Over het algemeen zijn de kinderen baas op Allerkinderendag, 't is Vaderkensdag. Te huis, kleeden de jongens zich met vaders frak, nemen zijn muts en wandelstok; de meisjes dragen moeders jak en voorschoot en nemen de sleutels over als teeken van hun meesterschap. Zij loopen ongehinderd het huis rond, maken groot lawaai, beknorren de dienstboden en de ouders, zij bevelen bijzonderlijk wat te eten valt; chocolaad met eierbrood, rijstpap en vlaai, wafels en pannenkoek zijn meest gegeerd. De arme kinderen die niet te bevelen hadden voor het tafelmenu, gingen door het dorp aankloppen bij de rijke buren, al zingende : Moederke, vaderke, hedde niets te geven? tast diep in den zak 't is van groot gemak, Vereeren bazinneke ! Tot over eenige jaren zag men nog in de vlaamsche steden, jongens in pastoor of broeder, meisjes in nonnekens verkleed, ter schole gaan. Daar beklommen ze het leergestoelte en gaven les aan de makkers en gezellinnen. In menig dorp kwamen vroeger de kinderen samen in de kerk, waar eene plechtige mis werd gecelebreerd, daarna stonden ze op rei, de jongens eenerzijds, de meisjes anderzijds, en ontvingen van den pastoor een sanctje. Dien dag was het kermis : op school werd een vatje bier met lekkerkoek en mastellen gegeven, dansen en zingen was het spel voor gansch den dag. Vanaf morgen kijken we al een beetje vooruit naar nieuwjaarsavond heeeeel lang geleden.
|