, 8 deniers ». De zevende was Hendrik Roelants. Zijn erfgenamen verkochten, op 20 augustus 1605, voor 278 gulden, aan Gommaar van Yetegem, het zesde deel der gehele tienden van Schriek, belast op vier gouden peters van negentien stuivers voor de kerk, en zeven stuivers voor de H. Geest. (K.A.S., 87, 451).
Op 30 oktober 1607 kocht de kerk een erfelijke rente van drie veertelen koren en drie gulden jaarlijks, als het zesde deel der tienden, dat aan Hendrik Roelants en Gommar van Yetegem toebehoord had.
In 1613 heeft de kerk twee zesdedelen, en de H. Geest een zesdedeel. Juffrouw Wagewijns bezit ook een zesdedeel, waarvan zij aan de kerk 17 gl. geeft. De pastoor krijgt 29 gl. en 10 stuivers. Tot de pastorijtienden behoren ook de lammertienden en de houttienden. De prelaat van Park haalt de tiende op van de Bollodijk, die hij beschouwt als een toemaat der tiende van Keerbergen, zonder iets af te staan.
De 24 november 1625 wordt een akkoord gesloten tussen pastoor Adriaensens ter ene zijde, en schepenen, dorpsmeesters, kerk- en H. Geestmeesters ter andere zijde, als volgt : de pastoor zal hebben al de tienden zo nieuwe als oude, de nieuwe op de 32e en de andere op de 16e schoof; daarenboven voor de kerkrevenuen, een rente van 5 gl. en een rente van 5 gl. en 1 st.; hij zal ook mogen gebruiken het land dat de kerkmeesters onlangs gekocht hebben, met een bemdeken van omtrent een half bunder in de Pachtheide; en dit alles gedurende de tijd van zijn residentie. (K.A.S., 91/b).
Vroeger werd hij aangenomen, boven zijn huishuur, voor de som van 300 gl. die de kerkmeesters hem jaarlijks uitbetaalden.
Maar in 1653, de 14 juli, verkondigt Ferdinand Antoon van Broekhoven, schout te Lier, dat hij, als bijzonderste gegoede, in de naam van meier, schepenen, dorpsmeesters, regeerders, gegoeden en ingezetenen der heerlijkheid van Schriek en Grootlo, publiek zal verkopen de oude tienden op de 16e en de novale op de 32e schoof, als aan het dorp kompeterende, alsook de Bollotiende van de prelaat van Park, om daarmede hun dorpslasten te betalen. De pastoor wordt in dit stuk niet eens vernoemd. (K. A. S., 93).
Deze aanslag, in 1653 onder de oude pastoor, gepleegd op het recht der tienden, kon de nieuwe pastoor in 1655 niet dulden. De kwestie kwam voor de Soevereine Raad van Brabant, het Vikariaat van Mechelen steunde de pastoor door brief van 30 juni 1657.(K. A. S., 99).
Het zou lang duren... Op 3 juli 1658 werd een voorlopig akkoord getroffen, tussen de pastoor enerzijds, schepenen en dorpsmeesters en oude eedslieden anderzijds : de tiende zal alle jaren door de gemeente verpacht worden in vijf partijen of anderszins, en daarna zal de pastoor de uitslag der verhuring ontvangen, om de penningen daarvan in 't geheel te innen; verder mag hij het land van de gemeente en al het overige blijven genieten gelijk zijn voorzaat. (A.A.M., Visit. 1666).
Van het jaar 1658 af, noteert de pastoor stipt in zijn register de verpachting der pastorijtienden, in 3 delen : de Schriektiende of Schriekstraat, de Hongerij of kerktiende, de Donken, de Lauwerijken, en de Langestraat of Koortiende. De tienden werden in 't openbaar verpacht voor geld, of door anderen ingehaald voor stro en kaf, of door de pastoor zelf die kar en paard en knecht had. (K.A.S., 97/bis).
Veel later komt de kwestie weer voor de Raad van Brabant, met toestemming van het Vikariaat; en in 1674 valt het definitief vonnis tegen de schepenen en regeerders der gemeente. (K.A.S., 115-119).
En pastoor Mertens kan rustig voortgaan de opbrengst der pastorele graantienden aan te tekenen tot het einde toe, in 1703, alsook de lammer-, vlas- en bostienden. (K.A.S., 109, 124, 133).
Evenals de tienden, dient ook het houtgeld tot onderhoud van de goddelijke dienst, pastoor en koster, alsmede tot reparatie van de kerk. Het wordt reeds vermeld in 1620, en de impost op de bieren 1618, tot hetzelfde doel. Zij worden de 15 mei 1675 vernieuwd door koning Karel II, op verzoek van de pastoor, kerkmeesters en ingezetenen van Schriek en Grootlo, die er sedert meer dan 70 jaar in bezit van zijn, namelijk 12 stuivers op elke ton bier die gesleten wordt, en op elk honderd hout dat gekapt of verkocht wordt één hout, hetgeen men gewoonlijk honderdgeld noemt. (K.A.S. 121).
Koster en schoolmeester, 1637-1701.
In 1617 had de deken er meermaals op aangedrongen, dat de koster zijn eed zou doen en als schoolmeester de geloofsbelijdenis afleggen, wat wel bewijst dat beide ambten onder geestelijk toezicht stonden.
De 6 augustus 1637 werd Lodewijk Elen tot koster en schoolmeester benoemd, op de kondities door de schepenen goedgekeurd. Hij deed voorts altijd goed zijn dienst, en was in 1655 omtrent 70 jaar oud. De 4 november schrijft de nieuwe pastoor op de aannemingsbrief van 1637 : «Alzo de regeerders mij aanzochten de koster om zijn ouderdom af te zetten, heb ik hem gehouden tot op zijn sterfdag. (K.A.S. 97).
In 1659 wordt door de pastoor Peter Mangelschots tot koster aangesteld, en gepresenteerd aan de schepenen en kerkmeesters, die de keus bijtreden. Hij was tevens een bekwaam openbaar notaris, waarvan veel akten zijn overgebleven. Zijn ambt van koster en schoolmeester wordt op Sinksen 1662 voor twaalf jaar verlengd, onder volgende voorwaarden door pastoor en schepenen in 't lange bepaald en met een wedde die in 1637 reeds bestond :
1. Meester Mangelschots zal de kosterij bedienen gelijk dat behoort; ‘s morgens, op de noen en ‘s avonds de beeklok luiden, ook wanneer het tempeest is van donder en bliksem, en tot alle Missen, gelijk net geplogen is.
2. Ook zal hij gehouden zijn, op zon- en heiligdagen de Missen te zingen naar gewoonte, en alle ander Missen te dienen of een bekwame dienaar te stellen.
3. Nog verplicht, de kerk net en schoon te houden, ten minste alle acht dagen eens uit te keren, de altaren te paleren, enz.
4. Altijd in het visiteren of kommuniceren van zieken medegaan.
5. De school zal hij moeten houden het geheel jaar, en niet alleen leren vlot te lezen en te schrijven, maar ook goede manieren, en van buiten de paternoster, weesgegroet, credo, tien geboden, zeven H. Sakramenten, vijf geboden der H. Kerk, enz.
6. Hiervoor zal hij hebben jaarlijks, eerst voor de kosterij zijn gewoon kosterskoren, van een ploeg een moken, van een paard of half ploeg een half moken, en van elk ander handwerker een brood van 10 pond of 3 stuivers.
7. Nog zal hij hebben jaarlijks uit net inkomen van de kerk 48 gl., maar zal moeten ophalen het honderdgeld.
8. Zal nog genieten uit de H. Geesttafel, voor het stellen van de horloge, jaarlijks 12 gulden; voor het leren van de arme kinderen, twee veertelen koren; en van de andere kinderen voor schoolgeld, 2 gulden.
9. Hij mag het huis bewonen, gelijk tot nu toe.
10. Hij zal vrij wezen van tocht, wacht, impost, en mag zonder lasten een bunder land gebruiken; de school moet gemaakt en hersteld worden om goed te kunnen leren, en de schepenen staan borg voor Let koren of broodgraan. (K. A. S., 104).
Op te merken, dat bier niet vermeld wordt, hetgeen de koster van ouds ontving over jaargetijden, gezongen Missen, uitvaarten en andere kerkelijke diensten; en dat de school en het kostershuis onderhouden werden door de kerk, aldus, in 1639 van reparatie aan de school 30 gl., en in 1698 van tien banken 7 gl.
Toen Peter Mangelschots op ‘t einde van zijn leven ziekelijk werd, rond 1698, heeft de pastoor hem een helper plaatsvervanger gegeven, Peter Van Hove, een weesjongen, van eerlijke ingezeten ouders, zeer bekwaam in muziek en orgelspel. Maar dan poogde de dorpsheer achtereenvolgens aan vier andere kandidaten hetzelfde ambt te bezorgen, waar telkens geld bij te pas kwam. In 1701 trekken de drie eerste kandidaten bun woord in, en komen twee ingezetenen en een schepene voor notaris hun handtekening herroepen, als beschonken of gedwongen geweest te zijn. (K.A.S., 105. 144).
Peter Mangelschots is gestorven de 8 januari 1701, en de 13 januari Peter Van Hove tot koster en schoolmeester definitief aangesteld. De 29 januari schreef de deken, dat geen enkele kandidaat, in strijd met de kerkelijke en burgerlijke wetten, koster en schoolmeester mocht worden, alvorens door de deken toegelaten te zijn. (K. A. S., 138-141).
Hoofdstuk IX STAAT VAN DE PAROCHIE, 1660-1703
In 1666 werd er door de pastoor een lang overzicht van de toestand der parochie, onder andere, kerk, pastorij, tienden, goederen van de kerk en van de H. Geest, enz., aan de bisschop toegezonden. Anderzijds ontbreken de kerkrekeningen van 1666 tot 1682 geheel, en zijn er tussen 1666 en 1708 slechts negen kerkvisitaties. Het bijzonderste wordt hierna in t kort samengevat.
Kerk en pastorij.
In 1664 wordt de kerk geheel gelambrizeerd, en een nieuw kruiskoor gemaakt.
In 1673, de kerk geplunderd door Hollandse soldaten, en de Paasviering gestoord door Fransen. Certificaties der schepenen van Keerbergen, Rijmenam en Putte vermelden eensluidend : de inwoners van Schriek en Grootlo, beroofd van al hun granen, meubelen en andere middelen, geplunderd de kerk, kapel, molen en huizen door het volk van oorlog. (R.A.A., 37, 38). Nieuwe zitplaatsen in het koor voor de zangers, 1681, een nieuw tabernakel in ‘t midden van het hoogaltaar. Een nieuwe preekstoel, door Frans Van Roey schrijnwerker, met vijf beelden, 1682. (A.A.M., Visit.).
Het opmaken van de toren begonnen in 1687, met veel arduin uit Kampenhout gehaald; en net volgende jaar de voorgevel hersteld; alsook twee nieuwe biechtstoelen, door meester Geraard Van Roey.
In 1690, vanwege de dorpsheer een zerk gehaald te Mechelen met twee stenen trappen, om in de kerk te leggen.
Twee zonnewijzers op de kerk gemaakt, 1693, en net volgend jaar de glazen gerepareerd die door de hagel geruïneerd waren op het hoogkoor.
Jubilee, in 1693, door drie paters Karmelieten gedurende vier dagen; en het jaar daarna, maken van het doksaal en de tuin, door Jan Van Roey.
De kerk in 1701 beroofd door dieven, die de glazen hadden uitgebroken, een nieuwe kelk gekocht; het jaar daarop een nieuwe sacristij gebouwd.
De kinderen van de Katechismus worden van 1695 af bijzonder bedacht : prijzen, boekjes, paternosters, en perkamenten beeldekens; ook vijgen en rozijnen te Half-Vasten en als ze te biechten komen voor Pasen.
Aan de pastorij bouwde de pastoor in 1670 een nieuwe kamer bij; en later ook schuur en stal, die hij op eigen kosten moest herstellen.
Verering van Sint-Jan.
Van het begin af werd de verering aangewakkerd :een volle aflaat op Sint-Jans-Geboorte in de kerk van Schriek, door de Paus verleend de 23 September 1638;een aflaat van veertig dagen op Sint-Jans-Geboorte en Onthoofding, de 11 juni 1663. (K.A.S., 4).
De pastoor getuigt in 1666 dat er grote devotie is tot Sint-Jan, en grote toeloop van pelgrims. Rond de 24 juni ontvangt de kerk van de offer gemiddeld 170 gulden, hierin begrepen de verkochte vaantjes; en uit die offer worden alle onkosten betaald voor degenen die in de Mis en in de processie helpen. Zo worden rond 1682 bijzonder vermeld : voor het trakteren van het koor, 30 gl.; aan de Heynen, dat zij de processie in orde houden, l gl. 10 st.; een half ton bier voor de jonkheid die de processie vereert, 4 gl. 10 st.; aan poeder voor de jonkheid, 4 gl. 10 st.
In 1693 bedraagt de offer op Sint-Jans-Geboorte nog 104 gl. In 1694, slechts 33 gl. mits de logering van de Engelse dragonders. Maar in 1693 weer 127 gl. en in 1697 zelfs 170 gl. Men spreekt van grote en kleine Sint-Jansdag.
In 1698 vereert de jonkheid van Betekom de processie, te paard met volle montuur; in 1699, de jonkheid en schutters te voet beschonken met een ton bier, de kleine jonkheid met een vierendeel, en ineens duizend vaantjes gekocht; in 1706, aan de weduwe Bouttade 9 gl. 13 st. betaald, voor 500 vaantjes en voor 't verhelpen van de plaat.
Kapel van Grootlo.
De kapelmeester was in 1655 niet min dan 40 jaar ten achter om zijn rekening te doen. En voor en na, is er slechts een enkele bewaard... spijtig vooral voor ons I
De 7 juni 1662 verhuurt men aan Hendrik Meeus de plaats, waar diens huis en brouwerij staat op het Kapelhof te Grootlo, met nog twee of drie roeden, voor l gl. 10 st. tot behoef van de kapel. (K.A.S., 14).
In 1673 is de kapel te klein om de naburige bevolking te bevatten, en wordt ze vergroot, op kosten van de pastoor, die van de bisschop daar op zon- en heiligdagen mag bineren. In 1688 bineert hij er nog, onder grote toeloop van volk, en zelfs in 1702.
Het kapelleken, van. Sint-Bernardus bestond minstens al in 1684, en wordt dan vermeld als volgt : Adriaan vanden Broeck heeft er bij testament 10 gl. aan gemaakt; uit de offerblok ervan gelicht, 2, 6, en 6 gl.; en zo in t vervolg alle jaren.
Jaargetijden en testamenten.
Stichtingen zijn er in de parochiekerk altijd gedaan, van 1560 af, zover de documenten reiken. Ziehier meer bepaald enkele voorbeelden sinds 1650.
1. Jonker Marcus Roussel stichtte een Mis met inschrijving op het Zondagsgebed, verpand op een bosken onder Putte. Hij overleed de 31 oktober 1650, volgens grafsteen met wapen en kenspreuk : Mel post Fel. Zijn familie werd meermaals genoemd onder de weldoeners der kerk, en bepaald in schepenbrieven, meester Andries Roussel in 1559, en Andries Roussel schout van Heist in 1653. Op de zilveren breuk der Sint-Sebastiaansgilde staan de namen met het jaartal : M. Roussel, And. Roussel, 1644.
2. Jan de Winter voerde in 1657 het testament uit van zijn oom Dionijs de Winter, die kerkmeester was in 1632, en in 1641, 1644 en 1650, schikkingen trof om een gezongen Mis te stichten, tot behoef van de H. Geest, verpand op de helft van het Raapland.
3. Dimpna Wouters, voor de notaris, meester Peter Mangelschots, een jaargetijde in 1664, op huis en hof geheten het Kwade land, noord aan de Kapelheide. De tekst van zulk testament is te treffend om niet aan te halen :
« In de naam Ons Heren. Amen... Overdenkende dat er niets zekerder is dan de dood, en niets onzekerder dan het uur der dood, beveelt zij hare ziel aan God almachtig, aan Maria zijn gebenedijde Moeder en heel het hemels heir. Zij vermaakt tot sieraad van Onze Lieve Vrouw in de kerk, haar zwarte rok, zwart lijfken en twee van naar beste voorschoten. En laat aan de Zoete Naam Jezus te Grootlo, drie gulden voor een jaargetijde... » — In 1666 voegt zij erbij : «Twee gulden aan de H. Geest, en aan de kerk twee gulden, en aan Onze Lieve Vrouw twee gulden, eens. Zij legateert drie kaarsen elk van een pond, te weten, aan Sint-Jan, aan Onze-Lieve-Vrouw, en aan de Zoete Naam Jezus. En begeert dat er hier gecelebreerd zal worden een betamelijke uitvaart met twaalf Missen voor de lafenis van naar ziel. » (K.A.S., 64).
4. Jan vanden Broeck, in 1672, voor notaris Brumeels te Herentals, sticht een jaargetijde, verpand op de windmolen en de Schrans : « Overdenkende de broosheid der menselijke natuur... beveelt zijn lichaam ter gewijde aarde, en begeert begraven te worden in de kerk van Schriek; en zullen zijn twee broeders gehouden wezen, te doen celebreren honderd zielmissen, met nog honderd gulden eens te geven aan de kerk voor een jaargetijde, en samen te doen bakken zes veertelen koren voor de armen in twee jaren ». (K.A.S.. 63).
Volk en bedrijf.
Er waren te Schriek en Grootlo, in 1655, 270 Kommunikanten, 350 in 1666, 400 in 1681, om in 1695 tot 1711 te dalen op 380.
Volgens schatting van de pastoor in 1666, alle jaren 6 à 7 uitvaarten van volwassenen, 3 à 6 kinderlijken, 4 à 5 huwelijken.
Van 1614 tot 1650, de dopen gemiddeld 17 per jaar; van 1655 tot 1685, 19 dopen-; van 1685 tot 1705, dopen 20, huwelijken 5, overlijdens 5. Uitzonderlijk hoog zijn de overlijdens : 30 in 1693, 28 in 1694, 20 in 1705, en 25 in 1710.
Het Kohier voor Schriek en Grootlo geeft in 1684 samen 518 bunder 3 dagwand en 30 roeden. In 1686, de zaailanden, weiden, euzels en uitgerooide bossen, 309 bunderen en 100 roeden; de bossen, 244 bunderen, samen 555 bunderen en 100 roeden. (K.A.S., 123).
In 1684 zijn er een smid, een schoenmaker, een timmerman, twee kleermakers. Twee brouwerijen, de een genaamd de Ploeg, gestaan aan de kerk, en de andere de Wildeman, gestaan onder Grootlo aan de kapel; bovendien nog vier tappers. Ook een windmolen van Gillis Vanden Broeck. (R.A.A., 37-38).
Dominicus Provinciael heeft in huur een huis, genaamd Sint-Jan, toebehorende aan de pastoor. Daarvoor werd van het kerkhof een stuk van 4 roeden genomen om een gracht te vullen, en eens geëffend op kosten van de kerk het erf, gelijk het gelegen was west de plaats van 't dorp en zuid de pastorijstraat, verkocht op konditie er een huis van fraaie vorm te bouwen met een stenen muur tot aan het dak naar het westen tegen de straat van het dorp. De pastoor kocht het in de 4 januari 1662. (K.A.S., 14).
De oude pastoor, bijna 80 jaar oud in 1703, die nog preekte, bineerde en kranig bestuurde, heeft dan naar de gewoonte van de tijd, zijn pastorij geruild met heer Gerardus Bogaerts onderpastoor te Haacht. Van februari 1704 af, betitelt deze zich officieel als « pastoor in Schriek », al wordt bij in de kerkrekeningen « kapelaan » of helper genoemd.
In 1707, de 20 januari, maakte Jud. Mertens, « oud-pastoor van Schriek en Grootlo » zijn testament. Zijn lichaam zal begraven worden op het hoogkoor in de gang van de sakristij naar het hoogaltaar. Na zijn dood moeten honderd zielmissen gedaan worden. Hij schonk een legaat aan de kerk en aan de H. Geest, en aan de gilde van Sint-Sebastiaan een ton bier.
Hij overleed de 29 September 1708. Na zijn dood stonden zijn erfgenamen een stuk land af, omtrent de kerk, tegen de hof van de pastorij en het Roeksleiken, met last voor pastoor Bogaerts van een jaargetijde.
Op zijn grafsteen staat gebeiteld : Memorie van de E. H. Judocus Mertens, 33 jaar pastoor dezer gemeente, waarachtige vader der armen, trooster der zieken, onderwijzer der ongeleerden, weldoener van kerk en armen, die onvermoeid in het woord Gods te verkondigen, 30 jaren en keren gepredikt heeft de passie, stierf oud zijnde 86 jaar, anno 1708 op de dag van Sint-Michiel. Dat ruste in peis zijn ziel !
Hoofdstuk X DRIE PASTOORS BINNEN 23 JAAR, 1704-1731
De twee voorgaande pastoors samen hadden het bijna honderd jaar volgehouden. Na 1700 komen er drie, die gezamenlijk amper 33 jaar halen. Geen mens bepaalt de lengte van zijn dagen. (K.A.S., 504).
Ger. Bogaerts pastoor, 1704-1721.
Hij was geboortig van Dessel, en verkreeg telkens van de deken de vermelding van stipte plichtsbetrachting. Zijn onderpastoor was Jan-Bapt. Wils, die tot in 1720 bij hem bleef.
De 24 oktober 1713 wordt Ferdinand van Hove, tot koster en schoolmeester aangesteld, door de pastoor en de heer van Schriek en Grootlo, mitsgaders de schepenen, de kerk- en H. Geestmeesters. De voorwaarden zijn dezelfde als in 1662, behalve hier en daar een nadere bepaling. Aldus : 5. Hij zal de school houden het geheel jaar of zo lang als tien of twaalf kinderen ter school komen; zal ook enige kinderen, die de beste stemmekens hebben, in de kerk leren zingen; 6. Hij zal zoveel half mokens koren hebhen, als er werkende paarden jong of oud zijn; 8. Voor het stellen van de horloge, twaalf gulden, waarvan het dorp en de H. Geest betalen elk de helft; 10. De school zal onderhouden worden half van het dorp en half van de kerk. (K.A.S., 159).
Devotie tot Sint-Antonius.
De 3 oktober 1708 stemde de aartsbisschop van Mechelen toe in een rekwest van pastoor Bogaerts : Vermits de edele mevrouw Marie Françoise van Grotendael, weduwe van Hieronymus Zeti, een bijzondere devotie heeft tot Sint-Antonius, tot wiens eer zij in de parochiekerk een altaar wil oprichten, zo verzoekt de pastoor om een aflaat van 40 dagen op de dag der instelling van het altaar, alsook op al de dinsdagen van het jaar, wanneer aan dit altaar wordt Mis gelezen. (K.A.S., 110).
Ook door de paus worden in augustus 1710 verschillende aflaten verleend aan de Broederschap van Sint-Antonius, hoofdzakelijk op de tweede zondag van September, en bijkomstig op 0. L. V. Onbevlekte Ontvangenis, Lichtmis, Boodschap en Hemelvaart. (K.A.S., 8).
Het hoofdaltaar, zo luidt het in 1715, is toegewijd aan Sint-Jan, en de zijaltaren aan Onze Lieve Vrouw en aan St. Antonius, dit laatste hersteld op kosten van mevrouw Zeti. Een relikwie van St. Antonius kreeg men in 1718.
Dezelfde mevrouw Zeti had, in 1713, vijf bunderen bos, genaamd de Koudhalzen aan de Puttestraat onder Grootlo, gekocht, zijnde een erfelijke rente van 1200 gulden kapitaal ten laste der schepenen sedert 1667; de persoonsnaam Kouthals staat in het Cijnsboek van 1539. De 18 januari 1714 schenkt zij dat uitgerooid bos aan de onderpastorij, met last daar een huis te bouwen, en daaraan een kamer die de onderpastoor mag gebruiken of verhuren. Daarvoor zal de onderpastoor alle dinsdagen een Mis moeten doen ter eer van St. Antonius tot haar zielelafenis; maar sterft er een lid van de broederschap, dan geschiedt daarvoor de eerstvolgende zondagmis. De onderpastoor zal ook de Minderbroeders van Mechelen moeten bijroepen en ontvangen op de tweede zondag van September. Dit alles werd door het Vikariaat en door de schepenen goedgekeurd. (K.A.S., 46).
Wat de Sint-Jansprocessie betreft, de 22 juni l713, kwam vanwege het Vikariaat van Mechelen, het bevel de processie te houden, uit de kerk tot de kruisweg van Grootlo, en dan door de Langstraat achter de molen naar de kerk, met verbod te schenken of te drinken tijdens de processie. (K.A.S., 138).
In 1714 werd de kleine klok hergoten voor 341 gulden, en het beeld van Sint-Bernardus in ‘t kapelleken verguld.
In 1717 maakt de gemeente, die in 1662 van Katarina De Cleyn 21.000 gulden had geleend, en ze niet kon betalen, een overeenkomst met de erfgenamen, de familie Ullens, mits terugbetaling van slechts 7.000 gl., en mits een wekelijkse Mis en een jaargetijde te laten celebreren. (K.A.S., 57).
In 1721 sticht Barbara Verthennen drie Missen voor de Zoete Naam Jezus en drie voor St. Antonius. (K.A.S., 47).
Voor zijn dood stichtte de pastoor, bij testament van 3 april 1720, een jaargetijde bezet op een stuk land van rond de 36 roeden; alsook een studiebeurs, ten voordele der bloedverwanten of inwoners van Dessel, voor twee jaar wijsbegeerte te Leuven en vijf jaar seminarie te Mechelen, op huis en landen onder Grootlo aan de Puttestraat, een heide genaamd de Sprinkstokken, aan Rijmkensbos.
Hij overleed de 8 december 1721, en werd begraven in de kerk. « Bidt voor de ziel », zo vermaant de zerksteen.
Ant. Franc. Blockx pastoor, 1722-1726.
Ook geboortig van Dessel, meester in de Kunsten en Baccalaureus in de godgeleerdheid, onderpastoor van het gasthuis te Leuven, toen hij door de Fakulteit benoemd werd tot pastoor te Schriek, en aangesteld op 12 juni 1722. Hendr. Huypens, onderpastoor.
De parochie ging haar gewone gang. Hij deed een zerksteen plaatsen op het graf van pastoor Bogaerts zaliger. In 1726 liet bij nog 3000 vaantjes drukken voor Sint-Jan.
Vier jaar is bij pastoor geweest : het was slechts een komen en gaan. Hij overleed de 3 september 1726, 54 jaar oud, en liet aan de kerk 100 gulden voor een jaargetijde. Wat moeten de parochianen bij 't aflezen van bet zondagsgebed gedacht hebben, als ze aan 't hoofd van de 218 leden, - zoveel waren er nooit geweest, - de namen hoorden van drie pastoors die zij nog levend gekend hadden.
Al sterft de pastoor, toch staat de parochie niet stil. Hendr. Huypens werd deservitor, en Joan. Bapt. Van Orshagen onderpastoor.
Georg. Franc. Wendelen pastoor, 1727-1731
Geboortig van Beringen in de Limburgse Kempen, werd hij door de aartspriester van Antwerpen voorgesteld de 13 juni 1727, en de volgende dag aangenomen.
Zijn onderpastoors waren : in 1727 Joan. Bapt. Prevost, en sedert 1728 Petr. Vranckx.
In 1560 reeds is er spraak van een vroegmisheer; in 1574, van een kapelaan te Schriek, die driemaal per week Mis leest in de kapel van Grootlo voor een gift van 30 Rijnsgulden, en als koster tien veertelen koren heeft; rond 1666, van een onderpastoor, met 30 gulden van de pastoor, 100 gl. van de kerk, 25 gl. van de kapel. Maar dit alles is blijkbaar onvolledig.
Uitdrukkelijker is het akkoord van 24 mei 1729, tussen pastoor en schepenen enerzijds, en de onderpastoor anderzijds. De onderpastoor moet de vroegmis doen in Schriek op alle zon- en heiligdagen, behalve 17 heiligdagen in Grootlo. Daarvoor zal hij hebben :
van de gemeente 70 gulden, van de kerk 15, de offer van Grootlo geheel mits de kapel te onderhouden, de offer van St. Antonius half en de ander helft voor de kerk, boven de fondatie van zijn huis en landen, die rendeert jaarlijks 82 gl. mits behoorlijke reparatie,- niet inbegrepen zijn verdiensten in de kerk. (K.A.S., 162).
Voor de feestdag van Sint-Jans-Geboorte liet men, in 1727, 400 aflaatbrieven drukken bij Vander EIst te Mechelen. Dergelijke exemplaren van 1792 zijn bewaard : Sint-Jan-Baptist wordt er de bijzondere patroon genoemd tegen alle vallende ziekten en besmetheden, alsook tegen alle kwalen van het vee. Op 24 juni, hoogmis te 9 uur, met sermoen, daarna processie; 's namiddags lof.
De 15 juni 1731 ruilde pastoor Wendelen zijn plaats met zijn opvolger, en trok naar Bonheiden.
Hoofdstuk XI KAR. LARDENOY PASTOOR, 1731-1770
Hij was vroeger kapelaan van het H. Kruisbeneficie in Sint-Pieterskerk te Mechelen, pastoor van Zemst, en werd als pastoor van Schriek aangesteld de 20 juli 1731.
Onderpastoors waren achtereenvolgens : Nikl. Marchant van Brussel, 1731; Anton. Pantecras ook van Brussel, 1732-; Petr. Vloeberghs van Putte, 1744-; Am. Br. Helsen van Zoerle, 1756-; Petr. Fr. Broeckx van Sint-Pieters-Rode, 1766-; Jan Bapt. Luytens, 1770-;
In 1744 kwam er een nieuw akkoord over de onderpastorij. In hoofdzaak zoals in 1729, behalve slechts 30 gl. van de gemeente, maar 120 van de pastoor en 5 van de H. Geest.
Vooreerst aangaande de verering van Sint-Jan. Men ontvangt, in 1733, een relikwie van zijn schedel. Die relikwie wordt voortaan, met zijn beeld, omgedragen op de grote en de kleine Sint-Jansdag. De kerk is dan telkens met meien versierd. De offer uit de schaal op 24 juni bedraagt nog rond de 40 gulden.
In hetzelfde jaar levert meester Karel Lodewijckx van Mechelen, een zilveren monstrantie met stralen, wegende het zilver 82 onsen, voor de prijs van 375 gl., waarvan het dorp er 300 betaalde van oude schuld, en de kerk 75. Daarbij een nieuwe hemel geschilderd, en een nieuwe troon gemaakt voor het Hoogwaardig. (K.A.S., 505).
Wederom bij K. Lodewijckx gekocht, in 1739, een zilveren Kommuniekop of ciborie, voor 145 gl. En tevens elf ellen kant tot een nieuwe albe en tot een rood kleed op de Kommuniebank. Zo wordt het H. Sakrament in hoge eer gehouden. Het zangkoor werd jaarlijks getrakteerd op Sint-Ceciliadag.
Het volgend jaar liet men de Lieve Heer, Onze Lieve Vrouw en het beeld van Sint-Jan repareren en schilderen. Er kwam ook een nieuw Krucifix aan het hoogaltaar. Het moet er fris uitgezien hebben in de kerk.
Rond die tijd, nog bij K. Lodewijckx, gekocht een zilveren kroon voor het O. L. Vrouwebeeld, in ruil voor het goud en zilver dat vroeger geofferd was. Daardoor aangewakkerd heeft de kerkmeester, zo getuigt hij zelf, een zilveren kroon voor het Kind Jezus, op eigen kost doen maken.
Nog in 1741 vereert de jonkheid van Betekom de processie; en de « heynen van Schriek en Grootlo » ontvangen 1 gl. 13 st. Maar de deken schrijft op de rand der rekening : « Het weze in 't toekomende achtergelaten, uit naam en order van de aartsbisschop ». Dit jaar ook de grote klok, die gebarsten was, hergoten door Augustijn Dumaine.
In een buitengewone rekening van 1746 worden vermeld : de beeldsnijder en de schrijnwerker voor de kas van Sint-Jan; het maken van negen grote banken in de kerk; en vooral duizend plaveistenen met het slijpen en bevloeren.
De pastoor vereerde aan de kerk, in 1749 een zilveren kelk, wegende 25 onsen en 8 engelsen, ter waarde van 134 gulden. (K.A.S., 199).
Een dekreet van de bisschop verbood, in 1750, de paarden en teaterklederen in de processie. (K.A.S., 203).
In 1751 wordt door de bisschop het verbod van slafelijke werken afgeschaft op 18 heiligdagen, waaronder de derde Paasdag en de derde Sinksendag, maar het Mishoren blijft verplichtend. Daarentegen blijven de slafelijke werken verboden, en het Mishoren verplichtend, op 13 heiligdagen, waaronder 2e Kerstdag, 2e Paasdag, 2e Sinksendag en Sint-Jan-Baptist, buiten de 4 hoogdagen en 52 zondagen. (K.A.S., 206).
Voor een nieuw altaar van Onze Lieve Vrouw betaalde men, in 1754, aan Henri Blondeau 607 gl.; aan J. Casier voor een nieuw kleed van O. L. Vrouw en een nieuw antependium, 91 gl.
Aan Jan Valckx, in 1757, voor het marbreren van O. L. Vrouwaltaar, 135 gl.; en aan M. Massaert, goudslager te Mechelen, 40 gl. voor het vergulden.
Nog aan J. Valckx, in 1761, voor het schilderen van het hoogaltaar, 94 gl., daarin begrepen het vergulden van de schilderij; daartoe had de pastoor 84 gl. gegeven.
Aan de weduwe Henri Blondeau, in 1762, voor een nieuwe biechtstoel, de patersbiechtstoel, 145 gl.; en in 1763, een nieuw baldakijn, 34 gl.
Pastoor Lardenoy heeft de pastorij, op eigen kost, van binnen gans hersteld, en in 1746 de buitenmuren en gevel, van leem en vervallen, vervangen door steen; daartoe werden rond de 30.000 kareelstenen en 166 busselen walmstro verbruikt. De onkosten beliepen meer dan 550 gulden. (K.A.S., 195).
Regelmatig hielpen in de parochie de Minderbroeders van Mechelen, de Kapucienen en de Dominikanen van Lier.
Tot koster en schoolmeester werd, in 1740, Jakobus Weyns aangesteld. Zijn voorganger sedert l713 Ferdinand Van Hove, was overleden de 4 oktober.
Onder de talrijke stichtingen, het jaargetijde van Gommar Tuytgans, zijn huisvrouw Maria Gijsemans, hun kinderen Kornelis en Jenneken, bezet op huis en land genoemd het Kromveld aan de Haagstraat; daarbij alle donderdagen een Mis voor het Venerabel; zij schonken al hun goederen aan de kerk. (K.A.S., 74-76).
Pastorale tienden, 1720-1791.
De erfgenamen Wagewijns verkochten in 1720 hun derdedeel aan de pastoor van Bonheiden, die het in 1721 voortverkocht aan kanunnik Engelgraeve te Antwerpen.
De pastorale tienden zijn, in 1658, nog over vijf wijken verdeeld, Schriekstraat, Hongerije, Donken, Lauwerijken en Langstraat. In 1749 omvatten zij, « gelijk ze van ouds door de pastoor en zijn voorzaten genoten, en nu ten huize van Joos Weyns in Sint-Jan verhuurd worden », de veertien volgende wijken :
l. Van aan het kapelleken van Sint-Bernard tot aan de Kruisstraat, naar de galg, langs de palen van Heist tot de Schriekse Draaiboom en naar het kapelleken.
(K.A.S., 193, 221).
2. Van aan de Schriekse galg, langs de straat in, tot aan de palen van Putte, en langs de steenoven en de Mechelse baan tot aan de galg.
3. Van aan het kapelleken, langs de straat in, langs de palen van Putte, de straat in, tot aan de Schriekse galg, naar het kapelleken.
4. Van aan de Borze, langs de Tuinendijk tot aan de Puttestraat, tot aan de Remmelerestraat, tot aan Sint-Bernards kapelleken, door het dorp tot aan de Borze (de singel of ring van het dorp).
3. Van aan het kapelleken door de Remmelerestraat, tot aan de Gommerijnstraat, en op de palen van Heist, langs de Schriekse Draaiboom tot aan het kapelleken (genaamd de Kwadeheide).
6. Van aan de Tuinendijk tot aan Grootlo-kruis, langs de Gommerijnstraat tot de Remmelerestraat, langs daar in de Puttestraat, tot aan de Tuinendijk.
7. Van Grootlo-kruis tot in de Wuytkensstraat, tot op de palen van Heist, wederom door de Gommerijnstraat tot Grootlo-kruis.
8. Van de Wuytkensstraat door de Langstraat, tot de palen van Heist, en zo rond langs het Goor, weder tot de Wuytkensstraat tot aan de Langstraat.
9. Van Grootlo-kruis tot de Perstraat, langs de Slootstraat tot de palen van Baal, en weder door de Langstraat tot Grootlo-kruis (genaamd de Rijpel).
10. Van de Perstraat tot voorbij de Kapel, langs de Bollo tot de palen van Baal, langs de Slootstraat en de Perstraat (genaamd de Donken).
11. Van aan de Borze langs de molen naar de oude dijk, langs de palen van Keerbergen, langs de Hoogstraat naar de Borze.
13. Van de oude dijk langs de Lauwerijkstraat naar Grootlo-kruis, de straat in tot voorbij de Kapel, tot aan de Raam, alles tot aan de palen van Keerbergen.
13. Van aan de molen naar de Tuinendijk, naar het Horenkruis, en zo naar de molen.
14. Van het Horenkruis, en langs de Lauwerijkenstraat tot aan het Horenkruis. (K.A.S., 166).
De Gommerijnstraat is de oude Hongerijestraat, de naam is veranderd tussen 1700 en 1733, toen woonde er Gommer of Gommerijn De Bie. Hij staat ook in het Zetboek van 1734, waarin nog voorkomen : de Leibeek, de Krekelstraat, de Viswaters, de Nieuwstraat, de Krankenputten, de dreef van de heer van Schriek, het Heinen- of Hendrikstraatken
Van 1749 tot 1789 toe worden de tienden in 9 tot 17 onregelmatige partijen verpacht, waarbij nog de volgende plaatsnamen voorkomen : de Pachtheileie, de Hazenbergen, de Goorhanebossen, de Tommel- of later Trommelstraat.
Pastoor Lardenoy maakte zijn testament, « gezond van lichaam, gaande en staande », de 2 oktober 1770. Hij verkoos begraven te worden « op het achterste kerkhof omtrent de zeven stappen voorbij het Kruis achter het hoogaltaar naar het noorden toe », alhoewel hij betaalde voor een kerklijk. Hij stelde de H. Geest of armen aan, tot enige en algemene erfgenaam van zijn bezit, door hem zelf geschat op 2000 gulden, met last van een jaargetijde, en onder voorwaarde dat de arme kinderen, op de dag van hun eerste Kommunie, behoorlijk door de H. Geesttafel zouden gekleed worden. (K.A.S., 39, 460).
Hij overleed de 8 december 1770, 40 jaar pastoor en 74 jaar oud. Zijn grafschrift, in het Latijn, grotendeels uitgewist, vermeldt de armen, waarvan hij een groot weldoener is geweest. Zijn werken volgen hem.
Hoofdstuk XII ADR. SNOECKX PASTOOR, 1771-1791
Geboortig van Mol, magister in de Kunsten, baccalaureus in de godgeleerdheid, regent van de pedagogie de Burcht van 1769 tot 20 juni 1771, en dan door de Fakulteit van Leuven benoemd tot pastoor van Schriek, ingeleid de 25 juni 177l.
Onderpastoors ; J. B. Luytens, van Putte, tot 1777; Petr. Segers van Rotselaar, 1777-; Jan Fr. Wauters, 1780-; Lud. Ant. Arnauts van Neerlinter, 1785-; J. B. Luyten van Aarscbot, 1790; Petr. Dellemans, 1791.
In 1772 werd de grote klok, die gebarsten was, hergoten door Andreas Vanden Gheyn, van Leuven. Het volgende jaar, de kleine klok, voor 300 gl.; tot last van de kerk yiel alleen het wegvoeren naar Leuven en het terughalen; de oude woog 793 pond, de nieuwe 761.
Rond 1777 maakte P. Valckx, beeldsnijder te Mechelen, voor de kerk twee nieuwe beelden, die Onze Lieve Vrouw met het Kind Jezus en de H. Elizabet met Sint-Jan-Baptist voorstelden, en bij de ingang van het koor geplaatst werden. (K.A.S., 306).
In 1778 is net gebruik van trommel en vedel, overal in de processies met het H. Sakrament, zelfs als de gilden meegingen, door de bisschop verboden.
Andreas De Swert, schrijnwerker te Meerhout, leverde in 1779, een nieuw altaar voor Sint-Antonius, gelijkvormig aan dit van Onze Lieve Vrouw, voor de som van 530 gl. Joos Vinckx was toen « proost en deken der Konfrerie van Sint-Antonius van Padua ».(K.A.S., 336).
J. A. Avondtroot leverde nog een zilveren kelk in 1788.
Opbouw van de nieuwe pastorij, 1776.
In het begin van 1775 vroeg pastoor Snoeckx aan de bisschop, de oude en gans vervallen pastorij, die zeer vochtig en ongezond was, te mogen vervangen door een nieuwe, en daarvoor het nodige geld te lichten, dat door hem en zijn opvolgers gedeeltelijk zou afgelegd worden in interest en kapitaal. Het werd hem toegestaan, ook door de Souvereine Raad van Brabant op gunstig advies der schepenen van Schriek (K.A.S., 18).
Hij ontleent dan, de 29 juli 1776, van Eerw. Heer Vinc. Snoeckx, regent van het Castrum te Leuven, de som van 4400 gulden wisselgeld, of 5133 gulden 6 stuivers l oord courant.
Het plan der nieuwe pastorij is bewaard gebleven : een middengang, en aan ‘t einde de trap, met twee vensters aan weerskanten, zo voor- als achtergevel, en een verdiep. Men bouwde er twee jaren aan.
De rekening werd, op 21 oktober 1776, aan de landdeken voorgelegd. In de uitgaven valt vooral aan te stippen : betaald aan de schrijnwerker Motties te Aarschot, 523 gulden; aan de timmerman Convent te Leuven, 517 gl. (het is een van beiden die beneden aan de trap de twee snoeken heeft gesneden als het wapen van pastoor Snoeckx); aan de steenkapper Vrebosch te Kampenhout, van witte steen, 65 gl.; aan Sr Langheneus te Mechelen, blauwe steen, 78 gl.; aan Sr Steps te Lier, voor de waaiers, 34 gl.
De gehele uitgave bedroeg 5854 gl. 17 st. 1 oord, of 721 gl. meer dan de ontleende som. (K.A.S., 3l).
Korts daarna bouwde hij nog de bijgebouwen, namelijk de schuur aan de ene zijde en de houtschobbe, bak- en washuis aan de andere zijde, alsook de voormuur en de poort, waartoe de penningen uit de verkochte moer, schadden en rus van de kerkebeemd gebruikt werden. (K.A.S., 27, 231/bis).
Pastoor Raeymaeckers, die met de erfgenamen van pastoor Snoeckx, de nog overblijvende schulden moest vereffenen, vermeldt in 1793 de muurschilderingen in de pastorij door zijn voorganger aangebracht. (K.A.S., 28).
Grootlo.
L. A. Arnauts, onderpastoor van Schriek en proost van de kapel, verhuurde op 28 September 1789, een driekantig hoeksken erf, omtrent 3 roeden, genaamd de Altenaar, onder Grootlo tegen de Hongerijstraat, voor 99 jaar, aan 2 gl. 2 st. per jaar; de huurder moest er een huis op zetten van ten minste drie gebinten. (K.A.S-, 251).
Bevolking, 1700-1790.
Van 400 kommunikanten in 1688, en 380 rond 1700, klom daarna regelmatig het aantal : 550 in 1745, 650 in 1762, 750 in 1769, 830 in 1778.
In 1762 worden, buiten 650 kommunikanten of volwassenen, ook 400 kinderen opgegeven.
In 1784, nog meer bepaald : op 1240 zielen, 855 volwassenen, waarvan 425 mannen en 430 vrouwen, en 385 kinderen onder de 12 jaar, waarvan 190 jongens en 195 meisjes (volgens de pastoor).
Vergelijk daarmee. Volgens de volkstelling : 402 in 1693, 445 in 1709, 950 in 1755. En volgens het geboortecijfer berekend : 700 in 1709, 900 in l755, 1100 in 1784. (Cosemans, Bevolking van Brabant, 1939, blz. 134).
Gemiddeld aantal dopen, huwelijken, overlijdens :
1731-40 : 33 - 8 - 15 1741-50 : 37 - 7 - 25 1751-60 : 39 - 5 - 13 1761-70 : 35 - 6 - 12 1771-80 : 44 - 9 - 25 1781-90 : 43 - 9 - 29
In 1741. de sterfgevallen uitzonderlijk hoog, namelijk 86, met 80 van rode loop, waaronder 50 kinderen in 7 weken van oktober tot november. Er werd toen veel aan schamele armen uitgedeeld.
In 1783, 52 sterfgevallen, 22 van rode loop in september tot november. In 1793, 65 sterfgevallen, waaronder meer dan 40 van rode loop. De begrafenissen gebeurden meest op het kerkhof. In de kerk werden, van 1731 tot 1781, begraven : enige pastoors, de dorpsheer Ch. vander Stegen, twee mannen, zes vrouwen, vier kinderen.
Keizer Jozef II, sedert 1780, begon zich volop met kerkelijke zaken te bemoeien. In 1786 werden alle verjaringen van kerkwijdingen of kermissen op een enkele dag vastgesteld; de plakkaten moesten onder de Mis voorgelezen worden; men mocht niet meer in de kerk begraven. De staat van bezit en lasten werd gevraagd van elke pastorij, onderpastorij, kerk, kosterij, en H. Geesttafel. Het was de beruchte « deklaratie van 1787 ». (K.A.S., 240, 250, 255).
Pastoor Snoeckx liet bij testament 500 gulden aan de armen van Schriek, en stichtte jaargetijden voor zichzelf, voor zijn vader en moeder. Hij was de eerste pastoor van Schriek, die niet meer mocht begraven worden in de kerk. Tot de 26 april, tien dagen voor zijn dood, had hij het overlijden van zijn parochianen ondertekend. Zijn grafschrift luidt : « Hier ligt begraven de Eerw. Heer Adrianus Snoeckx, gewezen pastoor dezer parochie ten tijde van 20 jaar, sterft de 8 mei 1791, oud 53 jaar. Bidt voor de ziel ».
J. B. Gerrebosch was deservitor tot de komst van de nieuwe pastoor.
wordt vervolgd
|