et “assewoensdag” dan wijdt de priester de as die verkregen is door het verbranden van de palmtakjes van het jaar voordien en toen gewijd op Palmzondag. Wie van ons droeg er vroeger geen askruisje op zijn of haar voorhoofd ? Terwijl de priester ons het askruisje op het voorhoofd plaatste zei hij : Gedenk, mens, dat gij stof zijt en in stof zult wederkeren. Dit askruisje is het zinnebeeld der gelovigen en van Adams zonde, en van onze vereiste boetvaardigheid. In de eerste jaren van het christendom werden de assen tot boete slechts aan openbare zondaren gegeven. Bij de mannen werd toen het hele hoofd bestrooid, bij de vrouwen slechts hun voorhoofd. Pas later verzochten de vrome christenen ook die boetpleging te moge doen. Ook al omdat men er van uit ging dat iedereen wel eens tegen God en zijn medemens zondigde. In 1091 werd de Asdag ingesteld. In sommige van onze gemeenten luidt (luidden ?) men vanaf aswoensdag tot het einde van de vasten, op al de werkdagen om 11 uur de klok in plaats van om half twaalf. In de Kempen deed men vroeger haringbeting. Dit bestond er in van een haring op te hangen in het deurgat, en springend, er een stuk van te vatten met de tanden. In Brugge bijvoorbeeld, schoten de leden van de Sint Sebastiaansgilde iedere woensdag van de vasten naar den doel. De prijs bestond toen uit Krakelingen die gegeven werden door de gilde. Vier er van werden echter geschonken door de winnaar van de prijzen van de vorige keer. De krakelingen waren mastellen met een gaatje in ’t midden waardoor de boter was uitgelopen zei men in Antwerpen. Te Antwerpen noemen men ze wekken. Ons werd vroeger wijsgemaakt dat al wie zijn askruisje kon bewaren tot Pasen, bij de Paters mocht gaan eten, of bij de pastoor achter een nieuw kleed of kostuum mocht gaan.
|