In Maart is het weer nog koud, doch meestal droog(vroeger dan toch) en toen gingen de kinderen op 't straat spelen. Hun geliefkoosde spel was lopen. Bij het naar school gaan vonden ze allicht een steen ofwel hadden ze een bal, en die werd dan met de voet om het verst gestoten. Was de weg lang genoeg, vooral op den buiten, dan liep men naar een aangewezen doel : b.v. een boom of een huis. Tijdens de speeltijd of 's avonds thuis na de klas, speelde men Bare, oorlog, diefke of soldaatje. Om zich lopend te verwarmen, speelde ze met den hoepel. De hoepel was, ofwel een band van een bierton of kuip, ofwel een bazaarhoepel die voortgedreven werd met een stok. Half maart kwam de kaatsbal voor de dag. De kaatsbal was rond : men had de lederen bal, klein van wit leder gemaakt met zavel gevuld. De grote bal met paardshaar gevuld en de elastieken bal in gutta-perca(caoutchouc). De kinderen kaatsten tegen de muur om 't langs : een uithouwerke doen; zij kaatsten naar elkaar soms met twee ballen, en dan zongen de meisjes een liedje. Speelde ze alleen, dan ging de bal op en neer terwijl ze, tussen het op en neergaan van de bal, zich omdraaiden, in de handen sloegen, en dan zong het kind: Al in de lijn, een potje mee wijn, een potje mee water, dan wasch ik mijn handjes al in de fontein. Ik droog ze weer af, ik zet z' in mijn zij, en kniel er daar bij, ik sta weer op , ik draai mij rond, gelijk ne kerremishond. Waar is toch die goede oude tijd naartoe ? Morgen heb ik het dan weer over de tweede woensdag in de Vasten en dan neem ik u mee naar Ieper.
|