De eigenaar van het hotel in Accra had ik in België leren kennen. Het was een Ghanees met een Belgische verblijfsvergunning, een woning van de sociale dienst en de handjes vrij voor het realiseren van allerlei wilde ambities. Voor tien euro per nacht kon ik bij hem een kamer krijgen.Het hotel had hij destijds gekocht met behulp van leningen verstrekt door twee Belgen, die veel vertrouwen hadden gehad in zijn doorwrochte businessplan.
Aanvankelijk leek het iets te worden. Het hotel had een receptie met lounge, bar en zes tweepersoonskamers op de begane grond. Op de eerste verdieping waren mogelijkheden om met tien kamers uit te breiden. Op de tweede verdieping lag een kantoorruimte naast een grote zaal. Daarboven was een gigantisch, volledig betegeld dakterras.
De eigenaar was gestart met de verbouwing. De receptie, lounge en bar werden vernieuwd, de bestaande kamers op de begane grond werden voorzien van nieuw sanitair en meubilair. Op het dak werd een restaurant gevestigd en uitgerust met alle horecamateriaal voor het organiseren van bruiloften en partijen.
Vervolgens gebeurde er jarenlang niets anders meer, dan dat de werklieden hem bleven achtervolgen omdat hun salaris nooit was uitbetaald en leveranciers weigerden nog ooit iets aan hem te leveren vanwege de openstaande schulden. Voor noodzakelijk onderhoud was geen geld. Gaandeweg raakten toiletten en douches verstopt, brak het sanitair af, werden elektriciteitsdraden willekeurig door amateurs aan elkaar geknoopt en werd het meubilair met plakband bijeen gehouden. Ondertussen hadden de schuldeisers niets nagelaten om hun rechten in natura uit het hotel weg te slepen.
Toen werd het beleid omgegooid. Haastig werden op de eerste verdieping een stuk of tien kleine kamertjes getimmerd. Alle kamers werden verhuurd aan studenten die niet meer dan zeven euro per maand aan huisvesting konden betalen. De studenten deelden voor dat bedrag een kamer met vier anderen en ze moesten het doen met de faciliteiten zoals die op dat moment functioneerden.
De eigenaar startte met de export van Afrikaanse levensmiddelen naar Europa. De grote zaal op de tweede verdieping werd volgestouwd met balen meel en andere granen, waar de ratten grif op af kwamen. Daar werden de levensmiddelen omgepakt naar handzame zakjes, bestemd voor transport naar de Europese detailhandel.
Op het dakterras lag het horecamateriaal, dat nog niet was gejat, weg te roesten of te verrotten. Een gedeukte koelkast, voorzien van een hangslot, was door iemand in gebruik genomen als klerenkast. Hopen cement, die er ooit waren gedropt met een ander doel, lagen te verwaaien. Over alle troep heen hadden de studenten provisorische waslijnen gespannen om er hun was te kunnen drogen.
Zo was de situatie toen een van de Belgen me er bij mijn vorige bezoek aan Ghana een rondleiding gaf, om daarmee zijn twijfels over het rendement op het door hem geïnvesteerd vermogen te illustreren.
Na een autorit van vijftien minuten vanaf de luchthaven Kotoka stapte ik uit een buitentemperatuur van 35 graden een kamer binnen waar vrieskou uit de zoemende airco me deed verstijven. Na lang geflikker sprong een felle TL-buis aan. Toen ik in de badkamer mijn handen wilde wassen kwam er helaas geen water uit de kraan. In de lounge hing beheerder Andrew in een stoel voor een tv met een wazig beeld. Even later kwam hij een emmer water brengen. Ondertussen had ik een kakkerlak doodgetrapt en mijn tandenborstel in een champagneglas gezet omdat er niks anders was.
Niet lang daarna lag ik op een vieze wollen deken, op een schone kussensloop en onder een schoon laken met een groot gat. De komende maand was dit de basis van waaruit ik zou opereren om een mooi huis te gaan kopen.