De feestdag van de H. Martinus, in de volksmond Sint Marten, of in t Mechelse Sinte-Metten, was vroeger een echt volksfeest in de ware zin van het woord. We moge er een gekerstend feest inzien, ten minste voor de gebruiken die er bij te pas komen. In t begin van de wintertijd, vierden onze heidense voorouders hun god Wodan die over de wind en de wolken regeerde. Ze stelde hem voor als een jager die, op een woest ros gezeten, door het luchtruim vloog, de werkzame landbouwer zegenend. Toen de eerste geloofspredikers in het land kwamen en dit heidens geloof wilde uitroeien, vonden ze in de H. Martinus de gepaste heilige; immers zijn sterfdag werd rond deze tijd gevierd, hij ook, als krijgsman, bereed een paard en had, uit medelijden voor een arme man, een weldaad gedaan. Hij had zijn mantel met hem gedeeld. Was het geloof in Wodan verdwenen, de gebruiken ter zijner eer bleven lang bestaan en men kon ze niet gemakkelijk uitroeien. In zover ze niet tegenstrijdig waren met de godsdienst en de zeden, lieten de zendelingen ze bestaan en zo zijn ze tot onze tijd gebleven. Indien we het feest als een volksfeest beschouwen, dan vinden we eerst de vreugde vuren; Zoals deze van Sint Jan de midzomer gedachten, deden deze van Sint Marten de winter ingaan. Reeds dagen van tevoren gingen de jongens bij de boeren schooien om wat hout te krijgen. Daarbij zongen ze dan een liedje, dat als volgt ging :
Sint Marten heeft zon koude
Geeft ons maar zo groot als een boone
Onze Lieve Heer zal t in den hemel loonen.
Morgen breng ik het vervolg.....
|