Vroeger en misschien nu ook nog wel een beetje, was juni de maand van de kermissen. Gewoonlijk vielen de Hoogdagen : O.H. Hemelvaart en Pinksteren in deze maand. Van ouds werder Sint-Jansdag, Sint Pieter en Pauwel gevierd, waarop de jeugd lustig rond de vuren dansten en midzomer vierde. Terwijl op den buiten de wijkkermissen nog volop bloeide, er waren dorpen waar het om de veertien dagen ergens kermis was, hebben de stadsbesturen de oude parochiekermissen afgeschaft om ze te vervangen door een grote kermis die acht dagen duurt. Het was waar, men had wat meer werkverlet, maar de parochiekermissen gaven aanleiding tot familiefeesten en een inniger familieleven. Men nodigde toen de bloedverwanten en vrienden van de andere wijken uit om rijstpap, en chocolade met eierbrood te komen eten. De mannen gingen zich vermaken in de herbergen waar ze om een prijs speelden. 's Avonds kwam men dan samen voor de soupé ! Iedere parochie wedijverde om het schoonste en het beste vermaak te kunnen brengen. De nering en de tering won erbij, en iedereen was er erg gelukkig mee. Op den buiten duurde de grote kermis gewoonlijk tot de donderdag, en op die dag werd dan het hespenbeen begraven. Dat gebeurde vroeger met een grote plechtigheid. Men vergaderde in de herberg, droeg dat hespenbeen rond, soms bij verschillende herbergiers waar duchtig gedronken werd, en dan begroef men het aan een boom. Vroeger hadden de geburen lust aan volksspelen, maar met de tijd veranderde het programma en bestonden de feestelijkheden uit concerten en bals, vertoningen in de schouwburgen, tot zelfs een zwemkoers of een boksavond. Morgen kijk ik terug tot rond 1700 en hoe het er toen aan toe ging, tot dan ?
|