Vroeger geloofde men dat vanaf Paulusdag de zes donkdere weken van Kerstmis voorbij waren. Dat moest natuurlijk volop gevierd worden. En wie toen aan vieren dacht, dacht automatisch aan eten en drinken, precies of het is in deze tijd anders ? Op de vooravond van Paulusdag maakte moeder een koekenbeslag dat bestond uit eieren, boter, een weinig gist en boekweitbloem. En terwijl van dat beslag koeken werden gebakken zong men : Och Here God wat ben ik blij de slechte weken zijn voorbij. Moeder bakt een wafel en zet een fles op tafel. En zingt van "Kerre kerrekoe" en hou ons deurke toe. En dat deurke moest inderdaad dicht blijven want de "harde koppen" waren immers in aantoch Maar met die kou zat men niet zo erg in. Het was algemeen geweten dat :
" Geeft januari géén wintervlagen, dan zal februari ons daarmee plagen. "
Uitstel was ook vroeger niet altijd afstel !
|