Omdat het in april soms nog wel eens koud kan zijn, bleven de loopspelen nog wat in trek. Eentje ervan stak er toch wel uit : Kruisthem of overspringerke. De jongens die van ver naar school moesten gaan, verkorten hun weg met overspringen. Een van de knapen ging gebogen staan, de handen op de knieën, een tweede sprong daar dan over en ging hem onmiddellijk voor de eerste zetten. Dan volgde de derde enz. tot iedere knaap in het overspringen betrokken was. Rond half april doken dan de marmels (knikkers) en de toppen op.De gewone marmel was gewoonlijk grijs-blauw en die bestond uit een soort van kalksteen. De knikker was uit potaarde of klei gemaakt en rood-bruin gebakken. De grote marmel was wit met gekleurde ringen die elkaar kruisten, dikwijls was hij van porselein. Er waren er ook in ijzer, men noemde ze doorgaans Bolket. De glazen marmel was wel een luxe artikel, die vertoonde van binnen fraaie, zonderlinge kleuren en figuren. De toppen dan, ook deze waren verschillend. Men had de gewone top, uit beukenhout gedraaid in een peer- of appelvorm, met in het spitse deel een pin. Het hout vertoonde enkele circelvormige groefjes die diende om de koord(pees) beter vast te houden. Verder had je nog de legtop, dat was een oude top waarnaar men kon kampen. De drijftop, ook wel eens ijstop genoemd, werd bij middel van een " tjake " voortgedreven en was meer voor de kleinere kinderen. De speelwijzen bestonden uit het eenvoudig toppen, kappen en uitsmijten. Gewoonlijk kapte men naar de legtop in een ronde of in een putje vastgelegd. Men kapte ook naar een schreef, en men wierp marmels, centen, tot zelfs kriekstenen uit de ronde. Spelen die helaas uit het straatbeeld verdwenen zijn.
|