Gisteren zei ik u dat we nog even naar Gent zouden gaan, en dat doen we ook. In Gent begon die tijd de grote foor. In den beginne was die foor een handelstentoonstelling waar vreemdelingen uit de verste streken op af kwamen. De Graven van Vlaanderen en de Hertogen regelden de handelsbetrekkingen en brachten er alle luister bij. Te beginnen vanaf de 16de eeuw kwamen dan de vermakelijkheden nevens de uitstalling van de kramers. Kunstenmakers sloegen er hun tenten op, men zag er goochelaars, liedjeszangers, grappenmakers en kwakzalvers; Vandaag zijn de foren lang niet meer zoals weleer. Dierentemmers en worstelaars hadden hun tent opgeslagen naast de cinema's en carrousels-salons. Vroeger zag men de molens nog door mensenhanden voortgestoken, of door een schimmel in beweging gebracht. De Kunstenmakerstenten van Spriet en Van Caneghem waren in gans het Vlaamse land gekend, men zag er meer van buiten dan van binnen. De tenten van de goochelaars Grandsart en Courtois, de marionnetten van Holden en Morieux, het Pier-Jan-Klaasspel, waren altijd tot in de "nok" gevuld. De kramen met wafels, smoutbollen en oliekoeken deden gouden zaken. Iedereen trok zelfs de kleinste barakken binnen waar men een verken met twee koppen, een kalf met vijf poten of Prinses Pauline tentoon stelde. De draaikramen, de "drie bollen voor nen kluit" en de "masakre des inocents" waren voor de gelukszoekers en behendigen. Men verliet de foor niet zonder zijn portret te laten trekken, bijzonderlijk in groep, gezeten in een schuit, een oorlogschip of in de "mande" van een ballon. Dat was de foor in de goede oude tijd waar mijn grootmoeder zaliger mij zo vaak heeft over verteld. Wat mijn verhaal over de vasten betreft, is het nu weer eventjes wachten tot passiezondag er gaat aankomen, kwestie van alles zo'n beetje op zijn tijd te brengen.
|