Drie maanden lang heb ik tegenover een kerk
gewoond. Echt toevallig was dit niet. De volgende kerk stond
driehonderd meter verder. En dit zal ongeveer de gemiddelde
dichtheidsgraad van kerken in Accra zijn geweest. Niet elke Ghanees had
dan misschien het voorrecht er recht tegenover te wonen, in elk geval
woonde iedereen in de búúrt van een kerk.
Elke Ghanees was lid van een kerkgemeenschap, hetzij een katholieke,
hetzij een protestantse, waarvan er ik weet niet hoeveel verschillende
soorten waren met de meest merkwaardige namen. Onze missionarissen en
zendelingen hebben destijds uitstekend werk verricht.
In elk geval was het ook in dit land, samengesteld uit talloze
stammen met diverse culturen, hét middel bij uitstek om eenheid te
scheppen. Normen en waarden, vastgesteld door de seculiere branche ten
behoeve van het algemeen of ander belang, konden er met behulp van de
religieuze infrastructuren bij de grote massa worden ingestampt. Veel
ruimte voor het ontwikkelen van individuele normen en waarden op basis
van persoonlijke geestelijke groei leek er niet te zijn en vooral
daardoor kreeg ik het er benauwd van.
Ook de islam had goed geboerd. Moskeeën te over, evenals mannen met
baarden en vrouwen met hoofddoekjes. En dan waren er nog de
oorspronkelijke medicijnmannen voor als het echt moeilijk werd. Maar
daarvan zag je in het openbare leven niet zoveel, omdat ze zich in the villages schuil hielden.
Winkels, autos, trotros, reclameborden en overig
straatmeubilair, alles stond vol gekalkt met religieuze teksten. Op een
reclamebord van een bedrijfje dat handelde in auto-onderdelen stond "Jesus loves spare parts". Tegen een horizontale lat die twee palen rechthield, waaronder een vrouwtje enkele sinaasappels probeerde te verkopen, was "Showers of Blessing" geschilderd. Psalm 23
("De heer is mijn herder. Het ontbreekt mij aan niets") deed het ook
goed, al leek die nogal misplaatst op de achterruit van een gammele trotro, waaraan zowat alles ontbrak. Als het míjn trotro was geweest zou ik er "Bless my spare parts" van gemaakt hebben
Religieuze activiteiten vonden de hele week plaats, maar de opmaat
naar de zondag begon op zaterdagmiddag. Op straat verschenen meer
vrouwen in schone, kleurrijke traditionele kleren en mannen met zwarte
pakken en witte overhemden of met kleurige grote lappen om zich heen
gedrapeerd dan op andere dagen. Ook liepen er meer vrouwen rond met
krulspelden in het haar. Op zondagmorgen was bijna iedereen helemaal
uitgedost tot de kleine kindertjes toe.
De kerk tegenover mijn huis heette Assemblies of God. De kerk was gebouwd op een compound
van respectabele afmetingen. Het hoofdgebouw zag er vrij nieuw, solide
en goed onderhouden uit. Het bijgebouw was nog niet af was. Alleen de
muren stonden er en het dak lag erop. Al die maanden heb ik er geen
bouwactiviteiten gezien. Wel religieuze activiteiten, want op
zondagochtend zat er een juf in met een heleboel kleine kindertjes. Ik
nam aan dat er een soort zondagsschool werd gehouden.
De gemeenschap leek me redelijk bemiddeld. Ook al waren er in Accra
geloofsgemeenschappen met kerken als paleizen omzoomd door riante
parken, even zo goed zag je er bouwvallige schuurtjes die het met veel
minder moesten doen. Reden in Accra hoofdzakelijk gammele en roestige
busjes rond, de Assemblies of God beschikte over een
gloednieuwe, rode minibus om haar kerkgangers op te halen die niet te
voet of met eigen vervoer konden komen of die een bepaalde status
hadden. Met grote letters stond de naam van de gemeenschap op de bus
vermeld. Bovendien stond op het dak een luidspreker waarmee regelmatig
met veel kabaal al rijdend boodschappen moesten worden verspreid.
Ook op andere momenten liet de kerk van zich horen. Zeven dagen per
week stonden de deuren en ramen wagenwijd open vanwege de hitte en
zeven dagen per week werden er diensten gehouden. Uiteraard op
zondagochtend. Veel slagwerk en gezang. De preken en het zingen van de
voorganger in de microfoon droeg ver, temeer, omdat ook buiten
luidsprekers waren opgehangen om de blijde boodschap zo breed mogelijk
uit te dragen. Maar ook zonder die luidsprekers hadden wij als directe
overburen het volle vruchtgebruik. Mijn huisgenoten kenden alle gospels
en zongen en klapten vrolijk mee, als ze op dat moment niet door hun
eigen kerk dansten. Ze hadden geleerd dat je Eeeemén moest zeggen als de voorganger Hosanna of Halleluja riep
en dat deden ze dus ook, telkens als de overbuurman deze loftuigingen
in de microfoon schreeuwde. Rond een uur of twaalf was de dienst
afgelopen en werd het rustig, zowel buiten als binnen.
Elke avond waren er diensten. Ook vaak overdag op doordeweekse dagen
op wisselende tijdstippen, waarin ik geen vaste structuur heb kunnen
ontdekken. Er waren diensten waarin door de gelovigen aanhoudend werd
gejuicht als bij een voetbalwedstrijd met op elk moment een doelpunt.
Er waren diensten, waarbij in tongen leek te worden gesproken.
Gedurende een lange periode werden door elke kerkganger afzonderlijk
vreemde klanken uitgestoten, soms in de kerk, soms daarbuiten terwijl
de kerk leeg was. Ze liepen dan in groepjes rond voor de poort van mijn
huis, in zichzelf gekeerd en geconcentreerd op het produceren van de
meest ondefinieerbare klanken op het hoogst mogelijke volume en dat
allemaal door elkaar.
Op maandagavond was er een speciale dienst voor vrouwen. Daarin
werd, behalve gedanst en gezongen, geleerd hoe ze in het huwelijk met
hun man moesten om gaan. Omgekeerd hadden mannen zon dienst kennelijk
niet nodig. Die konden naar The school for men, waarin de
specifieke fysieke aspecten van een vrouwenlichaam werden uitgelegd, om
vervolgens duidelijk te maken waarom vrouwen in de menopauze soms niet
meer zoveel zin hadden om te vrijen. Daarvoor werd paginagroot
geadverteerd in de krant. Ik weet niet door welke organisatie. De religious bodies voorzagen in elk geval niet in dit soort educatie.
|