Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme
1. Over de hybris Het totalitarisme, eerst in de literatuur in beeld gebracht door George Orwell met zijn 1984 dat dateert van 1948 en vervolgens in de filosofie beschreven en voor het eerst als zodanig benoemd door Hannah Arendt met The Origins of Totalitarianism (1) dat verscheen in 1951, is in wezen de heerschappij (middels haar logica) van een aanbeden idee (een ideologie) over een tot een massa herleide mensenmenigte die oorspronkelijk bestond uit stammen, volkeren, klassen, families maar ook en vooral uit mensen, waarbij de omvorming van de menigte (dit zijn: mensen met elk hun eigenheid en kwaliteit) tot een massa (dit is: een loutere kwantiteit ontdaan van elke andere individuele kwaliteit dan deze die de massa met telkenmale één eenheid groter maakt) het gevolg is van de ontmenselijking van de individuen en waarbij die ontmenselijking zich vooral voltrekt ingevolge de isolering van alle mensen die aldus van hun menselijke relaties en daarmee ook van hun mens-zijn zelf (waarvoor de intermenselijke relaties - en/of gebeurlijk de relatie met god - een voorwaarde vormen) beroofd worden. Hannah Arendt wijst erop dat het inzake totalitarisme niet gaat om tirannie of dus om de heerschappij van een mens over anderen maar wel over de heerschappij van een ideologie en dat is een niet-mens over mensen: een totalitarisme onderwerpt mensen aan een niet-mens. Neemt men nu aan dat er een god bestaat, dan betekent het totalitarisme de (alleen)heerschappij van een afgod of een onmens die zelfs niet door een welbepaald menselijk individu vertegenwoordigd wordt. Zo bijvoorbeeld is het kapitalisme een totalitarisme in die zin dat daar de afgod van het gouden kalf of het geld, dat niet meer verdient dan een louter ruilmiddel te zijn of een kwantiteit en meer bepaald die kwantiteit welke per definitie van elke specifieke kwaliteit ontdaan is (waardoor het voor een aantal zaken geruild kan worden), zich boven zichzelf verheven lijkt te hebben - maar in feite is het de mens die het geld verheven heeft tot god en die het aldus tot zijn afgod heeft gemaakt, namelijk door het te gaan aanbidden, wat uiteraard pas mogelijk is (en misschien zelfs noodzakelijk) nadat eerst god als zodanig werd verworpen omdat per slot van rekening niemand twee heren dienen kan. Maar ook indien men het bestaan van god verwerpt, blijft het totalitarisme in kwestie een toestand waarbij mensen worden onderworpen (of zichzelf onderwerpen) aan een ding - in dit geval een ideologie maar in vroegere tijden betrof het bijvoorbeeld ook heel letterlijk een beeld, een afgodsbeeld zoals de moloch, aan wie - andermaal heel letterlijk - mensenoffers werden gebracht. Dat wij leven in een tijdperk van afgoderij of idolatrie is overduidelijk en de kloof tussen het idool (in het geval van Stalin en Hitler: de tiran die het centrum was van een personencultus) en de ideologie is niet zo groot als men wel eens kon wensen omdat ook idolen wezenlijk 'ontmenst' zijn door de eigen identificatie met iets wat zij niet kunnen zijn en waarvan de schijn (of de 'fictie' zoals Arendt die noemt) moet opgehouden worden door de constant afgedwongen aanbidding van hun 'persona' in de authentieke betekenis van 'masker'. Arendt is overigens ook onduidelijk over de zaak wanneer zij nu eens spreekt over de personencultus omtrent de Führer terwijl zij ons dan weer bezweert dat het gaat om de ideologie - de verafgoding van de natuur bij de nazi's en van de geschiedenis in het Stalinisme, of alvast het concept dat men dan heeft over de natuur en over de geschiedenis, want als men bijvoorbeeld gelooft de natuur een handje te moeten helpen, dan verklaart men uiteraard eerst wat men zijns inziens onder die natuur dient te verstaan en analoog pretendeert men eveneens te weten waar de geschiedenis naartoe wil als men meent dat men haar gang dient te bespoedigen. Dat wij leven in een tijdperk van afgoderij of idolatrie is overduidelijk en de kloof tussen het idool (in het geval van Stalin en Hitler: de tiran die het centrum was van een personencultus) en de ideologie is niet zo groot als men wel eens kon wensen omdat ook idolen wezenlijk 'ontmenst' zijn door de eigen identificatie met iets wat zij niet kunnen zijn en waarvan de schijn (of de 'fictie' zoals Arendt die noemt) moet opgehouden worden door de constant afgedwongen aanbidding van hun 'persona' in de authentieke betekenis van 'masker'. Arendt is overigens ook onduidelijk over de zaak wanneer zij nu eens spreekt over de personencultus omtrent de Führer terwijl zij ons dan weer bezweert dat het gaat om de ideologie - de verafgoding van de natuur bij de nazi's en van de geschiedenis in het Stalinisme, of alvast het concept dat men dan heeft over de natuur en over de geschiedenis, want als men bijvoorbeeld gelooft de natuur een handje te moeten helpen, dan verklaart men uiteraard eerst wat men zijns inziens onder die natuur dient te verstaan en analoog pretendeert men eveneens te weten waar de geschiedenis naartoe wil als men meent dat men haar gang dient te bespoedigen. Wat er in feite aan de gang is waar mensen zich onderwerpen of onderworpen worden aan niet-mensen, is niets anders dan de verwisseling van de werkelijkheid met een spel: elke niet-menselijke heerschappij manifesteert zich immers middels regels - spelregels - die gevolgd moeten worden en die ernaar streven om de natuurwetten (de regels die de werkelijkheid zelf ons oplegt en die wij respecteren op straffe van uiteindelijk de dood) in hun schaduw te stellen. Zo streeft het kapitaal ernaar om de natuurlijke vruchtbaarheid na te bootsen en die uiteindelijk te overtroeven waar het bijvoorbeeld maakt dat voedsel weggegooid wordt wanneer de verspilling winst oplevert. In de reductie van de werkelijkheid tot een spel (of althans in de poging daartoe) tracht de mens zich tot god te verheffen. En uitgerekend in de godsdienst waarin hij god zijn vader noemt, acht hij zichzelf geen schepsel doch een zoon van god, een erfgenaam van de goddelijkheid, en dus god zelf, wat de Oude Grieken toeschreven aan de hybris: de overmoed of de grootheidswaan welke een ongebreidelde heerszucht is die de goden nimmer onbestraft hebben gelaten, zoals men kan lezen in de Griekse mythologie. (2)
(Wordt vervolgd) (J.B., 24 juni 2021) Verwijzingen: (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man. (2) Voor een volledige, correcte en vlot leesbare Nederlandstalige weergave van de Griekse mythologie, zie: Kris Vansteenbrugge, Uit het schuim van de zee. De Griekse mythologie in 136 verhalen.
Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme 2. Over de zonde tegen het lichaam Het atomiseren van mensen teneinde hen te kunnen reduceren tot de partikels van een massa die vervolgens kan worden uitgebaat gebeurt, zoals Hannah Arendt beschrijft, door hen van elkaar te isoleren en dus door hun onderlinge communicatie te bemoeilijken of zelfs onmogelijk te maken. Dat kan middels gevangenzetting en afzondering, zoals dat vandaag wereldwijd gebeurt in het kader van de zogenaamde pandemie, maar het is ook mogelijk om dit doel te bereiken met alleen maar een psychosociaal en politiek instrumentarium dat zich dan vertaalt in een aantal voorschriften welke verplicht moeten worden nageleefd en waarvan de zwijgplicht of het spreekverbod niet alleen als de omerta onder misdadigers wordt toegepast maar ook de regel is in kloostergemeenschappen en in nog tal van andere al dan niet geheime genootschappen, politieke verenigingen, holdings en industrieën en wel in die mate dat het zich bezondigen aan spreken er beschouwd zal worden als verraad, vals spel of spionage. Naast het spreekverbod, kunnen ook het lees- en schrijfverbod genoemd worden of eerder nog het bevorderen van zaken zoals het analfabetisme en de onderontwikkeling in het algemeen: alle hebben zij tot doel de waarheid te doden en hem te vervangen door elkaar overstelpende leugenachtigheden. Ook het onderling verdelen van de individuen om te vermijden dat zij vriendschappelijke banden zouden smeden en dat zij zich zouden verenigen, is een beproefde methode lang voorafgaand aan het in voege treden van het Latijnse gezegde: Divide et impera! Dat gezegde drukt in feite kort en bondig uit wat Hannah Arendt zo gedocumenteerd doceert in haar Totalitarianism: de isolering van mensen welke hun eendracht breekt en daardoor ook hun weerstand tegen vreemde overheersers. Mensen die behoren tot dezelfde groep staan van nature helemaal niet vijandig tegenover elkaar omdat hun bezit evenals hun werk een zaak is van de gemeenschap maar de installatie van het privaatbezit gecombineerd met het schaars houden van de goederen die men in bezit kan nemen, verdelen de oorspronkelijke gemeenschap in allemaal individuen die dan niet langer samen werken maar die plotseling een bijzonder onnatuurlijk gedrag gaan vertonen: zij proberen elk afzonderlijk zoveel mogelijk bezit naar zich toe trekken, vandaag meestal in de vorm van geld, waarmee ze bij de overheid of althans bij de door de overheid bestuurde en gecontroleerde organen zaken kunnen aanschaffen waarmee ze hun individuele noden kunnen lenigen. Het concurrentiële karakter van de economie is een alom ingeburgerde hefboom welke de gezagsdragers faciliteert in het geatomiseerd houden van de massa's die dan als menselijk vee tot hun beschikking staan. De methodes om de productie van massamensen op te drijven zijn legio. Het aan mensen ontnemen van hun moedertaal en de verplichting tot het gebruik van een vreemde taal die zij echter nooit voldoende zullen kunnen beheersen om zich in alle spontaniteit uit te drukken, maakt de communicatie danig gebrekkig dat men er vanzelf van afziet teneinde de frustraties die dergelijke folteringen meebrengen, te kunnen ontlopen. Het induceren van allerlei tegennatuurlijke plichtplegingen, beleefdheidsregels en protocollen of juist het afschaffen of het verbieden ervan kan de communicatie stremmen en zelfs stopzetten, zoals dat het geval is na de invoer van de nieuwste hoogtechnologische 'communicatiemiddelen' die beschouwd moeten worden als een vooruitgang terwijl zij precies het tegendeel bewerken aangezien zij directe gesprekken van mens tot mens in de vlotste taal en ondersteund door spontane mimiek en gebaren, vervangen door sterk vertraagde, vervormde en gecodeerde mededelingen via instrumenten welke bediend worden door een klavier dat pas middels bijzonder tegennatuurlijke en ziekmakende bewegingen te bespelen valt. In wezen gaat het hier allerminst om communicatiemiddelen maar wel om precies het tegendeel: isoleringsmiddelen. De persoonlijkheid wordt weggewist mét het lichaam, het natuurlijke communicatie-instrument bij uitstek waarin de mededeling en de mededeler in een perfecte harmonie coëxisteren. De stem, het gelaat, de mimiek, de gebaren, de bewegingen en de uitingen van het hele lichaam dat daar waar communicatie aan de orde is, vereist wordt, doch de grote afwezige is. De stemverheffingen zijn voortaan onhoorbaar en daarmee wordt ook niet langer de ernst van het gezegde aan de lijve ondervonden; het gefluister dat als een saus over de geheimen lag en dat ons de oren deed spitsen in het verlangen naar een weten dat voor ons de toegangspoorten tot de wereld opende, behoort al tot een ver verleden. De productie van onpersoonlijke standaardlettertekens via het getik op een standaardklavier is de doodsteek aan het handschrift dat naast betekenisdrager ook tekening was of persoonlijke illustratie, dat kanttekeningen toeliet, vergissingen en verschrijvingen. Naar het geslacht van de gespreksgenoot moet voortaan expliciet worden gevraagd, hij of zij kan de ander voor de gek houden, de leeftijd blijft verborgen, de bibber of de vaste hand, de stemming, het karakter, de voorzichtigheid of de hoogdringendheid, de schaamte, het gevaar: alle persoonlijke nuances worden opgeofferd aan een standaardtype waartoe elke mens herleid wordt. De belediging van het lichaam en die van het gevoel is moordend en van de mens schiet niets meer over dan een afgietsel van een standaardvorm dat dan ook vervangbaar is en derhalve overbodig. Het zal worden teruggebracht tot een beheersbaar getal dat zo nodig vermenigvuldigd kan worden ofwel gedecimeerd. De vraag rest echter: waartoe bestaat het dan nog allemaal? Zal wat overschiet van wat eens mensen waren, in die eindeloze ellende van zichzelf beroofd, dan niet streven naar een spoedig einde aan het on-leven waarin het hopeloos gevangen zit? Het volstaat om zich een ogenblik te bezinnen over het wonder van het menselijk lichaam om zonder de geringste twijfel te kunnen inzien dat de vervanging en derhalve de uitschakeling ervan door middel van instrumenten die men de mensen doet begeren en waarvoor zij moeten werken totdat zij er hun gezondheid bij inschieten en hun geluk, zonde is. Steeds groter wordt de massa van degenen die het helemaal niet erg meer vinden om in het eigen lichaamsvet gevangen te zitten als zij maar de beschikking hebben over een Porsche om zich mee te verplaatsen en te vertonen. De auto, de machine, het instrument dat gemak belooft maar wel in ruil voor dikwijls onomkeerbare verminking, verblindt en vermoordt de mens als zodanig en wat rest van de mens van voorheen is, paradoxaal genoeg, een louter instrument, een ding, een onderdeeltje van de massa die gehoor geeft aan een vreemd bevel, die zich in huiver schikt naar de hem voorgeschreven regels, die zelfs niet meer van vrijheid dromen kan omdat hij zich niet langer onderscheidt van de werktuigen die hij hanteert met precisie volgens de voorschriften van vreemde heersers. Hij is verdwenen 'zoals een gelaat in het zand aan de grens van de zee'. (Wordt vervolgd) (J.B., 24 juni 2021)
Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme 3. Over de opruiming van mensen Massavorming geschiedt middels de isolering van de individuen maar uiteraard gebeurt zulks bijzonder selectief, in die zin dat niet iedereen tot massamens veroordeeld wordt: ontmenselijkt worden alleen diegenen die men weg wil uit de maatschappij en zo vangt men twee vliegen in één klap: men hoeft de ongelukkigen niet te doden en derhalve kan geen sprake zijn van misdaad, laat staan van moord of genocide maar tevens verkrijgt men uit elk ontmenselijkt individu een bijzonder bruikbare restant die makkelijk geconditioneerd kan worden omdat elke weerstand daartegen via de voorafgaande atomisering werd teniet gedaan. De mensen die geselecteerd worden om ontmenselijkt te worden, kennen wij van oudsher als de slachtoffers van discriminatie en de bewegingen tegen allerlei vormen van discriminatie bewerken vaak het tegendeel van wat zij voorhouden na te streven omdat de leugen nu eenmaal voor de waarheid vlucht in zevenmijlslaarsen. In een wereld die geregeerd wordt door het gouden kalf en waarin geld belangrijker is dan de mensen omdat de slachtoffers van het geld daarvan overtuigd kunnen worden dat geld een levensnoodzakelijk goed is waarvan niemand een euro teveel kan hebben terwijl zijzelf overbodig zijn omdat zij ook geloven dat er nu eenmaal teveel mensen zijn, worden allen geacht dienaren van het gouden kalf te zijn: zij moeten renderen, geld in het laatje brengen, en vanaf het ogenblik dat zij dat niet langer doen en dat zij daarentegen geld gaan kosten, kunnen zij in deze ideologie worden beschouwd als nutteloos of als schadelijk, zodat de oplossing voor dit probleem slechts kan bestaan in hun liquidatie. Abortus of de moord op mensen nog vooraleer zij geboren zijn, kan massaal ongestraft gebeuren omdat, zoals rechters dat in hun wijsheid reeds lang hebben beslist, burgerrechten pas na de geboorte aan mensen kunnen worden toegekend. Euthanasie, sinds vele jaren toegepast op ouderlingen en op zieken, heeft zich vandaag een weg naar de legaliteit gebaand en wordt, als toppunt van cynisme, door haar slachtoffers zelf geconsumeerd en dan nog wel alsof het een medische behandeling betrof, want de geneeskunde is allang vervreemd van wat Hippocrates daar onder verstond omdat de mens niet langer een eindwaarde is en de gezondheid niet langer heilig, evenmin als de veiligheid en al die andere waarden, stammend uit een tijdperk dat voorgoed voorbij lijkt. Er bestaat vandaag een heuse handel in lijken die immers beschouwd worden als bruikbaar afval met recupereerbare onderdelen, zoals dat het geval is met auto's en met andere instrumenten en zoals instrumenten die niet meer werken voor de volle honderd percent alras naar het containerpark verhuizen omdat men er sowieso genoeg van heeft, zo gebeurt dat ook met mensen die te kampen krijgen met gezondheidsproblemen: zij worden probleemloos opgeruimd en men komt even probleemloos weg met de verklaring dat zij onnuttig zijn geworden en alleen nog geld gaan kosten aan de maatschappij. Gewis, de slachtoffers van de algemene opruiming gaan zelf geloven dat zij asociaal zijn wanneer zij niet instemmen met hun eigen nietigverklaring. En ziedaar het bewijs van de aan de gang zijnde activiteit van het totalitarisme waarover Hannah Arendt schrijft dat aan de mens zijn eigen dood ontnomen wordt. Bovendien: “Door omstandigheden in het leven te roepen waarin (…) het volstrekt onmogelijk is om goed te doen”, worden in het totalitaire regime de slachtoffers mededaders.” (1) Zo ook blijkt een totalitair regime erin te slagen “haar slachtoffers te overtuigen van hun schuld aan misdaden die ze nooit gepleegd hebben. (…) In een situatie waarin de scheidingslijn tussen fictie en werkelijkheid uitgewist wordt door de monsterachtigheid en de innerlijke consistentie van de beschuldiging, is niet alleen een sterk karakter vereist om te weerstaan aan de voortdurende bedreigingen, maar ook een groot vertrouwen in medemensen - kennissen, vrienden, buren, die 'het verhaal' nooit zullen geloven - zodat men niet zwicht voor de puur abstracte mogelijkheid van schuld. Zeker, dit toppunt van een kunstmatig gefabriceerde waanzin kan alleen in een totalitaire wereld bereikt worden.” (2) Het volk belandt aldus in “de griezelige rust van een volkomen imaginaire wereld.” (2) Maar niet alleen de 'nuttelozen' worden opgeruimd: de totalitaire maatschappij ruimt ook haar potentiële redders op, met name waar zij al diegenen die de waarheid aan het licht pogen te brengen, genadeloos ombrengt. (Wordt vervolgd) (J.B., 25 juni 2021) Verwijzingen: (1) Totalitarisme, pp. 281-282. (2) Totalitarisme, pp. 141-142.
Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme 4. Over de atomisering van minderheidsgroepen Dat mensen pas overheerst kunnen worden wanneer zij eerst geatomiseerd werden, houdt in dat (vrije) communicatie met anderen een voorwaarde is voor het vrijwaren van de individuele zelfstandigheid. Met andere woorden zullen mensen aan wie verhinderd wordt zich bij anderen te informeren omtrent toestanden en indrukken waarmee zij te maken krijgen, blootgesteld worden aan de beroving van hun zelfstandigheid en van hun vrijheid en zullen zij makkelijke prooien worden voor allerlei vormen van overheersing welke zich dan bovendien vaak voordoen als paternalisme, bescherming en zorg. Op die manier worden steeds vaker allerlei minderheidsgroepen quasi onopgemerkt uit de samenleving gebannen en een actuele poging daartoe is de nieuwe Hongaarse wet die homofilie op slinkse wijze linkt aan pedofilie waar zij insinueert dat het achterhouden van informatie over homofilie aan kinderen, hen zou beschermen tegen pedofilie, terwijl uiteraard het tegenovergestelde het geval is omdat de vervolging van homofilie, cryptohomofilie stimuleert, een wantoestand waarvan pedofielen gebruik maken om zich te verschansen omdat de praktijk van de pedofilie vrij spel kan krijgen ingevolge homofobie, zoals Frédérick Martel dat heeft uitgelegd aangaande de desbetreffende situatie in het Vaticaan in zijn Sodoma uit 2020. (1) (Wordt vervolgd) (J.B., 25 juni 2021) Verwijzingen: (1) Zie: J.B., De kerk en het kindermisbruik: https://www.bloggen.be/tisallemaiet/archief.php?ID=3255882 Zie ook: Jan Bauwens, Panopticum Corona (2021), pp. 155v.: http://blogimages.bloggen.be/tisallemaiet/attach/93208112525.pdf
Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme 5. Over 'overbodige mensen' De term 'overbodigheid' ontleent zijn betekenis aan de term 'nut': iets is overbodig als het gemist kan worden, als het niet of niet meer nuttig is en dat nut staat uiteraard in functie van een welbepaald doel. Als wij met zijn allen een toren bouwen en wij doen dat met zoveel manschappen dat we elkaar onder de voet lopen, dan is ons aantal te groot in functie van de efficiëntie: wij zouden ons doel veel sneller bereiken indien wij ons aantal bijvoorbeeld zouden halveren en dus is de helft van onze manschappen overbodig en niet alleen overbodig maar ook nog eens hinderlijk bij de bouw van de toren. Waar men het nu heeft over overbodige mensen, wordt meestal bedoeld dat zij overbodig zijn in functie van de economie omdat de economie in de huidige wereld een positie verworven heeft die haar helemaal niet toekomt: zij wordt namelijk belangrijker geacht dan de mens van wie ze oorspronkelijk een instrument of een werktuig is. Maar neen: ook hier werden middel en doel onderling verwisseld en beschouwt men met steeds meer gemak de mens als een werktuig dat dient om de economie draaiende te houden. De mens is gedegradeerd tot de bedienaar van een machine, de machine produceert goederen voor de markt en die worden verkocht en gekocht en dat is de economie waarvan de mens in dienst staat en is hij niet meer rendabel dan kan hij ook nog eens perfect vervangen worden. En waar de mens als zodanig verengd wordt tot zijn economische functie, is hij inderdaad niet meer dan een vervangbaar machine-onderdeel, alleen rest de vraag of men hier de trappers niet is kwijtgespeeld. Uiteraard is die vreemde perversiteit een implicatie van de hebzucht en meer bepaald van de geldzucht: de hebzucht domineert mensen dermate dat zij te allen prijze rijkdom willen vergaren, ook al gaat dat uiteindelijk ten koste van mensenlevens met inbegrip van het eigen leven, bijvoorbeeld daar waar men zich dood werkt. Edoch, wie rijk sterven, moeten alles wat zij hier vergaard hebben achterlaten, het Indische spreekwoord indachtig dat al wat niet gegeven werd, verloren is. Mensen kunnen pas als overbodig worden beschouwd als men hen ziet als ondergeschikt aan de economie waarin zij functioneren en als men hen tevens tot die functie verengt. Vandaar zou men in feite moeten spreken over overbodige arbeidskracht: niet de mensen zij overbodig maar deze of gene foute aanwending van hun arbeidskracht. In dat geval treft de overbodigheid niet de mensen zelf die tot deze arbeid in staat zijn maar brengt zij hetzij de ondeskundigheid hetzij het bedrog aan het licht van diegenen die instaan voor de verdeling van de arbeidskrachten, met name de politici. Met stellige zekerheid kan immers worden gezegd dat het perfect mogelijk is om aan iedereen werk te verschaffen en wel door simpelweg de hoeveelheid arbeid te verdelen over alle kandidaat-arbeiders zonder ook maar iemand tot uitsluiting van de arbeidsmarkt te veroordelen. Maar dat is nu precies wat gebeurt en tevens gebeurt dit niet onopzettelijk: politici veroorloven zich om een zeker volume aan werklozen te behouden teneinde de werkende middels die dreiging van de werkloosheid danig onder druk te kunnen zetten dat zij zich letterlijk uit de naad werken zodat de rentabiliteit van het geheel dan stukken groter wordt dan in het geval waarbij allen aan de slag waren. Uiteraard is het kunstmatig opdrijven van de rentabiliteit middels de dreiging met werkloosheid te wijten aan het afschrikwekkende ongeluk dat gepaard gaat met de situatie van de werkloosheid. Niets immers kan een mens zozeer slaan met depressie en met gevoelens van zinloosheid en overbodigheid dan het aan hem op slinkse wijze onthouden van het recht om een persoonlijke maatschappelijke bijdrage te leveren. Arbeid immers is niet in de eerste plaats een plicht doch een recht. Hannah Arendt spreekt hier over het veroordelen van mensen tot een toestand van verlatenheid: “Afzondering [die zelfs nodig is om te arbeiden] wordt (…) ondraaglijk, wanneer de meest elementaire vorm van menselijke creativiteit, namelijk het vermogen om iets van zichzelf aan de gemeenschappelijke wereld toe te voegen, vernietigd wordt.” (1) “Op dat moment wordt afzondering verlatenheid”. (2) Ook de privésfeer is dan vernietigd. Afzondering is verwant met ontworteling (“geen plaats in de wereld hebben die door anderen erkend en gewaarborgd wordt” (3)) en met overbodigheid (“helemaal niet tot de wereld behoren” (4)). Arendt spreekt hier over de concentratiekampen waarin overbodig geachte mensen worden opgesloten met de bedoeling vernietigd te worden maar zij waarschuwt dat die kampen evengoed bestaan in het dagdagelijkse maatschappelijke leven en vandaag misschien bij uitstek in de realiteit van de werkloosheid die vandaag nog aangezwengeld wordt en die tot gevolg heeft dat mensen worden veroordeeld tot de verlatenheid die veel erger nog is dan de eenzaamheid. Immers: “Verlatenheid is geen eenzaamheid [want] laat zich het scherpst voelen in gezelschap met anderen.” (5) Arendt verwijst naar Epictetus in wiens visie “de verlaten mens zich omringd weet door anderen met wie hij niet in contact kan treden en aan de vijandigheid van wie hij is blootgesteld. De eenzame mens daarentegen is alleen en kan daarom 'samenzijn met zichzelf' aangezien mensen over het vermogen beschikken om 'met zichzelf te spreken'.” In de verlatenheid, aldus Hannah Arendt, verliest een mens zijn zelfvertrouwen en zijn vertrouwen in de wereld, het vermogen om te denken en om te ervaren: “Wat mensen in de niet-totalitaire wereld klaar stoomt voor de totale overheersing, is het feit dat de verlatenheid, die ooit een grenservaring was, meestal ondergaan in bepaalde marginale sociale situaties zoals de oude dag, voor de steeds groeiende massa's in onze eeuw een alledaagse ervaring geworden is.” (6) De verlaten mens voelt zich overbodig en aan het slachtoffer zelf wordt de schuld gegeven voor zijn toestand. Het totalitaire regime slaagt er echter in om slachtoffers te laten geloven dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het kwaad dat hen wordt aangedaan. En zo komt het ook dat mensen tot levende doden worden die zich zonder verzet naar de slachtbank laten leiden. Het weze herhaald: de vernietiging van de individualiteit “[verklaart] waarom miljoenen menselijke wezens zich zonder weerstand naar de gaskamers hebben laten leiden.” (7) Wat overbleef waren “marionetten met een menselijk gelaat, die zich allen gedragen als de hond van Pavlovs experimenten (…). Dit is de ware triomf van het systeem [dat erin slaagt] zijn slachtoffer te vernietigen vooraleer het het schavot bestijgt.” (8) Aldus toont zich “de macht van de meesters.” (9) “De 'modelburger' van de totalitaire staat is de hond van Pavlov.” (10) “Het ligt in de ware natuur van totalitaire regimes om onbeperkte macht op te eisen. Een dergelijke macht kan alleen verzekerd worden wanneer letterlijk alle mensen, in elk aspect van hun leven afdoende gedomineerd worden.” (11) “Totalitarisme streeft geen despotische heerschappij over mensen na, maar een systeem waarin mensen overbodig zijn.” (12) “De poging om mensen overbodig te maken weerspiegelt de ervaring van de moderne massa's, die zich overbodig voelen op een overbevolkte aarde.” (13) (Wordt vervolgd) (J.B., 27 juni 2021) Verwijzingen: (1) Totalitarisme, pp. 343-344. (2) Totalitarisme, p. 344. (3) Totalitarisme, pp. 344-345. (4) Ib. (5) Totalitarisme, p. 345. (6) Totalitarisme, pp. 348-349. (7) Totalitarisme, p. 285. (8) Ib. (9) Ib. (10) Totalitarisme, p. 286. (11) Totalitarisme, p. 287. (12) Totalitarisme, p. 287. (13) Totalitarisme, p. 288.
Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme 6. Over het over het hoofd geziene religieus totalitarisme De geest van het totalitaire regime is verwant aan dat van de paranoïcus die vanuit een vastgeroeste premisse alleen nog de stringente logische conclusies daaruit volgt zonder verder nog rekening te houden met de zich altijd vernieuwende realiteit van zijn ervaringen. Arendt schrijft: “Alles volgt op een begrijpelijke en zelfs dwingende manier uit een eens aanvaarde premisse.” (1) Die premissen enten zich bovendien op de bijzonder gammele stellingen dat de menselijke cultuur zich een voorbeeld moet nemen aan de natuur (bij de nazi's) of aan de geschiedenis (inzake het Stalinisme) waarbij men zich tevens niet lijkt te realiseren dat het gaat om specifieke opvattingen over natuur en geschiedenis die men daarbij als vanzelfsprekend hanteert. Voeg daarbij nog de megalomanie van de mens die voor god speelt en die in zijn heerszucht de hele wereld onder zich wil en die allen wil herleiden tot gewillige tentakels van een Führer en het totalitarisme is compleet. Vervangt men nu in dit stramien de premisse van Hitler (de natuur als voorbeeld voor het menselijk handelen) of die van Stalin (de te versnellen gang van de geschiedenis) door bijvoorbeeld de dictaten uit de bijbel, dan verkrijgt men een theocratie of een staat waarin de geestelijke leider het voor het zeggen heeft. Dat de paus voor god speelt, verbergt hij zelf niet, hij is immers onfeilbaar, en het principieel onbeperkt karakter van zijn machtsstreven blijkt eveneens uit de geschiedenis. (2) De godsdienst is derhalve in potentie een totalitarisme dat zich overigens doorheen de hele geschiedenis voortdurend als zodanig manifesteert. Opvallend genoeg blijkt het tevens zo te zijn dat dictaturen zich makkelijk koppelen aan het katholicisme of aan eender welke religie met een imperialistisch karakter. De overeenkomst van de twee door Arendt genoemde totalitarismen met het katholieke gaat zelfs nog veel verder omdat bij uitstek in de kerk de interiorisering van de wet zich heeft doorgezet, zodat de slachtoffers van ook het religieuze systeem niet alleen aan externe wetten gehoorzaamheid bieden maar ook nog eens van binnenuit worden gestuurd, met name middels een in een specifieke richting gevormd geweten dat bovendien voortdurend wordt bijgestuurd, niet alleen door de propaganda (waaraan men via zekere opvoedingssystemen van kindsbeen af wordt blootgesteld) en de conditionering middels beloningen en straffen maar ook nog eens door de biechtpraktijk. (3) De folteringen van de kerk zijn bovendien nog veel meer gesofisticeerd dan die van de seculiere totalitarismen, daar zij psychosociaal van aard zijn. Niet alleen de dreiging met het hellevuur is daar een voorbeeld van maar ook de tactiek van de chantage waarbij men ouders verantwoordelijk stelt voor het eeuwige lot van hun kinderen die zij al dan niet laten dopen, gecombineerd met de psychische stress, uitgaande van de inductie van volstrekt irrationele causale verbanden tussen enerzijds het ongeluk van bijvoorbeeld handicaps, ziekten en tegenslagen en anderzijds de zondigheid waaronder dan verstaan moet worden de ongehoorzaamheid aan de in het systeem geldende wetten. Paradoxaal genoeg staan deze stellingen diametraal op de essentie van het christendom dat in deze wereld een lastige navolging van Christus voorspelt en een geluk dat zich in een heel andere wereld manifesteert. Naast de onzichtbare maar alziende goddelijke bestraffer die in deze kerkelijke stellingen werkzaam wordt geacht, is er tevens de sociale controle die aanvankelijk of natuurlijkerwijze in dienst staat van de bevordering van de goede communicatie maar die hier wordt aangewend voor een daaraan tegengesteld doeleinde, met name als beproefd middel voor de onderlinge isolering van de individuen, omdat zij de vrijheid en de spontaniteit van de betrokkenen in de weg staat. In een religie praten de gelovigen hun religieuze leiders immers naar de mond en zij kijken erop toe dat hun medegelovigen hetzelfde doen; het is daarbij vrijwel geheel onmogelijk om nog kritiek te uiten op de van hogerhand opgelegde en dikwijls oneerlijke en zelfs absurde opvattingen en gedragscodes zonder onmiddellijk te worden gedemoniseerd en uit de gemeenschap gebannen. Ofwel wordt men ervan beschuldigd bezeten te zijn, kwaadaardig en zondig, ofwel wordt men weggezet als ziek of als afwijkend in zijn gedrag of in zijn denkbeelden, met de ook in andere totalitarismen gangbare remedie als resultaat: sociale uitsluiting, al dan niet fysieke quarantaine en stigmatisering, gevangenzetting, internering en zelfs specifieke medicalisering waarbij pillen en spuiten geheel onzichtbaar hetzelfde werk doen als kettingen, knuppels en gevangenismuren. Wat allemaal neerkomt op dezelfde 'Endlösung' ('oplossing') die ook in nazi-Duitsland gold en onder Stalin, met name: liquidatie. (Wordt vervolgd) (J.B., 28 juni 2021) Verwijzingen: (1) Totalitarisme, p. 289. (2) Zie het hoofdstuk, getiteld: Fundeert het katholicisme onze beschaving, in: Panopticum Corona pp. 290v.: http://blogimages.bloggen.be/tisallemaiet/attach/93208112525.pdf (3) Zie: http://blogimages.bloggen.be/tisallemaiet/attach/93208112525.pdf pp. 627v. en p. 732.
http://blogimages.bloggen.be/tisallemaiet/attach/93208113704.pdf
Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme 7. Over het totalitair regime en zijn corrupte wetten In de ongeziene, gigantische strijd tegen een virus dat officieel werd uitgeroepen tot objectieve vijand nummer één van het mensdom - terwijl iedereen die heeft leren rekenen, zou kunnen weten dat dit virus niet meer doden maakt dan de jaarlijkse griep en terwijl het derhalve van bij de uitbraak ervan slechts gaat om een vermoedelijke vijand, worden allen die weigeren om deze gigantische leugen als waarheid te erkennen, vandaag uitgeroepen tot objectieve vijand van hun medemensen. Alle handelingen die zij stellen en die getuigen van de weigering om de leugen in kwestie voor waarheid te aanzien, kunnen voortaan worden bestraft op wettelijke gronden. Dat wil zeggen dat heden een wet in voege gaat (maar uiteraard is het lang niet de eerste) die de burger verplicht om te liegen en dus om de waarheid te miskennen: in dezer zijn misdadigers voortaan wie weigeren de waarheid geweld aan te doen. De nieuwe wet keert derhalve alle waarden om: in dezer blijven leugenaars voortaan ongemoeid en waarheidssprekers zullen nu worden behandeld als criminelen. Wie binnen de wet willen blijven, wie straffen willen ontlopen, wie hun vrijheid wensen te behouden, zullen dat voortaan doen door de waarheid in te ruilen voor een obligate fictie. Een fictie welke de overheid op een fascistische wijze aan de burgers opdringt met als enig doel: de totale willekeur. Meer hierover verderop in deze tekst. Dat het virus van bij de aanvang van de zogenaamde 'pandemie' helemaal geen bedreiging voor het mensdom was maar slechts een vermoedelijke bedreiging, zoals overigens alle ziekten dat zijn zolang zij onbekend zijn, vormt niet langer een beletsel om wie dit aanhalen als misdadigers weg te kunnen zetten, sinds de wet nu ook alle vermoedelijke risico's te baat kan nemen om de vrijheid van de burgers in te perken. (Nota bene: een risico is een 'vermoedelijk kwaad'; een 'vermoedelijk risico' is derhalve een 'vermoedelijk vermoedelijk kwaad' en dus iets waarvan vermoed wordt dat men zou kunnen vermoeden dat het een kwaad is!). In de zogenaamde 'pandemiewet' staat immers te lezen: “In dit verband verwijst de afdeling Wetgeving van de Raad van State in haar advies naar de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU, waarin wordt gesteld dat dit beginsel (...) impliceert [dat er]: “47. (...) bij onzekerheid over het bestaan en de omvang van risico’s voor de menselijke gezondheid beschermende maatregelen kunnen worden genomen zonder dat hoeft te worden gewacht totdat de realiteit en de ernst van deze risico’s volledig zijn aangetoond. Wanneer het bestaan of de omvang van het gestelde risico niet met zekerheid kan worden bepaald omdat de resultaten van de verrichte onderzoeken niet concludent zijn, maar reële schade voor de volksgezondheid waarschijnlijk blijft ingeval het risico intreedt, rechtvaardigt het voorzorgsbeginsel dat beperkende maatregelen worden getroffen.”” (1) Door het tot wet worden van de zogenaamde pandemie-maatregelen manifesteert zich nu uiteraard de overgang van 'totalitaire organisatie' naar 'totalitaire staat', met andere woorden: het effectief aan de macht komen van een totalitair regime. Die fase behandelt Hannah Arendt in het derde hoofdstuk van haar Totalitarianism en in de inleiding tot hun vertaling schrijven Remi Peeters en Dirk De Schutter daarover: “De taak van de geheime politie bestaat er niet in misdaden op te helderen of mensen met 'gevaarlijke gedachten' te ontmaskeren. Ze moet beschikbaar zijn wanneer de leider beslist heeft om een bepaalde categorie van mensen te liquideren. De noties van 'vermoedelijke vijand' en 'vermoedelijk misdrijf' worden vervangen door die van 'objectieve vijand' en 'mogelijke misdaad' - noties die, afhankelijk van de grillen van de leider, telkens anders kunnen worden ingevuld.” (2) Zoals hoger gezegd eist de wet dat de burger een zekere fictie voor waar aanneemt en voor de slechte verstaander volgt hier de uitleg waarom de achterliggende bedoeling niets kan te maken hebben met de volksgezondheid maar wel alles met de import van totale willekeur. Afgezien van het feit dat het coronavirus tot op heden helemaal niet significant gevaarlijker is gebleken dan ongeacht welk jaarlijks griepvirus én afgezien van het feit dat heel wat maatregelen de gezondheid effectief ondermijnen, wordt men hier tegen wil en dank geconfronteerd met een wel bijzonder selectief ogende bezorgdheid over de gezondheid en het leven van de burger. Immers, gelet op het uit de 'pandemiewet' geciteerde tekstfragment handelend over de rechtvaardiging van vrijheidsbeperkende maatregelen op grond van slechts vermoedens van gevaar (i.e.: “Wanneer het bestaan of de omvang van het gestelde risico niet met zekerheid kan worden bepaald (…) [, wanneer] reële schade voor de volksgezondheid waarschijnlijk blijft ingeval het risico intreedt, rechtvaardigt het voorzorgsbeginsel dat beperkende maatregelen worden getroffen.”), zou men ook mogen verwachten dat in geval van aangetoond risico en dan ook zeker en vast in geval van feitelijke schade, beperkende maatregelen worden getroffen, of vergissen wij ons hier? Tabak en alcohol worden nog steeds vrij verkocht en door de regering gepromoot aangezien zij taksen heft op de verkoop van deze verslavende en moordende harddrugs. Het is zelfs zo dat de Belgische pandemieregelgeving van 2020 een uitzondering maakte voor rokers en drinkers inzake de verplichting voor het dragen van het mondmasker. Voetgangers die aan zebrapaden aanstalten maken om een gevaarlijke weg over te steken moeten vaststellen dat eerst negen automobilisten doorrijden vooraleer een tiende hen voorrang verleent. Geregeld worden ouderen maar ook kinderen aan zebrapaden doodgereden maar een controle op het gedrag van automobilisten wordt onnodig geacht. Haast dagelijks worden fietsers door auto's aangereden ingevolge het ontbreken van fietspaden maar tijdens de pandemie leest men uitgerekend in de buurt van scholen waar druk autoverkeer is en geen fietspad te bespeuren is, de op de straat geverfde tekst: “Blijven fietsen allemaal”. Vormen dergelijke aperte inbreuken tegen de geest van het eigen beleid dan niet dat het huidige regime niet de veiligheid en de gezondheid van de burger tot eerste zorg hebben? Eens te meer is de volksgezondheid allerminst het doel doch het beproefde voorwendsel om de burgerlijke vrijheden aan banden te kunnen leggen en die middeldoelomkering is tekenend voor de hypocrisie welke de politiek kenmerkt, die behalve de economie en de industrie nu ook de zogenaamde wetenschappen corrumpeert dat het niet schoon meer is. (J.B., 1 juli 2021) Verwijzingen: (1) https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/1951/55K1951001.pdf (NB: de vetjes zijn toevoegingen van de hand van de auteur van dit artikel). (2) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, pag. 20. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme 8. Over de productie van de dood Produceren om te produceren, zo luidt de titel van een boek van Willy Coolsaet uit 1984: wij produceren niet om in onze behoeften te voorzien, want de behoeftebevrediging is slechts het voorwendsel; het doel is de ongeremde productie, een obsessie waarbij uiteindelijk niemand gebaat is en die op de koop toe de uitputting van de grondstoffen en de eindeloze vervuiling in de hand werkt. (1) Het zogenaamde consumentisme (consumeren om te consumeren) betekent dat de productie niet in functie staat van de behoeftebevrediging maar van de verkoop of de consumptie zelf welke een doel op zich geworden is, zoals Daniel Boorstin betoogt in The Image - or What Happened to the American Dream uit 1962 (2) en zoals Herbert Marcuse beschrijft in One-dimensional Man uit 1964. (3) Deze uitwassen van de kapitalistische economie waarmee overigens ook de communistische landen besmet zijn, komen alleen de omvang van het kapitaal ten goede: zij creëren met andere woorden het zogenaamde gouden kalf dat wordt aanbeden als een overigens volstrekt zinloos doel op zich dat bovendien zijn aanbidders ten gronde richt en het doet dat via haar navenante moorddadige economie zodat die twee - het kapitaal en de economie - elkaar aanzwengelen in een wilde rit waarin de ganse wereld zich te pletter rijdt. Wanneer alles beweegt in functie van de (kapitalistische) economie, betekent dit dat alle dingen én mensen die de groei van de economie belemmeren, zullen moeten verdwijnen en men ziet hoe zich de ijskoude logica van een onmenselijk systeem doorzet in de productie van overtolligen, welke zich uiteindelijk vertaalt in de (massa)productie van lijken, zoals Hannah Arendt dat beschrijft inzake de concentratiekampen die allerminst een ontsporing zijn maar die zij ontmaskert als de essentie zelf van het totalitaire systeem van het nazisme. (4) De economie heeft opgehouden een instrument te zijn in handen van de mens; zij dient niet langer de bevrediging van behoeften, laat staan dat zij het menselijk geluk zou bewerkstelligen: zij is een doel op zich en stelt alles en allen tot haar eigen dienst. De mens verwordt tot een werktuig van zijn werktuigen en de eindwaarde, het doel gaat de mist in. Het satanische in de hele ontsporing bestaat erin dat de mens zelf uiteindelijk gedoemd is om overbodig te worden en om zichzelf te vernietigen en deze aberratie start met de opdeling van de mensen in (voor de economie) nuttige en schadelijke individuen. De schadelijken zijn de overtolligen en zij worden verzocht om tot het inzicht te komen dat zij dat zijn door eigen schuld: zij kunnen die schuld alleen nog inlossen door zichzelf op te ruimen. Zij kunnen dan ofwel ten onder gaan ofwel alsnog participeren aan het systeem maar dan nog slechts als louter werktuigen zonder een eigen wil en zonder vrijheid: zij redden hun vel maar zij schieten er sowieso hun mens-zijn bij in. De nuttigen echter zijn slechts voorlopig nuttigen want ook zij zijn gedoemd om overbodig te worden omdat het mechanisme doelloos is, laat staan dat dit het menselijk geluk zou beogen: het jaagt alleen zijn eigen eindeloze groei na; het gezwel voedt zich met mensen totdat zij allen verorberd zijn. Vooreerst is er dus de creatie van de overtolligen. Omdat het geluk van de mens voor een groot stuk bestaat in het feit dat hij met zijn werk een persoonlijke bijdrage kan leveren aan de gemeenschap, moet elke maatschappij die het welzijn van haar leden beoogt, zich borg stellen om deze mogelijkheid voor elke burger te verzekeren als een recht. Daarbij komt de productiviteit uiteraard op de tweede plaats, zoals ook de overwinning op de tweede plaats komt in ongeacht welk spel waaraan principieel iedereen moet kunnen participeren. Verwordt het spel tot een wedstrijd, dan wordt het elitair omdat de zwakkeren sowieso geen kans maken om het ereschavot te halen want de wedstrijd bestaat wezenlijk in de eliminatie van allen op uitzondering van slechts één: de overwinnaar. Wanneer de maatschappelijke activiteiten die het geluk beogen, tot wedstrijden verworden, zullen zij vanzelfsprekend resulteren in het ongeluk van allen behalve één en die situatie gelijkt sterk op wat wij bestempelen als de tirannie. Op het eind van de rit zijn allen overtollig omdat de overwinnaar, de tiran (die ten langen leste uiteraard ook zichzelf de das omdoet) niet een mens is maar een ding - de economie. Het concurrentieel karakter van de economie is verantwoordelijk voor dit nefaste resultaat; de vervanging van de concurrentiële economie door een economie gebaseerd op samenwerking is de enig mogelijke oplossing voor de hele malaise. Een totalitair regime beoogt de totale onderwerping van iedereen en zal dus het recht op werk als zodanig miskennen: per definitie ontneemt het aan alle mensen de kans op menselijk werk door hen voor de keuze te stellen ofwel zichzelf te elimineren ofwel de eigen arbeidskracht ter beschikking te stellen van een vreemde (de tiran) waarbij de eigen vrijheid wordt opgegeven en er van een persoonlijke wil geen sprake meer kan zijn. Elke totalitair regime streeft ernaar om al wat menselijk is te vernietigen middels het beknotten van de vrijheid en de wil. Het beoogt mensen te nivelleren, onpersoonlijk te maken en derhalve vervangbaar, mede door verarming en morele en intellectuele beknotting. Het streeft ernaar dat wij overbodig zijn, werkloos, schuldig en uiteindelijk suïcidaal. Kort geleden stond ergens langs de Gentse ring op een witte afrastering in zwarte verf de volgende tekst in mansgrote letters die na amper enkele dagen weer keurig waren overschilderd: “RVA=zelfmoordfabriek”. (J.B., 5 juli 2021) Verwijzingen: (1) W. Coolsaet, Produceren om te produceren. Het kapitalisme en de ontwikkeling van de produktieve krachten volgens Marx, afzonderlijke uitgave van het tijdschrift Kritiek, Gent, 1982, 235 pp. ; zie ook: https://www.dbnl.org/tekst/_str008198301_01/_str008198301_01_0032.php (2) https://www.bloggen.be/tisallemaiet/archief.php?ID=3250830 (3) https://archive.org/details/de-eendimensionale-mens-herbert-marcuse/De%20eendimensionale%20mens%20-%20Herbert%20Marcuse/page/n1/mode/2up (4) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
|