Schriek in de oudheid. door René Lambrechts ©
DE PREHISTORIE
Archeologische vondsten als : een vuurstenen vuistbijl (1), pijlpunten (2), schrabbers (3) en andere voorwerpen, in de omgeving van de Valkelarenbeek, Schopbossen en Koudhalzen laten vermoeden dat er zich in onze gewesten tijdelijke vormen van bewoning hebben bestaan. We spreken hier over een periode van meer dan 3000 jaar geleden. Deze eerste bewoners waren rondtrekkende nomaden die zich uitsluitend bezig hielden met jacht, visvangst en vruchtenpluk, iets waarvoor onze streek zich duidelijk leende, met aan de ene kant de uitlopers van het grote Waverwoud, en aan de andere kant het grote veengebied met aan zijn randen de heidegronden met talloze vennen en de stromende rivieren van Dijle, Raam en Nete. Een grondiger onderzoek kan wellicht in de toekomst nog verrassend uit de hoek komen, maar dit is duidelijk een werk voor specialisten.

(1) Geslepen bijl gevonden ter plaatse Schopbossen, nu onder Grasheide, door P. Van den Broeck (2) Gesteelde pijlpunt met vleugels gevonden ter plaatse Koudhalzen door Erik Ceuppens (3) Afslagschrabber gevonden ter plaatse Koudhalzen door Erik Ceuppens
OUD-BELGEN
Met een bijna aan waarheid grenzende zekerheid kunnen we stellen dat geen van de zeven Oud-Belgische volksgroepen of stammen in onze streken lang hebben verbleven. De Menapiërs vonden we terug rond Antwerpen, de Eburonen rond Tongeren en de Nerviërs in onze huidige provincie Henegouwen. De anderen vinden we in de polders aan zee en in onze Ardennen. Daar deze stammen elkanders gezelschap niet apprecieerden en onze gewesten centraal gelegen waren tussen de drie eerst genoemden, kunnen we begrijpen dat het hier een soort van niemandsland was, sporadisch bezocht door enkele verdwaalde jagers of een vogelvrij verklaarde, dit is een veroordeelde welke zijn stam als straf moest verlaten.
ROMEINEN
Uit de lessen van “Onze Vaderlandse Geschiedenis” herinneren we ons zeker nog de geromantiseerde strijdverhalen van de dappere Oud-Belgen tegen de supermacht uit Rome. De uiteindelijke gevolgen voor onze geschiedenis zijn niet niks. Zij gaven ons de naam : Belgen. Zij romaniseerden ons land, dat zich vroeger uitstrekte tussen Rijn en Seine, en, dus beduidend groter was dan zijn huidige grenzen. Deze Romeinse invloed bloedde echter dood aan de zuidgrens van het Kolenwoud. Deze grens – ondertussen verschoven naar de noordgrens van het Kolenwoud - werd na jarenlange politieke strijd vastgelegd, en is nu bij ons gekend als : de taalgrens tussen Vlaanderen en Wallonië. Afgezien van de versterkingen langs de Rijn en enkele sporadische vondsten in Vlaanderen, zoals te Rijmenam, kunnen we besluiten dat onze gewesten weinig Romeinen op hun grondgebied hebben zien passeren. De kans dat we op Schriekse bodem ooit Romeinse munten of restanten van een villa of heirbaan zouden aantreffen, is enorm klein.
FRANKEN
Zoals reeds is beschreven in het hoofdstuk over de oude kapel is de Schriekse bevolking gegroeid uit enkele Frankische nederzettingen van weleer. Zij zijn dus de eerste echte bewoners van Schriek.
KAREL DE GROTE Hem kunnen we bestempelen als de eerste Heer in onze gewesten, die daadwerkelijk heeft gezorgd voor de ontwikkeling van onze streken. Hij zorgde voor een verbetering van de landbouw, het droogleggen van moerassen en de ontginning van de bossen. Hij vond hierin een bondgenoot bij de verkondigers van het christelijk geloof. Deze samenwerking wordt beloond met de veralgemeende invoering van de tienden ten voordele van de kerk, haar bedienaars en de armen. Over deze tienden zal in de loop der tijden heel wat worden geruzied, je weet wel, “ voor het geld danst de beer “. Daarom volgende toelichtingen bij deze eerste vorm van belastingen voor onze mensen.
Wij onderscheiden in de komende eeuwen volgende soorten :
a) Oude, volle of grote tienden : van alles wat men produceerde, maar voor onze streken was dat vooral de graanoogst, diende men 1/10 af te dragen aan de priester, abdij of een vertegenwoordiger van de kerkelijke macht. In werkelijkheid was het meestal de 11e schoof op het veld ( koren, gerst, tarwe, haver, spelt, boekweit ) welke werd betaald als bijdrage. Dit is geen 10 % van de opbrengst maar slechts 9,09 %. Waren wij, Vlamingen, toen al bedreven in het ontduiken van belastingen ? Om deze schoven te bewaren werden er tiendenschuren gebouwd, zoals er heden op de binnenkoer van de abdij van Tongerlo nog eentje is te bewonderen. Of er ook te Schriek zo een schuur heeft gestaan is tot op heden niet bekend. Wel vinden we in het kerkarchief dat de torenzolder werd verhuurd aan de koster om er zijn graanoogst te bewaren. Misschien is dit een aanwijzing voor het feit dat de Schriekse pastoors destijds hun granen bewaarden op de kerktorenzolder. We moeten toegeven, een veiligere plaats kon men zich toen niet voorstellen.
b) Smalle of kleine tienden : 1/10 deel van minder bekende gewassen als koolzaad, vlees, kippen, kaas en eieren, enz… en ook nieuwe producten als aardappelen. Deze tienden zijn van latere datum, en werden meestal ingevoerd als de opbrengst van de grote tienden onvoldoende bleken. Heden zouden wij dat benoemen als maatregelen om de begroting in evenwicht te brengen.
c) Nieuwe of novale tienden : 1/10 deel van de nieuw ontgonnen gronden of later van de nieuwe gewassen op deze gronden gewonnen. Tijdens de eerste jaren bedroeg de belastingdruk 1/30 of soms 1/16, om na enkele jaren op het gebruikelijke 1/10 deel te worden gebracht. Deze nieuwe tienden verdwenen stelselmatig in de zakken van de grondeigenaars, meestal de heren van de heerlijkheid, omdat zij de eigenaars waren van alle vage en onontgonnen percelen binnen hun gebied.
d) Slapende tienden : gronden waarvoor het tiendenrecht bestond maar waarop geen gewassen – zij het tijdelijk – werden verbouwd. Dit was een manier om als grondeigenaar in het bezit te komen van bepaalde stukken grond met hun tienden. Men liet de gronden enkele jaren onbewerkt, zodat er geen tienden dienen te worden betaald, en daarna bracht men ze terug in cultuur en werden het nieuwe tienden, minder zwaar belast en meestal ten voordele van de grondeigenaar of leenheer.
De verdeling van deze tienden gebeurde volgens een vast schema :
1/3 voor de abdij of de presbyter, wat we nu de pastoor zouden noemen, om in hun levensonderhoud te voorzien. We zouden het zijn loon of wedde kunnen noemen voor zijn pastorale werkzaamheden.
1/3 voor de kerk, sacristie en pastorie, als gebouw, om al de nodige zaken aan te kopen en herstellingen uit te voeren tot onderhoud, vergroting of verfraaiing.
1/3 voor de tafel van den H.Geest , het OCMW uit het verleden, waarmee de abdij of de presbyter de armen en behoeftigen konden helpen. Dit deel moest in theorie worden beheerd door de H.Geestmeesters, meyer en schepenen, maar werd meestal overgelaten aan het “eerlijke oordeel “ van de pastoor.
Of deze ganse verdeling steeds op deze wijze correct werd uitgevoerd ? Laten we zeggen dat ik dat ten sterkste betwijfel. Het dient ook gezegd dat sommige pastoors zich niet bezig hielden met het innen van de tienden, en zij deze tienden of een deel daarvan verkochten aan bepaalde welstellende personen, voor een vast gelegd bedrag. De pastoor was op deze wijze van dit vervelende werk verlost, maar het risico dat dit kon leiden tot diefstal van tienden door derden was nu zeer groot geworden.
DE GRAVEN van LOON

Na het uiteenvallen van het grote rijk van Karel de Grote belanden we in het feodale tijdperk van onze geschiedenis. Deze periode zal de geschiedenis van de volgende tien eeuwen beïnvloeden om uiteindelijk met de Franse Revolutie in 1789 of enkele jaren later volledig te verdwijnen.
Wat dienen we te verstaan onder feodaliteit ?
Het is de vorm van het sociale en politieke samenlevingspatroon van de middeleeuwen. Het betekende de decentralisatie van de macht. Waar vroeger de koning of keizer alle macht in zich droeg, gaat deze nu de macht over delen van zijn land gedeeltelijk overgeven aan enkele grote leenmannen (graven, hertogen,…), in ruil voor geleverde, en in de toekomst te leveren diensten, meestal waren dat zuivere militaire diensten, zoals manschappen, soms voedsel en verblijf voor bevriende legers, enz… Van de leenheer kregen deze leenmannen ook de algemene rechtsmacht, zoals het innen van belastingen, het leveren van herendiensten, rechtspraak, enz… Deze grote leenmannen pasten, zij het soms onder andere bepaalde regels, dit zelfde systeem van in leen geven toe aan de kleinere leenmannen, die dat soms op hun beurt nog maar eens overdeden aan de gewone ‘ridders of jonkers’. De graven van Loon en de Prins-bisschoppen van Luik kunnen we hier zien als de grote leenmannen van onze gewesten, later gevolgd door die van Aarschot, Grimbergen, de Berthouten, enz… tot bij de Familie Van der Stegen.
De eerste eeuwen na het uiteenvallen van Karel de Grote zijn rijk zijn voor de historici met een waas van onduidelijkheden omgeven. Komt daarbij nog dat op het einde van de 9e eeuw de invallen van de Noormannen de situatie hier niet verduidelijkten. Integendeel, buiten enkele grote algemene lijnen valt voor onze streken weinig informatie te rapen. Na de opsplitsing in 843 behoorden onze gewesten onder Lotharius (van waar de naam Lotharingen). In 925 veroverde Hendrik I de Vogelaar Lotharingen, zodat we op dat moment deel uitmaakten van het Grote Duitse Rijk ( ook Ottoonse Rijk genoemd ). Het is tijdens deze nevelige jaren die daar op volgden, dat het Prinsbisdom Luik en het graafschap Loon de rechten verwierven in onze contreien. In 974 werd dan het markgraafschap Antwerpen opgericht, en onze gewesten ressorteerden onder dit nieuwe graafschap.
Uit al deze vage informatie springt ons een zaak duidelijk in het oog : het oude Schriek was – en zal het helaas ook blijven – een grensgeval, bij al deze verdelingen en opsplitsingen. En zegt het spreekwoord niet : ‘men moet zijn grenzen verleggen’, iets wat voor Schriek echt letterlijk zal genomen worden, en wat meestal niet in ons voordeel zal uitdraaien.
Even opsommen :
-Schriek bevond zich in het grensgebied van de Noormannen. We mogen niet vergeten dat deze veroveraars via de Dijle richting Leuven voeren. Zij zouden ongeveer zeven jaar in onze streken hebben verbleven, alvorens in 891 nabij Leuven definitief te worden verslagen., om dan één jaar later volledig te zijn verdwenen uit onze gewesten.
-Schriek bevond zich op de zuidgrens van het Waverwoud. In alle oude documenten spreekt men steeds over deze groene long, gelegen tussen de beide Neten en de Dijle.
-Schriek lag op de grens van het oude Graafschap Loon, later het Graafschap Aarschot, ook op de grens van de bisdommen Kamerijk en Luik, nog later op de grens van de heerlijkheden van Grimbergen of de Berthouten, het Land van Mechelen, het land van Kleef, het Land van Arkel, nog later op de grens van de bisdommen Mechelen en Antwerpen, of op de grens van het Franse département “ Des deux Néthes “ of onze huidige provinciegrens Antwerpen.
Wie nu denkt dat deze grenspositie ons voorspoed heeft gebracht, komt bedrogen uit. Dure processen en lepe zetten van de tegenpartijen zullen Schriek herleiden tot de 1109 ha van vandaag, of moeten we sinds de fusie met Groot-Heist op 1 januari 1977 besluiten dat Schriek volledig is opgepeuzeld door zijn naaste buren ? Niet te verwonderen dat velen met ons meevoelden en toen de Bolloo bijna volledig van Schriek werd ontnomen spraken de mensen van “Arm Schriek”, uit medelijden. Anderen gaven de schuld aan zijn bestuurders en spraken van “ Lomp Schriek”. Zij zouden het anders aangepakt hebben, of hoe de woorden van politiekers door de eeuwen heen nog steeds niet zijn veranderd !
|