De school van Schrieck is gesteld onder de bescherming van de goddelijke Voorzienigheid en heeft tot patronesse de H.Maagd Maria onder den titel van O.L.Vrouw van Gratie.
In het jaar 1876 kwam op zekeren dag de Eerw. Heer Ruts, toen onderpastoor te Schrieck, thans Prior der Trappisten te Westmalle, in het moederhuis van de Zusters der Christelijke Scholen te Vorselaar aan, waar hij door de Eerw. Moeder Aldegondis Z.G. zeer vriendelijk werd ontvangen. De Eerw. Heer Onderpastoor deed de reden van zijn bezoek kennen. Hij kwam namelijk twee zusters vragen voor de gemeentemeisjesschool van Schrieck met welker opbouw men alsdan begonnen was. Het oogenblik was niet gunstig om aan het verlangen van den Eerw. Heer Onderpastoor te voldoen, daar men pas eenige dagen geleden dergelijke aanvraag door eene andere belangrijke gemeente gedaan, had moeten van de hand wijzen. De Eerw. Heer Ruts na al de voorwendsels en opwerpingen die de eerw. Moeder Aldegondis tegen het aannemen der school van Schrieck inbracht, aanhoord te hebben, wist het zoo gevoelig en vroom hart van onze duurbare Overste te raken door de volgende woorden : “Eerweerde Moeder, gij kunt of moogt mijne vraag niet afslaan. Het H.Hart van Jezus, Dat ik op mijne reis onophoudelijk heb gesmeekt, zal mij niet laten wederkeren zonder dat gij mijne bede goedwillig aanhoord hebt.” Eerweerde Moeder was overwonnen en de heer Onderpastoor vertrok met de verzekering dat hij zusters van Vorsselaar voor de gemeenteschool zou bekomen. Dit gebeurde in het jaar 1876 ; doch het duurde ruim twee jaar eer de lokalen in orde gebracht waren.
Den 31 December 1878 vertrokken naar Schrieck : Moeder Ursula, Overste, Z. Odilia, hoofdonderwijzeres en Z. Domisilla Z.G. hulponderwijzeres.
De jaarwedde der hoofdonderwijzeres bedroeg 1500 fr. Die der hulponderwijzeres 1200 fr. De klassen werden den 2e Januari 1879 geopend. De eerste klas telde 92 meisjes ; de tweede 120.
In deze woning vooraan hebben de zusters slechts enkele maanden verbleven. (collectie Erik Ceuppens)
De zusters namen hun intrek in de woning der hoofdonderwijzeres. Met moed en iever zetteden de Zusters zich aan het werk, maar nauwelijks waren zij eenige maanden in Schrieck of de ongelukswet werd gestemd en zij haastten zich hun ontslag als gemeenteonderwijzeres in te dienen. Dit had plaats den 19e Juli 1879. Nog dien zelfden dag kwam hun een schrijven toe van wege hunne geestelijk Overheid, waardoor hun bevolen werd, dat zij voor den 21e Juli hunne woning en hunne school moesten verlaten. Gelukkiglijk hadden de zusters in de geachte en doorbrave familie Goossens – Rymenants milde beschermers gevonden, die eene gerieflijke woning nabij de kerk te hunner beschikking stelde. Nu, den 19e Juli 1879, droegen zij gansch hunnen inboedel, die zeker niet belangrijk was, naar hunne nieuwe woning. Gedurende de maanden Juli en Oogst 1879 gingen de zusters voort met onderwijs te geven aan de meisjes in de gemeenteschool.
Ondertusschen hadden onze geachte Stichters, gelijk wij met recht de familie Goossens – Rymenants noemen, den opbouw begonnen van twee ruime en luchtige schoollokalen, die reeds op het einde der maand October 1879 voltrokken waren. Na de afkondiging der schoolwet van 1879 werd ook het onderwijs der jongens aan de zusters toevertrouwd. Den 1e October werden twee klassen geopend voor jongens in een huis toebehoorende aan den heer Victor De Veuster. De eerste klas telde 75 jongens en had Z. Odilia voor onderwijzeres. De tweede klas telde 124 jongens met Z. Anselma voor onderwijzeres. Wat de meisjes betreft, deze werden toevertrouwd aan Moeder Ursula en Z. Edmonda ; zij vestigden zich in de twee nieuwe lokalen. De eerste klas telde 96 meisjes ; de tweede 132. De gemeentejongens en meisjesscholen selven nauwelijks een tiental leerlingen.
Het Komiteit der Katholieke School voorzag in de uitgaven voor schoolbehoeften en verwarming, den aankoop van meubels, enz… De zusters ontvingen jaarlijks ongeveer 1000 fr die hun door de milddadigheid der bevolking werden geschonken.
In het jaar 1881 werd er eene derde klas gebouwd naast de lagere katholieke meisjesschool, die dienen moest voor eene gemengde bewaarschool. Dit lokaal hadden de zusters te danken aan de vrijgevigheid van hunnen werkman J.B. B. Z.G., die zonder zelfs een ontvangstbewijs te willen aanveerden hun eene som van twee duizend frank ter hand stelde zeggende : “Niemand dan God alleen moet weten dat ik u dit geld, mijne spaarpenningen, gegeven heb. Ik vraag alleen dat O.L.Heer er mij in de eeuwigheid voor beloone.
De eerste drie klaslokalen samen met het klooster dat later werd gebouwd. (collectie Erik Ceuppens)
De edele Gravin, Jvr Julie Van der Stegen bekostigde de meubels voor de bewaarschool en schonk jaarlijks tot aan hare dood eene gift van 100 fr voor de benoodigdheden der school. Zuster Edmonda gaf onderricht aan de 120 kleinen der bewaarschool en zuster Clementina nam de plaats in van zuster Edmonda als onderwijzeres der lagere school. Zoo bleef de toestand van het onderwijs in deze school tot aan de afschaffing der ongelukswet.
Den 1e October 1884 keerden de jongens terug naar de gemeenteschool onder de leiding van de heeren Viskens en Op de Beeck, die hun ambt hadden blijven bedienen tijdens den schoolstrijd. Den 10e October 1884 werd de vrije meisjesschool door het gemeentebestuur in aangenomen school veranderd. Toen telde deze reeds drij klassen, daar in het begin van hetzelfde jaar nogmaals twee klassen bijgebouwd waren grootendeels op rekening van hunne geachte Stichters. Deze klassen waren beschikt om tot vrije jongensschool te dienen, doch daar de zusters van dit onderricht ontheven waren, werd een dezer lokalen gebruikt voor de leerlingen van den eersten graad. Het onderricht dezer meisjes werd gegeven door Zuster Celina, die van 1883 tot 1884 met het onderwijs der jongens was gelast geweest. De jaarwedde bedroeg alsdan 2800 fr.
De 15 eerste jaren van de wet van 1884 waren er slechts twee klassen aangenomen, doch in 1899 werd ook de derde klas gesubsidieerd, waarvoor 500 fr. Toelage werd verleend. De bewaarschool bleef vrij tot in 1901. Daar het aantal kleinen meer en meer aangroeide, was men verplicht eene tweede klas aan de bewaarschool te voegen. Beide klassen werden gesubsidieerd in 1901 met eene toelage van 57 f. In 1902 waren de drie klassen der lagere school al te zeer bevolkt en de zusters werden verplicht eene vierde klas te bouwen. Datzelfde jaar werd er aan het bevel der burgerlijke overheid voldaan, en thans geeft Zuster Adelarda er onderricht aan 60 leerlingen van den 1e graad.
Voor het schooljaar 1905-1906 zijn de klassen der meisjesschool van Schrieck ingericht, als volgt :
1e klas Onderw. Zuster Odilia Hogere graad 1e en 2e jaar 2e klas Onderw. Zuster Dyonisia Middelbare graad 1e en 2e jaar 3e klas Onderw. Zuster Adelarda Lagere graad 2e jaar 4e klas Onderw. Zuster Celina Lagere graad 1e jaar
Leerlingen : 1e klas 40 l. 2e klas 65 l. 3e klas 61 l. 4e klas 60 l. Totaal 226 l.
Bewaarschool 1e klas Zuster Edmonda 72 leerlingen 2e klas Zuster Valentina 122 leerlingen Totaal 194 leerlingen
Jaarwedde der onderwijzeressen der lagere school 4000 fr. Toelage voor de Bewaarschool 575 fr. Totaal 4575 fr.
Enige bijzonderheden over de woning der zusters.
Gedurende 17 jaar bewoonden de zusters het huis hun door hunne stichters geschonken. Deze nooit volprezen weldoeners verleenden hun niet alleen kosteloze huisvesting, maar gelasten zich tevens met het onderhoud en de nodige herstellingen, ja in 1888 lieten zij zelfs de kleine bidplaats der zusters tot een lief verblijf voor den goeden Jezus inrichten, zodat van op ’t einde van gemeld jaar de zusters den troost hebben, met den lieven Zaligmaker onder hetzelfde dak te wonen. Edoch, dewijl deze woning ruim 7 minuten gaans van de school gelegen was, hetgeen zoals men licht begrijpen kan, zekere moeilijkheden meebrengt, kwam er bij de zusters wel eens het verlangen op enen woonst bij de school te hebben, maar dewijl zij geen middel zagen om de kosten, die het bouwen van een huis veroorzaken, te kunnen dekken, leefden zij rustig en gelukkig in hunne kleine woning tot in het jaar 1896. Dit jaar had er een voorval plaats onbeduidend in schijn, maar waarin ons dunkens de tussenkomst van onze goede Moeder Maria al te klaar uitschijnt.
Ziehier wat er alsdan gebeurde : In de maand Juli 1896 kwam een jongeling der gemeente, oud leerling van de zusters, hen verzoeken een beeldje van O.L.Vrouw van Lourdes te willen versieren en in een houten kastje te plaatsen. Hij was ziek geweest en zou om O.L.Vrouw te bedanken voor zijne genezing haar beeldje ter verering plaatsen aan ene Kruisstraat van het dorp. Getroffen door het betrouwen en de dankbaarheid van deze jongeling werd het beeld netjes versierd en in zijn kapelletje op de aangewezen plaats gesteld. Het beeldje stond op de eigendom van enen inwoner der gemeente en deze deed hetzelve verwijderen. Vol spijt haalde de dienaar van Maria het beeldje weg en verhaalde de zaak aan de Zusters er bijvoegende dat hij niet wist waar hij het kapelletje zou kunnen plaatsen.
Ene wijl nagedacht hebbende zegde Moeder U ik heb ene goede plaats gevonden : Plant den paal met het kapelletje nevens de school, daar aan den weg zal Maria dikwijls door hare vrienden gegroet en vereerd worden. Dit voorstel werd door den braven Frans met veel blijdschap aangenomen, en reeds den volgenden morgen zagen de voorbijgangers met verwondering op naar het beeldje hunner Hemelmoeder.
Het spijt ons niet al de omstandigheden en gevolgen die het plaatsen en het wegnemen van het beeldje vergezelden, niet te kunnen verhalen, alleenlijk voegen we hierbij dat, wanneer het kapelletje naast de school geplaatst was, aan O.L.Vrouw verzocht binnen het jaar den zusters een klooster te bezorgen op de plaats zelve, waar haar beeld zich bevond.
En inderdaad, Maria voldeed aan het verlangen der zusters. Tot ieders verwondering werden alle moeilijkheden uit de weg geruimd, het plan van het klooster was al spoedig opgemaakt en door de Algemene Overste der Congregatie goedgekeurd; ene grote som geld, nogmaals door de stichters der school gulhartig geschonken, liet de Zusters toe onmiddellijk de bouw te beginnen en op 21 October 1898 verlieten zij hunne woning om zich in het nieuwe klooster te vestigen.
Let op het ingewerkte kapelletje op de hoek met het Mariabeeldje waarover sprake in deze tekst. (collectie Erik Ceuppens)
Ja, zij betuigen het met een hart vol liefde en erkentenis, O.L.Vrouw heeft hun meer gegeven, dan zij gevraagd hadden. Niet tevreden met hun ene gerieflijke, ruime en gezonde woning bezorgd te hebben, heeft zij haar werk willen voltooien met hun in het jaar 1902 de middelen te verschaffen hunnen schonen en groten tuin met ene muur te omsluiten, zodat zij thans een rustig en afgesloten beluik genieten.
Alvorens te eindigen willen we hier ook nog iets vermelden hetgeen de zusters uit goede bron weten, daar het hun door geloofwaardige personen werd medegedeeld en waarin klaar betoond wordt, hoe Gods Vaderlijke Voorzienigheid reeds lang vooraleer de school van Schrieck gesticht werd, in werking was om de zusters de best geschiktste plaats der gemeente voor hun klooster te bezorgen.
Deze plaats was over een zestigtal jaren een stuk akkerland aan den ingang van het dorp. Toen ter tijd hoorde het toe aan ene brave familie der gemeente, deze lieden geld nodig hebbende besloten den akker te verkopen. De eigenaar bewerkte zelf dit land niet, maar verhuurde hem aan ene landman uit den omtrek. Deze het inzicht van zijnen eigenaar kennende, spoedde zich naar Mevr; Goossens-Rymenants en maakte hun de zaak bekend. Jufvrouw Rymenants die toen nog leefde keurde het voorstel goed: men zou die grond kopen met het gedacht hem later tot een of ander goed werk te besteden, en na korten tijd was het stuk land het eigendom van de geachte familie Goossens-Rymenants. De landman door wier tussenkomst de verkoping gebeurd was, bleef den akker bebouwen tot aan zijne dood, die voorviel weinig tijds voor het klooster gebouwd werd.
In 1900 liet Moeder Overste de klas naast het huis en de keuken optrekken tot nieuwe slaapzaal; De 8 bedden werden rechts en tegen den achtermuur geplaatst.
Let op het verdiep boven de derde klas, het was in eerste instantie een slaapzaal, later werd het een klaslokaal. (collectie Erik Ceuppens)
Ten slotte kunnen we niet nalaten de hoge wijsheid van onze duurbare Eerw. Moeder Aldegondis die het klooster van Schrieck onder de hoede der Goddelijke Voorzienigheid stelde, en met diepe aandoening en innige erkentenis herinneren we ons nog de woorden die onze Eerw. Moeder ons bij ons vertrek naar Schrieck toestuurde.
Aangezien wij zulke droeve tijden beleven, kan ik niet beter doen dan uw huis en dese school stellen onder de bijzondere bescherming der Goddelijke en Minnelijke Voorzienigheid.
|