Heidegger lezen
Zoektocht naar een zinvollere realiteit
14-04-2014
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DING ALP.11-23

11.1. Oder nehmen wir auch jetzt den Krug immer noch als einen Gegenstand?“

‘Of zien we ook nu de kruik nog altijd aan als een object?’

 

Toch ‘Gegenstand’! ‘Immer noch’!

‘Nehmen’ als louter ‘Gegenstand’ is een foute aanpak, een fout startpunt. Dan blijf je bij inhoudloos schaduwen van gestaltes voorstellen. Fout startpunt. Wij starten het gebeuren.

‘Krug’ ~ ‘Ding’: wat is ‘~’?

 

 

11.2. Allerdings.“

‘Alleszins.’

 

Is dit een stupide vanzelfsprekendheid, waaraan wij ons steeds weer laten vangen, en waardoor we steeds weer geen vragen stellen over die toch zo opdringerige, zo voor de hand liggende ‘Dinge’?

 

 

11.3. Zwar gilt er nicht mehr nur als Gegenstand des blossen Vorstellens, dafür aber ist er Gegenstand, den ein Herstellen zu und her, uns gegenüber und entgegen stellt.“

‘Weliswaar geldt zij niet meer alleen als object van de pure voorstelling: daarvoor is zij immers een object dat een vervaardigen voor ons, tegenover ons en in strijd met ons stelt.’

 

Hier speelt de coördinatie tussen de twee domeinen: ‘res extensa’ >=< ‘res cogitans’.

Vergeet de pottenbakker niet, en zijn humaan K.O.S.B.H.. Met zijn toekomst gerichte vacuümmomenten tussen de fases, zijn scharnier- en keuzemomenten op de kruispunten der wegen! Die keuzes worden niet NUC gestuurd! ( pantoporos aporos: EiM:115)

 

 

11.4. Das Insichstehen schien den Krug als Ding zu kennzeichnen.”

‘Blijkbaar is het op-zich-staan kenmerkend voor de kruik als ding.’

 

Bestaat dat ‘Insichstehen’? En wat is de band tussen ‚Insichstehen‘ en ‚Herstellen‘?

‚Ding‘ ~ ‚Insichstehen‘ ( >< Herstellen: 10.5. & 6.)

 

 

11.5. In Wahrheit denken wir jedoch das Insichstehen vom Herstellen aus.”

‘In waarheid denken we nochtans het op-zich-staan door uit te gaan van het vervaardigen.’

 

Niet causaal! Juiste richting? Vanuit een dode analyse? Waar blijft de individuele identiteit van de kruik?

Gezien vanuit de visie van de ambachtsman, van de pottenbakker. (Genesis 2: schepping van de mens ) Is dat de juiste springplank? We moeten vanuit Zijn kijken! Vanuit de ‘Seinsgeschichte’. Heidegger is hier beperkt door zijn taalmiddelen, omdat hij de termen ‘Sein, Seiende, Da-sein’ niet wil gebruiken.

 

 

11.6.Das Insichstehen ist das, worauf das Herstellen es absieht.”

‘Het op-zich-staan is dat wat het vervaardigen beoogt.’

 

11.7. Das Insichstehen ist so noch und ist trotz allem immer noch von der Gegenständlichkeit her gedacht, wenngleich das Gegenstehen der Hergestellten nicht mehr im blossen Vorstellen gründet.

‘Maar het op-zich-staan wordt ook zo altijd nog vanuit de objectiviteit gedacht, ofschoon het object-zijn van het vervaardigde niet meer gefundeerd is op de pure voorstelling.’

 

11.8. Doch von der Gegenständlichkeit des Gegenstandes und des Selbststandes führt kein Weg zum Dinghaften des Dinges.”

‘Nochtans leidt geen weg van de objectiviteit van het object en van wat op zich staat, naar het ding-zijn van het ding.’

 

‘Gegenstand’ >< Niet ‘Dinghaft’

‘Führt kein Weg zum Dinghaften des Dinges’: er is geen sprake van overgang, van transcenderen. (GA 65: p. 250-251) Geen voorde! Dit is een principiële uitspraak. Een stelling. Bewijzen? Heidegger blaast alle bruggen met de klassieke filosofie op. De klassieke filosofie heeft voor Heidegger geen boodschap als hij nadenkt over het ‘Dinghafte’ van het ‘Ding’. Is dit geen kaalslag in het filosofisch landschap? Een globale veroordeling. Via de klassieke opvatting komt de filosofie niet tot het eigene van het ding, ‘das Dinghafte’, want zij blijft denken in abstracte, universele, causale categorieën. Ze blijft denken binnen de begrenzing van het eindige, zonder binding met het oneindige Zijn. De filosofie denkt in onveranderlijke, eeuwige essenties, los van de bestaande, gesitueerde individuele dingen. Zij belet ons te komen tot een reële ‘Einblick in das, was ist’. In dat wat als individu bestaat met een eigen identiteit. Daarom zet Heidegger zich scherp af tegen dat klassieke, lineair-causale denken.Want dan kan ‘das, was ist’ niet meer verwijzen naar wat zich tussen de dingen afspeelt. Naar de relaties. Een ‘Einblick’ in wat zich tussen de dingen afspeelt. Maar dan wel niet NUC-gewijs, maar VIOB-gewijs: Inzicht in de vrije ogivale verbondenheid.

Deze stelling ventileerde Heidegger reeds in 1935: “So kommt es, dass die herrschenden Dingbegriffe uns den Weg zum Dinghaften des Dinges … versperren.” (UdK: p.24, al. 38.7.) Er is volgens de klassieke filosofie vanuit eindige, eeuwige, universele essenties geen toegang te krijgen tot het individuele ‘Dinghafte’ van het ‘Ding’, tot het eigene, het individuele van het ‘Ding. In UdK formuleerde hij helder zijn afzweren van die nefaste visie op het ding. Hij blijft zich steeds weer afvragen: hoe bereiken, ‘Gelangen’, we ‘das Ding als Ding’? Hoe geraken we in de nabijheid van het eigene van het individuele ‘Ding’? Hoe bereiken we de identiteit, de individualiteit van een ‘Ding’? Let op de openheid, de vrijheid die ‘als’ biedt. ‘Als’ is een loper die alle deuren opent. ‘Gelangen’: bereiken, wat niet automatisch verloopt: geen ‘doordat’, maar ‘omdat’. Geen causale principes, geen direct gevolg, geen direct effect. Er zitten vele vrije beslissingsmomenten tussen K.O.S.B.H., in VIOB. Hier speelt een beginnen! ( H. Arendt, Vita activa, p. 174, sq.)

Met ‘Ding’ ontwijkt Heidegger de genetisch belaste term ‘ens’; hij blijft ‘bij de zaak’! Bij de ‘Streitfall’. Of hengelt Heidegger door middel van het ding naar de zin van ons bestaan, van onze ‘Streit’, van onze omgang met de dingen, carambolerend over de band van het ding? In GA 29/30: p. 132 noemt Heidegger dat ‘Umspielen’. Peilt Heidegger via het eindige ‘Ding’ naar het mysterie van het oneindige Zijn? Naar inzicht in Zijn? Inzicht in ‘Einheit & Ganzheit’? Is ‘Das Ding’ Heideggers ‘Feldweg’? De kronkelige weg buiten het beveiligde, ommuurde park, in de open ruimte van velden en weiden. Open voor toevallige ontmoetingen, verrassende, wisselende perspectieven en vrije verkenningen. ‘Streitfall’ is niet het automatische afspelen, NUS-gewijs, van geplande processen. ‘Streitfall’ eist individuele identiteits inzet, met onvoorzienbare ‘effectren’.

 

Daarom herneemt hij de vraagstelling in 12.1. & 2.: “Was ist das Dingliche am Ding? Was ist das ‘Ding an sich’? Of wil Heidegger in deze lezing aan de hand van ‘Ding’ de oversteek wagen, de ‘Übergang’, de ‘Wandel des Denkens’ uitproberen? De oversteek van de oude metafysica over het onveranderlijke Zijn, naar het ‘seinsgeschichtliche Denken’?

 

Da capo: Wat is een ding? Met in het achterhoofd dat we zowel zoeken naar wat de nieuwe invulling is van de term ‘Ding’ en naar Heideggers nieuwe visie op ‘ist’. Naar een toegang tot een nieuwe kosmogonie. We zoeken naar een toenaderingsmogelijkheid tot het mysterie van het Zijn. Want weer is ‘ist’ geen lege copula, en moeten we het pregnant lezen. Pregnant: waarom?

Heidegger vist naar het specifieke, het eigene van het concrete, gesitueerde, individuele ‘Ding’. Waar is dat zoeken naar het eigene van een ‘Ding’ nu goed voor? Is dat niet voor iedereen allang vanzelfsprekend? Wat is de zin van die herhaling van de vraag? En heeft I. Kant aan de andere kant niet reeds lang definitief duidelijk gemaakt dat ‘das Ding an sich’ voor ons niet bereikbaar is. Vanuit een causaal denken kom je nooit tot ‚das Ding‘. Nooit tot een humane wereld. Nooit tot individualiteit, tot betrokkenheid. Vanuit dat NUC-denken blijf je in een lege, kille, inhumane werkelijkheid gevangen.

Lineair-causaal denken laat geen ruimte voor vrijheid, geen onbepaaldheid; het vraagt nooit naar waarom? Alleen naar waardoor? Oorzaken slaan onverbiddelijk lineair toe, vaak verwoestend als een tsunami zonder ontzag voor individuen.

‘Ding’: géén ‘Gegenstand’; géén ‘Selbststand’. Wat dan wel?

 

 

12.1.Was ist das Dingliche am Ding?”

‘Wat is het ding-karakter van het ding?’

 

Dat is dé vraag! Een totaal nieuwe, opmerkelijke vraag! Waarop steunt die vraag? Vanuit welk criterium wordt ze gesteld. Wat is het ‘paardachtige’ aan het paard? Het lijkt dan alsof het paard niet samenvalt met zichzelf. Alsof we met een tweeheid te maken hebben. Een tweeheid, die we ‘samen’ moeten denken. Echter: waarop steunt de vraag? Op welk criterium?

Heidegger bijt zich als een buldog vast in die vraag! Na de voorbereidende rondjes komt nu de centrale vraag van deze lezing: Wat is een ‘Ding’? Met in het achterhoofd dat we zowel zoeken naar wat de nieuwe invulling is van de term ‘Ding’ en naar Heideggers nieuwe visie op ‘ist’, naar het mysterie van de eindigheid en haar relatie tot het oneindige. Naar inzicht in kosmogonie? En, is Heideggers zoeklicht niet meer gefocust op wat zich tussen de dingen afspeelt, op de spanning tussen de dingen? Op Utopia? Want weer is ‘ist’ geen lege copula, en moeten we het pregnant verstaan, in zijn breedte en diepte.Dingliche‘: het eigene, het unieke, het individuele. Niet iets dat het ding onderbrengt onder oude, bredere termen of voorstellingen, onder een gemeenschappelijke genus.

            Hoe komt Heidegger ertoe dit te vragen? Een ‘Ding’ is toch een ding, punt, toch! Valt een ‘Ding’ niet probleemloos samen met zichzelf, met zijn ‘Dinglichkeit’? Heidegger doet geen beroep op een hoger begrip. Noch op analyses.

‘Am’: welke relatie? Met zichzelf, met Seyn.

 

 

12.2. Was ist das Ding an sich?”

‘Wat is het ding op zich?’

 

‘An sich’: niet leentjebuur spelen bij hogere begrippen, bij primaire begrippen. Was de vraag naar ‘das Ding an sich’ niet I. Kants grote vraag? Wordt dit geen dubbel werk? Verloren tijd en moeite? Gaf Heidegger niet reeds in 1935-1936 colleges onder de titel: ‘Die Frage nach dem Ding’? En mediteerde hij er niet langdurig over in UdK, ook in 1935? En intrigeert het de lezer niet dat hij zo vaak wisselt van term: ‘Wesen’, ‘Dinghafte’, ‘Dingliche’, ‘Ding an sich’, ‘Krughafte’. Zijn dat louter stilistische, retorische synoniemen? Heidegger wil het ‘Ding’ niet beschouwen als object, als ‘Gegenstand’, als ‘Selbststand’, zoals Kant deed. Kant keek weg van de wereld, weg van het geheel waarin het ‘Ding an sich’ staat, weg van het individuele bestaan van het ‘Ding’ terwijl Heidegger juist het ‘Ding’ in zijn individuele bestaan wil beschouwen, maar mét zijn ‘Nähe’ en ‘Ferne’, met betrokkenheid tot de wereld. Het gaat hem om de spanning, om de onzekere ‘Streit’, om de ‘Gegenschwung’ tussen de dingen. Om het ‘Aus-einander-setzen’. Ter voorkoming van een ‘Explosion’.

‘Denken’ >< ‘Gelangen’. (8.6. & 12.1.)

We kunnen ons afvragen of 12.2. een opening is naar een nieuwe visie, of een ‘Ga terug naar af’ om een totaal nieuwe visie de ruimte te geven,maar dan vrij van inmenging van oude, klassieke opvattingen. Wil hij het ‘Ding’ plaatsen in deSeinsgeschichte’, in de queeste van de eindige zijnden naar de volle ontplooiing, de volwassen “Wesung’ van het oneindige Zijn? Naar inzicht in Zijn? Naar inzicht in ‘Einheit & Ganzheit’? Naar de relatie tussen eindigheid en oneindigheid? Naar Ereignis?

Voor Heidegger bestaat niets ‘an sich’: ‚Es gibt nicht an sich Götter und Menschen.‘ (GA 39: p. 125) De dingen bestaan ogivaal! Bestaan in, door, vanuit ogivale betrokkenheid op elkaar. Ze bestaan samen, over, met, door elkaar, in de spanning van de wederzijdse ‘Streit’ vanuit elks eigen identiteit. ‘Der Streit des grossen Widerstreits zwischen den Wesensmächten des Seins, so dass in solchem Kampf erst die Götter als Götter, Menschen als Menschen gegeneinander und damit im inniger Einklang zum Vorschein kommen.‘ (GA 39: p. 125) Of nog: ‚Erst im Hin und Her der Bewegung des Kampfes hat das Seiende sein Sein.‘ (GA 39: p. 126) ‚Hat das Seiende sein Sein!‘ ‚Hat‘! ‚Sein‘! Wat een bewering! ‚Als‘ = in hun individuele identiteit, eigenheid.

 

 

12.3. Wir gelangen erst dann zum Ding an sich, wenn unser Denken zuvor erst einmal das Ding als Ding erlangt hat.”

‘We geraken pas dan bij het ding op zich, als ons denken vooraf eerst het ding als ding heeft bereikt.’

 

‘Wir’: Ddit ‘Wir’ valt op. Trekt Heidegger de lezer mee in het bad? Niet ‘der Mensch’, als exemplaar van een genus, maar wij, als veelheid en verscheidenheid, als concrete, in de wereld gesitueerde individuen. Bestaande wezens. Begaan met dingen. Verwonderd kijkend naar veelheid, diversiteit en vooral naar de eindigheid: ‘das Wunder aller Wunder: d a s s Seiendes i s t.’ (WiM, in Wm: 307). Eindigheid in dienst van de grote zijnsopenbaring.

‘Ding an sich’ >=< ‘Ding als’: iIs dit een staaltje van circulair denken? Van onvermijdelijk circulair denken? Pregnant te lezen! Of is net die ‘als’ de uitlaatklep, de toegangspoort tot het denken van het mysterie.

We moeten ons denken ‘sturen’. Het moet gericht worden op iets, iets op eigen krachten bereiken: ’Gelangen’. In een open ruimte in de buurt van iets geraken, ‘in der Nähe’. Het denken moet ‘das Ding als Ding erlangen’. Wat is het nu: in de buurt van ‘Ding’ geraken of ‘das Ding an sich’? Is het ‘ob …. ob’, of is het ‘Entweder…oder’? Meestal wil Heidegger de spanning tussen de extremen bedenken én het ‘Zwischenfeld’. En dan niet Hegeliaans dialectisch! Maar de spanning tussen de extremen, tussen extremen op hun sterkst. In uiterste spanning, die de polen in hun allerindividueelste indentiteit openbaart.

‘Erlangen’: het slaagt niet automatisch, niet lineair, niet NUC-gewijs, niet procesmatig! ‘Ding’>=< ‘Ding’ : Twee werelden: de oude filosofie tegenover wat Heidegger probeert ‘zum Wort’ te brengen.(En wat enkel door en in dat ‘zum Wort bringen’ tot het bestaan toegang krijgt.) Metafysica tegenover ‘Seinsgeschichte’. ‘Das Ding als Ding’:niet als product, als gevolg van een oorzaak! Wie naar de oorzaak vraagt, pleegt vaandelvlucht. Die vlucht weg van het ‘Ding’ zelf, en van het ‘Dinghafte’, weg van de queeste, weg van de toekomst. Weg ook uit het echte denken. Die zoekt een veilige haven in het verleden. Wie de doodse weg van de analyse opgaat, vernietigt de individuele identiteit. Vernietigt ook de ‘Seinsgeschichte’. En de ogivale betrokkenheid.

Einmal gelangt hat’:Kreis’ (WhD). Circulair denken, vanuit ‘die Sache’ zelf. Hoe raken we uit deze ‘Kreis’? : ‘erst dan’ ~ ‘zuvor erst.’ Causa?

Flirt Heidegger hier niet overduidelijk met een ‘petitio principii’? Met een ‘Kreis? Met een kringredenering. Daar heeft hij allang geen schrik meer van, getuige zijn SZ. Hij beklemtoont het nog uitdrukkelijk: ‘erst’, ‘zuvor erst’. Verwijst ‘erst’ naar I. Kant? Of gaat het veel meer om de ‘Streit’, de ‘Gegenschwung’, om de uitdagend-bevestigend-openbarende confrontatie, zonder voorspelbare uitkomst? Wat komt nu eerst? Het ervaren vòòr het denken? Of leidt het ‘utopische’ denken de zoektocht? Eerst ‘das Ding als Ding’, dan ‘Ding an sich’? Herinner je je 9.2.: ‘Ein Ding ist der Krug.’ ‘Gelangen’ impliceert een ‘unterwegs sein’, een ‘Ferne’, een te overwinnen afstand, een te overbruggen kloof, een ‘methode’ om door een gebied met veel hindernissen heen te komen, en zo ‘Nähe’ te realiseren. P. Sloterdijk omschrijft dat als ‘afstandelijke, niet-versmeltende omgang met.’(Sferen, (2003), I, p. 107).

‘Ding an sich’, dat is steriel, aseptisch, en is niet zomaar bereikbaar noch beschikbaar;dat ‘an sich’ ligt niet voor de hand. Al wat aseptisch is, al wat steriel is, is man-made! De massaliteit van de LHC-tunnel onder Genève getuigt daarvan. ‘Gelangen’: weg te gaan, te bereiken pool. Te realiseren nabijheid. Lineaire dimensie, ‘richtig’? Of ‘Gegenschwung’? Met toekomst. Afstand: dimensie die van geen van beide polen is, die scheidend verbindt, en verbindend scheidt. Tussen wiel en as.

‘Ding an sich’ = ‘Ding als Ding’. Impliciet wordt gesteld dat Ding # Ding! Dus krijgt ‚Ding‘ twee invullingen. Wel opmerkelijke taalstructuur! Op het tautologische af?

‘Nähe’ >=< ‘Ferne’: Llos van de zin van ons bestaan?

‘Ding’ an sich’, ‘Ding als Ding’. Niet vreemd gaan! Dicht bij de zaak blijven. Het lijkt circulair denken. Maar impliciet wordt gesteld dat Ding # Ding is.

 

 

13.1. Der Krug ist ein Ding als Gefäss.”

‘De kruik is een ding als vat.’

 

Toch opmerkelijk! Bij de vraag naar wat een ‘Ding’ is, grijpt Heidegger ter verklaring naar een kruik! Nu roept hij het ‘Ding’ zelf ter hulp om de kruik te verklaren! En nu geeft hij een antwoord. Loopt ook hij weg van ‘die Sache’? (9.4. & 9.7. & 10.1.) Weer die herhaling, met speelse variaties! 13.1. herhaalt 9.7., met een aanvulling.

‘Der Krug ist ein Ding als Gefäss.’ó9.7.‘Als Gefäss ist der Krug etwas’. ‘Etwas‘ => ‚Ding‘. Waarom herhaalt Heidegger zich hier zo vaak? Wordt dan toch een hoger begrip ingeroepen: ‘Gefäss’? Hij geeft ‘Ding’ een andere inhoud en zo verrijkt ‘Ding’ de kruik, verheft ‘Ding’ de kruik tot ‘kruikding’ en de leegte van de kruik tot een centrum, tot de drijvende motor achter vele interacties.

Pas als iets bevattends, als vat, als een leegte die verweven in het netwerk van vele, diverse en tegenstrevende interacties is de kruik een ding. Als er wat gebeurt tussen de dingen. TUSSEN. Is dat niet verwonderlijk? Zien wij een ding niet spontaan eerder als een compact ‘en soi’, een in zichzelf opgesloten, passief, inert object? Die interacties met de andere entia, de vaak muitende interacties echter maken van de kruik een ding. Verwonderlijk, toch! De kruik wordt een ‘Ding’ als ze buiten zichzelf treedt, buiten de eigen begrenzing. Buiten zichzelf als ze iets in zichzelf opneemt, als ze een ontmoeting, een confrontatie aangaat. Een confrontatie tussen twee polen, waarin beide elkaar oproepen, respecteren en wederzijds in hun volle kracht openbaren. Wat is die onbepaalde open ruimte? Die Utopia? Wat speelt tussen de zijnden? In dat Niemandsland tussen de zijnden?‘Erst im Hin und Her der Bewegung des Kampfes hat das Seiende sein Sein.‘ (GA 39: p. 127) Wat ‘is’ dat Tussen? Wat is dat uit zichzelf uitpuilen? Dat over-grenzen? Wat is toeval? Wat is leegte?

‘Krug’ = ‘Ding als Gefäss’ : Pas als ‘Gefäss’ is de kruik een ‘Ding. ‘Gefäss’ voegt iets toe aan de vloeibare, vormloze inhoud, en zo ook aan de kruik. Het vrij interageren tussen twee individualiteiten mààkt de kruik tot een Ding. Niet de kruik op zich is een ding; het ‘inter-‘ maakt haar tot ding. Over de band spelend! Als een ding interageert de kruik vrij met de dingen in de omgeving. Niet het ondergaan van oorzakelijke dwingelandij. Als vormvast ding wordt ze bevestigd door de vloeibare, vormloze inhoud. Als betrokken op. Als begaan met iets anders. Als in interactie met iets. Met iets anders. Als een individu anderen in hun individualiteit respecteert en hun begrenzingen aanvaardt. ‘Streit’ openbaart de eigenheid van elk van de antagonisten, daagt de individuele identiteit uit zich te tonen. De eigen binnenkant te tonen. De vormvaste kruik bevestigt de vormeloosheid van de vloeistof.

Het ‘Dingliche’ is het interageren, vrij ogivaal betrokken zijn, is over-grenzen. Is vanuit de eigen individuele eigenheid en eindigheid vrij buiten die eigen eindigheid treden. En de andere zijnden in hun andere individualiteit en identiteit aanvaarden en respecteren. De eigen eindigheid ontgrendelen en zich elders aandienen. In ‘Dingliche’ zit op een zekere wijze wat Thomas Aristoteles nazei over de ziel: ‘anima est quodammodo omnia’. Het vrij uit de eigen grenzen en beperkingen breken en de grenzen van de anderen aanvaarden, zelfs bekrachtigen, maakt het ding. Betrokkenheid. (16. 2.)

Wie in de oude karrensporen van de filosofie vast gereden zit, moet denken dat de overgang van ‘Krug’ naar ‘Ding’ een verraad is. ‘Ding’ is dan een abstraherende, ontkledende veralgemening van ‘Krug’; en dan staat ze gelijk met de onbepaaldheid van ‘etwas’. Heidegger houdt absoluut niet van ‘Gleiches’, van homogenisering, van universalisering. (Levinas!) In zon abstract, universeel ding verliest de kruik haar uniciteit, haar eigenheid. Haar haecceitas. Maar, uitgaande van de nieuwe visie, is ‘Ding’ een verrijking van de kruik, een verheffing naar een hoger zijnsniveau: het plaatst haar als een centrum, als een verzamelplaats van intense interacties, van nieuwe ogivale betrokkenheden, op het kruispunt tussen universaliteit en individualiteit, van eindigheid en oneindigheid. Dit geeft haar een ‘alteritas’.

De kruik is een ‘Ding’ als ze buiten zichzelf treedt, als ‘aliquid’, in confrontatie met een tegengestelde. Buiten zichzelf ook als ze vanuit zichzelf, vanuit haar individualiteit, in zichzelf iets van buiten, van andere individualiteiten opneemt. Zonder te fusioneren.

Toch blijft de vraag nazeuren: hoe bereik je ‘das Ding als Ding’? Volgens welke kronkelwegen? Volgens welke ‘Wegmarken’? ‘Nähe’ = > ‘Ding’ = > Kruik = > ‘Ding’: weer naar Af! Zo weer naar ‘Ding’.

Dat geforceerd terugkijken naar het verleden. Achterwaartse kreeftengang.

 

 

13.2. Zwar bedarf dieses Fassende einer Herstellung.”

‘Weliswaar heeft dit bevattende een vervaardiging nodig.’

 

We mogen ‘Her-‘ pregnant lezen. Het gaat echt niet om een lineair-causaal kosmisch proces dat, exclusief in één richting, blind voor de neveneffecten uitgevoerd wordt. Het gaat om inzichtelijke, ‘Einblick’, bedoelde muiterij. Om weldadig omgaan met toevallige mogelijkheden, met identiteiten en individualiteiten van verschillende materialen, vormen en interacties: klei, water, kneden, draaien, …. Men laat de verschillende acties op het kleine niveau wel hun interne causaliteit volgen, maar die verschillen worden onderkend, onderschikkend op elkaar afgestemd in een nieuw,omvattend concept dat door de confrontatie boven elke geïsoleerde, eindige causaliteit uitstijgt, K.O.S.B.H.. Uitstijgt naar individualiteit, uitreikt,vanuit de eigen eindigheid, de eigen ‘Not’, naar oneindigheid. (‘Parendo vincitur!’)

In 13.2. & 3. & 4. schudt Heidegger de restanten van een NUC-visie, van eenlineair-causaal denken van zich af. Het ‘Herstellen’ zelf wordt mede ingeschakeld als een ondergeschikt en dienend element in heel het confrontatie ‘gebeuren’ waarvan de kruik het verzamelpunt, het centrum blijkt te zijn. Een gebeuren dat hobbelt over de verschillende bezinnings-, keuze- en beslissingsmomenten van K.O.S.B.H.. Toeval!

 

Toch treedt Heidegger hier ‘buiten’ de zaak, buiten de kruik, en doet hij een beroep op een ‘Herstellung’. Hij schakelt niet het ‘Fassen’ van de kruik in, maar het ’Herstellen’, het vervaardigen. Dit is de band met ‘res extensa’, met de NUC-kosmos.

‘Krug eignet’, = identificeert en individualiseert.

 

 

13.3. Aber die Hergestelltheit durch den Töpfer macht keineswegs dasjenige aus, was dem Krug eignet, insofern er als Krug ist.”

‘Maar dat de kruik door de pottenbakker werd vervaardigd, maakt geenszins uit wat eigen is aan de kruik voor zover ze als kruik is.’

 

Dit verwijst naar 11.8.: ‘kein Weg’. ‘Zur Sache selbst’.

Meteen een absolute tegenwerping: ‘keineswegs’.Heidegger verwerpt definitief het klassieke NUC-gewijze denken; de klassieke referentiepunten of sterkhouders van de Verlichting: noodzakelijkheid, universaliteit en causaliteit. Immers, causaliteit verklaart ‘keineswegs’ ‘was dem Krug eignet.’ Wat haar eigen is, wat haar individualiteit, haar unieke identiteit uitmaakt. Let op de bepaalde lidwoorden!

Weer moeten we ‘ist’ pregnant lezen. En vooral ‘eignet’ moeten we pregnant lezen, het individualiseert. In de verte daagt reeds het begrip ‘Ereignis’! (GA 65) ‘Eignet’: wat alleen deze unieke kruik als eindige kruik eigen is, uniek maakt; als iets individueels, onvervreemdbaars, iets wat de kruik als iets totaal eigens toe-komt, en wat nooit om te ruilen valt. ‘Eignen’: individualiseren, en toekomst geven, vanuit een beginnen, een eigen identiteit en daaruit voortvloeiende activiteiten.

‘Eignet’: dat is niet wat de kruik afscheidt, isoleert van de omgevende zijnden. Het loopt net andersom: het is pas vanuit die eigenheid, van dat wat de kruik ‘eignet’, eigen is, vanuit de concrete eigen individualiteit, dat ze met de omgevende dingen vrij kan interageren, haar eigen aangepaste bijdrage kan leveren. Eindigheid als bevrijdende, als scheppende actor in de ‘Streit’, in de ‘Gegenschwung’. Vanuit haar leegte, vanuit haar identiteit, vanuit haar eindigheid en individualiteit brengt deze kruik in de interacties en ontmoetingen iets eigens in, iets unieks, iets dat de anderen niet kunnen inbrengen. Maar ook iets dat het oneindige Zijn niet vanuit zichzelf, vanuit zijnoneindigheid alleen kan presteren: eindigheid. Dat unieke eindig eigene nu kan onmogelijk ingebracht worden door iets ‘vreemds’, via een vreemde, externe oorzaak. Maar de betrokkenheid op de anderen lokt bij die andere pool het eigene wel uit zijn tent, daagt die andere pool in zijn identiteit en individualiteit uit. De confrontatie verscherpt, versterkt de identiteit, de individualiteit van beide antagonisten.

‘Was dem Krug eignet‘: dat wat de kruik concretiseert en identificeert, individualiseert, uniek maakt en een eigen toekomst geeft. ‘Was dem Krug eignet, insofern er als Krug ist’: hier is geen sprake van een onbepaald, abstract (‘ein Ding’) exemplaar van een universele ‘essentia’, maar van een bepaalde, concrete, eindige, unieke kruik die open staat naar de omringende wereld, bereid tot revelerende, opbouwende en openbarende interacties en ontmoetingen, die tevens van de weeromstuit haar eigen eigenheid en uniciteit openbaren en versterken. Vormvast tegenover vloeiende vormeloosheid.

Het vervaardigen, dat verloopt volgens de eindige, lokale, intramundane, kosmische, causale wetmatigheden, bereikt niet (‘Gelangen’) het unieke eigene van de kruik. Bereikt niet de kruik als ‘Ding’. Dat vervaardigen blijft een extern gebeuren, dat de individuele, gesitueerde kruik in haar individuele eigenheid niet raakt. Wat dus geen rol speelt in de ‘Seinsgeschichte’. Die eigenheid ontspringt aan twee individuele elkaar tegenstrevende betrokkenheden, ogivaal, elk vanuit de sterkte van zijn individualiteit. Ze is een wederzijdse ogivale schenking. ‚Streit‘, weerwerk, ‚Gegenschwung‘.

 

Alinea 13. is een ‚Kehre‘, een ommekeer. (Cf. Prigogine, Orde uit chaos, (1988), p. 58)

 

13.4. „Der Krug ist nicht Gefäss, weil er hergestellt wurde, sondern der Krug musste hergestellt werden, weil er dieses Gefäss ist.”

‘De kruik is geen vat omdat ze werd vervaardigd, maar de kruik moest worden vervaardigd omdat ze dit vat is.’

Let op de bepaalde lidwoorden.

Dit is weer een van die typische chiasmen van Heidegger. Hij draait ook de richting, de volgorde om. Hij keert de afhankelijkheid, de verklaringsgrond, de herkomst om: ‘nicht Gefäss, weil er hergestellt wurde, maar ‘hergestellt … weil er dieses Gefäss ist.’ Dit is een ingrijpende ‘Kehre’, een ‘Umwertung’, een omgekeerde wereld: Hegel. Omdat de kruik een individualiteit is: ‘eignet’. (13.3) Niet het verleden, zoals bij de causaliteit, maar de toekomst, het doel stuurt het ‘Herstellen’. De toekomst doorbreekt het NUC-carcan. Het gaat daarbij om ‘dieses Gefäss’, om de toekomstige individuele open kruik als ‘Ding’. Toekomst nodigt vrij uit, geeft ruimte tot ‘eignen’. Tot muiten. Het NUC wordt onderschikkend ingeschakeld in de ‘Streit’. NUC is geen ‘basileus’, geen ‘Beherrscher’, beheerst niet het proces. NUC wordt als gedweeë dienaar ingeschakeld in het door K.O.S.B.H. bestuurde humane handelen. (Parendo!) Het verleden bepaalt de toekomst niet! De oorzaak niet de effecten! (Hume heeft hierin gelijk!)

Het bevatten om te kunnen gieten ligt niet in het verlengde van de naakte causaliteit, van de kosmische, blinde processen. Er moet eerst iets méér gebeuren. Iets méér. Wat? Dat blijft het mysterie. Vergeet niet: ‘weil er dieses Gefäss ist.’ ‘Dieses’: uniek, concreet, individueel, en niet een abstracte soort, niet iets algemeens, geen ‘essentia’, geen noodzaak. Het ‘Herstellen’ ontleent iets uit het blinde, universele kosmische proces om er iets unieks, iets onvoorspelbaars mee te maken. Muiterij puur. Alhoewel ‘parendo’. Deze welbepaalde, concrete kruik kan welbepaalde inhouden in zich opvangen, met deze welbepaalde effecten en mogelijkheden. In ‘dieses Gefäss’, in deze unieke kruik kan de Exuberante zich laten aanmelden op eindige, unieke, onvervangbare wijze. Met onoverzienbare mogelijkheden. Met toekomst. Met een open, onbepaalde ‘toevallende’ toekomst.

Kosmische causaliteit komt nooit in de buurt van wat deze unieke kruik eigen is, van wat deze kruik tot deze individuele kruik maakt. Niet het ‘ne varietur’ reproduceren van identieke exemplaren van een soort, waar computers en robots experts in zijn, maakt dit vat, dit ‘Ding’ tot dit kruik-ding, tot de shuttle tussen eindigheid en oneindigheid. Waterpas noch loodlijn kunnen de uniciteit, de eigenheid, de individualiteit van enig gebouw verklaren. Het zijn maar ‘eerste principes’, die vrij worden toegepast om het een eigen identiteit te geven. Zesentwintig letters maken eindeloze variaties van teksten mogelijk! Amper tien cijfers en aan onderling verschillende getallen komt geen einde!

Langzaam daagt een fundamenteel nieuwe visie op ‘Herstellung’, op ontstaan. Op de reële relatie tussen individuele eindige dingen, toevallige ontmoetingen. Op de ‘Streit’ die zich afspeelt tussen de zijnden, in hun vrije ogivale relaties, in hun ogivale betrokkenheid op elkaar vanuit de elkaar tegenstrevende identiteiten en individualiteiten.

In deze alinea wordt de carambole voluit gespeeld en uitgetekend. Heidegger zal deze bewering uitwerken in de alinea’s 14., 15. en 16.. De pendeldienst tussen eindigheid en oneindigheid. ‘Übergang’. Deze zin lijkt een ‘Umschlag’, een ‘Ereignis’, een inversie: niet het ‘Herstellen’ maakt de kruik, maar de concrete kruik vraagt om een ondergeschikt maken, vraagt om een concrete gestalte. Om een gestalte die niet blind door NUC ‘geprocessed’ wordt. Het vrije, betrokken interageren maakt deze kruik tot kruik-ding: ‘dieses’. De toevallige ogivale betrokkenheid van individu tot individu met anderen voltooit de kruik tot een individu. Deze concrete kruik wordt gemaakt, en deze kruik bevat. Niet de gedachte kruik, niet de voorgestelde kruik als evenmin de imaginaire kruik.

 

 

14.1. „Die Herstellung lässt freilich den Krug in sein Eigenes eingehen.”

‘De vervaardiging laat ongetwijfeld de kruik ingaan in wat haar eigen is.’

 

Hier staat een opmerkelijke bewering! (>=< 14.4.)

Individuele identiteit is nooit overgeleverd noch uitgeleverd aan vreemden, aan causae.

‘Herstellung’ : 13.2 & 3. & 4.; 58.8.. ‘Herstellen’ is geen dwingend, determinerend proces, gevangen in NUC. Neen! Het ‘lässt freilich’, en wel ‘Eingehen’. Het maakproces geeft de kruik vrije toegang tot zichzelf: ‘in sein Eigenes’. Een individualiteit ligt niet ergens voorhanden in een of ander logistiek depot of stapelhuis. Individualiteit ontstaat uit toevallige, vrije, ogivale, tegenstrevende betrokkenheid. Je krijgt je identiteit toegeschoven door anderen, die je vrij laten, en als je voor hun aanbod open staat, ’lässt freilich’. Geen ‘an sich’! Geen dwang! In de glans van het Zijn. ‘Freilich’: heeft een zwaardere lading dan de vertaling laat vermoeden: de connotatie van vrijheid, van onbepaaldheid, van toevalligheid, van wederkerigheid zindert hier toch nadrukkelijk op de achtergrond mee.

‘Eigenes‘: individuele identiteit, niet over-, noch uitgeleverd aan vreemden, aan causae.

‘Eingehen’: het is niet alsof het eigenen een vooraf bestaande omheinde ruimte is. Geen indringen noch opdringen. ‘Eingehen’ heeft en schept toekomst. ‘Lässt’: geen spoor van gewelddadig, dwingend binnen drijven, maar passief-actief toegang verlenen, gelegenheid gunnen, mogelijkheid open stellen, toekomst open houden. Het gaat immers om een ogivaal gebeuren tussen individuen, in de luwte van de oneindigheid. Geen dwingende, causale banden, zoals van een stoomhamer of smeedpers die metalen platen feilloos tot duizenden perfect identieke motorkappen perst. Het eigene is deels een geschenk, een gunst verleend door de anderen. Toe-val.

‘In sein Eigenes eingehen’: laten ingaan in de eigen individualiteit en identiteit. (Niet opdingen!) Individuatie. Ingaan eist aanpassing, eist je richten op en plooien naar, luisteren naar de individualiteit van jezelf en van de andere. (Verwant met ‘Einblick’?) Geen causaliteit! Geen noodzaak. Geen blinde universaliteit: ‘in sein Eigenes’! Het unieke, het individueel eigene wordt nooit NUC-gewijs vervaardigd, wordt nooit gefabriceerd. Het ‘Eigene’ blijft verschoond van elk causaal proces of geweld. Al wordt een exemplaar telkens als iets concreets en singuliers vervaardigd, toch gebeurt dat volgens universele, noodzakelijke wetten in universele, noodzakelijke processen. Het eigene ontstaat uit een circulair proces, in synergie tussen individualiteiten. Het blijft toch enigmatisch: ‘In sein Eigenes eingehen’! Wat treedt zo in zichzelf? Van waaruit komt dat dan? Hoe voltrekt het de overgang, de oversteek? ‘Übergang’ of ‘Kehre’?

Als te fabriceren is de kruik geen ‘Ding’, bereikt ze nooit haar ‘Eigene’. Blijkt nooit de weelde van de binnenkant.

 

 

14.2. „Allein, dieses Eigene des Krugwesens wird niemals durch die Herstellung verfertigt.”

‘Maar het eigene van het wezen van de kruik wordt nooit door het vervaardigen tot stand gebracht.’

 

‘Herstellen’ >=< ‘Verfertigen’; (res extensa >=< res cogitans). ‚Wesen‘ wordt nooit ‚verfertigt‘. Het ‘Eigene’ heeft nooit een vreemde vader! ‘Herstellen’ haalt naar boven, bevordert naar een hoger, complexer, verrijkt, en meer gecoördineerd zijnsniveau; maakt oneindig Zijn eindig zichtbaar, laat Zijn zich onvoorspelbaar aanmelden via het eindige ding. Het toont, biedt toegang tot, het weerkaatst de glans. Is dit de ‘rode telefoon’ met de Exuberante? Weer dat zich scherp afzetten tegen elke vorm van causaliteit, tegen het NUC-denken: ‘niemals …verfertigt’.

Het ‘Eigene’ is eigen zijn, is zichzelf zijn, is nooit afhankelijk van…., wordt nooit ‘verfertigt’ door een vreemde oorzaak, in eenrichtingsverkeer. Het hangt niet af van de vaardigheid van de pottenbakker. Dat ‘Eigene’ bestond als mogelijkheid, als embryo. Het bleef enkel verborgen in de Lèthè, in het ‘apeiron’, in een verborgen binnenkant, en kon zichzelf daaruit niet bevrijden. Tot die bevrijding uit het ‘apeiron’ biedt deze kruik de mogelijkheid, door haar eindigheid, bepaaldheid, concreetheid en uniciteit. Die geven de juwelen, de Gratiën van de Exuberante de kans zich te tooien en te vertonen met een eigen gestalte, hun ‘Eigene’. Om als individuen uit de verborgenheid en anonimiteit van het compacte apeiron te treden.

 

Alinea 14. is niet gemakkelijk! Heidegger probeert zich los te wrikken uit de totalitaire klassieke opvatting over de NUC-relaties tussen de zijnden, een visie die alles exclusief herleidt tot causale relaties. Hij analyseert nauwkeurig welke interacties in het vervaardigen van de kruik verweven zijn, hoe ze werken en met welke consequenties. Nergens wordt van enige causaliteit gewag gemaakt. Hoe kan een overgang volgens universele wetmatigheden uitlopen op ‘Eigene’, op uniciteit, op individualiteit? Waartoe leidt ‘Übergang’? Waar brengt ons die ‘Wandlung’? Wat brengt ons de ’Seinsgeschichte’? Dat blijft een mysterie.

In alle gebouwen heersen waterpas en schietlood als ‘eerste principes’. Maar die kunnen niet garant staan voor de eigenheid, voor de identiteit, voor de individualiteit van enig gebouw. Waterpas en schietlood zijn ondergeschikten, geen ‘pater’.

 

14.1.: ‘lässt Eingehen’, ‘lässt’;

14.2.: ‘niemals Eigens verfertigt’;

14.3.: los van ‘Verfertigung’ stokt het ‘Fassen’;

14.4.: wel doeloorzaak >=< enkel: eidos;

14.5.: enkel uitzicht: eidos, als maaksel, door ‘Hersteller’, te fabriceren. Geen binnenkant.

 

 

14.3. „Losgelöst aus der Verfertigung hat der Krug sich darein versammelt, zu fassen.”

‘Los van de vervaardiging, bestaat de zin van de op-zich-staande kruik erin te bevatten.’

 

Weer zo’n verrassende bewering. ‘Losgelöst aus der Verfertigung.’ Weer dat ‚Versammeln‘. Hoe draai je die tot één streng samen : loslaten en verzamelen? ’Losgelöst’: geen onschuldige term. Pas los van de vervaardiging kan de kruik bevatten. De kruik werkt zelf mee: ‘sich versammelt’. In haar individualiteit brengt zij toevallige, verborgen eigenschappen samen, betrekt zij toevallige kenmerken zo op elkaar, legt ze toevallige mogelijkheden zo in elkaars verlengde en past zij zo sterke eigenschappen in elkaar, dat ze ‘Fassen’. (‘Parendo vincitur.’)

De kruik daagt elk van haar elementen uit hun aparte krachtlijnen te tonen, uit de kast te komen en in elkaars verlengde te leggen, in elkaar te passen, te verzamelen, te coördineren en zo te versterken, ‘zu fassen’ (VA): bodem, wand, rechtstand en opening, om op een hoger zijnsniveau iets unieks, iets ‘Eigene’ te presteren. Maar de individuele kruik houdt de regie! ‘Losgelöst aus der Verfertigung‘: los, vrij van causaliteit, vrij van de blinde lineariteit van de causaliteit. Toevalligheid.

Elk ‘Ding’ legt de eigen eigenschappen in het verlengde van totaal andere elementen, ondergeschikt vanuit een doel, niet voor een uitzicht, voor een eidos. Al is uitzicht deel van het doel. Toekomst, wat nog niet aanwezig is, bepaalt en richt op wederkerige, vrijlatende wijze het actuele interageren. Welke zijnsdensiteit heeft toekomst? Welke grond?

Het ‘Eigene’ is nooit een maaksel; noch vòòr, noch tijdens het maken. Het heeft geen vreemde, causale oorsprong. Is nooit import van buitenaf. Maar het maken, het ‘Herstellen’ is wel de ruimte waarbinnen de elementen vrij in ogivale samenhang zich toevallig verzamelen en zo een hoger zijnsniveau kunnen bereiken en binnengaan. Wat wordt ‘herstellt’? Het ‘Eigene’ van de kruik verzamelt een veelheid en diversiteit van zijnden tot een unieke eenheid, op een hoger zijnsniveau.

‘Herstellen’ >=< ‘Verfertigen’: bij elkaar leggen, fabriceren, maken. ‘Verfertigen’ blijft lokaal procesmatig, volgens dwingende universele causale wetten zonder respect voor individuen. Dit subtiele onderscheid raakt de kernvraag: wat is de echte relatie tussen de dingen? Is dat exclusief een dwingende lineair-causale relatie? Of zijn er vele andere, vrije, wederkerige, individuele vormen van relaties? En welke dan? Ik geef een paar voorbeelden van niet-dwingende, vrij ogivaal betrokken relaties: aanspreken, luisteren, toeroepen, beantwoorden: die relaties zijn vrij van dwingende causale effecten, en impliceren individuele wederkerige betrokkenheid. De vraag: wat is ‘causare’? Waartoe is ‘causare’ in staat? Wat is ‘causatum’? Reikt ‘causare’ verder dan het uitzicht, dan het uiterlijk of de buitenkant? Het eidos? Rond dit ‘causare’, dit ‘scheppen’ draaide de hele middeleeuwse scholastieke metafysica. En de theologie, met haar Schepper als Causa Prima.

‘Versammeln’: is geen fusie, geen dwangmatig verbinden, waardoor de verzamelde elementen hun identiteit en individualiteit zouden verliezen. Neen, het verzamelen is een vorm van verbondenheid, van toevallige, ogivale betrokkenheid, van nabijheid van individuen, waarin ieders individuele vrijheid en eigenheid gerespecteerd en bewaard wordt. (Cf. UdK: I2, al.14.) Verzamelen is vrij, bevrijdend, vrijlatend de andere ruimte en tijd tot ontmoeten bieden; vrije, geëngageerde wederzijdse en wederkerige verbondenheid en betrokkenheid. Een vorm van ‘Gegenschwung’. Verzamelen: weer samen brengen, weer tot eenheid brengen wat door/na de kenosis door veelheid en diversiteit uiteen viel. Verzamelen is de originele eenheid herstellen, maar met behoud van de gewonnen individuele identiteit. Niet zonder aanwinst, niet zonder oogst noch aangroei. Niet zonder geschiedenis. (GA 55: p.148 & 178)

 

 

14.4. „Beim Vorgang des Herstellens muss der Krug allerdings zuvor sein Aussehen für den Hersteller zeigen.”

‘Tijdens het proces van de vervaardiging moet de kruik alleszins vooraf haar uiterlijk voorkomen aan de maker vertonen.’

 

De kruik moet zelf haar uitzicht tonen. Vooraf! Dat komt dus toch van de kruik zelf. Niet van de pottenbakker. Niet van het ‘Herstellen’! Niet van de oorzaak!

‚Für den Hersteller’: ‘für’: klemtoon!

‚Aussehen‘: >=< Eigenes (14.1.)

‘Zuvor’: geen geleerde term, maar hij drààgt wel! Samen met ‘Zeigen’ springt hij uit de actualiteit, uit het ‘aanwezige’, naar wat nog niet is. Naar een opmerkelijke zijnsmodus: naar het mogelijke, het voor-lopig toekomstige, het doel. Muitend.

Hier distantieert Heidegger zich van een van de grondleggers van de moderne natuurwetenschap, en neemt hij positie tegenover Galilei. Galilei had het teleologische denken van Aristoteles afgezworen: dat was van geen nut, want niet in becijferde formules te vatten.

 

 

14.5. „Aber dieses Sichzeigende, das Aussehen (das eidos, die idea), kennzeichnet den Krug lediglich nach der Hinsicht, in der das Gefäss als Herzustellendes dem Herstellen (sic) entgegensteht.”

‘Maar dat zich tonende, het uiterlijk voorkomen (het eidos, de idea), kenmerkt de kruik enkel en alleen vanuit het perspectief waarin het vat als te vervaardigen zaak tegenover de maker staat.’

 

Heidegger moet Plato een zetje geven! (Plus alinea 15.) ‘Aussehen ‘: uiterlijk: geen interactiemogelijkheden. Echter ‘dieses Sichzeigende, das Aussehen’ kenmerkt de kruik niet als geheel: ‘lediglich’, enkel en alleen het uiterlijk.

‘Sichzeigende & Aussehen’: dat is pure tegenwoordigheid, pure, statische aanwezigheid. Puur Hic et Nunc, zonder verleden noch toekomst. Geen ‘unterwegs’. Geen ‘Seinsgeschichte’.

‘Aussicht >=< Hinsicht.’

Het blijft circulair denken, spiralerend denken. Hond happend naar zijn staart. Naar zijn steeds aan de happende bek ontsnappende staart. ‘Uiterlijk’: statisch, geen interactiemogelijkheden.

 

 

15.1. „Was jedoch das so aussehende Gefäss als Krug, was und wie der Krug als dieses Krugding ist, lässt sich durch die Hinsicht auf das Aussehen, die idea, niemals erfahren, geschweige denn sachgemäss denken.”

‘Wat echter het vat dat eruitziet als deze kruik, wat en hoe de kruik als dit kruik-ding is, dat kunnen we door te kijken naar het uiterlijk voorkomen, de idea, nooit ondervinden, laat staan adequaat denken.’

 

Het ‘Krugding’ laat zich niet ‘durch die Hinsicht auf das Aussehen‘ ‘sachgemäss denken’. Wat dan wel? ‘Erfahren’ >=< ‘Denken’ : er lijkt hier een volgorde te spelen, een voorwaardelijk verband tussen ervaren en denken. Heidegger legt hier een verband tussen ervaren en denken, alsof ervaren aan het denken het materiaal levert, de input. Nu komt er antwoord op de vraag van 9.3. en 13.1.. Niet te ervaren, niet te denken als ‘Aussehen’, als ‘idea’.

Het vervolg van al. 15 is een kritische beschouwing over het begin van de geschiedenis van de Westerse filosofie. Maar ook een beschouwing over de grondslagen van ons kennen. Is niet alle kennen een overbruggen van afstand tussen eindige zijnden, een leggen van verbanden tussen verschillen, een (h)erkennen van onderscheid, een ‘discrimineren’ tussen een veelheid en diversiteit van individuele zijnden? Een zien van ‘alteritas’. Hoe overbruggen we de afstand die ons scheidt van de andere zijnden, en hoe komen we in de nabijheid van een zijnde, als we er zelfs niet bij kunnen via het zien?

Heidegger heeft het over: ‘dieses Krugding’, deze concrete, individuele kruik. En deze kruik laat zich door ons niet benaderen ‘durch die Hinsicht auf das Aussehen’. Zelfs niet ervaren. En dus zeker niet ‘sachgemäss denken’. Hoe dan wel? Welke weg ligt dan nog open om in de nabijheid van deze kruik te komen? (Cf. 11.8.) Hoe bereiken we dan een ‘Einblick’ achter het ‘eidos’? Je mag bij ‘sachgemäss’ toch wel denken aan: ‘zu den Sachen selbst’!

‘Zurück zu den Sachen selbst’! Wie kan dat? Wie kan het verleden van zich afschudden? Wie kan de vroegere epifanieën van de queeste van zich afschudden zoals een hond het water in honderden spatdruppels uit zijn pels rilt en bibbert? Misschien moeten we hier onderscheid maken tussen het domein van het ‘res extensa’ en het domein van het ‘res cogitans’? Moeten we alle verworven inzichten en interpretaties negeren? ‘Zu’ biedt wel ruimte, distantie, vrijheid en toekomst. De vacuüm-momenten van K.O.S.B.H.. Dat ‘zu’ is een vrije beslissing van het Da-sein. Het losbreken uit de ‘Benommenheit’, uit het verloren-zijn aan de eindigheid van de zijnden van het ‘res extensa’. ‘Zu’ over-grenst, ont-grenst, en laat het aangrenzende, over een ‘Ferne’ heen, tot zijn recht komen. Wat voltrekt zich in die ‘Übergang’, in dit ‘ont-grenzen? In dit ‘zichzelf-te-buitengaan’? In de overgang? In dit uitpuilen, waarbij we toch tevens de grenzen en individualiteit van anderen aanvaarden en bevestigen?

Dit ‘Zu den Sachen selbst’ is beslist geen universeel, lineair, causaal proces. Het is telkens een vrije wending, een zichzelf bepalende wending. Een sprong! Ik dacht dat we in de ervaring steeds te maken hadden met concrete, gesitueerde, individueel bestaande dingen. Dat zien zich steeds ‘zu den Sachen selbst’ richtte in hun individueel gesitueerd zijn. Nu stelt zich de vraag: hoe komen we in hun nabijheid, hoe kunnen we concrete, gesitueerde, individuele dingen leren kennen? Hoe vinden we de ‘Weg zum Dinghaften des Dinges’? (Cf. 11.8.) Hoe bereiken we het individuele identiteit? En hoe denken we dan dat individuele van de kruik? Veronderstelt niet alle denken, van nature, een transponeren van de concrete, gesitueerde dingen naar een universeel abstractieniveau, waardoor ze voor iedereen altijd bereikbaar zijn? (In Rebekka’s schoot) Nogmaals: hoe denk je het individuele, concrete, unieke? Het unieke? Het probleem: het zelf, de individuele identiteit tegenover de samenhang; de betrokkenheid en toch eenheid? Hoe ‘vanuit zichzelf? Gespleten eenheid? En verloopt niet elk transponeren verschillend van alle voorgaanden?

‘Krugding’: ‘-ding’? Er is meer dan het oppervlakkig uitzicht! In haar uitzicht zou de kruik opgekloosterd zitten binnen de eigen grenzen en beperkingen, binnen de eigen eindigheid, gevangen binnen haar buitenkant. Binnen een buitenkant die enkel een gesloten, introverte binnenkant heeft. ‘-ding’ zegt dat de kruik ook nog, vanuit haar individuele, eindige ‘Eigene’, verweven zit in toevallige interacties met omgevende dingen. De kruik als ding is méér dan het blote zichzelf, en dat wel door haar ‘Eigene’! Door haar ‘Eigene’ ogivaal betrokken op de andere. De kruik bestaat zo als uniek : ‘In-der-Welt’. Niet in de koude kosmos, in het totalitaire, doodse universele. ‘Krugding ist.’: opgepast! ‘Ist’ is pregnant te lezen: ‘Wesen’ is eindig interageren met al de rest, binnen een veld van individuele toevallige verbanden. ‘Wesen’ is op eindige individuele wijze het oneindige Zijn uitstralen, in eindige, bepaalde gestaltes. Zoals het beeldloze licht van de diaprojector door de dia tot beeld wordt. Van non-figuratief figuratief wordt. (‘Weltbildung’) Van indifferent zwaar gekleurd en scherp getekend.

‘Herstand’, waarin ‘-stand’ pregnant gelezen moet worden: alle dynamisme is verbannen. Heidegger plooit zich hier in allerlei bochten om elke schijn van causaliteit te ontwijken, om alle oorzaken zelfs definitief uit het zadel te lichten. Om in de plaats tot nu toe ongedachte, onbevraagde, toevallige relaties tussen de dingen in het vizier te krijgen. Het gaat om een veelheid en diversiteit van toevallige contacten, van wederkerige interacties, van relaties, om vele vrije individuele vormen van nabijheid of afstand tussen dingen, om ‘Nähe’ en ‘Ferne’. Om ‘Streit’. Om ‘Gegenschwung’. Het gaat hier bepaald om het contact van de individuele kruik met de individualiteit van de dingen van de wereld. En daarin speelt in ons denken het zien, dus ook het uitzicht, het ‘Aussehen’, de idea, een te (?) belangrijke rol. Zien overspant steeds een afstand, een open ruimte, een vacuüm. Maar, zien gebeurt toch steeds gesitueerd, met singuliere, concrete, bepaalde dingen. Het zien noch het ervaren bieden toegang, ‘Einblick’, tot ‘was und wie der Krug als dieses Krugding ist.’ Alle zien overbrugt afstand; afstand die iedereen ruimte tot interpretatie biedt.

Plato steunt volledig op het statische ‘Aussehen’, op de onveranderlijke idea, en kan dus het ‘Eigene’ van deze unieke kruik als ‘Ding’ onmogelijk denken, evenmin als Aristoteles en als al de andere epigonen. Plato bepaalde de geschiedenis van de filosofie: alles werd object, object van een maker, gevolg van een causa. Opgekloosterd in een doods, statisch verleden. Gevangen in een ijl voorstellen. Zonder queeste. Zonder ‘Seinsgeschichte’.

De alinea besluit met te beweren dat we, volgens Plato, alles wat relevant is, al voldoende uitgezegd hebben, als we het ‘Aussehen’ van iets overdacht en ter sprake gebracht hebben. Dan is alles duidelijk en verhelderd (Unverborgenheit) en voor altijd tijdloos en onveranderlijk aanwezig. Het ‘Eigene’ van de kruik als ‘Ding’ is echter niet vanuit het ‘Aussehen’ te ervaren en nog minder te denken, omdat het een bruisend ‘Wesen’ is, met een open toekomst, vanuit een eigen, individuele binnenkant, bewogen door de ‘Gegenschwung’ in de ‘Streit’.

Zien is geen louter causaal proces! Het gaat niet om lichtindrukken als in een fotocamera. Net zoals horen niet gelijk staat met een opname op een cassette of CD. In het humaan zien en horen spelen de vacuümmomenten van K.O.S.B.H.. Vooral beoordelen en selecteren. Toeval. Daarom ziet of hoort ieder iets anders. Zelfs dezelfde mens ziet in verschillende situaties uiteenlopende dingen, met verschillende verbanden, met verschillende reacties, gevoelens en interacties. Hij waadt geen tweemaal in dezelfde rivier. Want ieder heeft zijn unieke interpretatie. En alle interpretaties zijn individueel en dus verschillend. Alle zien is steeds ‚aanvullende‘ zien: rook uit een geweerloop…

 

 

15.2. „Darum hat Plato, der die Anwesenheit des Anwesenden vom Aussehen her vorstellt, das Wesen des Dinges so wenig gedacht wie Aristoteles und alle nachkommenden Denker.”

‘Daarom heeft Plato, die zich de aanwezigheid van het aanwezige vanuit het uiterlijk voorkomen voorstelt, het wezen van het ding evenmin gedacht als Aristoteles en alle denkers die na hen komen.’

 

Plato zit gevangen in het virtueel universele voorstellen van het ‘Aussehen’ en kan dus het concrete ‘Eigene’ van deze unieke kruik als ding onmogelijk denken. Hier wordt in één pennentrek heel de geschiedenis en ontwikkeling van de filosofie veroordeeld, omdat ze gebaseerd is op voorstellen en uitzicht. Voorstellen is zich een eigengereid, statisch en subjectief virtueel beeld vormen van wat zich extern, concreet aandient. Dat is als het ware een parallelle, abstracte schaduwwerkelijkheid creëren, buiten het Zijnsgebeuren om.

Het gaat hier bij ‘Wesen’ beslist niet om de abstracte, universele, tijdloze ‘essentia’, maar om de gesitueerde interacties, en de concrete relaties, ‘Beziehungen’ tussen de individuele zijnden onderling, en tussen de individuen en het Zijn. Om actieve betrokkenheid. ‚Wesen‘: het gaat om de ‚polemos‘, de ‚Streit’, de ‚Gegenschwung‘. Om het ‘Auseinandersetzen’. ‘Wesen’ identificeert op eindige wijze, bevestigt verschillen en eigenheid, concretiseert en individualiseert in/door ogivale betrokkenheid: ‘Erst im Hin und Her der Bewegung des Kampfes hat das Seiende sein Sein.’ (GA 39: p. 126) (Het mag, het moet herhaald worden!)

 

 

15.3. „Plato hat vielmehr, und zwar massgebend fur die Folgezeit, alles Anwesende als Gegenstand des Herstellers erfahren; wir sagen statt Gegenstand genauer: Herstand.“

‚Plato heeft veeleer, en wel op een beslissende wijze voor later, al het aanwezig als object van de vervaardiging begrepen. In plaats van te spreken van een object als voorwerp is het te spreken van object als ont-werp en als zodanig tot-stand-gebracht is.’

 

‘Herstand’, waarin ‘-stand’ pregnant gelezen moet worden: alle dynamisme is verbannen, zoals ook alle toevalligheid, alle worden, alle tijdsverloop, als louter vergankelijkheid, als degeneratie.

‘Her-‘: voor Plato



Geef hier uw reactie door
Uw naam *
Uw e-mail *
URL
Titel *
Reactie *
  Persoonlijke gegevens onthouden?
(* = verplicht!)
Reacties op bericht (0)



Inhoud blog
  • kennen, oordelen, selecteren, beslissen, handelen
  • Subjectivité
  • wat blijft na de dood
  • mijn levenscredo
  • Kennen Sein
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!