Terug in de tijd. © door Lambrechts René
Kunnen we nog verder dan 1125 in de geschiedenis doordringen ?
Wanneer we niet meer kunnen steunen op geschreven akten wordt het natuurlijk veel moeilijker om nog met juiste conclusies naar buiten te komen. Gelukkig kunnen we nog wel beschikken over gegevens, ook al handelen ze niet expliciet over Schriek of Grootlo zelf, die ons een beeld kunnen geven van de mogelijke samenleving van weleer.
Zo ben ik in mijn zoektocht naar de oorsprong van de Uylehoef eigenlijk tot deze best mogelijke vaststelling gekomen.
In het vorige hoofdstuk lezen we dat binnen het graafschap Loon er aan de grenzen een reeks van motte-burchten werden opgericht om zich zo te beschermen.
Wat is een motte ? Eerst graaft men een ronde tot ovale vestinggracht uit met een diameter tot wel 100 meter, maar meestal ongeveer 40 meter. Met de vergaarde aarde legt men een kunstmatige heuvel aan van 3 tot wel 20 meter hoog, met daar bovenop meestal een ronde versterkte toren, de eersten in hout, later uit noodzaak in steen. Hoe hoger de heuvel, hoe meer grond diende aangevoerd te worden uit de onmiddellijke omgeving. De hellingen rond de toren werden aangeplant met doornachtige struiken, zodat het heel moeilijk was om de toren te bereiken. Alleen vuur was de grote vijand van dit soort van uitkijktorens of vluchtburchten. Om een eventuele brand te voorkomen werden natte huiden tegen de constructies bevestigd. Later zal men dan overgaan tot constructies in steen om dit euvel op te lossen. Specifiek bij deze motte hoorde ook een neerhof (= een hof lager gelegen dan de motteheuvel, neer heeft hier de betekenis van omlaag ), ook al dan niet omwaterd of met een andere vorm van omheining beveiligd. Daar stonden de stallen, schuren en verblijfplaatsen van de ondergeschikten. Ik stel mij nu de vraag : “ Was Halenborch (= Noelenberg = Uylenborg of de huidige Uylehoeve ) vroeger een houten motte van de graven van Loon ?”
Impressie van een motte
Ziehier enkele redenen die deze stelling verdedigen.
1° De materialen aarde en hout zijn ter plaatse aanwezig en voor de heer kosteloos. De dichtst bijgelegen steengroeven vinden we rond Wezemaal, Steenokkerzeel of Grimbergen.
2° Het werk vergt geen gespecialiseerde arbeiders tenzij timmerlui die plaatselijk toch voor handen waren.
3° De leenheren konden hun onderdanen verplichten tot het leveren van herendiensten, m.a.w. ze konden de plaatselijke bevolking enkele dagen gratis opeisen.
4° De plaats : aan de grens van het toenmalige graafschap Loon met het graafschap Brabant, afgeschermd door de beek die wij nu Raambeek noemen. Waarom noemde men in 1309 deze waterloop “walgracht” in plaats van beek of een of andere naam die mensen gaven aan grotere waterlopen ? Omdat deze beek de natuurlijke grens is geweest, welke wellicht nog werd uitgediept, waardoor er een wal = dijk ontstond. Ook oude toponiemen als Ouden Dijk herinneren nog aan die tijd. Zo kunnen we de Raambeek zien als de eerste natuurlijke verdedigingsgordel, of was dat reeds de tweede, en was de Dijle de eerste natuurlijke grens? Waarschijnlijk was het zo, aangezien we Keerbergen, en Werchter ook terugvinden in het patrimonium van de Heren van Aarschot, dus van het graafschap Loon.
5° De gracht rond ‘den Uyl’ is heden ten dage wel zogoed als verdwenen, in de beschrijving van het goed bij het leenverhef uit 1753 kunnen we lezen :” … zeker huys ende hof van plaisantie omwatert met twee waeteren ende brugge genaemt Huylenborch gelegen by St.Jan in den Schrieck onder de prochie van Putte,…” Men treft hier zelfs een dubbele watergracht rond het domein aan waarvan heden ten dage nog kleine restanten zichtbaar zijn.
In de stratenatlas van 1837 zien we nog duidelijk de volledige gracht rond de Uylehoef en de helft ongeveer van de tweede gegraven gracht rond de beide plaatsen (toen was de helft van de buitenste gracht reeds gedempt).
6° De naam Haelenborch, waarbij borch in het Middelnederlands wijst op burcht, versterkt kasteel, en niet op een boerderij of molenaarswoning die we meestal ‘schans of schrans’ noemden. In het Oudnoors betekent borg, versterkte plaats. Haelen komt dan weer van halu, en dit betekent : een vestiging op hoge zandgrond. Denk ook aan de naam Van der Borcht die op Grasheide algemeen gekend is.
Wanneer we nu de latijnse versie : Halisca (1) even ontleden, dan vinden we ook weer twee delen, nl. Halis van halitus wat damp betekent of halos, wat wazige kring rond een hemellichaam als van de maan betekent, en dit gekoppeld aan ca, de verkorting van casa wat huis of landgoed betekent. Dus samengevat, een vesting of landgoed dat verrijst uit de nevel. Dit kan men zich best voorstellen omwille van zijn ligging omgeven door gegraven grachten. in een gebied met veengronden en andere moerassige poelen, en de oude walgracht, zijnde de Raambeek.
(1) Uit Karel de Grotes’ regeerperiode dateert een van de oudste documenten over onze streek, nl Het Privilegie over de giften in het Waverwoud aan de H.Remigius in 812. Ook al gaat het hier om een apocriefe (= niet als echt erkende ) akte, zeker met betrekking op de datum, de namen van deze nederzettingen zijn niet verzonnen. Het gaat hier om 20 villa’s, allen gelegen in het Waverwoud, te weten : Halisca, Melimbrica, & Brunnum seu Berlara, & Letoina, & Soalnea, & Bersela, & Rahisco, & Salsitlo, & Nera, & Rimhamna, & Alon, & Urna, seu Walciteai, & Aldina, & Blarica, Netosa, & Andratina etiam, & Cruptinum, & Vrinia. Onder de benaming villa verstaan we geen riante bouwwerken zoals bij de Romeinen, het waren meer kleine nederzettingen, al dan niet beschermd door een vroonhof (= een houten versterkte woning met uitkijktoren). Duidelijke plaatsnamen die wij herkennen zijn Berlaar, Beerzel en Rijmenam, maar van Schriek, Heist, Keerbergen en Putte om er enkele te noemen, geen spoor. Toch zou het mij niet verbazen mocht er tussen de overblijvende namen een plaatsaanduiding zitten, gelegen binnen onze oude grenzen. Wat te denken van Halisca voor de plaats genoemd Halenborch, vermeldt op de grafsteen van Jan Rouselle in de St.-Pieter en Paulus kerk te Mechelen anno 1522 ? Cy gist Messire JEHAN ROUSSELLE Seigneur de Horvette & Hove diet Halenborch Maittre des Requestes au grand Conseil & Conseillier & depuis Commis par le Roy à l’Estat de Lieutenant-Gouverneur de Namur & Cheff du Conseil illec decedé en September 1522 Et Dame MAXELINDE DE CORET sa Compagne decedée le 4 d’Octobre 1536 Et Dame ANNE MARIE ROUSSELLE leur Niecce decedée le ….. (Provincie, Stad, Ende District Van Mechelen: Opgeheldert In haere kercken, …blz 293)
Volgens Van den Wijngaert staat Halisca voor het dorp Haelen in Nederlands Limburg (het Waverwoud was zeker niet zo groot, er wordt algemeen aangenomen dat het zich uitstrekte tussen de beide Neten, de Dijle en de Rupel). Volgens mij gaat het hier om de nederzetting in de omgeving van de Uylehoeve welke we met de oudste benamingen Halenborch en Huylenborch terugvinden.
Wat mij ook zo verwonderde is het ontbreken van een laathof of leenhof of ridderhof in dat oude Schriek. Onbegrijpelijk als men weet dat Schriek van oudsher in het patrimonium van de Berthouten is opgenomen. Men treft er alleen leengoederen en cijnsgoederen aan.
Wel weten we dat in 1270 Wouter V Berthout een groot leen geeft aan zijn zoon Wouter VI, gedeeltelijk onder Schriek, en er zou geen leenhof zijn! Hovel, een deel van Halenborch, was een hertogelijk leenhof, maar … gelegen onder de parochie Putte. Een leengoed verdeeld over drie verschillende heerlijkheden lijkt mij zeer uitzonderlijk, tenware de oorsprong ligt bij een van deze drie, m.a.w. het oude Frankische vroonhof, later motte met neerhof, dat in oorsprong deel uit maakte van één oude heerlijkheid nl. in den Scriec onder Bersela. Let nu even op deze latijnse tekst over Jan Van Hove, oudst gekende Heer van de heerlijkheid Hove(l) : Johannis de Hove XIIII bonnaria terre apud Mechelen et i curtim dictam in de scriec. Johannis et Balduinus ejus filii tenet sed nescio et relevaverunt (B.C.F.B. latijnboek fol 55R°) En wat te denken van deze tekst : Jan Van Hove XIIII bunderen landts bi Mechelen ende ’t hof in den Scriec gheheten. Jan ende Boudewijn sijn brueders houdent nyet en weetend of sijt ontfaaen hebben ende aldus steet in d’ oude boeck. Dit goet leyt in de prochie Putte ende heet ’t Hof Van den Hove …(B. Leenhof van Brabant n° 4 folio 1r°) De vertaling is blijkbaar lichtjes gewijzigd en aangevuld met de ligging in de parochie Putte. Hoe deze gronden vanuit de heerlijkheid in den Scriec dan later over drie afzonderlijke heerlijkheden wordt verdeeld, is mijns inziens te wijten aan politieke en structurele beslissingen bij de Berthouten, na de dood van Gilles (1310) of Floris ( 1331) waarbij bepaalde delen gebruikt worden als pasmunt bij de onderlinge verdelingen of als een doordachte zet bij de ruzie tussen de Berthouten en de bisschop van Kamerijk omwille van de nieuwe tienden. Lees hierover meer in de volgende hoofdstukken, als we het hebben over de grenscorrecties met onze buurdorpen. Delen van Schriek worden gebruikt als pasmunt : een rode draad doorheen onze geschiedenis. Hoe was het ook weer : “Geschiedenis herhaalt zich”. Het zal nog enkele malen gebeuren.
7° Bij een motte paste een neerhof. Wanneer we dit oude woord ontleden zien we het deel “neer” wat wijst op ‘lager gelegen’, en het woord “hof”, een term die men vanouds gebruikte om een omheinde of afgesloten bewoningsruimte aan te duiden. Zo kennen we heden ten dage nog altijd “ het Hof van Riemen te Heist of het Hof van Laeken te Booischot”. Op de oudste kaarten van 1702 zien we nog steeds verschillende gebouwen juist ten zuiden van “den Uyl”. Deze hoeve van weleer (nog niet zo lang geleden afgebroken) heet nu toch wel toevallig Neerhof hoeve.
Detail van de kaart van de landerijen van den Uyl en de neerhofhoeve (abdij van Tongerlo)
8° Men spreekt ook over de heerlijkheid of het leenhof onder den hertog “ Hovel “. In de oudste stukken ‘Hove’ wat zou betekenen : omheind stuk land of rechtbank. Hovel staat dan weer voor heuvel, en waar zou die daar anders kunnen gevonden worden als bij die oude motte. Tevens is het ook maar een deel van het eerdere grote leen Halenborch, waar Hovel oftewel Uylenborch werd uit afgesplitst. Het andere deel heet Horvette, ons beter bekend als het Gorterleen of Gorters Laathof, genoemd naar Willem de Gorter, Heer van het leen in 1415. (Pitsemburg n° 856)
9° Wat dan te denken van de namen “Halenborg, Huylenborch, Uylenborch, Noelenberg”. Noëlen is het Schriekse dialect voor uilen, en berg werd al snel gebruikt in de plaats van heuvel. Waar nestelen uilen zich ? Zoals de meeste roofvogels maken ze hun nesten op hooggelegen plaatsen, dus kerktorens en de toren van de motteburcht. Welke geluiden maken ze ? Ze huilen als kinderen. Dus : Halenborch werd huylenborch, en die verloor haar “h”, zodat Uylenborch definitief als plaatsnaam in de omgangstaal werd gebruikt.
10° Legenden spreken steeds over “roofridders” als men het had over de bewoners van “den Uyl” het symbool van hun nachtelijke strooptochten. De oudste legende verhaalt dat ouders hun kinderen angst inboezemden voor de omgeving van Uylenborch. Kinderen werden daar opgepakt en opgesloten in den toren en ’s nachts kon je hen horen huilen. Het is duidelijk, de omgeving van den uyl was geen voorbeeld voor opgroeiende kinderen, men kon ze dus maar beter zo ver mogelijk verwijderd houden van deze plaats. Dergelijke legenden doen mij terugdenken aan de verhalen over ‘de voddenman’ of ‘de loekebeer’ uit mijn kinderjaren. De werkelijkheid was even anders. Bij oorlogsgevaar bood deze plaats bescherming voor de plaatselijke bevolking en gedroegen deze ‘roofridders’ zich als Robin Hood of Sint-Hubertus. Dit doet mij vermoeden als was de werkelijkheid zo dat de soldaten die daar gelegerd waren preventieve uitvallen deden in het graafschap Brabant ter bescherming van de plaatselijke bevolking. Zo zagen de Schriekenaren in ‘de Uil’ het symbool van hun bescherming.
Als erkenning vindt men dit symbool of deze naam veelvuldig terug in Schriek. Het was wijlen Theofiel Goovaerts, hoofdonderwijzer en tevens geïnteresseerd in het Schriekse verleden, die de verbanden tussen ‘Uylenborch en Schriek’ had ontdekt. Als medeorganisator van de feestelijkheden, georganiseerd voor een opknapbeurt van de parochiezaal in 1967 werd er gekozen voor de naam Uylefeesten.
Eerste affiche van de Uylefeesten 1967. Het embleem is van de hand van Jos Van Craen.
Later volgden een kinderkarnavalvereniging, een studentenclub, een vrije radio, een motoclub, een dansclub, een parochiale vereniging, in producten en reclame bij plaatselijke handelaars, e.a. ?
Eerste ontwerp van de sticker is van de hand van René Lambrechts.
Studentenclub Uilenspiegel van Schriek.
Besluit : In de omgeving van de Uylehoef bevond zich destijds een Frankische nederzetting ‘Halenborch’. Alle nuttige elementen waren bij de hand, voldoende bossen voor de jacht, om varkens te hoeden en voor het hout (timmer- en brandhout), vruchtbare alluviale gronden om in cultuur te nemen gelegen tussen de Uylehoef en de Raambeek, stromend water van deze beek en stilstaand water van de moerputten leverden dan weer ideale visgronden. Ook het moerasgebied rond de moerputten (het laagste punt van Schriek) was een ideaal vluchtoord bij dreigend gevaar. Deze kleine nederzetting werd tijdens de regeerperiode van de Graven van Loon omgebouwd tot motte en later tot leen- en laathof. De Berthouts zagen het helemaal zitten om onze streken verder te ontwikkelen en te verdelen binnen hun familie. Ook voor Schriek met Grootlo en Bollo zagen ze prachtige mogelijkheden. De afsplitsing van de verschillende delen uit het land van Mechelen zoals Berlaar, Keerbergen, Duffel, ... was volop bezig. Ook voor Schriek werden de nodige voorbereidingen getroffen. Wouter V geeft in 1270 een landgoed onder Schriek in leen aan zijn zoon Wouter VI ter waarde van 500 ponden tournois per jaar. Dat is geen klein stukje! Vermoedelijk is dit te situeren vanaf de kerckebossen (= het Schriekbos) tot de Raambeek en de huidige Van der Borchtstraat (later terug te vinden als het Gorterleen – Huylenborch en het Venneschot). Dit leen en de tienden van Schriek was een ideale start voor een Berthout telg. De bestaande motte kon omgebouwd worden tot kasteel welke op minder dan 1 km via een rechte dreef was verbonden met de nog nieuw te bouwen kerk, werken die toen reeds waren gestart.
Waarom werd deze droom geen werkelijkheid?
Wouter VI was als oudste zoon voorbestemd om zijn vader op te volgen als Heer van Mechelen wat dan ook gebeurde in 1287. De heerlijkheid Schriek was dus voorbestemd voor een van zijn kinderen, waarbij zijn eerstgeboren kind Wouter VII hem na zijn dood zou opvolgen en Jan of Gillis later de heerlijkheid Schriek zouden ontvangen.
Doch het noodlot sloeg toe. Wouter VI sneuvelt in de slag bij Woeringen op 05.06.1288, amper één jaartje na zijn vader. Wouter VII, nog minderjarig, volgt zijn vader op onder de voogdij van zijn oom Floris Berthout. Ook hem is geen lang leven beschoren en hij sterft reeds in 1294. Zijn broer Jan, nog minderjarig op dat ogenblik, wordt nu de nieuwe heer van Mechelen, maar ook hij sterft zeer jong en kinderloos in 1304. Het is nu de beurt aan de jongste telg Gillis Berthout, nog in 1303 heer geworden van Heyst, die nu heer wordt van de heerlijkheid Mechelen, waarvan Schriek nog altijd deel uitmaakte. Hieruit valt af te leiden dat Schriek eigenlijk bestemd was voor Jan. Ook zijn naam wijst duidelijk in deze richting: ‘Jan I Berthout, heer van Sint Jans in den Scriecke’.
Samen met zijn moeder zal Gillis de overeenkomst van zijn grootvader met de bisschop van Kamerijk voltooien, nl te Schriek de bouw van de kerk afronden en de pastoor vergoeden. Maar ook voor Gillis luidden de doodsklokken vrij snel en aangezien ook hij geen nakomelingen had, is het Floris Berthout, toen heer van Berlaar, die in 1310 de heerlijkheid van Mechelen erft. Schriek blijft binnen de heerlijkheid van Mechelen, maar het mooie landgoed dat Wouter V had geschonken zal nu worden opgesplitst, een deel bij Putte, een deel bij Keerbergen en een deel blijft bij Schriek. Dit is het einde van Wouter V zijn droom voor wat betreft de heerlijkheid Schriek.
|