Blog als favoriet !

Een variant van deze blog is te vinden op bloggen.be op het volgende adres:

https://www.bloggen.be/tisallemaiet/

Foto
Foto
Foto
Foto

het-grote-interview-met-omsk-van-togenbirger-en-andere-teksten

Foto

Nieuwe uitgavePanopticum Corona:BESTELLEN

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
CAHIERS
  • blogtekst de verenigde staten van amerika en Het antwoord van Seattle
  • inbrekers en inbrekers e a
  • Smeren ze ons kanker aan e a
  • Water - een verhaal & Over de klimaatsverandering - een commentaar
  • Foto
    Foto
    Muziekpartituren
  • Daer zat een sneeuwwit vogeltje. Pianoconcerto n° 14
  • Juan de la Cruz' Canciones
  • PORTRETTEN
  • Tisallemaiet
    Deze blog beoogt een duplicaat en/of een voortzetting van de blog Tisallemaiet (https://www.bloggen.be/tisallemaiet) - © J. Bauwens, Serskamp
    Deze blog beoogt een duplicaat en/of een voortzetting van de blog Tisallemaiet (https://www.bloggen.be/tisallemaiet ) - © J. Bauwens, Serskamp
    16-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De verenigde staten van amerika en Het antwoord van Seattle

    De verenigde staten van amerika en Het antwoord van Seattle



    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Ministerie van Waarheid en de libricide

    Het Ministerie van Waarheid en de libricide

    Exact een week na de dag waarop de Twin Towers tegen de vlakte gingen, werd Amerika geteisterd door een vlaag van antraxaanvallen in de vorm van de wit poederbrieven. Antrax is zeer dodelijk maar bereikt bijna niemand en experten terzake waarschuwen dat Islamitische Staat koortsachtig op zoek is naar een uiterst dodelijk vergif dat in één klap een massa slachtoffers kan maken. Bommen doden weliswaar maar het slachtofferaantal beperkt zich tot enkele tientallen en in extreme gevallen worden dat er een paar duizend. De pest wordt snel herkend en ingeperkt maar wat te denken van een gloednieuw dodelijk virus dat genetisch zo gemanipuleerd wordt dat het ook uiterst besmettelijk zal zijn? Tegen de bijl van koelbloedige moordenaars is geen mens bestand die vrouw en kinderen heeft en zeker niet als die bioloog is van beroep en tewerkgesteld in een lab waar de wapens van de toekomst worden gefabriceerd.

    Twee jaar na die vreselijkste elfde september publiceert de CIA het document The Darker Bioweapons Future waarin de Nationale Academie van Wetenschappen waarschuwt voor oncontroleerbare en niet te detecteren bio-technologische wapens ("engineered biological agents") die veel meer kwaad kunnen aanrichten dan alle tot nog toe gekende ziekten. Het document spreekt over de inplanting in een virus van genen die de afweer vernietigen, wat zou kunnen zorgen voor bijvoorbeeld ernstige vormen van artritis bij zoveel mensen dat de economie van het aangevallen land het begeeft. Verontrustend is dat de wetenschap omtrent die zaken voor iedereen toegankelijk is.

    De ontdekker van het AIDS-virus, de nu achtentachtigjarige Nobelprijswinnaar voor de Geneeskunde Luc Montagnier vertelt ons vandaag dat covid-19 een door mensen gefabriceerd virus is, bestaande uit segmenten van het dodelijke HIV (waarvoor nog steeds geen vaccin bestaat) gecombineerd met een superbesmettelijk verkoudheidsvirus. In koor roepen bijna alle medici dat Montagnier zich vergist maar corona doet exact wat twintig jaar geleden werd beschreven als het voor de nabije toekomst te vrezen allergrootste kwaad.

    Op het smalle forum dat hij nog kan bemachtigen, klaagt Montagnier aan dat ter gelegenheid van de zogenaamde pandemie de wetenschappelijkheid verkracht wordt door het kapitaal. Wereldwijd zet de economie de gezondheidszorg nu naar haar hand maar dit opportunisme gaat alle perken te buiten waar het uitmondt in een wereldomvattend totalitarisme. Vandaag zien wij daarvan alle tekenen: de oppositie wordt integraal vernietigd, onder meer middels het aan banden leggen van de vrije meningsuiting door het sabotteren van de massamedia en in het bijzonder van de nieuwste communicatiemiddelen van het volk die sinds de opstanden in Noord-Afrika de potentaten te kijk hadden gezet - dat is inmiddels verleden tijd.

    Onder meer en vooral de blogs delen in de klappen en zo is in onze contreien sinds 9 juli bloggen.be ontoegankelijk ('Forbidden') geworden voor het publiek:

    Seniorennet blijkt te zijn gespaard maar dat is alleen maar oogverblinding: de blogs van seniorennet worden immers niet uitgezonden op het internet, zij zijn alleen bereikbaar voor wie ter plekke cirkuleert. Dat betekent dat wie naar ongeacht wat zoeken via zoekmachines zoals Google, nooit ofte nimmer op de seniorennetblogs terechtkomen. De meningen die daar worden neergezet zijn voor de toevallige passant. Dit onheil is overigens makkelijk aan te tonen: het plakken van lukrake zinsdelen uit ongeacht welke seniorennetblog in het zoekvakje van bijvoorbeeld Google, brengt je helemaal niet naar de bron maar geeft slechts als commentaar dat de data niet gevonden werden. Dat was met betrekking tot bloggen.be wél het geval, wat dit medium dan ook 'gevaarlijk' maakte voor de huidige potentaten en dus werd het volstrekt onaangekondigd en zonder commentaar opgeruimd. Geen iota erover in het nieuws: het doodzwijgen van feiten, hoe gruwelijk ze ook zijn, maakt dat het op den duur echt gaat lijken alsof zij alleen maar fictie waren: wat niet gezegd mag worden, lijkt ook helemaal niet te bestaan - het is een van oudsher beproefde tactiek.

    De potentaten werken immers met man en macht wereldwijd sinds een vol jaar aan het sabotteren van meningen die met de hunne strijdig zijn en dat kondigden zij ook volmonds aan. Zo richtte de EU een bijzondere commissie op welke perfect overeenkomt met het 'Ministerie van Waarheid' uit het griezelverhaal van George Orwell: de dystopische roman 1984. Ziehier het Orwelliaanse bericht betreffende de 'grote zuivering' d.d. 10 juni 2020, getiteld: “Desinformatie in verband met COVID-19 aanpakken: feiten onderscheiden van fictie":

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52020JC0008&from=EN

    Het volk is dus definitief het zwijgen opgelegd, de vrijheid van meningsuiting behoort tot het verleden, het biblioclasme is terug, de boekverbrandingen zijn weer van de partij.

    Ook betalende websteks die wél uitgezonden worden, worden eraf gegooid van zodra hun inhoud door het regime als 'fakenews' wordt bestempeld en dit is alvast in Europa sinds de 'pandemiewet' volstrekt legaal: wie een persoonlijke mening uit die afwijkt van de officiële is voortaan een crimineel. Dit is fascisme in vol ornaat. Op de agenda staan nu de gekende, voorspelbare reeks van gebeurtenissen: de devaluatie van de munt; de schaarste van eerst luxegoederen en vervolgens levensnoodzakelijke dingen zoals huisvesting, brandstof en voedsel; de verarming van het volk; de toename van extreme desinformatie en de genocide, want zoals de dichter Heinrich Heine zei: "wo man Bücher verbrennt, verbrennt man auch am Ende Menschen."

    (J.B., 16 juli 2021)







    15-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Water - een verhaal & Over de klimaatsverandering - een commentaar

    Water - een verhaal & Over de klimaatsverandering - een commentaar:


    14-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hannah Arendt over Totalitarisme

    Hannah Arendt over Totalitarisme



    13-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Demystificatie ea

    Demystificatie ea


    12-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiners “Filosofie der vrijheid”

    Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiners “Filosofie der vrijheid”






    08-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mattias Desmet over massavorming - Als de oppositie uitgeschakeld is, volgt massadestructie

    Mattias Desmet over massavorming
    Als de oppositie uitgeschakeld is, volgt massadestructie

    Professor in de klinische psychologie aan de Universiteit Gent, Mattias Desmet, vertelt aan Maurice de Hond hoe de malaise (met een explosie van burn-outs, depressies en onbestemde angsten) in de periode voorafgaand aan de coronacrisis, met het aanreiken van een object van de angst (het virus), leidt tot massavorming en hij legt dat uit aan de hand van een vergelijking met hypnose.
    De hypnotiseur verengt het blikveld van de gehypnotiseerde tot één bepaald onderwerp zodat deze niets meer merkt van al de rest: wat zich buiten het aandachtsveld bevindt, bestaat dan gewoon niet meer. Zo kan men op een persoon onder hypnose een zware operatie uitvoeren zonder dat die ook maar iets merkt.
    Hetzelfde gebeurt nu bij massavorming en zo verengt de coronacrisis het aandachtsveld tot een virus en gaat alles in het teken staan van dit te bedwingen gevaar. Zelfs wanneer het overwonnen wordt, blijft het in het brandpunt zitten, bijvoorbeeld als iets waartegen men preventief moet optreden.
    Die vernauwing van het gezichtsveld is bijzonder rampzalig omdat men dan helemaal geen oog meer heeft voor alle andere gevaren, in casu: de slachtoffers die gemaakt worden ingevolge de maatregelen tegen 'het' gevaar.
    Bijkomend probleem: terwijl bij hypnose de hypnotiseur wakker is, worden de technocraten (de virologen) die de massa in hun macht hebben en bespelen, nog het meest van allen opgeslorpt door hun verengde realiteit.
    Op de vraag hoe het tij te keren, benadrukt Desmet de uiterst belangrijke rol van de oppositie omdat de geschiedenis ons leert dat daar waar de oppositie helemaal uitgeschakeld wordt, het totalitaire systeem immens wordt, absurd en bezeten van een ongeremde destructiedrift. De grote zuiveringen die Stalin doorvoerde onder vriend en vijand nadat hij alle tegenstemmen tot zwijgen had gebracht, zijn daarvan een historisch voorbeeld.
    Ziehier de link naar het interview met Mattias Desmet:

    https://www.youtube.com/watch?v=RWCRKl3ZAKg
    Maar net nu de rol van de oppositie van levensbelang wordt, krijgen wij te horen dat een commissie sinds een jaar vastberaden werk maakt van de strijd tegen wat zij 'desinformatie' noemt. Ziehier het Orwelliaanse bericht betreffende de 'grote zuivering' d.d. 10 juni 2020, getiteld: “Desinformatie in verband met COVID-19 aanpakken: feiten onderscheiden van fictie":
    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52020JC0008&from=EN

    https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/communication-tackling-covid-19-disinformation-getting-facts-right_en.pdf

    (J.B., 6 juli 2021)


    07-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Johannes Brahms

    Johannes Brahms


    06-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme

    Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme

    1. Over de hybris
    Het totalitarisme, eerst in de literatuur in beeld gebracht door George Orwell met zijn 1984 dat dateert van 1948 en vervolgens in de filosofie beschreven en voor het eerst als zodanig benoemd door Hannah Arendt met The Origins of Totalitarianism (1) dat verscheen in 1951, is in wezen de heerschappij (middels haar logica) van een aanbeden idee (een ideologie) over een tot een massa herleide mensenmenigte die oorspronkelijk bestond uit stammen, volkeren, klassen, families maar ook en vooral uit mensen, waarbij de omvorming van de menigte (dit zijn: mensen met elk hun eigenheid en kwaliteit) tot een massa (dit is: een loutere kwantiteit ontdaan van elke andere individuele kwaliteit dan deze die de massa met telkenmale één eenheid groter maakt) het gevolg is van de ontmenselijking van de individuen en waarbij die ontmenselijking zich vooral voltrekt ingevolge de isolering van alle mensen die aldus van hun menselijke relaties en daarmee ook van hun mens-zijn zelf (waarvoor de intermenselijke relaties - en/of gebeurlijk de relatie met god - een voorwaarde vormen) beroofd worden.
    Hannah Arendt wijst erop dat het inzake totalitarisme niet gaat om tirannie of dus om de heerschappij van een mens over anderen maar wel over de heerschappij van een ideologie en dat is een niet-mens over mensen: een totalitarisme onderwerpt mensen aan een niet-mens.
    Neemt men nu aan dat er een god bestaat, dan betekent het totalitarisme de (alleen)heerschappij van een afgod of een onmens die zelfs niet door een welbepaald menselijk individu vertegenwoordigd wordt. Zo bijvoorbeeld is het kapitalisme een totalitarisme in die zin dat daar de afgod van het gouden kalf of het geld, dat niet meer verdient dan een louter ruilmiddel te zijn of een kwantiteit en meer bepaald die kwantiteit welke per definitie van elke specifieke kwaliteit ontdaan is (waardoor het voor een aantal zaken geruild kan worden), zich boven zichzelf verheven lijkt te hebben - maar in feite is het de mens die het geld verheven heeft tot god en die het aldus tot zijn afgod heeft gemaakt, namelijk door het te gaan aanbidden, wat uiteraard pas mogelijk is (en misschien zelfs noodzakelijk) nadat eerst god als zodanig werd verworpen omdat per slot van rekening niemand twee heren dienen kan.
    Maar ook indien men het bestaan van god verwerpt, blijft het totalitarisme in kwestie een toestand waarbij mensen worden onderworpen (of zichzelf onderwerpen) aan een ding - in dit geval een ideologie maar in vroegere tijden betrof het bijvoorbeeld ook heel letterlijk een beeld, een afgodsbeeld zoals de moloch, aan wie - andermaal heel letterlijk - mensenoffers werden gebracht.
    Dat wij leven in een tijdperk van afgoderij of idolatrie is overduidelijk en de kloof tussen het idool (in het geval van Stalin en Hitler: de tiran die het centrum was van een personencultus) en de ideologie is niet zo groot als men wel eens kon wensen omdat ook idolen wezenlijk 'ontmenst' zijn door de eigen identificatie met iets wat zij niet kunnen zijn en waarvan de schijn (of de 'fictie' zoals Arendt die noemt) moet opgehouden worden door de constant afgedwongen aanbidding van hun 'persona' in de authentieke betekenis van 'masker'. Arendt is overigens ook onduidelijk over de zaak wanneer zij nu eens spreekt over de personencultus omtrent de Führer terwijl zij ons dan weer bezweert dat het gaat om de ideologie - de verafgoding van de natuur bij de nazi's en van de geschiedenis in het Stalinisme, of alvast het concept dat men dan heeft over de natuur en over de geschiedenis, want als men bijvoorbeeld gelooft de natuur een handje te moeten helpen, dan verklaart men uiteraard eerst wat men zijns inziens onder die natuur dient te verstaan en analoog pretendeert men eveneens te weten waar de geschiedenis naartoe wil als men meent dat men haar gang dient te bespoedigen.
    Dat wij leven in een tijdperk van afgoderij of idolatrie is overduidelijk en de kloof tussen het idool (in het geval van Stalin en Hitler: de tiran die het centrum was van een personencultus) en de ideologie is niet zo groot als men wel eens kon wensen omdat ook idolen wezenlijk 'ontmenst' zijn door de eigen identificatie met iets wat zij niet kunnen zijn en waarvan de schijn (of de 'fictie' zoals Arendt die noemt) moet opgehouden worden door de constant afgedwongen aanbidding van hun 'persona' in de authentieke betekenis van 'masker'. Arendt is overigens ook onduidelijk over de zaak wanneer zij nu eens spreekt over de personencultus omtrent de Führer terwijl zij ons dan weer bezweert dat het gaat om de ideologie - de verafgoding van de natuur bij de nazi's en van de geschiedenis in het Stalinisme, of alvast het concept dat men dan heeft over de natuur en over de geschiedenis, want als men bijvoorbeeld gelooft de natuur een handje te moeten helpen, dan verklaart men uiteraard eerst wat men zijns inziens onder die natuur dient te verstaan en analoog pretendeert men eveneens te weten waar de geschiedenis naartoe wil als men meent dat men haar gang dient te bespoedigen.
    Wat er in feite aan de gang is waar mensen zich onderwerpen of onderworpen worden aan niet-mensen, is niets anders dan de verwisseling van de werkelijkheid met een spel: elke niet-menselijke heerschappij manifesteert zich immers middels regels - spelregels - die gevolgd moeten worden en die ernaar streven om de natuurwetten (de regels die de werkelijkheid zelf ons oplegt en die wij respecteren op straffe van uiteindelijk de dood) in hun schaduw te stellen. Zo streeft het kapitaal ernaar om de natuurlijke vruchtbaarheid na te bootsen en die uiteindelijk te overtroeven waar het bijvoorbeeld maakt dat voedsel weggegooid wordt wanneer de verspilling winst oplevert. In de reductie van de werkelijkheid tot een spel (of althans in de poging daartoe) tracht de mens zich tot god te verheffen. En uitgerekend in de godsdienst waarin hij god zijn vader noemt, acht hij zichzelf geen schepsel doch een zoon van god, een erfgenaam van de goddelijkheid, en dus god zelf, wat de Oude Grieken toeschreven aan de hybris: de overmoed of de grootheidswaan welke een ongebreidelde heerszucht is die de goden nimmer onbestraft hebben gelaten, zoals men kan lezen in de Griekse mythologie. (2)

    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 24 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Voor een volledige, correcte en vlot leesbare Nederlandstalige weergave van de Griekse mythologie, zie: Kris Vansteenbrugge, Uit het schuim van de zee. De Griekse mythologie in 136 verhalen.

    Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme
    2. Over de zonde tegen het lichaam
    Het atomiseren van mensen teneinde hen te kunnen reduceren tot de partikels van een massa die vervolgens kan worden uitgebaat gebeurt, zoals Hannah Arendt beschrijft, door hen van elkaar te isoleren en dus door hun onderlinge communicatie te bemoeilijken of zelfs onmogelijk te maken. Dat kan middels gevangenzetting en afzondering, zoals dat vandaag wereldwijd gebeurt in het kader van de zogenaamde pandemie, maar het is ook mogelijk om dit doel te bereiken met alleen maar een psychosociaal en politiek instrumentarium dat zich dan vertaalt in een aantal voorschriften welke verplicht moeten worden nageleefd en waarvan de zwijgplicht of het spreekverbod niet alleen als de omerta onder misdadigers wordt toegepast maar ook de regel is in kloostergemeenschappen en in nog tal van andere al dan niet geheime genootschappen, politieke verenigingen, holdings en industrieën en wel in die mate dat het zich bezondigen aan spreken er beschouwd zal worden als verraad, vals spel of spionage.
    Naast het spreekverbod, kunnen ook het lees- en schrijfverbod genoemd worden of eerder nog het bevorderen van zaken zoals het analfabetisme en de onderontwikkeling in het algemeen: alle hebben zij tot doel de waarheid te doden en hem te vervangen door elkaar overstelpende leugenachtigheden.
    Ook het onderling verdelen van de individuen om te vermijden dat zij vriendschappelijke banden zouden smeden en dat zij zich zouden verenigen, is een beproefde methode lang voorafgaand aan het in voege treden van het Latijnse gezegde: Divide et impera! Dat gezegde drukt in feite kort en bondig uit wat Hannah Arendt zo gedocumenteerd doceert in haar Totalitarianism: de isolering van mensen welke hun eendracht breekt en daardoor ook hun weerstand tegen vreemde overheersers.
    Mensen die behoren tot dezelfde groep staan van nature helemaal niet vijandig tegenover elkaar omdat hun bezit evenals hun werk een zaak is van de gemeenschap maar de installatie van het privaatbezit gecombineerd met het schaars houden van de goederen die men in bezit kan nemen, verdelen de oorspronkelijke gemeenschap in allemaal individuen die dan niet langer samen werken maar die plotseling een bijzonder onnatuurlijk gedrag gaan vertonen: zij proberen elk afzonderlijk zoveel mogelijk bezit naar zich toe trekken, vandaag meestal in de vorm van geld, waarmee ze bij de overheid of althans bij de door de overheid bestuurde en gecontroleerde organen zaken kunnen aanschaffen waarmee ze hun individuele noden kunnen lenigen. Het concurrentiële karakter van de economie is een alom ingeburgerde hefboom welke de gezagsdragers faciliteert in het geatomiseerd houden van de massa's die dan als menselijk vee tot hun beschikking staan.
    De methodes om de productie van massamensen op te drijven zijn legio. Het aan mensen ontnemen van hun moedertaal en de verplichting tot het gebruik van een vreemde taal die zij echter nooit voldoende zullen kunnen beheersen om zich in alle spontaniteit uit te drukken, maakt de communicatie danig gebrekkig dat men er vanzelf van afziet teneinde de frustraties die dergelijke folteringen meebrengen, te kunnen ontlopen.
    Het induceren van allerlei tegennatuurlijke plichtplegingen, beleefdheidsregels en protocollen of juist het afschaffen of het verbieden ervan kan de communicatie stremmen en zelfs stopzetten, zoals dat het geval is na de invoer van de nieuwste hoogtechnologische 'communicatiemiddelen' die beschouwd moeten worden als een vooruitgang terwijl zij precies het tegendeel bewerken aangezien zij directe gesprekken van mens tot mens in de vlotste taal en ondersteund door spontane mimiek en gebaren, vervangen door sterk vertraagde, vervormde en gecodeerde mededelingen via instrumenten welke bediend worden door een klavier dat pas middels bijzonder tegennatuurlijke en ziekmakende bewegingen te bespelen valt. In wezen gaat het hier allerminst om communicatiemiddelen maar wel om precies het tegendeel: isoleringsmiddelen.
    De persoonlijkheid wordt weggewist mét het lichaam, het natuurlijke communicatie-instrument bij uitstek waarin de mededeling en de mededeler in een perfecte harmonie coëxisteren. De stem, het gelaat, de mimiek, de gebaren, de bewegingen en de uitingen van het hele lichaam dat daar waar communicatie aan de orde is, vereist wordt, doch de grote afwezige is.
    De stemverheffingen zijn voortaan onhoorbaar en daarmee wordt ook niet langer de ernst van het gezegde aan de lijve ondervonden; het gefluister dat als een saus over de geheimen lag en dat ons de oren deed spitsen in het verlangen naar een weten dat voor ons de toegangspoorten tot de wereld opende, behoort al tot een ver verleden. De productie van onpersoonlijke standaardlettertekens via het getik op een standaardklavier is de doodsteek aan het handschrift dat naast betekenisdrager ook tekening was of persoonlijke illustratie, dat kanttekeningen toeliet, vergissingen en verschrijvingen.
    Naar het geslacht van de gespreksgenoot moet voortaan expliciet worden gevraagd, hij of zij kan de ander voor de gek houden, de leeftijd blijft verborgen, de bibber of de vaste hand, de stemming, het karakter, de voorzichtigheid of de hoogdringendheid, de schaamte, het gevaar: alle persoonlijke nuances worden opgeofferd aan een standaardtype waartoe elke mens herleid wordt.
    De belediging van het lichaam en die van het gevoel is moordend en van de mens schiet niets meer over dan een afgietsel van een standaardvorm dat dan ook vervangbaar is en derhalve overbodig. Het zal worden teruggebracht tot een beheersbaar getal dat zo nodig vermenigvuldigd kan worden ofwel gedecimeerd. De vraag rest echter: waartoe bestaat het dan nog allemaal? Zal wat overschiet van wat eens mensen waren, in die eindeloze ellende van zichzelf beroofd, dan niet streven naar een spoedig einde aan het on-leven waarin het hopeloos gevangen zit?
    Het volstaat om zich een ogenblik te bezinnen over het wonder van het menselijk lichaam om zonder de geringste twijfel te kunnen inzien dat de vervanging en derhalve de uitschakeling ervan door middel van instrumenten die men de mensen doet begeren en waarvoor zij moeten werken totdat zij er hun gezondheid bij inschieten en hun geluk, zonde is. Steeds groter wordt de massa van degenen die het helemaal niet erg meer vinden om in het eigen lichaamsvet gevangen te zitten als zij maar de beschikking hebben over een Porsche om zich mee te verplaatsen en te vertonen.
    De auto, de machine, het instrument dat gemak belooft maar wel in ruil voor dikwijls onomkeerbare verminking, verblindt en vermoordt de mens als zodanig en wat rest van de mens van voorheen is, paradoxaal genoeg, een louter instrument, een ding, een onderdeeltje van de massa die gehoor geeft aan een vreemd bevel, die zich in huiver schikt naar de hem voorgeschreven regels, die zelfs niet meer van vrijheid dromen kan omdat hij zich niet langer onderscheidt van de werktuigen die hij hanteert met precisie volgens de voorschriften van vreemde heersers. Hij is verdwenen 'zoals een gelaat in het zand aan de grens van de zee'.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 24 juni 2021)

    Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme
    3. Over de opruiming van mensen
    Massavorming geschiedt middels de isolering van de individuen maar uiteraard gebeurt zulks bijzonder selectief, in die zin dat niet iedereen tot massamens veroordeeld wordt: ontmenselijkt worden alleen diegenen die men weg wil uit de maatschappij en zo vangt men twee vliegen in één klap: men hoeft de ongelukkigen niet te doden en derhalve kan geen sprake zijn van misdaad, laat staan van moord of genocide maar tevens verkrijgt men uit elk ontmenselijkt individu een bijzonder bruikbare restant die makkelijk geconditioneerd kan worden omdat elke weerstand daartegen via de voorafgaande atomisering werd teniet gedaan.
    De mensen die geselecteerd worden om ontmenselijkt te worden, kennen wij van oudsher als de slachtoffers van discriminatie en de bewegingen tegen allerlei vormen van discriminatie bewerken vaak het tegendeel van wat zij voorhouden na te streven omdat de leugen nu eenmaal voor de waarheid vlucht in zevenmijlslaarsen. In een wereld die geregeerd wordt door het gouden kalf en waarin geld belangrijker is dan de mensen omdat de slachtoffers van het geld daarvan overtuigd kunnen worden dat geld een levensnoodzakelijk goed is waarvan niemand een euro teveel kan hebben terwijl zijzelf overbodig zijn omdat zij ook geloven dat er nu eenmaal teveel mensen zijn, worden allen geacht dienaren van het gouden kalf te zijn: zij moeten renderen, geld in het laatje brengen, en vanaf het ogenblik dat zij dat niet langer doen en dat zij daarentegen geld gaan kosten, kunnen zij in deze ideologie worden beschouwd als nutteloos of als schadelijk, zodat de oplossing voor dit probleem slechts kan bestaan in hun liquidatie.
    Abortus of de moord op mensen nog vooraleer zij geboren zijn, kan massaal ongestraft gebeuren omdat, zoals rechters dat in hun wijsheid reeds lang hebben beslist, burgerrechten pas na de geboorte aan mensen kunnen worden toegekend. Euthanasie, sinds vele jaren toegepast op ouderlingen en op zieken, heeft zich vandaag een weg naar de legaliteit gebaand en wordt, als toppunt van cynisme, door haar slachtoffers zelf geconsumeerd en dan nog wel alsof het een medische behandeling betrof, want de geneeskunde is allang vervreemd van wat Hippocrates daar onder verstond omdat de mens niet langer een eindwaarde is en de gezondheid niet langer heilig, evenmin als de veiligheid en al die andere waarden, stammend uit een tijdperk dat voorgoed voorbij lijkt.
    Er bestaat vandaag een heuse handel in lijken die immers beschouwd worden als bruikbaar afval met recupereerbare onderdelen, zoals dat het geval is met auto's en met andere instrumenten en zoals instrumenten die niet meer werken voor de volle honderd percent alras naar het containerpark verhuizen omdat men er sowieso genoeg van heeft, zo gebeurt dat ook met mensen die te kampen krijgen met gezondheidsproblemen: zij worden probleemloos opgeruimd en men komt even probleemloos weg met de verklaring dat zij onnuttig zijn geworden en alleen nog geld gaan kosten aan de maatschappij. Gewis, de slachtoffers van de algemene opruiming gaan zelf geloven dat zij asociaal zijn wanneer zij niet instemmen met hun eigen nietigverklaring. En ziedaar het bewijs van de aan de gang zijnde activiteit van het totalitarisme waarover Hannah Arendt schrijft dat aan de mens zijn eigen dood ontnomen wordt. Bovendien: “Door omstandigheden in het leven te roepen waarin (…) het volstrekt onmogelijk is om goed te doen”, worden in het totalitaire regime de slachtoffers mededaders.” (1) Zo ook blijkt een totalitair regime erin te slagen “haar slachtoffers te overtuigen van hun schuld aan misdaden die ze nooit gepleegd hebben. (…) In een situatie waarin de scheidingslijn tussen fictie en werkelijkheid uitgewist wordt door de monsterachtigheid en de innerlijke consistentie van de beschuldiging, is niet alleen een sterk karakter vereist om te weerstaan aan de voortdurende bedreigingen, maar ook een groot vertrouwen in medemensen - kennissen, vrienden, buren, die 'het verhaal' nooit zullen geloven - zodat men niet zwicht voor de puur abstracte mogelijkheid van schuld. Zeker, dit toppunt van een kunstmatig gefabriceerde waanzin kan alleen in een totalitaire wereld bereikt worden.” (2) Het volk belandt aldus in “de griezelige rust van een volkomen imaginaire wereld.” (2)
    Maar niet alleen de 'nuttelozen' worden opgeruimd: de totalitaire maatschappij ruimt ook haar potentiële redders op, met name waar zij al diegenen die de waarheid aan het licht pogen te brengen, genadeloos ombrengt.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 25 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Totalitarisme, pp. 281-282.
    (2) Totalitarisme, pp. 141-142.


    Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme
    4. Over de atomisering van minderheidsgroepen
    Dat mensen pas overheerst kunnen worden wanneer zij eerst geatomiseerd werden, houdt in dat (vrije) communicatie met anderen een voorwaarde is voor het vrijwaren van de individuele zelfstandigheid. Met andere woorden zullen mensen aan wie verhinderd wordt zich bij anderen te informeren omtrent toestanden en indrukken waarmee zij te maken krijgen, blootgesteld worden aan de beroving van hun zelfstandigheid en van hun vrijheid en zullen zij makkelijke prooien worden voor allerlei vormen van overheersing welke zich dan bovendien vaak voordoen als paternalisme, bescherming en zorg. Op die manier worden steeds vaker allerlei minderheidsgroepen quasi onopgemerkt uit de samenleving gebannen en een actuele poging daartoe is de nieuwe Hongaarse wet die homofilie op slinkse wijze linkt aan pedofilie waar zij insinueert dat het achterhouden van informatie over homofilie aan kinderen, hen zou beschermen tegen pedofilie, terwijl uiteraard het tegenovergestelde het geval is omdat de vervolging van homofilie, cryptohomofilie stimuleert, een wantoestand waarvan pedofielen gebruik maken om zich te verschansen omdat de praktijk van de pedofilie vrij spel kan krijgen ingevolge homofobie, zoals Frédérick Martel dat heeft uitgelegd aangaande de desbetreffende situatie in het Vaticaan in zijn Sodoma uit 2020. (1)
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 25 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Zie: J.B., De kerk en het kindermisbruik: https://www.bloggen.be/tisallemaiet/archief.php?ID=3255882
    Zie ook: Jan Bauwens, Panopticum Corona (2021), pp. 155v.: http://blogimages.bloggen.be/tisallemaiet/attach/93208112525.pdf

    Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme
    5. Over 'overbodige mensen'
    De term 'overbodigheid' ontleent zijn betekenis aan de term 'nut': iets is overbodig als het gemist kan worden, als het niet of niet meer nuttig is en dat nut staat uiteraard in functie van een welbepaald doel. Als wij met zijn allen een toren bouwen en wij doen dat met zoveel manschappen dat we elkaar onder de voet lopen, dan is ons aantal te groot in functie van de efficiëntie: wij zouden ons doel veel sneller bereiken indien wij ons aantal bijvoorbeeld zouden halveren en dus is de helft van onze manschappen overbodig en niet alleen overbodig maar ook nog eens hinderlijk bij de bouw van de toren.
    Waar men het nu heeft over overbodige mensen, wordt meestal bedoeld dat zij overbodig zijn in functie van de economie omdat de economie in de huidige wereld een positie verworven heeft die haar helemaal niet toekomt: zij wordt namelijk belangrijker geacht dan de mens van wie ze oorspronkelijk een instrument of een werktuig is. Maar neen: ook hier werden middel en doel onderling verwisseld en beschouwt men met steeds meer gemak de mens als een werktuig dat dient om de economie draaiende te houden. De mens is gedegradeerd tot de bedienaar van een machine, de machine produceert goederen voor de markt en die worden verkocht en gekocht en dat is de economie waarvan de mens in dienst staat en is hij niet meer rendabel dan kan hij ook nog eens perfect vervangen worden. En waar de mens als zodanig verengd wordt tot zijn economische functie, is hij inderdaad niet meer dan een vervangbaar machine-onderdeel, alleen rest de vraag of men hier de trappers niet is kwijtgespeeld.
    Uiteraard is die vreemde perversiteit een implicatie van de hebzucht en meer bepaald van de geldzucht: de hebzucht domineert mensen dermate dat zij te allen prijze rijkdom willen vergaren, ook al gaat dat uiteindelijk ten koste van mensenlevens met inbegrip van het eigen leven, bijvoorbeeld daar waar men zich dood werkt. Edoch, wie rijk sterven, moeten alles wat zij hier vergaard hebben achterlaten, het Indische spreekwoord indachtig dat al wat niet gegeven werd, verloren is.
    Mensen kunnen pas als overbodig worden beschouwd als men hen ziet als ondergeschikt aan de economie waarin zij functioneren en als men hen tevens tot die functie verengt. Vandaar zou men in feite moeten spreken over overbodige arbeidskracht: niet de mensen zij overbodig maar deze of gene foute aanwending van hun arbeidskracht. In dat geval treft de overbodigheid niet de mensen zelf die tot deze arbeid in staat zijn maar brengt zij hetzij de ondeskundigheid hetzij het bedrog aan het licht van diegenen die instaan voor de verdeling van de arbeidskrachten, met name de politici. Met stellige zekerheid kan immers worden gezegd dat het perfect mogelijk is om aan iedereen werk te verschaffen en wel door simpelweg de hoeveelheid arbeid te verdelen over alle kandidaat-arbeiders zonder ook maar iemand tot uitsluiting van de arbeidsmarkt te veroordelen. Maar dat is nu precies wat gebeurt en tevens gebeurt dit niet onopzettelijk: politici veroorloven zich om een zeker volume aan werklozen te behouden teneinde de werkende middels die dreiging van de werkloosheid danig onder druk te kunnen zetten dat zij zich letterlijk uit de naad werken zodat de rentabiliteit van het geheel dan stukken groter wordt dan in het geval waarbij allen aan de slag waren.
    Uiteraard is het kunstmatig opdrijven van de rentabiliteit middels de dreiging met werkloosheid te wijten aan het afschrikwekkende ongeluk dat gepaard gaat met de situatie van de werkloosheid. Niets immers kan een mens zozeer slaan met depressie en met gevoelens van zinloosheid en overbodigheid dan het aan hem op slinkse wijze onthouden van het recht om een persoonlijke maatschappelijke bijdrage te leveren. Arbeid immers is niet in de eerste plaats een plicht doch een recht. Hannah Arendt spreekt hier over het veroordelen van mensen tot een toestand van verlatenheid: “Afzondering [die zelfs nodig is om te arbeiden] wordt (…) ondraaglijk, wanneer de meest elementaire vorm van menselijke creativiteit, namelijk het vermogen om iets van zichzelf aan de gemeenschappelijke wereld toe te voegen, vernietigd wordt.” (1) “Op dat moment wordt afzondering verlatenheid”. (2) Ook de privésfeer is dan vernietigd. Afzondering is verwant met ontworteling (“geen plaats in de wereld hebben die door anderen erkend en gewaarborgd wordt” (3)) en met overbodigheid (“helemaal niet tot de wereld behoren” (4)).
    Arendt spreekt hier over de concentratiekampen waarin overbodig geachte mensen worden opgesloten met de bedoeling vernietigd te worden maar zij waarschuwt dat die kampen evengoed bestaan in het dagdagelijkse maatschappelijke leven en vandaag misschien bij uitstek in de realiteit van de werkloosheid die vandaag nog aangezwengeld wordt en die tot gevolg heeft dat mensen worden veroordeeld tot de verlatenheid die veel erger nog is dan de eenzaamheid. Immers: “Verlatenheid is geen eenzaamheid [want] laat zich het scherpst voelen in gezelschap met anderen.” (5) Arendt verwijst naar Epictetus in wiens visie “de verlaten mens zich omringd weet door anderen met wie hij niet in contact kan treden en aan de vijandigheid van wie hij is blootgesteld. De eenzame mens daarentegen is alleen en kan daarom 'samenzijn met zichzelf' aangezien mensen over het vermogen beschikken om 'met zichzelf te spreken'.”
    In de verlatenheid, aldus Hannah Arendt, verliest een mens zijn zelfvertrouwen en zijn vertrouwen in de wereld, het vermogen om te denken en om te ervaren: “Wat mensen in de niet-totalitaire wereld klaar stoomt voor de totale overheersing, is het feit dat de verlatenheid, die ooit een grenservaring was, meestal ondergaan in bepaalde marginale sociale situaties zoals de oude dag, voor de steeds groeiende massa's in onze eeuw een alledaagse ervaring geworden is.” (6) De verlaten mens voelt zich overbodig en aan het slachtoffer zelf wordt de schuld gegeven voor zijn toestand. Het totalitaire regime slaagt er echter in om slachtoffers te laten geloven dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het kwaad dat hen wordt aangedaan. En zo komt het ook dat mensen tot levende doden worden die zich zonder verzet naar de slachtbank laten leiden.
    Het weze herhaald: de vernietiging van de individualiteit “[verklaart] waarom miljoenen menselijke wezens zich zonder weerstand naar de gaskamers hebben laten leiden.” (7) Wat overbleef waren “marionetten met een menselijk gelaat, die zich allen gedragen als de hond van Pavlovs experimenten (…). Dit is de ware triomf van het systeem [dat erin slaagt] zijn slachtoffer te vernietigen vooraleer het het schavot bestijgt.” (8) Aldus toont zich “de macht van de meesters.” (9) “De 'modelburger' van de totalitaire staat is de hond van Pavlov.” (10) “Het ligt in de ware natuur van totalitaire regimes om onbeperkte macht op te eisen. Een dergelijke macht kan alleen verzekerd worden wanneer letterlijk alle mensen, in elk aspect van hun leven afdoende gedomineerd worden.” (11) “Totalitarisme streeft geen despotische heerschappij over mensen na, maar een systeem waarin mensen overbodig zijn.” (12) “De poging om mensen overbodig te maken weerspiegelt de ervaring van de moderne massa's, die zich overbodig voelen op een overbevolkte aarde.” (13)
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 27 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Totalitarisme, pp. 343-344.
    (2) Totalitarisme, p. 344.
    (3) Totalitarisme, pp. 344-345.
    (4) Ib.
    (5) Totalitarisme, p. 345.
    (6) Totalitarisme, pp. 348-349.
    (7) Totalitarisme, p. 285.
    (8) Ib.
    (9) Ib.
    (10) Totalitarisme, p. 286.
    (11) Totalitarisme, p. 287.
    (12) Totalitarisme, p. 287.
    (13) Totalitarisme, p. 288.

    Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme
    6. Over het over het hoofd geziene religieus totalitarisme
    De geest van het totalitaire regime is verwant aan dat van de paranoïcus die vanuit een vastgeroeste premisse alleen nog de stringente logische conclusies daaruit volgt zonder verder nog rekening te houden met de zich altijd vernieuwende realiteit van zijn ervaringen. Arendt schrijft: “Alles volgt op een begrijpelijke en zelfs dwingende manier uit een eens aanvaarde premisse.” (1) Die premissen enten zich bovendien op de bijzonder gammele stellingen dat de menselijke cultuur zich een voorbeeld moet nemen aan de natuur (bij de nazi's) of aan de geschiedenis (inzake het Stalinisme) waarbij men zich tevens niet lijkt te realiseren dat het gaat om specifieke opvattingen over natuur en geschiedenis die men daarbij als vanzelfsprekend hanteert. Voeg daarbij nog de megalomanie van de mens die voor god speelt en die in zijn heerszucht de hele wereld onder zich wil en die allen wil herleiden tot gewillige tentakels van een Führer en het totalitarisme is compleet.
    Vervangt men nu in dit stramien de premisse van Hitler (de natuur als voorbeeld voor het menselijk handelen) of die van Stalin (de te versnellen gang van de geschiedenis) door bijvoorbeeld de dictaten uit de bijbel, dan verkrijgt men een theocratie of een staat waarin de geestelijke leider het voor het zeggen heeft. Dat de paus voor god speelt, verbergt hij zelf niet, hij is immers onfeilbaar, en het principieel onbeperkt karakter van zijn machtsstreven blijkt eveneens uit de geschiedenis. (2) De godsdienst is derhalve in potentie een totalitarisme dat zich overigens doorheen de hele geschiedenis voortdurend als zodanig manifesteert. Opvallend genoeg blijkt het tevens zo te zijn dat dictaturen zich makkelijk koppelen aan het katholicisme of aan eender welke religie met een imperialistisch karakter.
    De overeenkomst van de twee door Arendt genoemde totalitarismen met het katholieke gaat zelfs nog veel verder omdat bij uitstek in de kerk de interiorisering van de wet zich heeft doorgezet, zodat de slachtoffers van ook het religieuze systeem niet alleen aan externe wetten gehoorzaamheid bieden maar ook nog eens van binnenuit worden gestuurd, met name middels een in een specifieke richting gevormd geweten dat bovendien voortdurend wordt bijgestuurd, niet alleen door de propaganda (waaraan men via zekere opvoedingssystemen van kindsbeen af wordt blootgesteld) en de conditionering middels beloningen en straffen maar ook nog eens door de biechtpraktijk. (3)
    De folteringen van de kerk zijn bovendien nog veel meer gesofisticeerd dan die van de seculiere totalitarismen, daar zij psychosociaal van aard zijn. Niet alleen de dreiging met het hellevuur is daar een voorbeeld van maar ook de tactiek van de chantage waarbij men ouders verantwoordelijk stelt voor het eeuwige lot van hun kinderen die zij al dan niet laten dopen, gecombineerd met de psychische stress, uitgaande van de inductie van volstrekt irrationele causale verbanden tussen enerzijds het ongeluk van bijvoorbeeld handicaps, ziekten en tegenslagen en anderzijds de zondigheid waaronder dan verstaan moet worden de ongehoorzaamheid aan de in het systeem geldende wetten. Paradoxaal genoeg staan deze stellingen diametraal op de essentie van het christendom dat in deze wereld een lastige navolging van Christus voorspelt en een geluk dat zich in een heel andere wereld manifesteert.
    Naast de onzichtbare maar alziende goddelijke bestraffer die in deze kerkelijke stellingen werkzaam wordt geacht, is er tevens de sociale controle die aanvankelijk of natuurlijkerwijze in dienst staat van de bevordering van de goede communicatie maar die hier wordt aangewend voor een daaraan tegengesteld doeleinde, met name als beproefd middel voor de onderlinge isolering van de individuen, omdat zij de vrijheid en de spontaniteit van de betrokkenen in de weg staat. In een religie praten de gelovigen hun religieuze leiders immers naar de mond en zij kijken erop toe dat hun medegelovigen hetzelfde doen; het is daarbij vrijwel geheel onmogelijk om nog kritiek te uiten op de van hogerhand opgelegde en dikwijls oneerlijke en zelfs absurde opvattingen en gedragscodes zonder onmiddellijk te worden gedemoniseerd en uit de gemeenschap gebannen. Ofwel wordt men ervan beschuldigd bezeten te zijn, kwaadaardig en zondig, ofwel wordt men weggezet als ziek of als afwijkend in zijn gedrag of in zijn denkbeelden, met de ook in andere totalitarismen gangbare remedie als resultaat: sociale uitsluiting, al dan niet fysieke quarantaine en stigmatisering, gevangenzetting, internering en zelfs specifieke medicalisering waarbij pillen en spuiten geheel onzichtbaar hetzelfde werk doen als kettingen, knuppels en gevangenismuren. Wat allemaal neerkomt op dezelfde 'Endlösung' ('oplossing') die ook in nazi-Duitsland gold en onder Stalin, met name: liquidatie.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 28 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Totalitarisme, p. 289.
    (2) Zie het hoofdstuk, getiteld: Fundeert het katholicisme onze beschaving, in: Panopticum Corona pp. 290v.:
    http://blogimages.bloggen.be/tisallemaiet/attach/93208112525.pdf
    (3) Zie: http://blogimages.bloggen.be/tisallemaiet/attach/93208112525.pdf pp. 627v. en p. 732.


    http://blogimages.bloggen.be/tisallemaiet/attach/93208113704.pdf  


    Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme
    7. Over het totalitair regime en zijn corrupte wetten
    In de ongeziene, gigantische strijd tegen een virus dat officieel werd uitgeroepen tot objectieve vijand nummer één van het mensdom - terwijl iedereen die heeft leren rekenen, zou kunnen weten dat dit virus niet meer doden maakt dan de jaarlijkse griep en terwijl het derhalve van bij de uitbraak ervan slechts gaat om een vermoedelijke vijand, worden allen die weigeren om deze gigantische leugen als waarheid te erkennen, vandaag uitgeroepen tot objectieve vijand van hun medemensen. Alle handelingen die zij stellen en die getuigen van de weigering om de leugen in kwestie voor waarheid te aanzien, kunnen voortaan worden bestraft op wettelijke gronden.
    Dat wil zeggen dat heden een wet in voege gaat (maar uiteraard is het lang niet de eerste) die de burger verplicht om te liegen en dus om de waarheid te miskennen: in dezer zijn misdadigers voortaan wie weigeren de waarheid geweld aan te doen. De nieuwe wet keert derhalve alle waarden om: in dezer blijven leugenaars voortaan ongemoeid en waarheidssprekers zullen nu worden behandeld als criminelen. Wie binnen de wet willen blijven, wie straffen willen ontlopen, wie hun vrijheid wensen te behouden, zullen dat voortaan doen door de waarheid in te ruilen voor een obligate fictie. Een fictie welke de overheid op een fascistische wijze aan de burgers opdringt met als enig doel: de totale willekeur. Meer hierover verderop in deze tekst.
    Dat het virus van bij de aanvang van de zogenaamde 'pandemie' helemaal geen bedreiging voor het mensdom was maar slechts een vermoedelijke bedreiging, zoals overigens alle ziekten dat zijn zolang zij onbekend zijn, vormt niet langer een beletsel om wie dit aanhalen als misdadigers weg te kunnen zetten, sinds de wet nu ook alle vermoedelijke risico's te baat kan nemen om de vrijheid van de burgers in te perken. (Nota bene: een risico is een 'vermoedelijk kwaad'; een 'vermoedelijk risico' is derhalve een 'vermoedelijk vermoedelijk kwaad' en dus iets waarvan vermoed wordt dat men zou kunnen vermoeden dat het een kwaad is!). In de zogenaamde 'pandemiewet' staat immers te lezen:
    “In dit verband verwijst de afdeling Wetgeving van de Raad van State in haar advies naar de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU, waarin wordt gesteld dat dit beginsel (...) impliceert [dat er]: “47. (...) bij onzekerheid over het bestaan en de omvang van risico’s voor de menselijke gezondheid beschermende maatregelen kunnen worden genomen zonder dat hoeft te worden gewacht totdat de realiteit en de ernst van deze risico’s volledig zijn aangetoond. Wanneer het bestaan of de omvang van het gestelde risico niet met zekerheid kan worden bepaald omdat de resultaten van de verrichte onderzoeken niet concludent zijn, maar reële schade voor de volksgezondheid waarschijnlijk blijft ingeval het risico intreedt, rechtvaardigt het voorzorgsbeginsel dat beperkende maatregelen worden getroffen.”” (1)
    Door het tot wet worden van de zogenaamde pandemie-maatregelen manifesteert zich nu uiteraard de overgang van 'totalitaire organisatie' naar 'totalitaire staat', met andere woorden: het effectief aan de macht komen van een totalitair regime. Die fase behandelt Hannah Arendt in het derde hoofdstuk van haar Totalitarianism en in de inleiding tot hun vertaling schrijven Remi Peeters en Dirk De Schutter daarover: “De taak van de geheime politie bestaat er niet in misdaden op te helderen of mensen met 'gevaarlijke gedachten' te ontmaskeren. Ze moet beschikbaar zijn wanneer de leider beslist heeft om een bepaalde categorie van mensen te liquideren. De noties van 'vermoedelijke vijand' en 'vermoedelijk misdrijf' worden vervangen door die van 'objectieve vijand' en 'mogelijke misdaad' - noties die, afhankelijk van de grillen van de leider, telkens anders kunnen worden ingevuld.” (2)
    Zoals hoger gezegd eist de wet dat de burger een zekere fictie voor waar aanneemt en voor de slechte verstaander volgt hier de uitleg waarom de achterliggende bedoeling niets kan te maken hebben met de volksgezondheid maar wel alles met de import van totale willekeur.
    Afgezien van het feit dat het coronavirus tot op heden helemaal niet significant gevaarlijker is gebleken dan ongeacht welk jaarlijks griepvirus én afgezien van het feit dat heel wat maatregelen de gezondheid effectief ondermijnen, wordt men hier tegen wil en dank geconfronteerd met een wel bijzonder selectief ogende bezorgdheid over de gezondheid en het leven van de burger. Immers, gelet op het uit de 'pandemiewet' geciteerde tekstfragment handelend over de rechtvaardiging van vrijheidsbeperkende maatregelen op grond van slechts vermoedens van gevaar (i.e.: “Wanneer het bestaan of de omvang van het gestelde risico niet met zekerheid kan worden bepaald (…) [, wanneer] reële schade voor de volksgezondheid waarschijnlijk blijft ingeval het risico intreedt, rechtvaardigt het voorzorgsbeginsel dat beperkende maatregelen worden getroffen.”), zou men ook mogen verwachten dat in geval van aangetoond risico en dan ook zeker en vast in geval van feitelijke schade, beperkende maatregelen worden getroffen, of vergissen wij ons hier?
    Tabak en alcohol worden nog steeds vrij verkocht en door de regering gepromoot aangezien zij taksen heft op de verkoop van deze verslavende en moordende harddrugs. Het is zelfs zo dat de Belgische pandemieregelgeving van 2020 een uitzondering maakte voor rokers en drinkers inzake de verplichting voor het dragen van het mondmasker. Voetgangers die aan zebrapaden aanstalten maken om een gevaarlijke weg over te steken moeten vaststellen dat eerst negen automobilisten doorrijden vooraleer een tiende hen voorrang verleent. Geregeld worden ouderen maar ook kinderen aan zebrapaden doodgereden maar een controle op het gedrag van automobilisten wordt onnodig geacht. Haast dagelijks worden fietsers door auto's aangereden ingevolge het ontbreken van fietspaden maar tijdens de pandemie leest men uitgerekend in de buurt van scholen waar druk autoverkeer is en geen fietspad te bespeuren is, de op de straat geverfde tekst: “Blijven fietsen allemaal”. Vormen dergelijke aperte inbreuken tegen de geest van het eigen beleid dan niet dat het huidige regime niet de veiligheid en de gezondheid van de burger tot eerste zorg hebben?
    Eens te meer is de volksgezondheid allerminst het doel doch het beproefde voorwendsel om de burgerlijke vrijheden aan banden te kunnen leggen en die middeldoelomkering is tekenend voor de hypocrisie welke de politiek kenmerkt, die behalve de economie en de industrie nu ook de zogenaamde wetenschappen corrumpeert dat het niet schoon meer is.
    (J.B., 1 juli 2021)
    Verwijzingen:
    (1) https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/1951/55K1951001.pdf (NB: de vetjes zijn toevoegingen van de hand van de auteur van dit artikel).
    (2) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, pag. 20. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.

    Enkele bedenkingen n.a.v. Hannah Arendts werk over Totalitarisme
    8. Over de productie van de dood
    Produceren om te produceren, zo luidt de titel van een boek van Willy Coolsaet uit 1984: wij produceren niet om in onze behoeften te voorzien, want de behoeftebevrediging is slechts het voorwendsel; het doel is de ongeremde productie, een obsessie waarbij uiteindelijk niemand gebaat is en die op de koop toe de uitputting van de grondstoffen en de eindeloze vervuiling in de hand werkt. (1) Het zogenaamde consumentisme (consumeren om te consumeren) betekent dat de productie niet in functie staat van de behoeftebevrediging maar van de verkoop of de consumptie zelf welke een doel op zich geworden is, zoals Daniel Boorstin betoogt in The Image - or What Happened to the American Dream uit 1962 (2) en zoals Herbert Marcuse beschrijft in One-dimensional Man uit 1964. (3)
    Deze uitwassen van de kapitalistische economie waarmee overigens ook de communistische landen besmet zijn, komen alleen de omvang van het kapitaal ten goede: zij creëren met andere woorden het zogenaamde gouden kalf dat wordt aanbeden als een overigens volstrekt zinloos doel op zich dat bovendien zijn aanbidders ten gronde richt en het doet dat via haar navenante moorddadige economie zodat die twee - het kapitaal en de economie - elkaar aanzwengelen in een wilde rit waarin de ganse wereld zich te pletter rijdt.
    Wanneer alles beweegt in functie van de (kapitalistische) economie, betekent dit dat alle dingen én mensen die de groei van de economie belemmeren, zullen moeten verdwijnen en men ziet hoe zich de ijskoude logica van een onmenselijk systeem doorzet in de productie van overtolligen, welke zich uiteindelijk vertaalt in de (massa)productie van lijken, zoals Hannah Arendt dat beschrijft inzake de concentratiekampen die allerminst een ontsporing zijn maar die zij ontmaskert als de essentie zelf van het totalitaire systeem van het nazisme. (4)
    De economie heeft opgehouden een instrument te zijn in handen van de mens; zij dient niet langer de bevrediging van behoeften, laat staan dat zij het menselijk geluk zou bewerkstelligen: zij is een doel op zich en stelt alles en allen tot haar eigen dienst. De mens verwordt tot een werktuig van zijn werktuigen en de eindwaarde, het doel gaat de mist in.
    Het satanische in de hele ontsporing bestaat erin dat de mens zelf uiteindelijk gedoemd is om overbodig te worden en om zichzelf te vernietigen en deze aberratie start met de opdeling van de mensen in (voor de economie) nuttige en schadelijke individuen. De schadelijken zijn de overtolligen en zij worden verzocht om tot het inzicht te komen dat zij dat zijn door eigen schuld: zij kunnen die schuld alleen nog inlossen door zichzelf op te ruimen. Zij kunnen dan ofwel ten onder gaan ofwel alsnog participeren aan het systeem maar dan nog slechts als louter werktuigen zonder een eigen wil en zonder vrijheid: zij redden hun vel maar zij schieten er sowieso hun mens-zijn bij in.
    De nuttigen echter zijn slechts voorlopig nuttigen want ook zij zijn gedoemd om overbodig te worden omdat het mechanisme doelloos is, laat staan dat dit het menselijk geluk zou beogen: het jaagt alleen zijn eigen eindeloze groei na; het gezwel voedt zich met mensen totdat zij allen verorberd zijn.
    Vooreerst is er dus de creatie van de overtolligen. Omdat het geluk van de mens voor een groot stuk bestaat in het feit dat hij met zijn werk een persoonlijke bijdrage kan leveren aan de gemeenschap, moet elke maatschappij die het welzijn van haar leden beoogt, zich borg stellen om deze mogelijkheid voor elke burger te verzekeren als een recht.
    Daarbij komt de productiviteit uiteraard op de tweede plaats, zoals ook de overwinning op de tweede plaats komt in ongeacht welk spel waaraan principieel iedereen moet kunnen participeren. Verwordt het spel tot een wedstrijd, dan wordt het elitair omdat de zwakkeren sowieso geen kans maken om het ereschavot te halen want de wedstrijd bestaat wezenlijk in de eliminatie van allen op uitzondering van slechts één: de overwinnaar.
    Wanneer de maatschappelijke activiteiten die het geluk beogen, tot wedstrijden verworden, zullen zij vanzelfsprekend resulteren in het ongeluk van allen behalve één en die situatie gelijkt sterk op wat wij bestempelen als de tirannie. Op het eind van de rit zijn allen overtollig omdat de overwinnaar, de tiran (die ten langen leste uiteraard ook zichzelf de das omdoet) niet een mens is maar een ding - de economie. Het concurrentieel karakter van de economie is verantwoordelijk voor dit nefaste resultaat; de vervanging van de concurrentiële economie door een economie gebaseerd op samenwerking is de enig mogelijke oplossing voor de hele malaise.
    Een totalitair regime beoogt de totale onderwerping van iedereen en zal dus het recht op werk als zodanig miskennen: per definitie ontneemt het aan alle mensen de kans op menselijk werk door hen voor de keuze te stellen ofwel zichzelf te elimineren ofwel de eigen arbeidskracht ter beschikking te stellen van een vreemde (de tiran) waarbij de eigen vrijheid wordt opgegeven en er van een persoonlijke wil geen sprake meer kan zijn. Elke totalitair regime streeft ernaar om al wat menselijk is te vernietigen middels het beknotten van de vrijheid en de wil. Het beoogt mensen te nivelleren, onpersoonlijk te maken en derhalve vervangbaar, mede door verarming en morele en intellectuele beknotting. Het streeft ernaar dat wij overbodig zijn, werkloos, schuldig en uiteindelijk suïcidaal. Kort geleden stond ergens langs de Gentse ring op een witte afrastering in zwarte verf de volgende tekst in mansgrote letters die na amper enkele dagen weer keurig waren overschilderd: “RVA=zelfmoordfabriek”.
    (J.B., 5 juli 2021)
    Verwijzingen:
    (1) W. Coolsaet, Produceren om te produceren. Het kapitalisme en de ontwikkeling van de produktieve krachten volgens Marx, afzonderlijke uitgave van het tijdschrift Kritiek, Gent, 1982, 235 pp. ; zie ook: https://www.dbnl.org/tekst/_str008198301_01/_str008198301_01_0032.php
    (2) https://www.bloggen.be/tisallemaiet/archief.php?ID=3250830
    (3) https://archive.org/details/de-eendimensionale-mens-herbert-marcuse/De%20eendimensionale%20mens%20-%20Herbert%20Marcuse/page/n1/mode/2up
    (4) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.


    05-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hannah Arendt (1906-1975)

    Hannah Arendt (1906-1975)



    04-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hannah Arendt over Totalitarisme (vervolg) - Afleveringen 13 t/m 14

    Hannah Arendt over Totalitarisme

    Afleveringen 13 t/m 14

    Voor de afleveringen 1 t/m 12, klik hier

    Aflevering 13: De levende dode, de triomf van het totalitaire systeem
    “Wellicht onderscheidt niets de moderne massa's radicaler van de massa's uit vorige eeuwen dan het verlies van het geloof in het Laatste Oordeel: de slechtsten hebben hun vrees verloren, de besten hun hoop.” (1) Hun rest de belofte dat de hemel en de hel door de mens gemaakt kunnen worden. De concentratiekampen worden nog het beste benaderd door de middeleeuwse beelden van de hel, die geen mens ooit kan verdiend hebben. De groteske willekeur waarmee mensen worden geliquideerd maakt duidelijk dat allen 'overbodig' zijn. “Het doel van een arbitrair systeem is de burgerrechten van de hele bevolking te vernietigen (...).” (2) Eerst wordt de juridische persoon in de mens gedood: de wetteloosheid eist erkenning, mensen worden 'preventief' veroordeeld, het wordt hun duidelijk gemaakt dat zij nu “alle reden hebben om de gemeenste dief of moordenaar te benijden.” (3) De groepen onschuldigen die gearresteerd worden, “lenen zich het best voor diepgaande experimenten inzake beroving van rechten en vernietiging van de juridische persoon. (…) [Zij vormen] (…) de meest essentiële categorie van de kampbevolking.” (4)
    “De volgende beslissende stap in het klaarstomen van levende lijken is de moord op de morele persoon in de mens. (…) Dit gebeurt (…) door het martelaarschap onmogelijk te maken: (...) wanneer er geen getuigen overblijven, kan er geen getuigenis zijn.” (5) Het gaat om “georganiseerde vergetelheid.” (6) “Smart en herinnering zijn verboden.” (7) “Door de dood anoniem te maken (…) beroofden de concentratiekampen de dood van haar betekenis als einde van een vervuld leven. In zekere zin ontnamen ze het individu zijn eigen dood (…). Zijn dood bezegelt alleen het feit dat hij nooit werkelijk bestaan heeft. Het menselijk geweten zou nog altijd weerstand hebben kunnen bieden aan deze aanval op de morele persoon, omdat het hem vertelt dat het beter is te sterven als slachtoffer dan te leven als een bureaucraat en een moordenaar. De totalitaire terreur haalde haar meest verschrikkelijke triomf op het moment dat ze erin slaagde de persoon van deze individualistische ontsnapping af te snijden en de beslissingen van het geweten absoluut twijfelachtig en dubbelzinnig te maken.” (8) “Door omstandigheden in het leven te roepen waarin (…) het volstrekt onmogelijk is om goed te doen”, worden in het totalitaire regime de slachtoffers mededaders.” (9) De scheidslijn tussen moordenaar en slachtoffer wordt voortdurend verdoezeld.
    Ten derde wordt de unieke identiteit in de mens gedood, wat van mensen beesten maakt. Het begint bij het transport van de opeengepakte naakte mensenhoop naar de kampen, het scheren van het hoofd, het uniform, het nummer, de folteringen. En dan “maakte de oude spontane beestachtigheid plaats voor een absoluut koude en systematische vernietiging van menselijke lichamen, erop berekend om de menselijke waardigheid te vernietigen; de dood werd vermeden of voor onbepaalde tijd uitgesteld.” (10) De vernietiging van de individualiteit “[verklaart] waarom miljoenen menselijke wezens zich zonder weerstand naar de gaskamers hebben laten leiden.” (11) Wat overbleef waren “marionetten met een menselijk gelaat, die zich allen gedragen als de hond van Pavlovs experimenten (…). Dit is de ware triomf van het systeem [dat erin slaagt] zijn slachtoffer te vernietigen vooraleer het het schavot bestijgt.” (12) Aldus toont zich “de macht van de meesters.” (13) “De 'modelburger' van de totalitaire staat is de hond van Pavlov.” (14) “Het ligt in de ware natuur van totalitaire regimes om onbeperkte macht op te eisen. Een dergelijke macht kan alleen verzekerd worden wanneer letterlijk alle mensen, in elk aspect van hun leven afdoende gedomineerd worden.” (15) “Totalitarisme streeft geen despotische heerschappij over mensen na, maar een systeem waarin mensen overbodig zijn.” (16)
    “De poging om mensen overbodig te maken weerspiegelt de ervaring van de moderne massa's, die zich overbodig voelen op een overbevolkte aarde.” (17) Die waanzin is tegelijk de koele logica van de totalitaire ideologie welke gelijkenis vertoont met de systemen van paranoïci waarin “alles op een begrijpelijke en zelfs dwingende manier volgt uit een eens aanvaarde premisse.” (18) Het totalitarisme heeft ideologische motieven: het wil de wereld consistent maken. Alles moet voorspelbaar en maakbaar zijn en alle mensen aldus vervangbaar en overbodig. (19)

    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 18 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 273. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Totalitarisme, p. 279.
    (3) Totalitarisme, p. 276.
    (4) Totalitarisme, p. 277.
    (5) Totalitarisme, pp. 280-281.
    (6) Totalitarisme, p. 281.
    (7) Ib.
    (8) Totalitarisme, pp. 281-282.
    (9) Totalitarisme, p. 282.
    (10) Totalitarisme, p. 284.
    (11) Totalitarisme, p. 285.
    (12) Ib.
    (13) Ib.
    (14) Totalitarisme, p. 286.
    (15) Totalitarisme, p. 287.
    (16) Totalitarisme, p. 287.
    (17) Totalitarisme, p. 288.
    (18) Totalitarisme, p. 289.
    (19) Totalitarisme, p. 290-292.


    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 14: De ideale onderdaan van een totalitaire heerschappij is de mens voor wie het onderscheid tussen feit en fictie en tussen waar en onwaar niet langer bestaat
    Het totalitarisme is nieuw en onderscheidt zich van tirannie doordat het alle sociale, wettelijke en politieke tradities vernietigt, klassen tot massa's omvormt en mikt op wereldheerschappij. Met de dood van Hitler en Stalin zal het echter niet verdwijnen. Het totalitarisme staat buiten de tweedeling van legaliteit en wetteloosheid omdat het “pretendeert strikt en ondubbelzinnig te gehoorzamen aan die wetten van de natuur of de geschiedenis, waaraan alle positieve wetten zogezegd ontspringen.” (1) Het houdt zichzelf voor “een hogere vorm van legitimiteit, die de bekrompen wettelijkheid naast zich neer kan leggen, omdat ze zich laat inspireren door de bronnen zelf. De totalitaire wettelijkheid beweert dat ze een manier gevonden heeft om de rechtvaardigheid op aarde te laten zegevieren (...).” (2) “(…) omdat [ze] beweert de mensheid zelf tot belichaming van de wet te maken.” (3) “[Ze] voert de wet van de geschiedenis of de natuur uit, zonder die wet te vertalen in normen die bepalen wat juist en verkeerd is voor individueel gedrag.” (4) “Als de wet van de natuur of de wet van de geschiedenis correct uitgevoerd wordt, dan kan men verwachten dat ze de mensheid als haar eindproduct produceert, en deze verwachting ligt ten grondslag aan de aanspraak van alle totalitaire regeringen op planetaire heerschappij.” (5)
    “Het totalitarisme interpreteert alle wetten als bewegingswetten.” (6) Centraal staat het ontwikkelingsbegrip, zowel in de natuur (Darwinisme) als in de geschiedenis (historisch materialisme) en de dingen zijn slechts fasen in een evolutieproces. Uit de totalitaire ideologie volgt een totalitaire politiek. Zegt de natuurwet dat al het schadelijke geëlimineerd moet worden en zegt de historische wet dat de klassenstrijd zekere klassen elimineert, dan moet ook in de politiek het elimineren of doden een (blijvende) wet zijn, anders zouden de natuur en de geschiedenis zelf eindigen. Zoals wetten garanderen dat regeringen niet tiranniek zijn, zo garandeert terreur de totalitaire overheersing. Met terreur wil het totalitarisme de natuur en de geschiedenis een handje helpen: het natuurlijke of historische proces is goed; alles wat het in de weg staat, is kwaad; het enige recht is dat van de sterkste; het individu moet opgeofferd worden aan de soort.
    “[De totale terreur] vervangt de (…) communicatiekanalen tussen individuele mensen door een ijzeren band, die hen zo dicht op elkaar perst dat hun pluraliteit als het ware opgelost wordt in één mens van gigantische afmetingen. Het slopen van de omheiningen die de wetten tussen de mensen optrekken, berooft de mens - zoals in een tirannie - van zijn vrijheden en vernietigt zijn vrijheid als levende politieke realiteit.” (7)
    Het instrument waarvan een totalitair regime zich bedient, is de ideologie. “Ideologieën staan bekend om hun wetenschappelijk karakter: ze combineren de wetenschappelijke benadering met resultaten van filosofisch belang en pretenderen wetenschappelijke filosofie te zijn.” (8) Een ideologie pretendeert onterecht dat de werkelijkheid volgens de logica van haar idee verloopt, alsof de realiteit een afgeleide was van die idee, zoals bijvoorbeeld in het racisme en in het deïsme maar ook in de dialectische logica van het marxisme die aldus feitelijke contradicties wegredeneert. Zo wordt “de vrijheid, inherent aan het menselijk vermogen om te denken [ingeruild] voor de dwangbuis van de logica, waarmee de mens zichzelf haast even gewelddadig kan dwingen als wanneer hij gedwongen wordt door een of andere uitwendige macht.” (9)
    Pas in een totalitair regime komt de ware natuur van een ideologie aan het licht. Ten eerste maken ideologieën aanspraak op een totale verklaring en derhalve op een verklaring van de geschiedenis van de dingen. Ten tweede zetten ze daardoor de ervaring buiten spel: de ideologie komt los van de realiteit omdat ze het zintuiglijke verwerpt en alleen steunt op haar idee (een premisse) waaruit alles 'logisch' voortvloeit, wat “ideologische indoctrinatie” is. (10) “De propaganda van de totalitaire beweging (…) streeft er altijd naar om in elke publieke en tastbare gebeurtenis een geheime betekenis in te spuiten en achter elke publieke, politieke daad een geheime inhoud te vermoeden. Zodra de bewegingen aan de macht gekomen zijn, beginnen ze de werkelijkheid te wijzigen, tot ze overeenstemt met hun ideologische beweringen.” (11)
    “Het begrijpen wordt gerealiseerd, doordat de geest, hetzij op een logische hetzij op een dialectische manier, de wetten van de 'wetenschappelijk' vastgesteld bewegingen imiteert; de geest integreert deze processen door ze te imiteren.” (12) “De kunstgreep die beide totalitaire heersers [Stalin en Hitler] gebruikten om hun respectieve ideologieën om te smeden tot wapens, waarmee elk van hun onderdanen zichzelf kon dwingen om gelijke tred te houden met de terreurbeweging, was bedrieglijk eenvoudig en onopvallend: zij namen hun ideologieën doodernstig [en trokken ze door tot] de uitersten van logische consistentie (...)”, (13) zijnde de uitroeiing van bijvoorbeeld zogenaamd niet-levensvatbare klassen. “Het ligt in de aard zelf van een ideologische politiek (…) dat de werkelijke inhoud van de ideologie (…) waaruit de 'idee' (…) oorspronkelijk ontstaan is, verteerd wordt door de logica waarmee de 'idee' wordt uitgevoerd.” (14) Het argument van zowel Stalin als Hitler luidt: “Je kan niet A zeggen zonder B en C te zeggen, enzovoort, het rijtje af tot aan het einde van het moorddadige alfabet.” (15) Deze tirannie van de logiciteit creëert een innerlijke dwang in dienst van de totalitaire heersers en zij maakt ons onvrij.
    “De dwang van de totale terreur perst (…) massa's geïsoleerde mensen samen en ondersteunt ze in een wereld die voor hen een wildernis geworden is; de dwingende kracht van de logische deductie stoomt elk individu klaar om in verlatenheid en afzondering, weg van alle anderen, te leven; (...)” (16) “Juist zoals de terreur (…) alle verhoudingen tussen mensen kapot maakt, zo maakt de dwang van het ideologische denken elke verhouding tot de werkelijkheid kapot.” (17) Arendt besluit deze paragraaf met een bijzonder belangrijke conclusie nadat zij vastgesteld heeft dat mensen het vermogen om te ervaren en om te denken verliezen samen met het verlies van de contacten met de medemensen en met de werkelijkheid: “De ideale onderdaan van een totalitaire heerschappij is niet de overtuigde nazi noch de overtuigde communist, maar de mens voor wie het onderscheid tussen feit en fictie (dat wil zeggen de werkelijkheid en de ervaring) en het onderscheid tussen waar en onwaar (dat wil zeggen de normen van het denken) niet langer bestaan.” (18)
    De isolering van de individuen bewerkt hun onmacht en is daarom de ideale voedingsbodem voor het totalitarisme en zeker het gevolg ervan. Terwijl de tirannie de privésfeer nog intact laat, fnuikt het totalitarisme deze eveneens. (19) “Afzondering [die zelfs nodig is om te arbeiden] wordt (…) ondraaglijk, wanneer de meest elementaire vorm van menselijke creativiteit, namelijk het vermogen om iets van zichzelf aan de gemeenschappelijke wereld toe te voegen, vernietigd wordt.” (20) “Op dat moment wordt afzondering verlatenheid”. (21) Ook de privésfeer is dan vernietigd.
    Afzondering is verwant met ontworteling (“geen plaats in de wereld hebben die door anderen erkend en gewaarborgd wordt” (22)) en met overbodigheid (“helemaal niet tot de wereld behoren” (23)). “Verlatenheid is geen eenzaamheid [want] laat zich het scherpst voelen in gezelschap met anderen.” (24) Arendt verwijst naar Epictetus in wiens visie “de verlaten mens zich omringd weet door anderen met wie hij niet in contact kan treden en aan de vijandigheid van wie hij is blootgesteld. De eenzame mens daarentegen is alleen en kan daarom 'samenzijn met zichzelf' aangezien mensen over het vermogen beschikken om 'met zichzelf te spreken'.” (25) Toch is het contact met anderen onmisbaar teneinde de eenzame “te redden uit de dialoog van het denken waarin iemand altijd gespleten blijft (...)” (26) en die verlatenheid is. Daarin verliest een mens zijn zelfvertrouwen en zijn vertrouwen in de wereld, het vermogen om te denken en om te ervaren. Alleen de bekwaamheid tot logisch redeneren vanuit een vanzelfsprekende premisse blijft intact. “Maar deze waarheid is 'leeg', of beter gezegd, het is helemaal geen waarheid, omdat ze niets openbaart.” (27) Arendt voegt hier aan toe: “(De stelling dat consistentie waarheid is, die sommige moderne logici verdedigen, betekent dat men het bestaan van de waarheid ontkent.)” (28) “Wat mensen in de niet-totalitaire wereld klaar stoomt voor de totale overheersing, is het feit dat de verlatenheid, die ooit een grenservaring was, meestal ondergaan in bepaalde marginale sociale situaties zoals de oude dag, voor de steeds groeiende massa's in onze eeuw een alledaagse ervaring geworden is. Het meedogenloze proces waarin het totalitarisme de massa's drijft en organiseert, lijkt op een suïcidale ontsnapping uit deze werkelijkheid. Het 'ijskoude redeneren' (…) verschijnt als de laatste steun in een wereld waar niemand betrouwbaar is (…).” (29) De georganiseerde verlatenheid van het totalitarisme kan onze wereld verwoesten en dit gevaar blijft aanwezig.

    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 19 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 321. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Totalitarisme, p. 322.
    (3) Totalitarisme, p. 323.
    (4) Totalitarisme, p. 322.
    (5) Totalitarisme, pp. 322-323.
    (6) Totalitarisme, p. 324.
    (7) Totalitarisme, p. 328.
    (8) Totalitarisme, p. 333.
    (9) Totalitarisme, p. 335.
    (10) Totalitarisme, p. 337.
    (11) Ib.
    (12) Totalitarisme, pp. 337-338.
    (13) Totalitarisme, p. 338.
    (14) Totalitarisme, pp. 339-340.
    (15) Totalitarisme, p. 340.
    (16) Totalitarisme, p. 341.
    (17) Totalitarisme, p. 342.
    (18) Ib.
    (19) Totalitarisme, p. 343.
    (20) Totalitarisme, pp. 343-344.
    (21) Totalitarisme, p. 344.
    (22) Totalitarisme, pp. 344-345.
    (23) Ib.
    (24) Totalitarisme, p. 345.
    (25) Totalitarisme, p. 346.
    (26) Ib.
    (27) Totalitarisme, p. 348.
    (28) Ib.
    (29) Totalitarisme, pp. 348-349.


    03-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hannah Arendt over Totalitarisme - afleveringen 1 t/m 12

    Hannah Arendt over Totalitarisme

    Afleveringen 1 t/m 12

    Aflevering 1
    In 1933 werd de joodse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) opgepakt door de Gestapo en belandde zij voor acht dagen in de cel waarna ze naar Parijs vluchtte; na het begin van de oorlog week ze uit naar Amerika. Zij werd Amerikaans staatsburger nadat in 1951 The Origins of Totalitarianism verscheen. (1)
    Het werk handelt over de oorsprong van de totalitaire staat: over de vrijheid, de kampen en het door elkaar gehaspeld worden van feit en fictie. De geplande genocide van Auschwitz, de banaliteit van het kwaad, de massamoord als product van een ijverig gehoorzame ambtenarij. (2) Het eerste deel gaat over antisemitisme en bespreekt het wetenschappelijk racisme en het kolonialisme; het tweede gaat over imperialisme en het derde waarvan wij de Nederlandse vertaling – Totalitarisme – van Remi Peeters en Dirk De Schutter hier bekijken, gaat over totalitaire regimes – nazisme en stalinisme. Dat bevat nog een appendix (Het verval van de nationale staten en het einde van de rechten van de mens) met ideeën uit het tweede deel. De vertalers schreven ook een inleiding (Makelaars in overbodigheid).
    In die inleiding (3) verwijzen de vertalers meteen naar Arendts tot nog toe bewaarheide "ontnuchterende conclusie dat het totalitaire regime een nieuwe regeringsvorm is, 'waarmee wij heel waarschijnlijk blijvend opgezadeld zitten'". (4) Totalitarisme vernietigt systematisch alle vrijheid en zin. "Wat is nog de betekenis van 'moord' als dagelijks tienduizenden lijken gefabriceerd worden?" (5) Er wordt op gehamerd dat het totalitarisme volstrekt nieuw is: terwijl de tiran terreur zaait vanuit willekeur, acht de totalitaire heerser zich een dienaar van de (wrede) natuur en van de geschiedenis: hij maakt de terreur tot wet die dan geïnterioriseerd wordt: de door het regime veroordeelden zijn er zelf van overtuigd dat zij hun veroordeling verdienen. "(...) op het hoogtepunt van de totalitaire terreur volstonden drie soldaten om honderd mensen weg te voeren, terwijl jaren tevoren drie soldaten niet meer dan vijf mensen in bedwang konden houden". (6)
    De megalomane bewering dat voortaan alles mogelijk is, blijkt slechts te betekenen dat alles kan vernietigd worden. De kampen vernietigen de menselijke natuur "onder het voorwendsel die te veranderen". (7) "[De [onverantwoordelijke] almachtswaan] pleegt verraad aan de menselijkheid omdat ze de wereld uitlevert aan anonieme processen en krachten." (8) Arendt beseft dat de tragedie niet de joden betreft, zoals vaak wordt misverstaan, maar de mens als zodanig. De terreur van de kampen diende ook helemaal geen bepaald (politiek) doel: "Wij staan hier oog in oog met een terreur die haar eigen doel geworden is." (9) Het totalitair regime wil "alle mensen, zonder enige uitzondering en waar ook ter wereld, in alle aspecten van hun leven domineren." (10)
    Ofschoon zij elkaar niet alleen bewonderd maar ook bestreden hebben, zijn het nazisme en het stalinisme verwant als twee varianten van het totalitarisme. Het nazisme beroept zich weliswaar op de laagste instincten (racisme en tribalisme) maar “[Arendt] begrijpt dat in totalitaire regimes de inhoud van ideologieën er nauwelijks toe doet en uitgevreten wordt door (…) de logiciteit als handelingsprincipe: elke ideologie (…) leent zich tot een totalitair gebruik. (…) als een passe-partout om alles (…) logisch uit te leggen. (…) De veelzijdige, altijd meerduidige ervaring van de complexe werkelijkheid wordt ingeruild voor de logische zekerheid van een idee. Ofwel worden feiten ontkend tot ze passen binnen het keurslijf van een tot in het absurde uitgewerkte, volkomen fictieve ideologische consistentie (…). Ofwel worden feiten gecreëerd zodat ze passen binnen het keurslijf van de ideologie: aanvaarden dat er 'inferieure rassen' of 'uitstervende klassen' bestaan en niets doen om ze daadwerkelijk uit te roeien, is inconsequent”. En de vertalers citeren Arendt: “'Je kunt niet A zeggen zonder B en C te zeggen, enzovoort, het rijtje af tot aan het einde van het moorddadige alfabet' (p. 340)” (11)
    De totalitaire staat minacht het eigen volk en staat derhalve wars van nationalisme. Het totalitarisme minacht ook de waarheid, zoals onder meer blijkt uit de (door de Russische Geheime Politie opgestelde) fabrikaat De Protocollen van de Wijzen van Zion, een frauduleus document waaruit moest blijken dat zionisten en vrijmetselaars samen de wereldheerschappij nastreven en dat het antisemitisme moest rechtvaardigen. (12) De bolsjevistenslogan 'Goed is wat goed is voor de beweging' is verwant aan de nazistische slogan 'Goed is wat goed is voor Duitsland' en aan die van extreemrechts: 'Eigen volk eerst', maar nationalisme is nog steeds geen totalitarisme: totalitarisme is volstrekt nieuw: het wil “bestaande klassen (…) omvormen tot massa's” en de macht in handen geven van een geheime politie. (13) De vertalers vatten Arendts analyse als volgt samen.
    Een totalitair regime vergt “de fabricatie van grote massa's geïsoleerde en verlaten individuen, die niet samengehouden worden door een gemeenschappelijk belang.” (14) Leugenachtige propaganda “presenteert ideologieën als onfeilbare wetenschappelijke voorspellingen.” (15) “De fictieve waarheid van de propaganda [wordt omgezet] in een functionerende werkelijkheid” waarbij de fanatieke kern en de leider verborgen worden gehouden. (16) Er is een 'wij-zij denken'. Het regime onderscheidt zich van de staat die de façade is waarachter het regime zich verbergt. Niet leger doch een geheime politie handhaaft de macht en het streven naar wereldheerschappij middels terreur en liquidaties. Niet 'vijanden' doch 'vermoedelijke vijanden' worden vervolgd. De grenzen van het mogelijke worden experimenteel opgezocht in de kampen. Hannah Arendt ontmaskert de grootheidswaan van het totalitarisme.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 27 mei 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) https://nl.wikipedia.org/wiki/Hannah_Arendt
    (3) Totalitarisme, pp. 7-32.
    (4) Totalitarisme, p. 7.
    (5) Totalitarisme, p. 10.
    (6) Totalitarisme, p. 12.
    (7) Totalitarisme, p. 12.
    (8) Totalitarisme, pp. 12-13.
    (9) Totalitarisme, p. 13.
    (10) Totalitarisme, p. 14.
    (11) Totalitarisme, p. 14-15.
    (12) Totalitarisme, pp. 16 en 422.
    (13) Totalitarisme, p. 17-18.
    (14) Totalitarisme, p. 18.
    (15) Totalitarisme, p. 18.
    (16) Totalitarisme, pp. 18-19.

    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 2
    Wanneer de zuiver economische expansiedrang van de negentiende-eeuwse kolonisering omsloeg in politieke expansiezucht, zijn Hitler en Stalin beginnen te dromen van wereldheerschappij. Voorwaarde voor de totalitaire catastrofe was een toestand van verval van de naties. De kolonisering van Afrika bracht het racisme dat de uitbuiting rechtvaardigde met een 'wetenschappelijke' onderbouw: een jood kan zich hier nooit integreren omdat het burgerschap een zaak wordt van ras. Het kapitalisme maakt van de wereld koopwaar: onder het voorwendsel dat iedereen rijk kan worden (de wortel voor de neus van de ezel; 'the American dream'), krijgt uitbuiting vrij spel. (1)
    Tenslotte illustreren de vertalers de actualiteit van dit werk van Hannah Arendt: “Het totalitarisme (…) levert de menselijke wereld uit aan processen van afbraak. De beschaving maakt plaats voor barbarij.” (2) Er is almachtswaan ingevolge wetenschap en techniek die zich bijvoorbeeld toont in de verregaande medicalisering die slechts afhankelijk maakt. De mens wordt maakbaar, ook het man- en vrouw-zijn, het leven wordt gerekt, de (zielloze) mens wordt herleid tot leverancier van organen en al dergelijke praktijken werden ontworpen in de vernietigingskampen. De productie omwille van de productie schept overbodigheid, roofbouw, menselijke vervangbaarheid, werkloosheid. De mens wordt herleid tot een producent-consument en een behoeftenbevrediger, zijn mening bestaat niet meer en de wereld wordt herleid tot een markt waarin hij economisch overbodig wordt en die (kapitalistische) economie domineert de politiek die er ook een wordt van vraag en aanbod: wat verlangen de kiezers? Het kortetermijndenken is desastreus voor de natuur en voor de toekomst. Als gevolg hiervan ontstaat onverschilligheid tegenover de politiek en gaan steeds meer burgers weigeren om zich maatschappelijk in te schakelen zodat de democratie zelf bedreigd wordt. De bureaucratie, zo zegt Arendt, is een niemandsbewind: niemand draagt verantwoordelijkheid en zo ontstaat het kwaad als banaliteit. (3)
    In haar woord vooraf bij de eerste uitgave schrijft Hannah Arendt dat de twee wereldoorlogen geen vrede brachten doch het voorgevoel dat een derde wereldoorlog dreigt. Sommigen voelen zich overgeleverd aan onbetrouwbare politieke krachten terwijl anderen massa's danig willen organiseren dat zij almacht voortbrengen. De beschaving lijkt teneinde en Arendt zegt dat zij schrijft zowel vanuit roekeloos optimisme als vanuit roekeloze wanhoop. “Het probleem is dat goed en kwaad in onze tijd zo akelig verweven zijn.” Een nieuw fundament is nodig, een nieuwe wet die voor de ganse mensheid geldt. (4)
    In haar woord vooraf bij het derde deel over totalitarisme waarvan wij de Nederlandse vertaling lezen, vraagt Hannah Arendt zich af met betrekking tot de tragedie van het nazisme en het stalinisme: “wat is er gebeurd? Waarom is het gebeurd? En hoe heeft het kunnen gebeuren?” (5) Maar de oorlog betekende zeker niet het einde van het totalitarisme.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 28 mei 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 21-23. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Totalitarisme, p. 23.
    (3) Totalitarisme, p. 23-29.
    (4) Totalitarisme, p. 39-42.
    (5) Totalitarisme, p. 44.

    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 3: “Gewone mensen weten niet dat alles mogelijk is”
    Na de oorlog is het totalitarisme geenszins weg, zo schrijft Arendt (in haar woord vooraf bij het derde deel van de heruitgave van haar werk in 1966): kijk maar naar het bolsjevisme in Rusland en naar de miljoenen doden (in 1949 was dat 3 percent van de bevolking) in het China van Mao: de hersenspoelingen “produceerden (echter) niets anders dan een gigantische hypocrisie.” (1) Het communisme is totalitaristisch vanwege zijn mondiale aspiraties maar ook het anticommunisme wil de hele wereld veroveren. “De totalitaire regering verschilt van de dictatuur en de tirannie (…); de totale heerschappij is de enige regeringsvorm waarmee niet te leven valt.” (2) Arendt vertelt dat zij in haar uitgebreide bibliografie opzettelijk de talrijke memoires heeft weggelaten: zij zijn meestal oneerlijk en “vertonen een werkelijk verbijsterend gebrek aan inzicht in wat zich feitelijk heeft voorgedaan.” (3)
    De totalitaire terreur (massazuiveringen, deportatie, genocide) wordt ontketend “op het moment dat elke georganiseerde oppositie uitgedoofd is en de totalitaire heerser weet dat hij niets meer te vrezen heeft.” (4) Volgens Arendt wordt de weg naar het totalitarisme geëffend door de omvorming van klassen tot massa's en de uitschakeling van elke groepssolidariteit. (5) In het totalitair systeem worden feiten geminacht en aan de fictie aangepast. Hannah Arendt schrijft inzake het Rusland van Stalin: “alle feiten die niet overeenstemden, of dreigden niet overeen te stemmen, met de officiële fictie – gegevens over de oogstopbrengst, criminaliteit, echt gepleegde 'contrarevolutionaire daden', in tegenstelling tot de latere verzonnen samenzweringen – werden behandeld als niet-feiten (…) zodat elke regio en elk district van de Sovjet-Unie zijn officiële, fictieve statistieken kreeg op dezelfde manier als ze de niet minder fictieve normen van de vijfjarenplannen ontvingen.” (6)
    Het stalinistische regime was een personencultus, niet de partij doch de politie was er de uitvoerende macht van. Miljoenen volkomen onschuldige en van hun onschuld bewuste mensen werden geliquideerd. De paranoïde Stalin wordt geciteerd: “De onvervreemdbare eigenschap van elke bolsjevist (…) moet het vermogen zijn om een vijand van de partij te herkennen, hoe goed die zich ook vermomd heeft.” (7) Stalin eiste valse getuigenissen van zijn elite, zoals Hitler van hen massamoord eiste. De terreur werd beschouwd als een prijs die men moest bereid zijn te betalen voor de economische vooruitgang maar ze leidde tot het tegendeel: hongersnood, chaos en ontvolking, crisis en vernietiging van alle know-how. Het 'bestuur' was in handen van analfabeten. (8) Na Stalin herhaalde zich het totalitarisme onder Chroesjtsjov, te beginnen met zijn machtsgreep in 1957.
    Opstanden tegen totalitaire regimes worden telkens bloedig neergeslagen. De vrijheid wordt beperkt inzake politieke vereniging maar ook inzake mening en publieke meningsuiting. “Toen Stalin stierf waren de laden van de schrijvers en de artiesten leeg.” (9) In een totalitair regime krijgen beschuldigden geen proces, zij worden tot bekentenissen gedwongen, kunnen niet rekenen op steun van buiten en kunnen niet onschuldig pleiten: zij verdwijnen gewoon in de vergeetput. Met zijn wet van 1957 'tegen sociale parasieten', probeerde Chroesjtsjov de massadeportaties en de slavernij her in te voeren – vergeefs maar het toont aan dat een terugval in totalitarisme altijd op de loer ligt. De satellietstaten kregen na de oorlog alras een eenpartijdictatuur na de opruiming van de door Moskou gewantrouwde politici; in de Baltische staten volgden deportaties; in Oost-Duitsland werd de Berlijnse Muur gebouwd; Stalin herbegon met zijn grote zuiveringsacties. Aan de joden werd een mondiale samenzwering ten laste gelegd zoals met het frauduleuze document over de zogenaamde 'Wijzen van Zion' en het stalinisme kreeg nazistische trekken. Het begin van het eigenlijke boek werd opgeluisterd met een uitspraak van de Franse schrijver David Rousset die Buchenwald overleefde: “Gewone mensen weten niet dat alles mogelijk is.” (10)
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 30 mei 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 48. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Totalitarisme, p. 49.
    (3) Totalitarisme, p. 50.
    (4) Totalitarisme, p. 52.
    (5) Totalitarisme, p. 53.
    (6) Totalitarisme, p. 54.
    (7) Totalitarisme, pp. 54-55.
    (8) Totalitarisme, p. 55.
    (9) Totalitarisme, p. 58.
    (10) Totalitarisme, p. 68.

    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 4: De morbide aantrekkingskracht van het kwaad
    Een totalitaire leider heeft zijn macht te danken aan de massa bij wie hij populair is en die zijn bevelen uitvoert en zo werd Hitler legaal verkozen door meerderheid van stemmen. Die populariteit is te danken aan “een mengeling van oprechtheid en leugenachtigheid” en onthutsend is het volgende feit: “totalitaire leiders in spe starten hun carrière gewoonlijk door te bluffen over hun voorbije misdaden en door hun toekomstige misdaden met precisie aan te kondigen. De nazi's 'waren ervan overtuigd dat het kwaad in onze tijd een morbide aantrekkingskracht bezit'; de stellige verzekering van de bolsjevisten in en buiten Rusland dat ze de gewone morele normen niet erkennen, is een van de steunpilaren van de communistische propaganda geworden; wandaden en algemene minachting voor morele normen bewijzen hun waarde in de propaganda (…) - vermoedelijk de machtigste psychologische factor in de politiek.” (1) Het gepeupel begroet gewelddaden omdat ze die 'erg slim' vinden. En aanhangers van totalitaire regimes zijn verontrustend onzelfzuchtig: zij zijn bereid om mee te werken aan de eigen vervolging op voorwaarde dat niet geraakt wordt aan hun status als lid van de beweging en dit is geen idealisme maar fanatisme. (2)
    De Europese dictaturen van na WOII zijn in feite mislukte totalitaire regimes. Het totalitarisme moet het hebben van massa's, niet van klassen. Totalitaire regimes hebben grote mensenmassa's nodig voor de uitroeiingskampen, “materiaal om de machtsaccumulerende en mensenvernietigende machinerie van de totale overheersing te voeden.” (3) De waarde van een menselijk leven wordt er geminacht. “De term massa is alleen van toepassing waar we te maken hebben met mensen die, hetzij omwille van hun pure aantal, hetzij omwille van hun onverschilligheid (…) niet geïntegreerd kunnen worden in om het even welke organisatie met een gemeenschappelijk belang (...)” (4)
    Desinteresse in de politiek ontstond toen het klassensysteem instortte: dan stortte het partijsysteem eveneens in vanwege het feit dat specifieke belangen niet langer verdedigd werden. “De afbraak van de beschermende muren tussen de klassen transformeerde de achter alle partijen sluimerende meerderheden tot één grote, niet-georganiseerde, structuurloze massa van woedende individuen, die niets met elkaar gemeen hadden, behalve dan hun vage aanvoelen dat de hoop van partijleden vergeefs was, dat bijgevolg de meest gerespecteerde leden van de gemeenschap gekken waren, en dat alle gevestigde machten niet zozeer slecht, maar wel zonder uitzondering dom en frauduleus waren.” (5) De klassenmens werd vervangen door de massamens: een egocentrisch verbitterd individu zonder gemeenschappelijk belang, abstract en uniform, egocentrisch maar tevens zonder drang tot zelfbehoud, zonder interesse in het eigen welzijn. “De gigantische opeenhoping van individuen produceerde een mentaliteit zoals die van Cécil Rhodes een goede veertig jaar eerder, waarbij men denkt in continenten en voelt in eeuwen.” (6)
    Sinds de negentiende eeuw hadden intellectuelen de opkomst van de massamens voorspeld samen met de verwantschap tussen democratie en dictatuur, gepeupel en tirannen. Maar toen deze voorspellingen uitkwamen, “verloren ze veel van hun betekenis, zodra zulke onverwachte en niet-voorspelde fenomenen opdoken als het radicale verlies van het eigenbelang, de cynische of verveelde onverschilligheid tegenover de dood of andere persoonlijke catastrofes, de hartstochtelijke neiging om de meest abstracte noties tot leefregel te maken en de algemeen verbreide minachting voor de meest vanzelfsprekende regels van het gezond verstand.” (7) Massageest zou hand in hand gaan met individualisering: “Sociale atomisering en extreme individualisering gingen aan de massabewegingen vooraf.” (8) “(...) massa's ontstonden uit de brokstukken van een uiterst geatomiseerde samenleving met een competitieve structuur en bijhorende individuele verlatenheid, die alleen een tegengewicht vond in het lidmaatschap van een klasse. Het hoofdkenmerk van de massamens is (…) zijn isolement en het gebrek aan normale sociale relaties.” (9) “Het is dus niet verwonderlijk dat [de massa's] hun toevlucht zochten in een bijzonder gewelddadig nationalisme; om puur demagogische redenen hebben de leiders van de massa hieraan toegegeven, tegen hun eigen instinct en bedoelingen in.” (10)

    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 3 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, pp. 70-71 Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Totalitarisme, pp. 71-72.
    (3) Totalitarisme, pp. 73-74.
    (4) Totalitarisme, pp. 74-75.
    (5) Totalitarisme, pp. 79-80.
    (6) Totalitarisme, p. 81.
    (7) Totalitarisme, p. 82.
    (8) Totalitarisme, p. 83.
    (9) Ib.
    (10) Ib.

    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 5: Blinde trouw vereist een geloof zonder inhoud
    Om een amorfe massa te bekomen moeten de mensen eerst geatomiseerd en geïndividualiseerd worden en daartoe moeten eerst de klassen opgeruimd worden: de boeren, de arbeiders, de administratie en de hoogste politieambtenaren: allemaal samen vormden zij onder Stalin “de reusachtige menigte van Russische dwangarbeiders.” (1) Terwijl dictators alleen hun vijanden liquideren, ruimen totalitaire regimes ook de niet-vijandig gezinden op. Onder Stalin bracht dit hongersnood in 1933 en de instorting van de economie en de knowhow. Atomisering werd bereikt door het creëren van achterdocht onder de bevolking waarbij verraad werd verheven tot de hoogste verdienste. (2) Vandaar: “Totalitaire bewegingen zijn massaorganisaties van geatomiseerde, geïsoleerde individuen.” (3) Vanuit hun ideologie die de ganse wereld wil veroveren, eisen ze van hun leden een onbeperkte loyauteit en daarom ook zorgen zij ervoor dat hun leden geïsoleerd zijn zodat zij hun betekenis uitsluitend ontlenen aan hun lidmaatschap van de (totalitaire) beweging of partij. (4) Bovendien: “Totale loyauteit is alleen mogelijk wanneer trouw geheel ontdaan wordt van elke concrete inhoud” (5) en zo weigerde Hitler over het partijprogramma te praten en voelde Stalin het socialistische programma aan als een blok aan het been; Mussolini beschouwde ze als vodjes papier. Het ging nog slechts om pure machtswellust. “De meest perfecte kennis van het marxisme en het leninisme bood geen enkele houvast voor de politieke gedragslijn; integendeel, men kon de partijlijn alleen volgen door elke ochtend te herhalen wat Stalin de vorige avond bekend had gemaakt. Dit resulteerde als vanzelf in de onwankelbare gehoorzaamheid van mensen die nooit twijfelen en die zich nooit afvragen wat ze aan het doen zijn (…).” (6) “Totalitarisme stelt zich nooit tevreden met een heerschappij door externe middelen”, middels een dwangapparaat wil het mensen “van binnen uit overheersen en terroriseren.” (7) Maar de machthebber is een vervangbare functionaris, afhankelijk van de massa die hij belichaamt en leidt. Arendt citeert Hitler: “'Al wat jullie zijn, zijn jullie door mij; al wat ik ben, ben ik alleen door jullie.'” (8)
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 5 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 88. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Totalitarisme, pp. 90-91.
    (3) Totalitarisme, p. 91.
    (4) Totalitarisme, pp. 91-92.
    (5) Totalitarisme, p. 92.
    (6) Totalitarisme, p. 93.
    (7) Ib.
    (8) Ib.

    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 6: De fabricatie van mensen die ernaar verlangen nummers te zijn
    Verontrustend is, aldus Hannah Arendt, dat totalitaire regimes niet alleen het gepeupel aantrekken maar ook de elite want ook de elite is tuk op de massa's die de totalitaire regimes voortbrengen. De oorlog werd overigens verwelkomd als een grote zuivering, men walgde van de algemene hypocrisie, men was bereid offers te brengen, men verlangde naar een edele zaak om voor te sterven. “Niets ontziende destructie, chaos en ondergang verkregen de waardigheid van verheven waarden.” (1) “De overlevenden van de loopgraven waren geen pacifisten.” (2) “Deze generatie herinnerde zich de oorlog als het grote voorspel op de instorting van de klassen en hun omvorming tot massa's. (…) het symbool voor de dood, de 'grote gelijkmaker' en daarom de ware vader van een nieuwe wereldorde.” (3) Men verlangde ernaar een nummer te zijn, een anoniem radertje, liever dan een hypocriet type. “De oorlog was ervaren als de 'machtigste massa-actie ooit', die alle individuele verschillen uitwiste.” (4) Het lotgenootschap was belangrijker dan de natie en wreedheid werd de hoofddeugd “omdat wreedheid in tegenspraak is met de humanitaire en liberale hypocrisie van de samenleving.” (5) “Deze generatie [was] diep gekwetst door de hypocrisie (…). Er was geen uitweg (…) uit de makheid, de frustratie en de wrok, opgesmukt door een valse cultuur en geleerde praat: deze combinatie deed hen steeds meer walgen (…).” (6) Vandaar de hang naar geweld in de pre-totalitaire atmosfeer. “Deze mensen voelden zich aangetrokken tot het uitgesproken activisme van de totalitaire bewegingen (…)”. (7) Het kwam er op aan actie te ondernemen en men was bereid daarvoor te betalen met zijn leven. De elite geloofde dat de geschiedenis hoe dan ook een vervalsing was. “(...) de verschrikkelijke demonische fascinatie (…) die uitging van de mogelijkheid dat gigantische leugens en monsterlijke onwaarheden uiteindelijk tot onbetwistbare feiten kunnen worden omgetoverd, (…) dat het verschil tussen waarheid en onwaarheid wel eens zijn objectiviteit zou kunnen verliezen, om te ontaarden tot een pure kwestie van macht en slimheid, pressie en eindeloze herhaling.” (8) Hitler en Stalin konden “de massa's organiseren tot een collectieve eenheid die hun leugens met luister omgaf.” (9)
    Met de slotzin van Arendts eerste hoofdstuk verklaart zij waarom het totalitarisme alle intellect verbant: “Het feit dat de nieuwe massaleiders consistent elke vorm van hogere intellectuele activiteit vervolgden, ontspringt niet alleen aan hun natuurlijke wrok jegens alles wat ze niet kunnen begrijpen. Totale overheersing kan het vrije initiatief - in welk domein van het leven ook - volstrekt niet dulden, geen enkele activiteit die niet helemaal voorspelbaar is. Het totalitarisme aan de macht vervangt onveranderlijk alle talenten van eerste rang, ongeacht hun sympathieën, door charlatans en gekken, wier gebrek aan intelligentie en creativiteit nog altijd de beste waarborg is voor hun loyauteit.” (10)

    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 7 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 98. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Ib.
    (3) Totalitarisme, p. 99.
    (4) Ib.
    (5) Totalitarisme, p. 101.
    (6) Ib.
    (7) Ib.
    (8) Totalitarisme, p. 105.
    (9) Ib.
    (10) Totalitarisme, p. 113.


    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 7: De griezelige rust van een volkomen imaginaire wereld
    De massa wordt gewonnen door propaganda én terreur en zo stelde Stalin zich niet tevreden met het herschrijven van de geschiedenis en met het vernietigen van de oude boeken: hij roeide ook hun auteurs en hun lezers uit. (1) Propaganda is deel van psychologische oorlogsvoering maar zij wordt overbodig waar een totaal onderworpen bevolking geterroriseerd wordt zoals in de concentratiekampen. Het maakte indruk op het volk dat de nazi's politieke moorden openlijk toegaven “omdat ze [zoals de Amerikaanse gangsterorganisaties] geen ijdele praat verkochten, zoals de andere partijen.” (2) Daarnaast zijn er ook de versluierde bedreigingen tegen wie de totalitaire leer niet ernstig nemen.
    In haar reclame zwaait het totalitarisme met 'wetenschappelijkheid' en Stalin bezweert: “Hoe meer inzicht we hebben in het dialectisch materialisme, hoe groter ons succes zal zijn.” (3) Anders dan alle andere regimes wil het totalitarisme de natuur zelf van de mens omvormen. (4) Welvaart, belang en zelfbehoud laten het totalitaire systeem volslagen onverschillig en zo bijvoorbeeld was het helemaal niet om economische redenen dat Hitler de geesteszieken uitmoordde. “Het fanatisme bij leden van totalitaire bewegingen is van een totaal andere orde (…); het wordt voortgebracht door het gebrek aan eigenbelang bij de massa's, die daarom bereid zijn zichzelf op te offeren. De nazi's hebben bewezen dat men een heel volk in een oorlog kan storten met de slogan 'want anders gaan we ten onder.' (...)” (5) en op het einde van de oorlog troostten de nazi's de bevolking dat de Führer “'in zijn wijsheid voor het Duitse volk in geval van een nederlaag een gemakkelijke dood voorzien had, met name vergassing.'” (6) Een leider van de massa's dient onfeilbaar te zijn en de toekomst te kunnen voorspellen: als Hitler de joden uitroeit, is dat dan slechts de uitkomst van een voorspelling (in casu gedaan in zijn toespraak d.d. Januari 1939) (7) en als Stalin de afvalligen uitmoordt, heeft hij voorspeld dat het ging om vertegenwoordigers van 'uitstervende klassen'. (8) “Pas nadat ze de macht gegrepen hebben, zijn massaleiders in staat om de werkelijkheid aan hun leugens aan te passen; voordien leggen ze in hun propaganda al een extreme minachting voor de feiten als zodanig aan de dag, want in hun opvatting hangen feiten volledig af van de macht van diegene die de feiten kan fabriceren. (…) Met andere woorden (…) verraadt deze methode van onfeilbare voorspelling het ultieme doel - wereldverovering -, aangezien de totalitaire heersen zijn leugens slechts kan verwezenlijken en zijn voorspellingen slechts kan doen uitkomen wanneer hij de hele wereld onder controle heeft.” (9) Geheimzinnigheid, complotten, bijgeloof, legenden (over vrijmetselaars, jezuïeten, joden), wereldsamenzweringen (van bijvoorbeeld de zgn. 'driehonderd falilies'), Geheime Diensten: de massa's nemen deze ficties voor werkelijkheid terwijl ze hun eigen oren en ogen wantrouwen. “Massa's worden niet overtuigd door feiten, zelfs niet door verzonnen feiten, maar uitsluitend door de consistentie van het systeem waarvan ze deel menen uit te maken.” (10) “Wat de massa's weigeren te erkennen, is de toevalligheid die de werkelijkheid doordringt. Ze zijn vatbaar voor ideologieën, omdat ideologieën feiten uitleggen als loutere illustraties van wetten en omdat ze elke samenloop van omstandigheden elimineren, dankzij het verzinsel van een alomvattende almacht, die geacht wordt de oorsprong te zijn van elke gebeurtenis. Om te kunnen gedijen, moet de totalitaire propaganda ontsnappen uit de werkelijkheid en haar toevlucht nemen tot fictie, het toeval vervangen door consistentie.” (11) Het geloof vervangt het gezond verstand. De onthutsend grote impact van de propaganda op de geïsoleerde massamens bewezen de bolsjewisten: “De geheime politie in de Sovjet Unie, die erop uit is haar slachtoffers te overtuigen van hun schuld aan misdaden die ze nooit gepleegd hebben, en die ze in veel gevallen onmogelijk kunnen hebben gepleegd, isoleert en vernietigt volledig alle werkelijke factoren, zodat de eigenlijke logica, de eigenlijke consistentie van het 'verhaal', dat in de klaargestoomde bekentenis vervat ligt, verpletterd wordt. In een situatie waarin de scheidingslijn tussen fictie en werkelijkheid uitgewist wordt door de monsterachtigheid en de innerlijke consistentie van de beschuldiging, is niet alleen een sterk karakter vereist om te weerstaan aan de voortdurende bedreigingen, maar ook een groot vertrouwen in medemensen - kennissen, vrienden, buren, die 'het verhaal' nooit zullen geloven - zodat men niet zwicht voor de puur abstracte mogelijkheid van schuld. Zeker, dit toppunt van een kunstmatig gefabriceerde waanzin kan alleen in een totalitaire wereld bereikt worden.” (12) Het volk belandt aldus in “de griezelige rust van een volkomen imaginaire wereld.” (13)
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 9 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 128. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Totalitarisme, p. 131.
    (3) Totalitarisme, p. 133.
    (4) Totalitarisme, p. 134.
    (5) Totalitarisme, p. 135.
    (6) Totalitarisme, p. 136.
    (7) Ib.
    (8) Totalitarisme, p. 137.
    (9) Totalitarisme, pp. 137-138.
    (10) Totalitarisme, pp. 139-140.
    (11) Totalitarisme, p. 140.
    (12) Totalitarisme, pp. 141-142.
    (13) Totalitarisme, p. 142.

    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 8: Totalitaire propaganda en de beperkte houdbaarheid van leugens
    “Alleen terreur kan zich volledig op pure fictie verlaten” (1) en die m.b.t. de joodse samenzwering was de meest efficiënte van de nazipropaganda maar paradoxaal en vreemd genoeg nam Hitler voor zijn bestemming van het Duitse volk als wereldheerser een voorbeeld aan het verzinsel van de Protocollen van de wijzen van Zion (“die hij vanbuiten had geleerd” (2)): het uitverkoren volk der joden stond model voor het uitverkoren Germaanse ras. De NSDAP van Hitler verhief zich boven alle andere partijen (- zij pretendeerde, andermaal paradoxaal genoeg, zowel socialistisch als nationalistisch te zijn -) want totalitaire bewegingen (destijds zowel het nazisme als het bolsjewisme) gebruiken de staat slechts als instrument om hun doel te bereiken. Totalitaire leiders creëren trefzeker mét een fictieve vijand (de Protocollen, de trotskistische samenzwering...) een eigen aanhang; hun fictieve wereld wedijvert met de realiteit die lijdt aan een gebrek aan logica, samenhang en organisatie. (3) “(...) het punt was dat de nazi's handelden alsof de wereld door de joden gedomineerd werd en alsof ze zich moesten verdedigen door er hun eigen samenzwering tegenover te stellen.” (4) Onder de nazi's “zou de betwisting van de geldigheid van racisme en antisemitisme geleken hebben op een ontkenning van de wereld.” (5) Maar overtuigde nazi's bleken na de oorlog onvindbaar: de fictieve wereld is slechts houdbaar totdat de leugen aan het licht komt met het in elkaar storten van de totalitaire beweging en dan “keren de massa's terug naar hun oude status van geïsoleerde individuen (…), hun oude, wanhopige overbodigheid”. (6)
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 10 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 143. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Totalitarisme, p. 150.
    (3) Totalitarisme, pp. 151-152.
    (4) Totalitarisme, p. 152.
    (5) Totalitarisme, p. 153.
    (6) Totalitarisme, pp. 153-154.

    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 9: Totalitarisme, de verwisseling van fictie en werkelijkheid en het prijskaartje daarvan.
    De totalitaire organisatie moet propagandaleugens omzetten in functionerende werkelijkheid; ze moet “een samenleving opbouwen waarin de leden ageren en reageren in overeenstemming met de regels van een fictieve wereld.” (1) In het totalitaire regime is de wil van de leider wet in die zin dat allen functionarissen zijn die zijn wil blindelings uitvoeren terwijl hij het monopolie heeft op alle verantwoordelijkheid. [Men zou hier kunnen denken aan de organisatie van de katholieke kerk waarin eveneens alle priesters functionarissen zijn van hun geestelijke leider, Christus, of liever: van zijn plaatsvervanger op aarde, de paus, die nota bene over wereldlijke macht beschikt.]
    De leider van de totalitaire organisatie verbergt zich in de kern, omgeven door een kring van ingewijden met daarrond weer een kring van semi-ingewijden, die hem afschermen van de buitenwereld en die er ook een brug naartoe zijn. De leider schept voortdurend intriges, de kern hernieuwt zich onophoudelijk door de vorming van steeds radicalere eliteformaties. De totalitaire organisatie maakt ook duplicaten van politieke beroepsverenigingen: een vals leger, een duplicaat van het lerarenkorps, van de advocaten, de technici, de arbeiders, kortom: van alle niet-totalitaire beroepsverenigingen. Die duplicaten werken paraprofessioneel en ondermijnen van binnenuit de officiële organen die ze vernietigen om zo een perfecte schijnwereld te scheppen. [Men kan hier bijvoorbeeld denken aan de zogenaamde 'burgerwachten' waarvoor men nooit alert genoeg kan zijn]. Bij de nazi's “werden ze georganiseerd naar het model van gangsterbenden en ingezet voor georganiseerde moord.” (2)
    Zoals ook de leden van gangsterbenden, gehoorzamen de leden van totalitaire organisaties hun leider en niet de wet, omdat de (totalitaire) bende strenger optreedt dan de (staats)wet. “Het werkelijke mysterie van de totalitaire leider ligt in een organisatie, die het hem mogelijk maakt de totale verantwoordelijkheid voor alle misdaden, begaan door de eliteformaties van de beweging, op zich te nemen en tegelijk aanspraak te maken op de eerlijke, onschuldige eerbaarheid van de meest naïeve meeloper.” (3)
    Totalitaire systemen hebben dat gemeen met geheime genootschappen (waarvan zowel Hitler als Stalin ooit lid waren voordat ze in de politiek gingen) dat ze ingewijden strikt onderscheiden van outsiders tegen wie zij uiterst vijandig staan en dit volgens het ook in het christendom geldende, esoterische principe: 'Wie niet voor mij is, is tegen mij' en wie niet uitgesloten worden, zien aldus hun insluiting door de uitsluiting van anderen andermaal bevestigd. (4) Partijzuivering, rituelen, ceremonieën, idolatrie, symbolen en geheimen kenmerken zowel totalitaire systemen als geheime genootschappen. Arendt verklaart: “De gelijkenissen zijn tot op zekere hoogte het natuurlijke gevolg van de samenzweringsfictie van het totalitarisme: de totalitaire organisaties zijn vermoedelijk gesticht om geheime genootschappen te neutraliseren” (5), alleen opereren totalitarismen op klaarlichte dag.
    Een totalitaire organisatie wordt pas echt gevaarlijk als zij naar politiek leiderschap grijpt, zoals ook het leger gevaarlijk wordt als het aan het muiten slaat. Het slachtofferen van onschuldigen is een onderdeel van een voor de buitenwereld onbegrijpelijk ritueel, opgezet middels “processen, gebaseerd op absurde bekentenissen” (6) Maar totalitarismen bezitten bovenal “het onovertroffen vermogen om door consistente leugens een fictieve wereld op te richten en in stand te houden (…) [in een] eigenaardige mengeling van lichtgelovigheid en cynisme (…).” (7) “De massapropaganda ontdekte dat haar gehoor ten allen tijde bereid was het slechtste te geloven, ongeacht hoe absurd het was, en dat het er nauwelijks bezwaar tegen had om misleid te worden, aangezien het elke bewering toch als een leugen beschouwde.” (8) “In plaats van leiders afvallig te worden, zouden [de mensen] opwerpen dat ze de hele tijd al geweten hadden dat de bewering [waarvan de onwaarheid bewezen was] een leugen was, en zouden ze de leiders bewonderen voor hun superieure tactische schranderheid.” (9) “De leider stelt altijd de juiste daden, en aangezien deze daden gepland zijn met het oog op de komende eeuwen, is de ultieme test van wat hij doet onttrokken aan de ervaring van zijn tijdgenoten.” (10) Met andere woorden: beloften kunnen onmogelijk gelogenstraft worden op het ogenblik dat zij worden afgelegd. Hitlers eed van wettelijkheid was een cynisch bedrog waarom hij op de koop toe nog geëerd werd; zelfs de lichtgelovigheid van zijn sympathisanten was gespeeld. Worden totalitaristen betrapt op leugens waarvan ze eisen dat allen ze onvoorwaardelijk geloven, dan blijken ze daar volkomen immuun voor. (11) Arendt vertelt hoe totalitaristen “een algemene training [kregen] in opperste minachting voor elk feit en voor elke realiteit” (12) De meest gekoesterde deugd van de totalitaire elite is “trouw aan de leider, de talisman die de uiteindelijke overwinning van de leugen en de fictie op de waarheid en de werkelijkheid verzekert.” (13) Zo bijvoorbeeld werd het racisme door de nazi's in een wetenschappelijk kleedje gestoken maar “het was verzekerd, onafhankelijk van de wetenschappelijkheid van de propaganda (...).” (14)
    Het geloof van totalitaristen dat alles geoorloofd is, berust op de vaste overtuiging dat alles mogelijk is. De werkelijkheid is voor hen slechts een obstakel dat zij in staat zijn op te ruimen. Bovendien geloven ze dat uiteindelijk niet echt “maar zij gebruiken die fictie slechts als een organisatorische kunstgreep”. Ze zijn helemaal niet geïnteresseerd in de waarheid, alleen in hun eigen fictie, ook al weten ze dat die bedrog is. (16) De opruiming van het obstakel van de werkelijkheid voltrekt zich uiteraard middels moord en massamoord. Totalitaristen geloven de werkelijkheid te kunnen opruimen maar in feite ruimen zij de getuigen van de waarheid op.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 12 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 155. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Totalitarisme, p. 164.
    (3) Totalitarisme, p. 168.
    (4) Totalitarisme, pp. 168-170 en p. 174.
    (5) Totalitarisme, p. 170.
    (6) Totalitarisme, pp. 174-175.
    (7) Totalitarisme, p. 175.
    (8) Totalitarisme, p. 176.
    (9) Ib.
    (10) Totalitarisme, p. 177.
    (11) Totalitarisme, p. 178-179. Men zou hier kunnen denken aan wat Michel Foucault schrijft over de manier waarop macht zich doet gelden. In twee woorden: macht manifesteert zich waar men een ander kan doen belijden dat hij de aperte leugens die men hem vertelt, gelooft.
    (12) Totalitarisme, p. 180.
    (13) Ib.
    (14) Totalitarisme, p. 181.
    (15) In feite ruimen zij de getuigen van de waarheid op.
    (16) Totalitarisme, pp. 182-184. Men zou hier ook kunnen denken aan wat Dostojevski schrijft over de bekentenis van de kerkleiders in zijn raamvertelling over de grootinquisiteur van Sevilla in De gebroeders Karamazov.

    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 10: De totalitaire staat
    Wanneer een totalitaire beweging aan de macht komt, wordt zij uiteraard geconfronteerd met de werkelijkheid die helemaal niet overeenstemt met de fictie welke zij aan de massa wil opdringen en het kost haar dan heel wat inspanningen om de belijdenis van haar leugens te blijven afdwingen. Zoals gezegd bestaat het prijskaartje voor het ophouden van de schijnwereld in de liquidatie van wie die leugens verwerpen en deze getuigen van de waarheid zijn dan de tegenstanders van het regime, de zogenaamde dissidenten. (1) Grote zuiveringen en liquidaties worden dan uiteraard onvermijdelijk.
    Opzettelijk worden vormloosheid en verwarring geschapen met een vermenigvuldiging van diensten en divisies en met een onoverzichtelijk ingewikkelde bureaucratie teneinde in de totalitaire dictatuur te allen tijde willekeur mogelijk te maken. Het centrum van de macht verplaatst zich voortdurend, het wordt ongrijpbaar en het verbergt zich, gehoorzamend aan de regel: “(...) hoe zichtbaarder de regeringsinstanties, hoe minder macht ze dragen, en hoe minder van het bestaan van een institutie bekend is, hoe machtiger ze uiteindelijk zal blijken te zijn. (…) De werkelijke macht begint waar de geheimhouding begint.” (2)
    Een totalitaire regering is geen heerschappij van een kliek: de atomisering van de individuen treft evenzeer de elite als de massa en zo werd “monsterachtige trouweloosheid door getuigen in haast identieke termen de meest opvallende karaktertrek van Hitler en Stalin genoemd.” (3)
    Bij het uitbreken van de oorlog begon de radicalisering en werden soldaten verplicht tot deelname aan massamoorden en deportaties zoals “de uitroeiing van het Poolse en Oekraïense volk, de uitroeiing van honderdzeventig miljoen Russen (zoals in één plan vermeld), van de intelligentsia van West-Europa, zoals het Nederlandse volk en de volken van de Elzas en Lotharingen, evenals van al die Duitsers die gediskwalificeerd zouden worden door de prospectieve rijksgezondheidsverklaring of door de geplande 'wet op de gemeenschapsvreemden' (...)” bij de nazi's en bij de bolsjevisten het vijfjarenplan van 1929 “waarin alle logische regels en economische principes op hun kop werden gezet.” (4)
    Totalitaire heersers zagen zichzelf niet als leiders van een volk (zoals ze dat aan het volk voorlogen) maar zij ambieerden een “internationale beweging, op weg naar de verovering van de wereld.” (5) en wel onder de heerschappij van een toekomstige elite, een meesterras dat, naar de woorden van Himmler en Hitler, “in elk geval nog eeuwen verwijderd was” (6).
    “Het systematisch beliegen van de hele wereld is alleen ongestraft vol te houden onder de voorwaarde van een totalitaire heerschappij, waarin het fictieve karakter van de alledaagse werkelijkheid de propaganda grotendeels overbodig maakt. (…) Zolang echter de mogelijkheid aanwezig is om Joden uit te roeien als wandluizen, met name door gifgas, is het niet langer noodzakelijk te propageren dat Joden wandluizen zijn.” (7) De paradox ontstaat “dat de 'geheime samenleving bij klaarlichte dag' qua karakter en methodes pas echt op een samenzwering gaat lijken vanaf het moment waarop ze beschouwd wordt als een volwaardig lid van de beschaafde vereniging der naties.” (8) “Hoe openlijker de macht van het totalitarisme, des te geheimer zijn ware doeleinden.” (9)
    Omdat totalitaire regimes tot doel hebben de ganse aardbol te veroveren, zien zij geen enkel land als buitenland: “elk land zien ze als hun potentieel territorium.” (10) “Elke uiting of daad tegen het Derde Rijk werd bestraft als hoogverraad.” (11) “Als de totalitaire veroveraar zich overal gedraagt alsof hij thuis was, dan moet hij tegenover zijn eigen volk evenzeer optreden als een vreemde veroveraar.” (12) En zo werd “de uitroeiingspolitiek [van de nazi's] uitgebreid tot de rangen van 'radicaal niet levensvatbare' Duitsers.” (13) Ook de Sovjet-Unie gedroeg zich agressief tegen het eigen volk.
    Eerder dan machtswellust en nationalisme, vertonen totalitaire regimes een verontrustend idealisme en het onwankelbaar geloof in een fictieve wereld. Stalin geloofde dat de politie het kostbaarste was van zijn rijk en Hitler zag het grootse van zijn beweging in de uniformiteit van de massa, in het feit “dat zelfs hun gelaatsuitdrukking haast identiek is.” (14) “Welke band macht in de geest van de westerse mens ook mag gehad hebben met aardse bezittingen, welvaart, schatten en rijkdommen, deze band is opgelost tot een soort van gedematerialiseerd mechanisme, waarvan elke beweging macht genereert, juist zoals wrijving of galvanische stromen elektriciteit genereren.” (15) “Een totalitaire staat wordt gekenmerkt door structuurloosheid, door verwaarlozing van materiële belangen, door emancipatie ten overstaan van het winstmotief en door niet-utilitaire houdingen in het algemeen” (16), waardoor ze onvoorspelbaar wordt.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 14 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Vandaag weten we dat dissidenten of mensen die niet langer bereid zijn om de leugens en de misdaden van het (totalitaire) regime te beamen en die zich (geweldloos) verzetten, hetzij als criminelen, hetzij als krankzinnigen werden weggezet, als ze niet al massaal werden vermoord, zowel in de voormalige Sovjet-Unie (denk aan het Serbski-instituut in Moskou waar dissidenten gediagnostiseerd als schizofrenen werden ondergebracht) als in Nazi-Duitsland. En dat is vandaag niet anders, ook in tal van regimes die terwijl zij aan de macht zijn uiteraard doorgaan voor normale democratieën.
    (2) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 218. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (3) Totalitarisme, p. 223.
    (4) Totalitarisme, p. 227.
    (5) Ib.
    (6) Totalitarisme, pp. 227-228.
    (7) Totalitarisme, pp. 229-230.
    (8) Totalitarisme, p. 230.
    (9) Ib.
    (10) Totalitarisme, p. 231.
    (11) Totalitarisme, p. 232.
    (12) Totalitarisme, p. 233.
    (13) Ib.
    (14) Totalitarisme, p. 235.
    (15) Ib.
    (16) Totalitarisme, p. 236.

    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 11: De geheime politie en facebook, experimenten en liquidaties
    Komt de totalitaire beweging aan de macht, dan bemannen haar handlangers de regering zodat de totalitaristen in feite de staat gebruiken als niet-totalitaire façade waarachter zijzelf geheel verborgen totalitair regeren. Daarbij moeten zij hun fictie kunnen blijven beschermen tegen de feiten en voor de buitenwereld een schijn van normaliteit kunnen ophouden: “Boven de staat en achter de façades van de ogenschijnlijke macht, in een doolhof van menigvuldige diensten, aan de basis van alle gezagsverschuivingen en temidden van een chaos van inefficiëntie, ligt de machtskern van het land: de superefficiënte en supercompetente diensten van de geheime politie [GP].” (1)
    Op de keper beschouwd wordt het leger in een totalitaire staat contradictorisch omdat het zich richt tegen buitenlandse vijanden die er in feite niet zijn omdat het totalitarisme internationalistisch is en daarom wordt het beter vervangen door internationale filialen van de GP die het buitenland eigenlijk inpalmen. In de beginfase worden wie weerstand bieden geliquideerd en pas nadat de uitroeiing van vijanden een feit is, komen de terreur en de totale overheersing. “Praktisch gesproken gaat de totalitaire heerser te werk als een man die hardnekkig iemand anders beledigt, tot iedereen weet dat de laatste zijn vijand is, zodat hij met een zekere geloofwaardigheid zijn gang kan gaan en hem kan doden uit zelfverdediging. Dit is bepaald grof, maar het werkt - zoals iedereen weet die ooit heeft gadegeslagen hoe succesvolle carrièrejagers mededingers elimineren.” (2)
    Totalitaristen spreken ook over 'objectieve vijanden' die ideologisch gedefinieerd worden. De GP, gedefinieerd als 'een staat in de staat', ontleent haar macht aan de geheime informatie waarover zij beschikt en zij is onderworpen aan de wil van de leider, die de te liquideren vijanden aanduidt en die de GP [“bemand door agenten die elkaar niet kennen” (3)] daarom als enige vertrouwt. De GP wordt verdubbeld omwille van de flexibiliteit: “dit maakt wijzigingen op het laatste nippertje mogelijk, zodat één afdeling de voorbereidingen treft om de fabrieksdirecteur de Orde van Lenin uit te reiken, terwijl een andere schikkingen treft voor zijn arrestatie.” (4) De GP voert geheel blindelings haar opdrachten uit; blindelings, want “de voor het totalitarisme centrale veronderstelling dat alles mogelijk is, leidt (…) tot de absurde en vreselijke consequentie dat elke misdaad die de heersers kunnen bedenken, bestraft moet worden, ongeacht of die misdaad al dan niet gepleegd werd.” (5)
    “Onder totalitaire regimes wordt provocatie - vroeger alleen de specialiteit van de geheime politie - een methode om met zijn buurman om te gaan, en iedereen wordt er, gewild of ongewild, toe gedwongen deze methode te gebruiken. Iedereen is in zekere zin de agent provocateur van ieder ander (…).” (6) “In een systeem van alomtegenwoordige spionage, waar iedereen politieagent kan zijn en elk individu zich constant geobserveerd voelt - in omstandigheden bovendien waar carrières uiterst onzeker zijn en waar het dagelijkse kost is dat iemands ster op de meest spectaculaire wijze rijst, om morgen alweer te vallen -, wordt elk woord dubbelzinnig en vatbaar voor retrospectieve 'interpretatie'.” (7)
    Carrières en massale tewerkstelling zijn te danken aan navenante zuiveringen: Stalin gaf trots werk aan een half miljoen bolsjevisten na de reusachtige zuivering van 1939 en ook in Duitsland zorgde de massale opruiming van de joden voor nieuwe banen. En dat de tewerkgestelden aldus aan deze misdaden medeplichtig werden, garandeerde hun loyauteit jegens het regime. (8)
    Het totalitarisme creëerde ook de psychologie van de dubbelagent, “bereid de prijs van een kort leven te betalen voor het opwindende bestaan van enkele jaren aan de top”, (9) wat ook de levensfilosofie werd voor het hele volk. 'Objectieve vijanden' zoals Joden en Polen werd lukrake slachtoffers, hetzij als beschuldigden, hetzij als niet-levensvatbaar verklaarden en 'ongewensten' (zoals geesteszieken): de quota moesten nu eenmaal worden volgemaakt. (10) De moeilijkste taak van de GP bestaat erin de sporen te laten verdwijnen van de door hen geliquideerden.
    De Ochrana vond een klasseersysteem uit met de namen van principieel alle burgers waarbij middels speciale tekens hun onderlinge relaties aanschouwelijk werden: vriendschapsrelaties, vijanden, kennissen, enzovoort. [En ziedaar de voorloper van 'facebook', dat op dat vlak vandaag aan zijn beheerders uiteraard quasi eindeloze mogelijkheden biedt. Arendt zegt erover dat als zo'n perfecte kaart ooit bestond, ze het “wellicht mogelijk zou maken om mensen zonder enig spoor uit te wissen, alsof ze helemaal niet hadden bestaan.” (11)
    Dat laatste is dan ook de grootste zorg van de GP nadat ze hun slachtoffers hebben laten verdwijnen. “Het enige strikt bewaarde geheim in een totalitair land (…) betreft de operaties van de politie en de omstandigheden in de concentratiekampen.” (12) De grootste misdaad bestaat erin over die geheimen te spreken. Edoch, “aangezien een mens voor zijn kennis afhankelijk is van de bevestiging en het begrip van zijn medemensen, verliest deze algemeen gedeelde, maar individueel bewaarde, deze nooit besproken informatie haar werkelijkheidskarakter, en wordt ze een pure nachtmerrie. Alleen zij die in het bezit zijn van [die] strikt geheime kennis (…) zijn in staat met elkaar te communiceren over wat in feite de werkelijkheid van allen uitmaakt. Dat is hun geheim, en om dit geheim te bewaren vormen ze een geheime organisatie (...)” (13) Het geheime genootschap wordt opgericht “met de bedoeling om het onfatsoenlijke experimentele onderzoek naar de grenzen van het mogelijke te kunnen uitvoeren.” (14) Arendt besluit dit hoofdstuk als volgt: “(...) het is haast onmogelijk om te weten hoeveel van deze mensen, wanneer ze verder blootgesteld worden aan (…) werkloosheid, blij zullen berusten in een 'bevolkingsbeleid' dat bestaat in een regelmatige eliminatie van het surplus aan mensen, en hoeveel onder hen, wanneer ze hun groeiend onvermogen ervaren om de lasten van het moderne leven te dragen, zich blij zullen conformeren aan een systeem dat, samen met hun spontaniteit, hun verantwoordelijkheid elimineert. Met andere woorden (…) weten we niet hoe goed (…) het geheim van deze GP tegemoet komt aan de geheime verlangens en de geheime medeplichtigheden van de massa's in onze tijd.” (15)

    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 16 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 238. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Totalitarisme, p. 243.
    (3) Totalitarisme, p. 245.
    (4) Ib.
    (5) Totalitarisme, p. 247.
    (6) Totalitarisme, pp. 250-251.
    (7) Totalitarisme, p. 251.
    (8) Totalitarisme, pp. 252-253.
    (9) Totalitarisme, p. 253.
    (10) Totalitarisme, pp. 253-254.
    (11) Totalitarisme, pp. 255-256.
    (12) Totalitarisme, p. 258.
    (13) Ib.
    (14) Totalitarisme, p. 259.
    (15) Totalitarisme, p. 261.


    Hannah Arendt over Totalitarisme
    Aflevering 12: Totale overheersing
    “De concentratie- en uitroeiingskampen van de totalitaire regimes doen dienst als de laboratoria, waarin het fundamentele geloof van het totalitarisme dat alles mogelijk is, geverifieerd wordt.” (1) Het gaat erom “iets te produceren dat niet bestaat”, (2) met name een mensensoort die gelijkt op andere diersoorten en die, als hij al niet uitgeroeid wordt, middels indoctrinatie en terreur ontdaan is van elke spontaniteit: de menselijke persoonlijkheid moet omgevormd worden tot een louter ding, volledig geconditioneerd zoals de hond van Pavlov, een geperverteerd dier. (3) “(...) hoe onwaarschijnlijk het immers ook moge klinken, deze kampen zijn de ware en centrale institutie van de totalitaire organisatorische macht.” (4) De verslagen erover gaan het menselijk verstand en de ervaring te boven. “(...) iedereen die [erover] spreekt of schrijft, wordt nog altijd als verdacht beschouwd (…) en vaak wordt hij zelf bestormd door twijfels over zijn eigen waarachtigheid, als had hij een nachtmerrie voor werkelijkheid gehouden.” (5) De nazi's wisten dat het raadzaam is om misdaden op een onwaarschijnlijk reusachtige schaal te plegen omdat hun ontkenningen dan makkelijker geloofd worden dan wat hun slachtoffers naar waarheid vertellen. “Hitler liet miljoenen kopieën van zijn boek circuleren, waarin hij stelde dat een leugen kolossaal dient te zijn, wil ze succesvol zijn.” (6)
    Vanaf een zeker punt wordt het middel doel en dient terreur niet langer als middel om mensen af te schrikken: de terreur tegen de ander houdt aan nadat die zich allang gewonnen gegeven heeft; overwonnenen worden afgeslacht; de kolonisering ging eeuwenlang gepaard met de uitroeiing van inheemsen. Het nihilistische principe van totalitaristen luidt dat alles geoorloofd is maar “het gezond verstand en 'normale mensen' weigeren te geloven dat alles mogelijk is.” (7) “Wat betekent het begrip moord nog, wanneer we geconfronteerd worden met de massaproductie van lijken? Wij proberen het gedrag van gevangenen in concentratiekampen en van ss'ers psychologisch te begrijpen, terwijl we ons eigenlijk zouden moeten realiseren dat de psyche kan worden vernietigd, ook als men de fysische mens intact laat (…). Het eindresultaat bestaat in elk geval uit onbezielde mensen, dat wil zeggen mensen die men niet langer psychologisch kan verstaan (…).” (8)
    Alle pogingen om over te brengen wat er in wezen in de kampen gebeurde, zijn mislukt. “Vandaag weten wij dat moord slechts een beperkt kwaad is. De moordenaar (…) beweegt zich nog altijd binnen het ons vertrouwde domein van leven en dood. (…) De moordenaar laat een lijk achter en wendt niet voor dat zijn slachtoffer nooit bestaan heeft.” (9)
    “De werkelijke verschrikking van de concentratie- en vernietigingskampen ligt in het feit dat de gevangenen, ook al blijven ze toevallig in leven, effectiever van de wereld van de levenden worden afgesneden dan wanneer ze waren gestorven, omdat terreur dwingt tot vergeten.” (10) “Er bestaan geen parallellen voor het leven in de concentratiekampen. De verschrikking ervan kan nooit volledig door de verbeelding gevat worden, om de eenvoudige reden dat die verschrikking zich buiten het leven en de dood ophoudt. (…) omdat de overlevende terugkeert naar de wereld van de levenden - die het hem onmogelijk maakt volledig geloof te hechten aan zijn voorbije ervaringen.” (11)
    De kampen hadden geen economische functie, de vernietigingsfabrieken waren peperduur, de kampen bestonden omwille van zichzelf. De kampgevangen “worden behandeld alsof ze niet meer bestonden, alsof wat er met hen gebeurde voor niemand nog belang had, alsof ze reeds dood waren en alsof een of andere krankzinnige geest zichzelf amuseerde door ze voor een poos tussen leven en dood op te houden, vooraleer ze toe te laten tot de eeuwige vrede.” (12)
    De kampen zijn een plek waar mensen gefolterd en afgemaakt worden terwijl niemand in staat is zich te realiseren dat dit gebeuren meer is dan een absurde droom. “Het gezond verstand reageerde op de verschrikkingen (…) [met]: 'Wat voor misdaad moeten deze mensen begaan hebben, dat hen zulke dingen worden aangedaan!” (13) Mensen blijken “hun helse fantasieën te kunnen realiseren zonder dat de hemel naar beneden valt of de aarde openscheurt.” (14)

    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 18 juni 2021)
    Verwijzingen:
    (1) Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021 (eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en Dirk De Schutter, p. 261. Oorspronkelijk: Totalitarianism, deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State and the End of the Rights of Man.
    (2) Totalitarisme, p. 262.
    (3) Ib.
    (4) Totalitarisme, p. 263.
    (5) Ib.
    (6) Ib.
    (7) Totalitarisme, p. 265.
    (8) Totalitarisme, pp. 265-266.
    (9) Totalitarisme, p. 268.
    (10) Totalitarisme, p. 269.
    (11) Totalitarisme, p. 270.
    (12) Totalitarisme, p. 272.
    (13) Totalitarisme, p. 273.
    (14) Ib.




    02-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stad

    Stad


    01-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rudolf Steiner

    Rudolf Steiner


    30-06-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiners “Filosofie der vrijheid”(1): deel 5/5

    Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiners “Filosofie der vrijheid”(1): deel 5/5

    Deel 5/5: Bedenkingen (vervolg 2)

    Het voelen is persoonlijk, zegt Steiner, het denken niet, het denken is universeel. M.i. is dit onderscheid niet wezenlijk. Waar aan het denken enige universaliteit kan toegeschreven worden, is dat veeleer omdat de instrumenten van het denken een zekere universaliteit verworven hebben krachtens hun geldigheid op grond van conventies: de woorden waarmee wij denken, en welke mededeelzaam, uitspreekbaar, onthoudbaar, opschrijfbaar zijn, bezitten wij tezamen, en ook alle dingen die met deze woorden zijn gezegd, alle gebeurtenissen die middels deze woorden werden beschreven of afgebeeld in de taal. Ook alle gevoelens die de mensheid heeft doorleefd zijn in deze zin universeel waar ze tot afbeeldingen middels de instrumenten van het denken zijn geworden. Vele woorden beschrijven of creëren één gevoel dat wij herkennen en dat aldus zijn universaliteit laat zien. Maar ook is het zo, dat elk nieuw kunstwerk iets heel nieuws toevoegt aan de wereld, en dat wij het herkennen betekent geenszins dat het er al was, dit is alleen misleidend. Zoals wij het vanzelfsprekend vinden dat een technisch apparaat functioneert, en niet vanzelfsprekend wanneer het dat niet doet, zoals wij het bewijs van de stelling van Pythagoras vanzelfsprekend vinden als wij het lezen, terwijl we het zelf misschien nooit hadden kunnen vinden, zo vinden wij gemakkelijk elk kunstwerk vanzelfsprekend en des te vanzelfsprekender in de mate het dat eigenlijk niét is. Want wat als het meest vanzelfsprekende overkomt, is precies datgene waar het meest voor gewrocht en gevochten is; alleen het storende, het mislukte, het onvolmaakte, het niet geslaagde heeft geen vanzelfsprekendheid. Comfort is vanzelfsprekend, geluk deert niet, de lach is probleemloos, welvaart achten wij een gewone zaak, wij verwonderen ons het minst over precies die dingen waarin de meeste krachten schuilen. Elk sterfgeval onderbreekt ons gewone leven, maar over het leven zelf verwonderen wij ons niet, dat laten wij ons welgevallen, alsof we er altijd al recht op hadden - en men kan hier verwijzen naar de terechtwijzing van Job. Kortom: de universaliteit die aan het denken toegeschreven wordt, is m.i. ‘slechts’ een maaksel, geen objectiviteit, niet iets extern. Net zoals wij overal ten lande begrepen worden wanneer wij om water vragen als wij onze dorst willen laven, net zo worden wij overal begrepen wanneer we een optelsommetje maken, een redenering produceren of een verhaal vertellen, en de rationaliteit waaraan wij dit toeschrijven is evenmin als de taal zelf, iets dat buiten deze wereld zou staan. Het verschilt van de stof, inderdaad, maar deze wereld is niet van stof. Wij zitten, zoals Steiner zegt, middenin een reële wereld van de geest, maar de stof, of breder nog: de hele natuur, is letterlijk de incarnatie van Gods trouw waardoor wij de garantie hebben dat al onze bedoelingen terecht komen. Het bestaan van die 'drager van de wereld' is een wonder op zich, het getuigt van een persoonlijke aanwezigheid dewelke zich onmiddellijk bij onze wereld betrokken weet.
    “Niet het denken houdt de denker bezig doch wel het object van het denken”, zegt Steiner, en hij wil dit als een uitzonderingstoestand verhalen: het denken is het niet waargenomen element van ons geestesleven, het kan niet tegelijk geschieden en waargenomen worden. In de beschouwing van de wereld is mijn denken afwezig. En het denken scheppen we uit het niets, zonder het te doorgronden (in tegenstelling tot de wereld die we pas zouden kunnen scheppen indien we hem eerst zouden doorgronden - met een verwijzing van Steiner naar Schelling). Het spijsverteren kan geen object zijn van het spijsverteren, het denken daarentegen kan wel object van het denken zijn. Vandaar zijn de dingen mij vreemd omdat ik geen deel heb aan hun ontstaan, terwijl ik wel deel heb aan mijn denken, zodat ik ook deel krijg aan alles wat ik mij middels mijn denken heb eigen gemaakt, aldus Steiner. Maar is dit wel zo?
    Is het zo, dat men het denken kan denken? Wij geloven dit, maar waar we dit geloven te kunnen, krijgen we ook paradoxen, omdat we dan onvermijdelijk objectniveaus en metaniveaus door elkaar gaan haspelen. Het denken waarover wij nadenken, is niet hetzelfde denken als het denken dat wij effectief denken. Het nadenken over het denken is pas mogelijk waar wij het denken dat object is van ons nadenken, eerst tot stilstand hebben gebracht, en dan rijst de vraag of een tot stilstand gebracht denken nog langer het wezenlijke van het denken bevat. Want het denken is in wezen de verinnerlijking van de dialoog, en een dialoog is een levend gebeuren, dat nooit af is, dat wezenlijk in groei is, altijd in wording is, altijd aanvulbaar en verrijkbaar blijft. Het denken dat aan het nadenken onderworpen wordt heeft daarentegen een zekere doodsheid over zich: het is een afbeelding van dat denken, b.v. in de vorm van een tekst of in de vorm van een herinnering. Maar alle activiteit ontbreekt er aan. Doordat het nog langer als denken beschouwd wordt, wordt het ermee geïdentificeerd, en gaan we een verkeerd zicht op het denken krijgen, als ware het denken iets dat men zich kon verwerven, iets dat men kon bezitten of objectiveren. Het denken beschouwen als mogelijk object van een denkactiviteit, betekent aldus het reduceren van dat denken tot een afkooksel van zichzelf. Weliswaar kan men een gedachtegang volgen, b.v. in een wiskundig bewijs, maar dan doet men wezenlijk iets anders dan denken. In de neergeschreven gedachtegang zit immers reeds de doelgerichtheid welke bij de activiteit van het denken wezenlijk is, en die door het denken wordt ontdekt. Het metadenken verhoudt zich tot het denken, zoals het bewandelen van een weg zich verhoudt tot het zoeken van een weg. Het denken is wezenlijk deze zoekende activiteit; het volgen van een weg is louter het waarnemen van de herinnering van een ander. De afstand tussen het bewijzen van een stelling (waarvan de essentie gelegen is in het creëren van die stelling zelf) (2)) en het lezen van een bewijs, lijkt gering, doch is onoverbrugbaar. Het bezichtigen van het Gentse Altaarstuk van Van Eyck, kan gevolgd worden door de uitspraak: “Ik heb het gezien”, maar deze uitspraak is een flagrante leugen, omdat men niet kan zien wat men niet kent. Men neme de proef op de som, en men tracht zich te herinneren wat men dan gezien heeft, men tracht het na te tekenen of te schilderen uit z’n hoofd. Het resultaat is mager, vaak weet men na enkele minuten niet meer hoeveel panelen er waren, welke figuren er afgebeeld zijn, welke de kleur van de mantels was. Men heeft helemaal niets gezien tenzij een schim. De bezichtiger ziet niets, hij wordt gedurende een korte tijdspanne door het werk gehypnotiseerd; zijn ogen zijn de zijne niet meer terwijl hij toekijkt; ze behoren toe aan Van Eyck, en het is Van Eyck die met zijn ogen kijkt en niemand anders. De bezichtiger die de St.-Baafskerk verlaten heeft, kan zich alleen herinneren wat hij zelf met zijn eigen woorden heeft benoemd, luidop of innerlijk, of wat de gids hem heeft verteld, maar iets anders kan hij zich niet meer voor de geest roepen. Dat hij gedurende de bezichtiging het gehele werk in al zijn grootsheid toch gelooft gezien te hebben, komt allen hierdoor, dat Van Eyck het kon zien. De duizelingwekkende rijkdom van de wereld kunnen wij vatten, omdat we deze niet kennen. Ook niet deze van de natuur, deze van het leven. Ook het denken dat een levend proces is, kunnen wij niet aan het denken onderwerpen, en waar we dat toch geloven te doen, vergissen we ons per definitie. In het gesprek delen we aan elkaar dingen mee, vaak zijn dat slechts herinneringen van anderen, dode dingen - zodat er niet echt gesproken of gedacht wordt. Wij rijden zoals treintjes over bestaande sporen die al talloze keren bereden werden. Alleen de ethische dialoog is echt, de dialoog waarin de woorden van de partners door wederzijds vertrouwen worden onderbouwd, de dialoog waarin woorden geschonken worden, beloften gedaan worden, waar men zich borg stelt en daartoe woorden benut. Het denken is functioneel, en zo ook kan het metadenken een zekere functionaliteit hebben. Maar er is een bewustzijn dat van dat denken verschilt, dat daar achter ligt, als een bredere en vastere laag, en dat is het ethisch bewustzijn, dat creatief is, doelgericht, eenmalig en eeuwig.
    Staat het denken, zoals Steiner gelooft, boven object en subject? In het licht van het voorgaande geloof ik te kunnen stellen dat het nu duidelijk is dat het denken zich niet boven het subject en object verheft, terwijl het daarvan wel verschilt, maar in een andere zin: het subject transcendeert het denken, en niet andersom. Wel kunnen we het denken en het (ethisch) bewustzijn onderscheiden, en dan kunnen we zeggen dat, op zijn beurt, het subject door het bewustzijn overstegen wordt (er in baadt). Maar m.i. gaat het daar om het goddelijke bewustzijn of Zijn, dat zich overigens ook in de natuur aan ons manifesteert. De herenigende activiteit waarover Steiner spreekt en die hij aan het denken toeschrijft, zie ik niet in dat denken plaatsgrijpen, doch in het ethische handelen, in de liefde. Hereenmaking via het denken is gedoemd tot onvoltooibaarheid wegens het fundamentele wantrouwen waarmee het in gang werd gezet. Het kan niet worden opgegeven weliswaar, omdat gemaakte schuld nu eenmaal dient ingelost te worden; maar net als het inlossen van schuld niets kan bijbrengen aan de eigen rijkdom, net zo kan het denken ons niet rijker maken aan ware kennis. De beoefening van wetenschap is derhalve misschien nog het best te omschrijven als het ondergaan van een straf dewelke, nutteloos op zich, toch ondergaan moet worden, wil men het vertrouwen herstellen en het werk voortzetten.

    Ik weet niet of het na deze eerder ongeordende en veeleer intuïtieve bedenkingen n.a.v. de lectuur van Steiners Filosofie der Vrijheid, nog zin heeft om in te gaan op diens kritiek op Kant. M.b.t. Steiners kritiek op Kants ethiek heb ik reeds iets gezegd. Steiners behandeling van de metafysica van Kant of van het kritisch idealisme is een meer technische zaak. Ik had in mijn licentiaatsverhandeling (1994) reeds enkele kritieken bij Kant geformuleerd, o.m. deze dat Kants stelling dat we ons kunnen verheffen boven al de denkvormen die hij opsomt, berust op de stelling dat analytische oordelen geen ervaringskennis behoeven, een stelling die op haar beurt berust op de stelling dat de wet van de contradictie geen ervaringskennis behoeft - wat ik daar (en in mijn filosofietekst) geloof weerlegd te hebben. Ook m.b.t. de categorische imperatief valt een en ander aan te merken. En verder lijkt mij ook Kants onderscheid tussen analytische en synthetische oordelen niet zo fundamenteel als hij ons wil doen geloven (- ik heb dat punt in ‘t lang en in ‘t breed in een aparte tekst uitgewerkt). Ik acht verder de kritiek van Steiner bij Kant correct en relevant, maar ik vind dat Steiners alternatief niet in de goede richting blijft gaan (hij moest zich gewend hebben tot de ‘act’!). Het is bijgevolg een beetje ergerlijk dat in het universitair onderwijs zo weinig aandacht gegeven wordt aan kritieken op grote filosofen, want Steiner dateert van het begin van deze eeuw en hij wordt niet eens vernoemd als Kant aan de orde van de dag is. Ik kan daaruit niets anders besluiten dan dat men met de leerstof niet echt begaan is, al blijf ik wel ontvankelijk voor elke mogelijke andere verklaring.

    (J.B., 7 september 1997)

    Verwijzingen:

    (1) Rudolf Steiner, Filosofie der vrijheid. Grondtrekken van een moderne wereldbeschouwing. Resultaat van observaties op zielsgebied volgens natuurwetenschappelijke methode. Negende druk, Servire, Katwijk, 1970.

    (2) Hierop berust trouwens mijn vertrouwen in de waarheid van Fermats woorden toen hij zei een bewijs te bezitten voor zijn stelling.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiners “Filosofie der vrijheid”: delen 1/5 t/m 4/5

    Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiners “Filosofie der vrijheid”(1): delen 1/5 t/m 4/5

    Deel 1/5: Synthese

    In zijn voorrede bij de nieuwe druk van 1918 geeft Steiner het richtsnoer in dit werk weer, in de vorm van twee vragen: (1°) welke antropologie kan ook de wetenschap gronden? (2°) Is de mens vrij? Zijn basisintuïtie houdt in dat de mens leeft middenin een reële wereld van de geest.

    Bij de behandeling van de vrijheid als kennisprobleem komt eerst het bewuste handelen van de mens aan bod: vrijheid berust niet in het feit dat de mens zich bewust is van zijn handelingen, maar in het feit dat hij zich bewust is van de oorzaken van zijn handelingen. Onder die oorzaken moet men de driften strikt onderscheiden van de redenen. De mens is redelijk, hij denkt na, aldus Steiner: de oorsprong en de betekenis van dit denken moeten dan ook onderzocht worden. Toch is het denken, evenmin als het gemoed, de beweegreden voor het handelen. (Wat betreft de relatie tussen het gemoed en het denken: ons gemoed drijft op ons voorstellingsvermogen, want er is geen gevoel zonder voorstellingen).
    Wat is nu de diepere grond voor de wetenschapsdrang? Met Goethe hebben wij een aardse en een goddelijke ziel in ons: dat onze begeerte het haalt op onze rijkdom, maakt ons ontevreden, en onder die ontevredenheid moet ook onze dorst naar kennis gesitueerd worden: we zijn niet tevreden met alleen maar waarnemingen, we willen die ook verklaren. Ons bewustzijn is tegelijk een bewustzijn van de discrepantie tussen ons 'ik' en de wereld en een besef van ons in-de-wereld-zijn. We streven er naar die tegenstelling te overbruggen, en we doen dat door te pogen de inhoud van de wereld tot onze gedachteninhoud te maken. Eén soort van deze pogingen zijn dualistisch, maar hier wordt geen brug tussen subject en object gevonden en strandt men, hetzij in extreem materialisme, hetzij in extreem spiritualisme (idealisme). Een andere poging is monistisch, en loochent de polariteit. Steiner nu, gelooft dat wij zelf de polariteit in de werkelijkheid veroorzaken, dat we onszelf van de natuur vervreemd hebben. En we kunnen die verloren natuur terugvinden in ons innerlijke, omdat we er daar mee verwant zijn. Dat natuurlijke innerlijke echter, transcendeert het loutere 'ik'.
    Vervolgens behandelt Steiner het denken in dienst van de wereldbeschouwing: wanneer we botsende biljartballen waarnemen, doelt ons nadenken daarover op begripsvorming: de van mij onafhankelijke gebeurtenis wordt van mij afhankelijk als gedachte, binnen mijn denken. We zoeken naar de relatie tussen gebeurtenissen en begripsverbindingen, en dan rijst de vraag: wat winnen we er bij om tegenover de gebeurtenissen deze begrippen te plaatsen? Welnu, kennis is anticipatievermogen, het kunnen doen van voorspellingen, los van de ervaring. Nu wordt ook het denken pas via de waarneming (van dit denken) gekend. Maar het waarnemen van het denken is, vergeleken bij de waarneming van de andere dingen, een soort uitzonderingstoestand. Terwijl nu in het voelen het subject betrokken is, is het denken onpersoonlijk: niet het denken houdt de denker bezig, doch het object van z'n denken, zodat, normaal gezien, het denken het niet-waargenomen element van ons geestesleven is; het denken kan immers niet tegelijk geschieden én waargenomen worden. In het denken over de wereld, is mijn denken zelf afwezig, maar in de beschouwing van mijn denken is niets afwezig. Schelling zegt dat wij de natuur pas zouden kunnen scheppen indien we die eerst zouden doorgronden, maar m.b.t. het denken is dit niet nodig: het denken wordt immers gecreëerd vanuit het niets, en we doorgronden onze gedachten pas achteraf. De spijsvertering kan geen object van de spijsvertering zijn, alleen het denken kan een object zijn van zichzelf. Terwijl alle dingen mij vreemd zijn omdat ik geen deel heb aan hun ontstaan, geldt dit niet voor het denken, want ik ben wél deelachtig aan het ontstaan van mijn gedachten. Daarom is het denken het meest oorspronkelijke uitgangspunt ter beschouwing van de wereld (waarbij ook Descartes' "ik denk dus ik ben" voorbeeldig is). Archimedes' hefboom kon de hele wereld opkrikken, als hij maar een steunpunt vond dat louter door zichzelf gedragen werd. Welnu, het denken is zo'n principe dat op zichzelf berust. Dan rijst de vraag of het denken iets anders buiten zichzelf kan begrijpen. Steiner drukt er op dat wij het denken eerst los van het subject moeten beschouwen, zonder een andere grond dan het denken zelf.
    Vervolgens bespreekt Steiner de wereld als waarneming (dit is: als geheel van waargenomen dingen): het denken genereert begrippen, maar het concept 'begrip' is zelf niet uitdrukbaar. Wanneer wij geluid waarnemen, ontstaat een begripsvorming waarbij we tevens kunnen vragen naar de oorzaak van het (waargenomen) geluid. Het denken is derhalve onmogelijk waar het de waarneming niet eerst overstijgt, en dit in tegenstelling tot wat de zgn. 'strenge objectieve wetenschap' voorhoudt, namelijk dat wij ons tot louter waarnemingen dienen te beperken. Analoog, is bewustzijn noodzakelijk zelfbewustzijn. Toch transcendeert het denken de subject-objecttegenstelling. Het denken is geen eigenschap van het subject, doch pas binnen het denken komt het subject tot ontstaan: het subject bestaat bij de gratie van het denken.
    Hoe komt nu het externe in het bewustzijn binnen? De waarneming bevat steeds de waarneming van mezelf, als een constante tussen al het veranderende. We weten dat waarnemingen subjectief zijn. Voor Berkeley geldt dat in extreme mate: niets bestaat los van het bewustzijn, alleen God en de menselijke geesten bestaan, de waarneming wordt rechtstreeks door God veroorzaakt. Daartegenover staat Kant voor wie kennis niets meer is dan onze voorstelling van de wereld: alleen onze eigen veranderingen, niet de veranderende dingen ‘an-Sich’, kennen wij. De naïeve realist gelooft dat wat hij waarneemt ook echt bestaat; de wetenschap leert ons dat wij subjectief waarnemen (- wij reageren subjectief, want fysiek geconstitueerd, op prikkels). Pas de ziel groepeert de afzonderlijke waarnemingen tot een object. Zo bestaat 'rood' enkel in de ziel, niet extern. Waarneming en zintuig vooronderstellen elkaar. En het kritisch idealisme van Kant beweert nu dat de weg van de waarneming onderbroken wordt bij de overgang van het hersenproces naar de gewaarwording. Precies hier zit volgens Steiner de fout van Kant: Kant benoemt de ene waarneming als voorstelling, terwijl hij andere op een naïef-realistische manier aanvaardt... en dit terwijl hij zodoende het naïef realisme gelooft te bestrijden! Kant kan het naïef-realisme dus pas bestrijden door er tegelijk zichzelf aan te bezondigen. Men schiet er niets mee op wanneer men de waarnemingen zintuiglijk gekleurd noemt, want ook het zintuig behoort tot het waargenomene. De relatie tussen waarneming en voorstelling kan aldus niet beschreven worden middels het kritisch idealisme.
    Wat betreft het kennen van de wereld, kan een onderzoek van onze waarnemingsinhoud niet bewijzen dat onze waarnemingen voorstellingen zijn. Het naïef-realisme (NR) heeft niet te maken met de dingen zelf, maar met onze voorstellingen van de dingen. Het kritisch realisme (KR) verwerpt die premissen doch aanvaardt de gevolgtrekkingen, wat ongeoorloofd is. Het KR gelooft dat over het ding op zich niets te zeggen valt, en ziet aldus twee soorten mensen: zij die in de droom geloven, en zij die zich van de droom bewust zijn. Maar volgens het KR zou ook de dromer gedroomd worden. Daaruit zijn twee houdingen mogelijk: ofwel is alles droom, de dromer inbegrepen, ofwel erkent men achter de droom een hogere realiteit (het transcendentaal idealisme (TI) van Eduard von Hartmann). De twee missen echter een vaste basis. Want voor het TI kan de cruciale vraag niet luiden hoe de dingen in de droom samenhangen, maar wel hoe het 'ik' de voorstellingswereld dan produceert. De dromer zoekt de oorzaken van zijn droom immers niet in die droom zelf, maar in de echte wereld. Daarom moet eerst de echtheid van het 'ik' ernstig genomen worden. Volgens Steiner is het gezochte vaste punt hier het denken. Terwijl het NR het denken beschouwt als overbodig voor het bestaan van de wereld, brengt de wereld het denken echter voort met eenzelfde noodzaak als deze waarmee het zaadje de plant voortbrengt. Zoals het zaadje samen met de aarde een plant voortbrengt, zo brengen de plant samen met het bewustzijn daarvan, het begrip van de plant voort. Nu kan ons verstand slechts afzonderlijke begrippen onderscheiden, niet het geheel, omdat onze zelfwaarneming ons subjectief inperkt. Het denken echter is universeel: elkeen participeert in het denken aan dezelfde begrippenwereld en dus aan de ene kosmos. Waarneming en begrip zijn de twee zijden van het gehele ding. Het lichaam is gegeven als object in de voorstelling naast andere objecten, maar ook als de actie die onmiddellijk gevolg geeft aan onze wil. De waarneming op zich geeft me geen inhoud: de inhoud komt van de begrippenwereld, van binnenuit, uit de intuïtie. De bronnen van de kennis zijn én de waarneming én de intuïtie. Een ding verklaren is het terugplaatsen in het verband waaruit het door onze constitutionele structuur is losgerukt: het denken herenigt wat de waarneming heeft gescheiden. Nu is er geen kleur zonder een oog; zowel de kleur als het oog kunnen worden waargenomen; de waarneming die het oog doet, is objectief, maar het verband dat gelegd wordt tussen de waargenomen kleur en het waargenomen oog is een relatie van louter begrippen die herinneringsbeelden en subjectieve voorstellingen geven. Het voorbijgaan aan dit verschil, brengt het idealisme mee.
    De menselijke individualiteit. Subject en object zijn niet gescheiden maar behoren tot eenzelfde wereld. "Zou ik i.p.v. wereldkenner, wereldschepper zijn, dan zouden subject en object in één scheppingsdaad ontstaan”. Als wereldkenner vind ik het gemeenschappelijke van subject en object slechts in de begrippen. Het begrip is geen product van de waarneming, maar wordt aan de waarneming gevormd. Een voorstelling is een herinnering (zonder waarneming), een geïndividualiseerd begrip, staande tussen waarneming en begrip. De ervaring is de totaliteit van alles waarvan ik voorstellingen kan vormen. De individuele relatie met begrip en waarneming is het gevoel (lust en onlust). Het denken kent het algemene gebeuren van de kosmos, terwijl het voelen in betrekking staat tot onze individualiteit; het brengt de begrippen tot concreet leven.

    (Wordt vervolgd)

    (J.B., 7 september 1997)

    Verwijzingen:

    Rudolf Steiner, Filosofie der vrijheid. Grondtrekken van een moderne wereldbeschouwing. Resultaat van observaties op zielsgebied volgens natuurwetenschappelijke methode. Negende druk, Servire, Katwijk, 1970.

    Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiners “Filosofie der vrijheid”(1)

    Deel 2/5: Synthese (vervolg)

    Zijn er grenzen voor het kennen? Het denken voegt de dubbel lijkende realiteit van waarneming en begrip weer samen: de wereld is ons als tweeheid gegeven, doch wordt door het denken terug herenigd. Kants verkeerde opvatting van het 'kennen' mondt aldus uit in het dualisme: tegenover het waargenomen ding staat aldus (kunstmatig) het onkenbare ding op zich. Nu is het ding op zich geen begrip, het ziet alleen zo uit. De fout zit 'm hier: "Uit de rijke wereld der waarnemingen wordt afgezonderd: ligging en beweging. Deze worden op de uitgedachte wereld der atomen overgebracht. Vervolgens treedt er verwondering op, dat men uit dit zelfgewrochte en aan de waarnemingswereld ontleende principe, het concrete leven niet kan ontwikkelen". Maar de realiteit wordt pas bereikt als het 'ik' voor zichzelf waarneming en begrip met elkaar verbonden heeft d.m.v. het denken. "Het dualisme begaat de fout dat het de tegenstelling van subject en object, die slechts binnen het waarnemingsgebied betekenis heeft, op een zuiver uitgedacht wezen der dingen buiten dit gebied overdraagt". De dualist deelt waarneming en begrip in vieren: (1°) het object zelf; (2°) het subjectief waarnemen van het object; (3°) het subject; (4°) het begrip dat het waarnemen betrekt op het object. Maar de relatie tussen subject en object is reëel. De dualist splitst het kenproces dus in twee: (1°) buiten het BWZ: het verwekken van het waarnemingsobject uit het ding op zich; (2°) in het BWZ: verbinding van waarneming en begrip. Gevolg: voor de dualist blijft de realiteit onbereikbaar. "Voor de dualist ligt de band die de dingen onderling en objectief met onze individuele geest (als ding zelf) in eenheid verbindt, buiten het BWZ in een wezen-zelf, waarvan wij in ons BWZ eveneens slechts begripsmatig een representant kunnen hebben". M.a.w.: "de door het denken te vinden ideële principes komen de dualist te ijl voor, en hij zoekt nog naar realiteitsprincipes, waardoor zij kunnen worden gesteund". De naïeve realist erkent enkel wat kan waargenomen worden, ook de krachten waarmee de dingen onderling inwerken op elkaar moeten waargenomen kunnen worden (want voor hem is het begrip een hersenschim): hij verlangt naast het ideële bewijs van zijn denken, ook het reële bewijs van z'n zinnen. Vandaar het primitief openbaringsgeloof in een waarneembare God die wonderen verricht. Voor het NR is wetenschaps slechts beschrijving van de waarnemingsinhoud: "Het NR met zijn fundamentele stelling omtrent de werkelijkheid van al het waargenomene, wordt door de ervaring, welke leert dat de inhoud van de waarnemingen vergankelijk van aard is, weerlegd. De tulp die ik zie, is heden werkelijk; na een jaar zal deze tulp in het niets verdwenen zijn. Wat heeft standgehouden is de tulpensoort. Deze soort is echter voor het NR louter een idee, geen werkelijkheid. Zo verkeert het NR in de situatie dat zij haar werkelijkheden ziet verschijnen en verdwijnen, terwijl het volgens haar opvatting onwerkelijke, in tegenstelling tot het werkelijke standhoudt". Zo'n onzichtbare realiteiten zijn: erfelijkheid, levensprincipe, ziel, God...Het NR ziet God antropomorf werkzaam (zoals een mens): "De onwaarneembare krachten, die vanuit de waarneembare dingen werken, zijn eigenlijk, vanuit het standpunt van het NR bezien, ten onrechte aangenomen hypothesen. En daar het geen andere realiteiten kent, rust het zijn hypothetische krachten met een waarnemingsinhoud uit. Het gebruikt derhalve een zijnsvorm (de bestaansvorm van de waarneming) op een gebied waar hem het middel, dat alleen tot een uitspraak over deze zijnsvorm bevoegd is, namelijk het zintuiglijke waarnemen, ontbreekt". Het NR spreekt zichzelf tegen, vandaar ontstaat het metafysisch realisme (MR): dit construeert naast de waarneembare nog een onwaarneembare realiteit die analoog aan de eerste denkt (dualisme). Het MR noemt elke relatie tussen waargenomen objecten een realiteit, maar de relatie is niet waarneembaar, enkel denkbaar. Geheel willekeurig wordt de ideële relatie gemaakt tot een relatie die overeenkomt met de waarneembare. De realiteit is dan de waarnemingsobjecten die oneindig evolueren ingevolge onwaarneembare krachten. Het MR is een tegenstrijdig mengsel van NR en KI (- de tegenstrijdig het van de "onwaarneembare waarneming"). Die tegenstrijdigheid kan pas overwonnen worden door te erkennen dat begrippen de relaties vormen tussen waargenomen dingen. De vraag naar de grenzen van het kennen bestaat aldus slechts voor het NR en voor het MR: voor haar is het externe absoluut, de inhoud van het subject is een beeld van het externe en de kennis berust op een overeenkomst tussen die twee.
    Bij de beschouwing van de vrijheid als realiteit, worden eerst de factoren van het leven besproken. De filosofie van het gevoel wil verkeerdelijk het individuele beleven tot het universele maken, terwijl de filosofie van de wil (het thelisme) naïef-realistisch is omdat ze het kennen, het voelen en het willen niet verbindt.
    De idee van de vrijheid. "Intuïtie is het zuiver in de geest verlopende bewuste beleven van een zuiver geestelijke inhoud (...) Slechts door een intuïtie kan het wezen van het denken worden begrepen". Zoals voetstappen sporen nalaten in het zand, zo laat het denken sporen na in de hersenen; net zomin als het zand iets bijdraagt tot de voetstappen, dragen de hersenen tot het denken bij. Onze organische gesteldheid heeft geen deel aan het wezen van het denken. De constitutie heeft alleen te maken met het ontstaan van het ik-BWZ vanuit dit denken. M.b.t. de wilshandeling moeten het motief (dat momenteel is en samenhangt met het begrip) en de drijfveer (die blijvend is en samenhangt met de menselijke constitutie) onderscheiden worden. Steiner onderscheidt (1°) de subjectieve aanleg om bepaalde begrippen tot motieven te verheffen (= drijfveren), en (2°) de begrippen die het karakter beïnvloeden en tot wilsuiting brengen (= doelstellingen). De drijfveren van de zedelijkheid kunnen de driften zijn, de gevoelens en de begrippen. Maar zowel de zedelijkheid op grond van autoriteit als deze op grond van gewetensplicht zijn onecht: echte zedelijkheid gebeurt op grond van inzicht, wat tegenstrijdig is aan het zedelijkheidsideaal van Kant, die de veralgemeenbaarheid van een daad als criterium voor zedelijkheid aanziet. Immers, aldus Steiner, valt volgens Kants criterium het onderscheid tussen goed en kwaad weg, b.v. waar allen het kwade willen. Steiners ethisch individualisme houdt in dat normen en wetten hun ontstaan danken aan natuurlijke individuele aandriften die algemene geldigheid verkrijgen. Zedelijkheid stoelt niet op wetenschap, maar verhoudt zich tot het menselijk handelen zoals natuurwetten zich verhouden tot een afzonderlijk verschijnsel. "Slechts wanneer ik mijn liefde tot een object volg, ben ik het zelf die handelt. Ik ga niet met mijn verstand te rade of mijn daad goed of slecht is, ik breng haar ten uitvoer omdat ik haar uit liefde doe". Daarentegen ontspringt de daad van een misdadiger niet uit een idee: "Dit is immers juist het karakteristiek van misdadige handelingen, dat ze bij de mens uit elementen die buiten de idee liggen, voortspruiten". "Een handeling wordt als een vrije daad aangevoeld, voor zover de beweegreden daarvan uit het ideële deel van mijn individuele wezen voortspruit. Elk ander deel van een handeling, hetzij uit natuurdwang hetzij onder dwang van een zedelijke norm, wordt als onvrij aangevoeld". Vrijheid is het in staat zijn zichzelf te volgen; ze sluit de zedenwet niet uit, doch in. "Zedelijk met elkaar in otsing komen is uitgesloten bij zedelijk vrije mensen". "Leven in de liefde tot de daad en laten leven met begrip voor het willen van een ander, is de fundamentele stelregel voor vrije mensen". Dit wijst op een vertrouwen in de overeenkomst van de intenties, de gezindheid of zielehouding. "In het waarnemingsobject 'mens' ligt de mogelijkheid besloten zich om te vormen, zoals in de plant de mogelijkheid tot groei. De plant middels ingeboren wetmatigheid, de mens middels zijn eigen hand". "De natuur vormt de mens tot louter natuurwezen, de maatschappij tot wezen dat volgens wetten ageert, een vrij wezen kan alleen de mens zelf van zichzelf maken". "De mens is er niet vanwege de zedelijkheid, maar de zedelijkheid is er door de mens". "De vrije mens handelt zedelijk, omdat hij een zedelijk idee heeft; doch hij handelt niet opdat er zedelijkheid zou ontstaan".
    Vrijheidsfilosofie en monisme. Het NR zoekt een autoriteit bij God via het geweten, en de zedenwetten worden zo bovennatuurlijke, op zichzelf staande realiteiten (= MR). Men zoekt de oorsprong van de zedelijkheid buiten zichzelf, waaruit een absolutisme: de zedelijke ontwikkeling van de mensheid is dan een proces om de lijdende God te verlossen: het mede-arbeiden om de weg van lijden en verlossing te bekorten. Volgens Steiner is dit geen vrijheid - vrijheid vindt men pas waar men aan zichzelf gehoorzaamt, in het monisme: "De mens is onvrij in de wereld der waarnemingen; hij brengt in zichzelf de vrije geest tot verwezenlijking". "Voor de monist is zedelijkheid een specifiek menselijke eigenschap en is vrijheid voor de mens de vorm om zedelijk te zijn".
    Werelddoel en levensdoel. In de materie veroorzaakt het vorige het volgende, maar bij de mens kan een plan (een toekomst) een handeling voorafgaan. De NR projecteert z'n doelgerichtheid in de natuur ('schepper'). Het monisme wijst het doelgerichtheidsbegrip overal af (behalve bij de mens), want doelen moeten eerst gesteld worden.
    De morele fantasie (Darwinisme en zedelijkheid). "De vrije geest handelt volgens impulsen, dat zijn intenties, die uit de totaliteit van zijn ideeënwereld door het denken zijn uitgekozen". De onvrije geest ageert volgens een autoriteit (b.v. een voorbeeld). Wetten zijn slechts als verboden in begrippen gesteld. Wat men concreet moet doen, kan men uitvinden via de morele fantasie en de morele techniek, "de natuurwetenschappelijke leer van de morele voorstellingen". Zoals de evolutieleer een ontwikkeling is volgens natuurwetten, zo wordt in de zedelijke evolutie door de mens verricht wat de natuur op een lagere trap doet. De ethische norm is geen natuurwet doch moet geschapen worden. Pas daarna kan hij gekend worden. Net zoals het ontstaan van nieuwe diersoorten, ontstonden nieuwe zedelijke ideeën vanuit de morele fantasie. Het ethisch individualisme (EI) is de kroon op het werk van het zich eigen maken van de doorleefde openbaringsgodsdienst. Het EI is de vergeestelijkte evolutieleer overgebracht op het zedelijk leven. "Onvrij maakt de kerk mij wanneer ze zich tot heerser van mijn geweten maakt".
    De waarde van het leven (pessimisme en optimisme). Twee opvattingen staan tegenover elkaar: (1°) de wereld is de best denkbare (het optimisme van Shaftesburry en Leibniz); het leed is alleen een tekort aan goed; (2°) alles is kommer en kwel; niet-zijn is beter dan zijn (het pessimisme van Schopenhauer en E. von Hartmann). Voor von Hartmann is het zedelijk leven het participerren aan de vernietiging van het bestaan: "God schiep de wereld om zich zo van z'n oneindige smart te bevrijden". Men moet de dwaasheid van het egoïsme inzien; het streven op zich verschaft vreugde. Tegen de voorstanders van een calculus van lust en onlust, brengt Hartmann in, dat lust en onlust slechts bestaan in zoverre ze gevoeld worden: het is geen kwestie van afwegen middels de rede. Luststreven kan geen blijvende bevrediging brengen. De volrijpe mens verleent zichzelf zijn waarde en zoekt geen lust of plichtsvervulling; hij vindt vervulling in het realiseren van wat hij wil.
    Individualiteit en soort. Uit deze tegenstelling distilleert Steiner een pleidooi voor vrouwenemancipatie. De menselijke individualiteit stijgt boven het (wetenschappelijk te benaderen) soortbegrip uit. "Het zedelijk leven van de mensheid is de totaliteit van de scheppingen der morele fantasie door vrije individuele mensen. Tot dit resultaat leidt het monisme".
    Tenslotte worden de consequenties van het monisme behandeld. Het monisme ziet alles als één. Het geeft een wereldverklaring op grond van de ervaring; de bron van het handelen is de morele fantasie; de mens maakt deel uit van de wereld. De realiteit zit in het samenkomen van waarneming en begrip in het denken (- de waarnemingen apart geven slechts een onsamenhangende chaos; de begrippen apart zijn loutere abstracties). Het proces van de werkelijkheid speelt zich in het denkende waarnemen af. Allen kennen wij dezelfde begrippen. “Het leven in de werkelijkheid, vervuld van de gedachteninhoud, is tevens het leven in God”. “De door abstracte gevolgtrekkingen aangenomen God is slechts de mens, overgeplant naar een bovennatuurlijke wereld (...)”. “De menselijke geest komt in werkelijkheid nooit uit boven de realiteit waarin wij leven. Dit heeft hij ook niet van node, daar alles wat hij ter verklaring van de werkelijkheid nodig heeft, in de wereld ligt”. “Het monisme loochent het ideële niet, het ziet zelfs een waarnemingsinhoud waaraan het ideële ontbreekt niet voor werkelijkheid aan. Het vindt echter in het gehele gebied van het denken niets, dat zou kunnen noodzaken - door het loochenen van de objectieve geestelijke werkelijkheid van het denken - buiten het ervaringsgebied van het denken te treden”. Het monisme loochent het transcendente.
    In een eerste aanhangsel typeert Steiner zijn Filosofie der vrijheid als een ‘gedachten-monisme’. In een tweede aanhangsel (de voorrede bij de eerste druk van dit werk) onderstreept hij dat we willen weten i.p.v. louter te geloven. “Dit werk vat derhalve de betrekking tussen de wetenschap en het leven niet op zodanige wijze op, dat de mens zich voor de idee heeft te stellen, , doch in die zin, dat hij de wereld van de idee verovert om deze dienstbaar te maken aan zijn menselijke doelstellingen, die boven de louter wetenschappelijke uitstijgen. Men moet zich bij het beleven tegenover de idee kunnen plaatsen; zo niet, dan wordt men door de idee geknecht”.

    (Wordt vervolgd)

    (J.B., 7 september 1997)

    Verwijzingen:

    Rudolf Steiner, Filosofie der vrijheid. Grondtrekken van een moderne wereldbeschouwing. Resultaat van observaties op zielsgebied volgens natuurwetenschappelijke methode. Negende druk, Servire, Katwijk, 1970.

    Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiners “Filosofie der vrijheid”(1)

    Deel 3/5: Bedenkingen

    Wat betreft Steiners opvatting dat vrijheid niet berust in het zich bewust zijn van z’n handelingen, doch in het kennen van de oorzaken van z’n handelingen (waarbij hij een onderscheid maakt tussen driften en redenen), het volgende. Men kan zich afvragen of men de oorzaken van z’n handelingen uitputtend kan kennen in dit perspectief. Om te beginnen denkt men vaak dat men handelt overeenkomstig bepaalde redenen, terwijl deze redenen eigenlijk door onbewuste drijfveren onderbouwd worden. In de psychologie werden in verband daarmee proeven gedaan: men vraag de koper van een Mariabeeldje waarom hij dit kocht, en de koper geeft een aantal redenen op. Maar nu blijkt dat het beeldje vaker verkocht wordt als het rechts in de vitrine staat en als er een spot op zit. Wordt i.p.v. een Mariabeeldje een duivelsbeeldje op die plek geplaatst, dan wordt dat duiveltje vaker verkocht dan het Mariabeeldje. En ook de kopers van de duiveltjes geven redenen op voor hun koop. De redenen blijken dus louter dekmantels voor een koopdrift die zich hoofdzakelijk blijkt te laten leiden door onbewuste mechanismen. De kwestie van drijfveren en motieven wordt terecht als een belangrijk vraagstuk aanzien, maar daaraan voorafgaand situeert zich dus nog het vraagstuk naar de (on)mogelijke gegrondheid van ons oordeel m.b.t. het onderscheiden van drijfveren en redenen. De ervaring leert dat wij ons vaak van redenen bedienen terwijl wij in feite door drijfveren waarvan wij ons vaak niet bewust zijn, gestuurd worden. Ofwel worden we gestuurd door redenen die niet de eigenlijke redenen zijn. Net zoals we b.v. in een droom (en ik zinspeel hiermee op een voorbeeld dat Steiner zelf geeft in de loop van zijn boek en m.b.t. een andere zaak) redenen genereren om niet toe te geven aan de drang om te plassen, terwijl de ware reden waarom we niet plassen daarin bestaat dat we in bed liggen - van die reden zijn we ons in de droom niet bewust, terwijl we, dromend, toch geloven dat we niet plassen omdat alle WC’s in de droom bezet zijn. M.i. is het hier nodig om het concept 'redenen' af te bakenen, b.v. als convocatie (waar een intersubjectief waardecriterium wordt aangenomen - meestal samenhangend met schaamte en fatsoen), of als zelfconvocatie t.o.v. een ‘Ueber-Ich’ (waar een gewetenscriterium aanvaard wordt), of t.o.v. zichzelf als ethisch handelende persoon. Het is duidelijk dat Steiner de eerste twee gevallen van de hand zou wijzen als onethisch, daar ze niet op de persoonlijke autonomie berusten, want hij staat een ethisch individualisme voor. Terecht, maar dan rijst de vraag hoe het derde criterium (waar de eigen vrijheid centraal staat) moet afgebakend worden. Mijn antwoord hierop luidt dat de enig mogelijke parameter voor het bepalen van de geldigheid van een criterium bestaat in de persoonlijke bereidheid zich borg te stellen voor z’n handelen, en dit middels z’n hele persoon (arbeid en leed), desnoods ‘tot het bittere einde’ (wat extreem voorbeeldig in het martelaarschap tot uiting komt, maar meestal in minder opzichtige doch even veeleisende toestanden van alledag voorkomt). Daarnaast zou ik de vrijheid niet bepalen m.b.t. de kennis van de oorzaken van z’n handelingen, doch m.b.t. de gevolgen ervan, meer bepaald: m.b.t. de bedoelingen ervan. Wanneer ik instem met mijn geslachtsdrift, en ik heb hierbij het op de wereld brengen van een kind op het oog, dan handel ik in vrijheid wanneer ik mij aan een natuurlijk programma onderwerp, ook al onderwerp ik me daarbij aan natuurlijke driften en doorgrond ik mijn handelen niet. Het willen van een kind hoeft bovendien niet redelijk te zijn, het kan een zaak van puur vertrouwen zijn, wanneer b.v. mijn vrouw naar een kind verlangt, en ik in vertrouwen berust in deze wens van mijn vrouw. M.a.w., waar Steiner het kennen naar voren schuift als cruciaal, zou ik het handelen in het algemeen beklemtonen: het handelen van de mens is vanzelfsprekend in grote mate een zich onderwerpen aan (natuurlijke of sociale) gebeurtenissen, waarbij dan toch de bereidheid om dat te doen doorslaggevend is voor het feit of het al dan niet gebeurt: het ‘sturen’ van wat anders blind gebeurt, of: het op zich nemen van verantwoordelijkheid voor gebeurtenissen, door deze te aanvaarden en te temmen binnen de eigen beschikkingsmacht. Vrijheid is derhalve m.i. niet zozeer in de eerste plaats een kennisprobleem, maar een ethische zaak, afhankelijk van een creatieve daad, dewelke zich laat omschrijven door het opnemen van verantwoordelijkheid voor dingen waarvoor men van nature niet verantwoordelijk is, maar waarbij men ook beseft dat men zich met schuld belaadt waar men zich daarvan niets zou aantrekken, en dit het gezegde indachtig dat “wie pretendeert te weten, schuldig is”.
    Met Steiner neem ik wel aan dat we zelf schuldig zijn aan de discrepantie tussen ‘mens’ en natuur, maar, alweer, kan ik mij niet beperken tot het denken als zijnde de ‘plaats’ bij uitstek waar zich de ware ver- of her-eniging der dingen zou voltrekken (- meer bepaald, in het één worden van waarneming en begrip). Ik geloof meer bepaald niet dat het denken er zomaar is: het is iets dat men pas met veel inspanningen verwerft en ontwikkelt. De wereld der begrippen zou voor iedereen dezelfde zijn, zegt Steiner, maar kan men dan hetzelfde ook niet zeggen over de wereld der materiële (of beter: waarneembare) dingen? Net zoals onze waarneming gekleurd is, is ook onze waarneming van de begrippen gekleurd. Pas waar wij tezamen met anderen de wereld der dingen goed leren kennen hebben, én waar we die op eenzelfde (goede) manier hebben leren waarderen, kunnen we zinvol met die anderen over 'eenzelfde' wereld praten; zo ook m.b.t. de wereld van de begrippen: die eist een tol van allen die zich er enigszins thuis willen kunnen in voelen, en men kan niet over 'eenzelfde' ideeënwereld redetwisten met anderen wanneer niet alle partijen zich die ideeën in zekere mate verworven hebben. De consensus over de materiële wereld groeit in de mate dat onze waarderingen en ons kennen (dat een vorm van waarderen is) zich ontwikkelen, en zo ook ons denken. Het veronderstellen van de aanwezigheid van een aparte zo-en-niet-anders-zijnde materiële wereld op zich, is weliswaar naïef realisme, maar dezelfde fout begaat men m.i. waar men gaat geloven in een op zich staande ideeënwereld. Weliswaar, wanneer men de waargenomen wereld naast de ideeënwereld plaatst, ziet het er naar uit dat de eerste toch minder zeker is dan de tweede, maar m.i. komt dit alleen hierdoor, dat de tweede vaak reeds een vereenvoudigd distillaat van de eerste is, in die zin dat ze zich veroorlooft om zomaar abstractie te maken van werkelijkheden waarmee de waargenomen wereld opgescheept blijft zitten. De gelijkvormigheid van alle gelijkzijdige driehoeken met elkaar, of van alle cirkels met elkaar, ziet er heel mooi uit, maar zegt in feite weinig, eenmaal ‘gelijkvormigheid’ als betekenisvol concept aanvaard werd binnen de wereld van de gedachten. Zo’n concepten vegen eigenlijk sommige problemen van incommensurabiliteit onder de mat, iets wat men m.b.t. de waargenomen wereld echter niet met eenzelfde ongebreideldheid ongestraft kan doen. Wellicht schuilt er binnen de ideeënwereld een dynamiek dewelke ons toelaat om voorspellingen te doen m.b.t. de ervaringswereld, maar precies omdat het nooit gaat om absolute voorspelbaarheid, kunnen we beter aannemen dat daar waar onze voorspellingen samenvallen met wat wij nadien waarnemen, dit veeleer het gevolg is van een bijzonder soort ‘toeval’, welke voortspruit uit het buiten onze gezichtseinder om verbonden zijn van de waargenomen en de gedachte werelden. We zitten m.a.w. ‘ergens’ in de omgeving van de waarheid, maar vaste sporen hebben we niet, en als voorspelbaarheid feitelijk lijkt, kunnen we alleen van geluk spreken, en moeten we goed blijven beseffen dat we niet eens weten hoe dit komt, zodat we ons eigenlijk niet hoeven te verwonderen wanneer plotseling weer het niet voorspelde opduikt. Met de constructie van een overkoepelende theorie kunnen we dan onszelf voorliegen dat we dan toch weer ‘dichter’ bij de waarheid zitten, maar in feite doet men aldus niets anders dan één geval of één soort van gevallen accapareren dewelke men voordien over het hoofd zag. Men vergeet hierbij vaak dat het opduiken van niet voorspelbare gebeurtenissen wellicht (of: zeer zeker) nooit zal kunnen uitgeschakeld worden, al lijkt het zo dat men zo doende binnen bepaalde contexten het optreden van het niet voorspelde kan reduceren. Wanneer we hier te veel belang hechten aan de waarschijnlijkheidsrekening, dreigen we, net zoals de fysicalisten doen die zich beroepen op de informatietheorie waarin zij een relevant model ter beschrijving van de menselijke activiteiten menen te mogen zien - dan dreigen we het primordiale karakter van het kwalitatieve inzake onze kennis en ons handelen uit het oog te verliezen. Ik herhaal het voorbeeld uit mijn ethica [- zie: “Ethica en Metafysica” – J.B. ]: stel dat als je op knop A drukt, je een kans van 1 op 2 hebt dat de wereld ontploft, terwijl je met een druk op knop B een kans van ‘slechts’ 1 op 20 hebt, dan gaat het niet op om zich te verlustigen in het feit dat men toch ook over zo’n knop B beschikt die minder risicovol is; wanneer alles op het spel staat, kàn geen enkel risico geduld worden, en gaat het ook niet op om knoppen te ontwikkelen waar het risico slechts 1 op 30 of zelfs slechts 1 op 300 zou zijn. Wanneer iemand je vraagt om even op zijn tas te passen, dan kan je die tas niet één seconde alleen laten, ook al is het risico dat ze dan verdwijnt, nog zo klein, want je moet verantwoording afleggen tegenover die persoon, die zich op u vertrouwd heeft, het gaat niet op om dan tegen die persoon te zeggen dat je de tas een ogenblik hebt achtergelaten omdat de kans dat ze verdween uiterst miniem was, want daar gaat het nu eenmaal niet om! Daarom zal m.i. niet de kennis kunnen dienen als cruciale hefboom die in zichzelf z’n steunpunt zou vinden, maar veeleer de liefde (waartoe o.m. de liefde tot de kennis behoort, maar die staat dan in functie van de liefde tot de medemens en tot God, anders kan ze niet betekenisvol zijn), die wél absoluut kan zijn, omdat wij beperkt zijn. (Ik kan iemand iets geven omdat mijn bezit beperkt is; indien ik alles zou bezitten, dan kon ik niets geven aan een ander, o.m. omdat ik ook die ander zou bezitten; hoe beperkter mijn bezit, hoe waarachtiger elke gift; doordat de mens absoluut beperkt is, zwak en sterfelijk, eindig, kan hij ook ‘alles’ geven - vandaar ook: “Van wie veel gegeven is, zal veel worden gevraagd”).
    Het herstellen van de eenheid gebeurt derhalve niet louter binnen het denken, maar is een zaak die zich doorheen alle vrije menselijke keuzeactiviteiten heen moet ontwikkelen “in het zweet des aanschijns”, het is geen vanzelfsprekend gegeven dat ons zou in de schoot vallen als we er onze ogen maar voor openden, maar een moeizaam te verwerven goed, iets dat ons heetste hartebloed opeist (zoals A. Van Scheltema dichtte: “Niets schoons werd ooit geboren waarvoor een mens niet zijn heetste hartebloed gegeven heeft” - ook het schone van de werkelijkheid zelf wordt niet zomaar geboren, maar moet worden veroverd). Wie gelooft in de rechtvaardigheid (of beter: in de gerechtigheid) (en daartoe moeten zeker allen zich rekenen die geloven in de kennis, omdat zij fundamenteel berust op het rechtvaardigheidsprincipe), moet ook inzien dat geen goed verwezenlijkt wordt tenzij middels het zich schikken naar dat goed. De bezitter moet zichzelf in bezit geven vooraleer hij kan bezitten, en dat is hetzelfde met alle mogelijke andere handelingen welke niet op het goede gericht zijn en die aldus geconfronteerd worden met hun eigen contraproductiviteit, zoals bij uitstek Machiavelli aantoont waar hij in “Il Principe” de spot drijft met diegene aan wie hij dit werkje opdraagt (en dit in tegenstelling tot de gevestigde interpretaties - getuige het gebruik van het woord ‘macchiavellist’ in de gevestigde betekenis). De handelingen die op het goede gericht zijn, bij uitstek het beminnen, kennen deze contraproductiviteit niet, in tegendeel. In dit opzicht moet m.i. ook Kant opgevat worden m.b.t. het grondvesten van zijn criterium voor het ethisch handelen (dat van de veralgemeenbaarheid van een handeling), dat volgens mij door Steiner vanuit een wanbegrip ten onrechte bekritiseerd wordt (niettemin Steiners kritiek op Kants metafysica tot op zekere hoogte wél stand houdt). Indien er technieken zouden bestaan die ons de toegang zouden verlenen tot een vermeende geesteswereld (en die technieken bestaan, alleen is het zeer de vraag welke de waarde van die geesteswereld dan wel kan zijn), dan zijn deze vergelijkbaar met de werking van medicijnen of drugs, m.a.w.: de pijnstillersmentaliteit, dewelke triomfeert bij de gratie van de blindheid voor het absolute goed dat door zijn bewaker die de pijn is, beschermd wordt. (Ook Steiner brengt op een bepaald moment deze pijnstillersmentaliteit ter sprake, namelijk waar hij het heeft over de kwalitatieve ervaring van lust en onlust dewelke niet kwantificeerbaar is, maar daar doet hij het terecht - het is immers klaar in te zien dat het lustcriterium niet fundamenteel is). Daarentegen lijkt het mij dat deze zaken heden ten dage in alle mogelijke bochten gewrongen aangewend worden om de eigenlijk onontkoombare gerechtigheid van de wereld te ontvluchten, zoals b.v. het geval is waar mensen zich tot ‘psychologen’ of ‘psychotherapeuten’ wenden om hun schuldgevoelens af te kopen. Want waar sprake is van schuldgevoelens, is ook sprake van schuld, net zoals er sprake is van pijn, waar er sprake is van pijngevoelens. Net als fantoompijnen zijn fantoomschulden reëel, alleen kennen we in die gevallen de ware oorzaak daarvan niet (- die kan ook bij derden liggen). Het reduceren van pijn tot een gevoel mondt uit in het (zelf)bedrog van het nemen van pijnstillers, net zoals het reduceren van schuld tot schuldgevoelens, bedrog inhoudt. Dit alles slechts om duidelijk te maken dat wij ons op generlei wijze kunnen onttrekken aan onze ware menselijke verantwoordelijkheid door naast onze zinnen en onze zintuigen, ook ons verstand te verdoven met intellectuele complexen die weliswaar op het vlak van het denken comfort schenken, doch die ons uiteindelijk geen stap verder brengen m.b.t. het volbrengen van onze menselijke plicht.
    De zaak van de autonomie die Steiner aansnijdt (ik ben pas vrij als ik autonoom handel, niet als ik vanuit plicht of vanuit geweten handel, de vrije geest wil zichzelf verwerkelijken en ziet daarin z’n hoogste bevrediging) is m.i. niet zo eenvoudig als daar wordt voorgesteld. Vandaag de dag zien en horen wij weliswaar niets anders dan raadgevingen in de zin van: “je moet je zin doen, je niets aantrekken van anderen en gewoon je zin doen” etc., maar noopt het niet tot nadenken zich de vraag te stellen op welke grond of vanuit welke aandrang steeds meer mensen klaarblijkelijk de behoefte voelen om aan elkaar dergelijke ‘raadgevingen’ te geven? Het is een vorm van gesofisticeerde ‘samenzwering’ vanuit de anonimiteit, de onpersoonlijkheid, die ook de onverantwoordelijkheid is. De gewetensvolle vader daarentegen “hanteert de roede”, zoals de bijbel zegt. Men moet zich maar eens trachten te verplaatsen in de huid van een hongerlijdende zwarte vluchteling in Midden Afrika die zijn laatste ogenblikken meemaakt, en aan wie plotseling beelden zouden getoond worden van enkele Belgen die onderling ernstig discussiëren over de kracht van het denken en over technieken om het te beheersen. Het zou hen al even absurd voorkomen als een discussie over hoe men z’n vork en z’n mes dient vast te houden aan tafel, geloof ik. Natuurlijk erken ik ook het gelijk van Steiner (wat later door Hannah Arendt, die onderzoek deed naar de psychè van haar folteraars in de concentratiekampen, herhaald werd) waar hij zegt: “Dit is immers juist het karakteristieke van misdadige handelingen, dat ze bij de mens uit elementen die buiten de idee liggen, voortspruiten” (Steiner, FdV, p.112), m.a.w.: de afwezigheid van gedachten als oorzaak van het kwaad. Maar wordt hier de conclusie dat het denken in se goed is, niet voorbarig getrokken als men in acht neemt dat ook kwade voorstellingen en gedachten het kwaad kunnen veroorzaken? Weliswaar heeft Steiner, waar hij zegt dat de daad van de misdadiger niet uit een idee ontspringt, uitsluitend de “goede gedachten” voor ogen - het ‘door-dachte’, m.a.w. Edoch, dan moet ook worden verwezen naar de kritiek die elders in het boek dan weer de zijne is, namelijk die m.b.t. de “schranderheidsmoraal”, zodat het doordachte weliswaar het kwade vaak voorkomt, maar tegelijk geenszins een waarborg voor het goede vormt. Maffioso zijn vaak intelligente lieden, geniale kenners van de menselijke psychè, zij denken na, maar overduidelijk kan Steiner dit soort van denken niet bedoelen, niet het 'rekenende denken' van Heidegger, maar het 'goede denken', het 'zijnsdenken'. De ideeënwereld kan worden ontgonnen, maar ook worden misbruikt, net zoals alle goederen ter wereld kunnen worden misbruikt, en de specifieke aanwending van de menselijke middelen, heeft m.i. niet zozeer te maken met het denken als dusdanig, maar veeleer met het geloof, in de betekenis van het 'zich borg stellen voor' - een betekenis die Steiner blijkbaar niet gevat heeft, zie zijn slothoofdstukken waar hij zegt: “wij willen niet langer geloven zonder meer, wij willen weten” (p.184). Ik denk dat het jammer is dat aan Steiner deze betekenis van ‘geloven (in)’ ontgaat, want elders heeft hij het duidelijk over het daaraan sterk verwante criterium van de liefde bij het stellen van een daad in vrijheid.
    Aansluitend kan de grondslag van Steiners veroordeling van de schranderheidsmoraal tevens worden aangewend ter ondermijning van zijn eigen 'ethisch individualisme', precies omdat hij, het denken centraal stellend, de ethische vrijheid op de kennis baseert. Want daar geldt dan ook wat sommigen onder de Ouden zegden, namelijk dat niemand wetens en willens het kwade doet en dat slechts een tekort aan kennis dit kwade veroorzaakt. Want waar kan men een essentieel verschil aanwijzen tussen de schranderheidsmoraal die Steiner veroordeelt waar ze refereert naar autoriteit of geïnterioriseerde autoriteit (geweten en plicht), en deze die zich laat leiden door de kennis? Is zij immers niet van de kennis afhankelijk en mist zij derhalve ook niet de autonomie - het criterium bij uitstek in het ethisch individualisme? Steiner zou antwoorden dat wij met ons denken samenvallen, aangezien alleen in het denken zich de ware werkelijkheid situeert, en dus ook het ware ‘ik’, in zoverre daar nog van een ‘ik’ sprake kan zijn, maar waarheen dan met lieden die niet denken, niet kunnen denken, mensen die over onvoldoende of verkeerde informatie beschikken, mensen die een lot als dat van Olivier Twist deelden en een slechte opvoeding kregen? Steiner was een uiterst begaafd mens die zich bovendien heeft kunnen ontwikkelen, en het komt mij voor dat hij zijn talent (zijn denkkracht) als al te vanzelfsprekend heeft ervaren, wat overigens niet verwonderlijk is, en hem bijgevolg dan ook niet echt kan worden kwalijk genomen. Maar m.i. lijkt zijn leer daar dan toch onder te lijden.

    (Wordt vervolgd)

    (J.B., 7 september 1997)

    Verwijzingen:

    Rudolf Steiner, Filosofie der vrijheid. Grondtrekken van een moderne wereldbeschouwing. Resultaat van observaties op zielsgebied volgens natuurwetenschappelijke methode. Negende druk, Servire, Katwijk, 1970.

    Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiners “Filosofie der vrijheid”(1)

    Deel 4/5: Bedenkingen (vervolg 1)

    De beide vragen die het richtsnoer vormen voor de FdV zijn bijzonder problematisch. Waarom moet de wetenschap op de antropologie worden gebaseerd? En: hoe anders kan de vraag naar het al dan niet vrij zijn van de mens beantwoord worden tenzij via het definiëren van het begrip van de vrijheid zelf? Maar, inderdaad, de vragen zijn belangrijker dan de antwoorden, en elk nieuw concept vraagt in de eerste plaats om zijn definitie; elk oordeel vraagt er ook om, gegrond te worden; het vooropstellen van een voor elkeen toegankelijke ideeënwereld klinkt wel heel democratisch maar krijgt makkelijk een bijsmaakje vanaf het ogenblik dat diegenen die ondanks alles blind blijken voor bepaalde intuïties, te horen zouden kunnen krijgen dat zij de hand in eigen boezem moeten steken. Kortom: geen leer kan zichzelf geheim houden zonder terecht in diskrediet te komen, aangezien datgene wat zich niet tot convocatie bereid weet, zich aan het beginsel van de gerechtigheid onttrekt, hoe goed de bedoelingen ook mogen zijn. Ik onthou mij vooralsnog van het uiten van dergelijke beschuldigingen tegenover Steiner, maar vrees wel voor problemen m.b.t. het beloofde werk over de geestelijke wereld waarover hij heel even spreekt.
    Steiner stelt bij het begin de vraag naar de oorsprong van het denken: wij stellen ons niet met de waarnemingen tevreden, zegt hij: wij willen die ook verklaren, dus datgene wat ze veroorzaakt, kennen. Ik geloof echter dat waarneming reeds een vorm van verklaring is, dat de waarneming aan de gewaarwording voorafgaat (zie mijn bedenking bij het natuurconcept van Whitehead), en dat waarneming en verklaring deel uitmaken van een probleemoplossende activiteit, waardoor ze met het tot oplossing gebracht worden van het probleem mettertijd ook irrelevant worden en verdwijnen, zodat ook het denken als middel moet worden gezien, welke met het bereiken van z’n doel zal hebben afgedaan. Al mag men hier het denken niet verwarren met het bewustzijn dat eerder aan de ziel dan aan het lichaam moet worden toegeschreven: Afasiepatiënten kunnen vaak niet meer in woorden denken, maar hun bewustzijn zelf is aantoonbaar helder en ongeschonden. Ik geloof persoonlijk dat de gebieden die wij momenteel benoemen als bewustzijn, denken, voelen e.d. meer, zich in de toekomst heel sterk zullen gaan differentiëren o.i.v. aan de gang zijnde experimenten met het beïnvloeden van bewustzijnstoestanden via het controleren van chemische en andere processen, en via neurofysiologisch onderzoek. De ziel mag m.i. niet met het denken worden verward, en ook niet met het gevoel. Binnen het denken werden al in de middeleeuwen de notitia en de de cogitatio onderscheiden. Lust en onlust spelen zich net als vreugde en verdriet binnen ons bewustzijn af, maar zijn onderling onvergelijkbaar. Net zoals b.v. de vele geurgewaarwordingen welke vaak in staat zijn om bij ons de prilste herinneringen op te roepen, meestal geen namen dragen, zo ook is het gesteld met de eindeloze variëteit aan mogelijke zielsroerselen. Terwijl we geen namen geven aan geuren omdat het reukzintuig bij de mens afsterft, hopen we te mogen hopen dat de onbenoemdheid van de vele zielstoestanden aan het nog niet helemaal geboren zijn van de ziel te wijten is. Met de literatuur, de oude Griekse tragedies in de eerste plaats, werden fundamentele zielstoestanden in kaart gebracht en kunnen ze a.h.w. met één woord (Oedipus, b.v.) aangeduid worden. In de literatuur en in de kunst in het algemeen is die eindeloze zoektocht naar het in kaart brengen van wezenlijke trekken van de menselijke ziel nog maar pas begonnen, nog onontgonnen, onontdekt, nog in de kinderschoenen staande. De in de psychologie aangebrachte onderscheidingen van driften en drijfveren, en van motieven en redenen, gaan eigenlijk niet verder dan het Griekse onderscheid tussen twee vormen van 'willen', het boulomai en het ethelo, die respectievelijk duiden op het redelijk overleg en het gepassioneerd worden. Als ik mij niet vergis bestaan in het latijn enkel de verba velle voor willen en nolle voor niet willen. Het 'geloven' dat wij vandaag kennen stamt van het Hebreeuwse anumah, dat eigenlijk trouw betekent, waarvoor geen woord was in het Grieks, behalve pistis (geloof), het latijnse credere (geloven) duidt zoals ons werkwoord al meer op het aanvaarden van iets zonder het te zien, wat weliswaar een zeker vertrouwen veronderstelt, maar toch verre van dezelfde religieuze gevoelswaarde heeft, denk maar aan het gebruik van de term 'krediet' in het alles behalve barmhartige bankwezen.
    Misschien kan hier ingegaan worden op de vergelijking die Steiner in een later hoofdstuk (namelijk het vijfde) maakt ter verduidelijking van de situering van het concept ‘begrip’ in zijn filosofie, namelijk waar hij zegt dat het begrip natuurlijkerwijze uit de mens voortkomt zoals de plant voortkomt uit het zaadje, en dus ook tot het natuurlijke behoort. Meteen moet hier ook worden ingegaan op zijn stelling (waarmee ik het overigens roerend eens ben) dat geen bewustzijn zonder zelfbewustzijn kan bestaan. Want hoe zit het dan met de natuurlijkheid van dat bewustzijn waar tegelijk het zelfbewustzijn de kop opsteekt? Geven dergelijke ideeën geen voer aan het fysicalisme dat, eens dit het levensprincipe “als natuurlijk voortspruitende uit het dode ding” zou hebben ontdekt, nog slechts één stap hoeft te doen om unieke wezens te fabrikeren die zich over zichzelf zullen verwonderen? Welnu, omdat ik redenen geloof te kunnen aanbrengen die én de menselijke fabricage van het levensbeginsel én deze van het (zelf)bewustzijn naar een sprookjesland verwijzen, bekijk ik Steiners voorstelling van zaken m.b.t. het ontstaan van het begrip dan ook met argusogen. Men belandt hier onwillekeurig bij het probleem van de genese van de taal en tevens bij de etiologie, waar o.m. taal en gedrag van dieren worden bekeken. Maar, die weg opgaande, lijkt het onderscheid tussen communicatie en interactie te vervagen, of beter: lijkt dit fundamentele onderscheid met opzet vervaagd te worden door een al te technische (een te fysicalistische) aanpak van de zaak zelf, waardoor het probleem niet verhelderd doch vertroebeld wordt, zodat ik niet geneigd ben om heil te zien in die louter materiële benaderingen. De wijze van benaderen zelf zal m.i. van doorslaggevende betekenis zijn voor het resultaat van het onderzoek, en precies daarin moet dan ook de vrije, creatieve menselijke act gesitueerd worden. Als men een mens met een microscoop onderzoekt, vindt men alleen maar stof en cellen, nimmer een mens; een goede roman is een veel doeltreffendere benadering van de mens. Zo ook kan het bewustzijn niet benaderd worden middels concepten die betrekking hebben op kwalitatief andersoortige verschijnselen, en valt m.i. het anders mooi ogende voorbeeld van Steiner voor mijn part in het water. Daarmee samenhangend (met die monistische ‘drang’ om alles tot eenzelfde beginsel te reduceren - het is eigenlijk een (micro)reductionisme zoals een ander -, moet m.i. ook Steiners afwijzende houding t.o.v. een transcendentie begrepen worden, wat m.i. de geloofwaardigheid van zijn hele systeem keldert. Het “ik ben een god in het diepst van mijn gedachten” dat men her en der tussen de regels leest, kan weliswaar aan een (door Steiner zelf overigens afgewezen) mystiek herinneren en religieus aandoen, maar de pantheïstische kleur die het geheel aldus krijgt, nijgt uiteindelijk naar vervlakking en uitdoving. Het menselijke streven naar eenheid, hereniging, zo men wil, is geen pad van koninklijke verrukking doch een smalle weg waarbij diegenen die de moed hebben hem te betreden, een kroon van doornen zullen dragen, omdat de liefde en het geluk dat de vrucht daarvan is, sinds de inmenging van Lucifer, niet langer met de lust gepaard gaan, doch zich noodzakelijk als een lijdensweg voltrekken, en dit alle geschrijf van zgn. 'mystici' ten spijt! Men hale zich maar voor de geest, onze Afrikaanse hongerlijder van enkele paragrafen hoger, aan wie men beelden toont van een mysticus in zalige trance. Mijn gezond verstand zegt mij dat ik alleen daarom al dergelijke lieden (die als mystici geëerd worden) als clowns mag bestempelen. Waarmee ik vanzelfsprekend geen afbreuk wil doen aan de waarde van het gebed, net zomin als ik afbreuk wil doen aan de waarde van het eetmaal of aan die van de slaap.
    Wat betreft de centraal gestelde autonomie, ook in het ethisch individualisme, heb ik de indruk dat Steiner deze te veel voorstelt als een mogelijkheid die voor het grijpen ligt, en niet als een moeizame opdracht, een soort noodlot haast, maar dan niet in de negatieve betekenis, waartoe wij krachtens de erfzonde veroordeeld zijn. Het is m.i. niet zo dat men zomaar autonoom kan handelen wanneer men dat verkiest te doen; autonomie moet daarentegen worden veroverd en verworven, en met dit proces hangen alle registers van het menselijke zijn en handelen samen. Toch is de menselijke autonomie zinloos wanneer ze niet op haar beurt een fundamentele heteronomie erkent, een afhankelijkheid inzake haar heil, van een goddelijke genade. Het is met die menselijke autonomie, die tenslotte toch het geluk beoogt, gesteld zoals met het lot van de enkeling die weliswaar de autonomie beoogt, maar dit uiteindelijk doet omwille van het geluk, welke hij slechts kan ontvangen middels het vertrouwen (het Hebreeuwse anumah) - welke zijn heteronomie impliceert: niemand kan het geluk bekomen waar dit niet de zegen van de ander krijgt. In de menselijke liefde wil men door de ander worden bemind. In de goddelijke liefde kan men de ander beminnen zonder daarvoor iets terug te krijgen, omdat men zich reeds in de liefde van God geborgen weet.
    Het natuurlijke terugvinden kan, zegt Steiner, want we zijn er innerlijk mee verwant. De wijze waarop Steiner over de natuur spreekt verraadt m.i. een soort van verering voor deze natuur, in die zin dat Steiner daarvan op de een of andere manier heil lijkt te verwachten. M.i. is de natuur op zich onbewogen, en een louter geheugen van alle fysieke en fysische activiteit, een soort bewaarplaats van middels handelingen bekrachtigde intenties, dat garant staat voor het terecht komen van alle bedoelingen. Van het natuurlijke hebben wij pas iets te verwachten in de mate dat wij ons ermee bekleden, en in de mate dat dit Gods kleed (of zelfs: zijn lichaam) is. Voor het treffen van de roos met de pijl is een enorme beheersing nodig, oefening en talent, zintuiglijke perfectie, lichaamsbeheersing en concentratie. Wat wij vanzelfsprekend achten, namelijk dat de beste schutter wint, ontleent deze vanzelfsprekendheid enkel aan de gratie van de absolute perfectie waarmee de natuur ons het winnen van de beste garandeert. Het komt ons voor dat wij recht hebben op deze natuurlijke onfeilbaarheid, en het zou ons verschrikkelijk in de war brengen wanneer deze het liet afweten, wat b.v. in een droom het geval kan zijn. Maar meermaals in de geschiedenis van de filosofie werd aangeduid dat het onderscheid tussen werkelijkheid en droom pas middels Gods tussenkomst reëel kan zijn. Slaagt men er in de zaken in zekere zin binnenste buiten te draaien, en het wonder van wat wij zo vanzelfsprekend achtten in de natuurlijke gang van zaken, te zien, dan worden wij een ogenblik lang deelachtig aan het mysterie van de goddelijkheid in de natuur. Een goddelijkheid die niet gelegen is in een of andere wonderbaarlijke 'afwijking' van datgene wat wij vanzelfsprekend achten, doch gelegen is in het nimmer afwijken van Gods trouw, waarvan wij in de zgn. 'natuurwetten' een afspiegeling mogen waarnemen. De natuur betekent orde in de chaos, en aldus de absolute en noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarde tot het zich voltrekken van wat gerechtigd is.
    In die zin is de wetenschap eigenlijk ook een activiteit welke de argwaan van de mens tegenover zijn Schepper tot uiting brengt. Aan de basis van de wetenschapsbeoefening ligt wezenlijk het wantrouwen dat feitelijk is sinds de zondeval en dat de mens door de duivel werd aangepraat. Hij, de mens, verwerft zo doende kennis, goddelijke kennis, maar hij slaagt daarin nooit ten volle en is tot een eeuwige onrust, een eeuwig zoeken gedoemd. Alleen het vertrouwen, welke zich kan manifesteren in de liefde, en welke impliceert dat hij, de mens, gaat handelen volgens de liefde, alle reeds verworven kennis omtrent de natuur ten spijt - alleen dat vertrouwen kan hem uit deze benarde toestand van verdoemenis redden. Het wordt hem niettemin hoe langer hoe moeilijker; hoe rijker hij zich weet aan kennis, hoe goddelijker hij zich weet, hoe moeilijker het wordt om zijn vermeende autonomie weer prijs te geven en te kiezen voor de weg van de liefde. Stelselmatig heeft hij het trekpaard vervangen door de bulldozer, de huwelijkstrouw door het contract, de vriendschap door het geconsumeerde vermaak, de familie door het Tv-scherm, zijn krachtige lichaam door de auto en vele andere automaten; zijn natuurlijke gaven worden overbodig in het licht van zijn techniek en hij tekent of schildert niet meer, doch neemt foto’s en maakt films, ook zijn levensgeschiedenissen worden door zelfgemaakte sprookjes vervangen, zijn eigen authentieke verhalen acht hij onwerkelijker dan deze van de televisieseries en het gaat zo ver dat het wel lijkt of men pas bestaat als men bestaat op het scherm. In The Picture of Dorian Gray laat Oscar Wilde een van zijn helden zeggen: “Treur om Julia van Shakespeare, want zij is echter dan dat lief van jou dat zich gezelfmoord heeft”. Zo ver zijn wij gekomen dat we meer bewondering koesteren voor onze eigen afbeeldingen van de schoonheid, dan voor de schoonheid zoals we die in de natuur zelf aantreffen, getuige vele feiten, waarbij men b.v. ziet dat voor een schilderij van Van Gogh miljarden worden neergeteld, terwijl precies datgene waar dat schilderij wil naar verwijzen, genadeloos en zonder scrupules om zeep geholpen wordt.

    (Wordt vervolgd)

    (J.B., 7 september 1997)

    Verwijzingen:

    Rudolf Steiner, Filosofie der vrijheid. Grondtrekken van een moderne wereldbeschouwing. Resultaat van observaties op zielsgebied volgens natuurwetenschappelijke methode. Negende druk, Servire, Katwijk, 1970.


    13-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele losse gedachten n.a.v. de lectuur. Deel 4/4

    G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese
    studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele
    losse gedachten n.a.v. de lectuur.
    Deel 4/4
    Ik keer nu terug tot de aanvang en tracht te verduidelijken waar
    het, m.i., om gaat. Welnu, dan moet ik besluiten dat er van een
    realiteit geen sprake kan zijn, tenzij het gaat om een realiteit
    waarvan (impliciet of expliciet) erkend wordt dat deze door een
    transcendente, een hogere realiteit gedragen wordt. Anders
    gezegd: het is doordat het transcendente - datgene wat ons
    transcendeert (en draagt) - zo waterdicht ‘absoluut’ is, dat de
    realiteit waarin wij bestaan zo absoluut is - en dit - het moet nu
    worden gezegd -, alle strubbelingen omtrent het
    ‘realiteitsprobleem’ ten spijt: elke betekenis is ons - uiteindelijk -
    gegeven. Alle dingen en, navenant, al onze handelingen, baden
    a.h.w. in een hogere werkelijkheid, en danken precies daaraan
    hun werkelijkheidsgehalte! Inderdaad: “Maar de ware wereld, de
    wereld van bittere ernst en van onzeggenlike wezenlikheid, die
    stoort zich aan geen etikette en aan geen Euklides of Galileï. Er
    kan dus niet “geweten” worden”(Mannoury, p. 46).
    Mannoury, vervolg tweede hoofdstuk. Om eerst nogmaals terug te
    komen op het voorafgaande, de eerste paragraaf dus, zou ik die
    vooraf op nog een andere manier willen uitdrukken: het is
    weliswaar zo, dat b.v. een streep inderdaad een verzameling van
    vele moleculen etc. is, en vanuit dat opzicht niet zo’n duidelijke
    grens, maar het moet worden opgemerkt dat het niet de moleculen
    zijn die de streep maken: de streep wordt gemaakt door en in
    functie van het hogere; de moleculen van de stoffen waaruit de
    streep als stoffelijkheid bestaat, hebben met de streep als zodanig
    niets te maken. Deze gedachte is analoog aan onze kritiek op het
    fysicalisme: wanneer b.v. een dichter een gedicht neerschrijft, dan
    is zijn poëzie niet het gevolg van bepaalde hand-, arm- of
    zenuwbewegingen, doch andersom: het is de poëzie die de
    zenuwen en de hand- en armbewegingen uitlokt en stuurt.
    Onnauwkeurigheden doen er niet toe, omdat er een voortdurende
    bijsturing is. En voor dit laatste verwijs ik naar een eerdere tekst
    van mijn hand, namelijk m.b.t. het wezen van feed-back en het
    probleem van het wezenlijke onderscheid tussen enkelvoudige en
    samengestelde bewegingen (- zie ook elders). Een automaat, een
    machine, die bepaalde bewegingen moet uitvoeren, kan afwijken
    en hoe gering elke afwijking ook is, het wordt op den duur een
    grove afwijking - de machine mist dan haar doel. Dit komt doordat
    het daar gaat om een enkelvoudige beweging. Waar wij onze
    bewegingen kunnen bijsturen omdat wij steeds het doel voor ogen
    hebben, is zo’n opeenhoping van afwijkingen onbestaande. Maar
    dit is nu juist het verschil tussen een machine en een mens: een
    machine kent geen doelgerichtheid; ze maakt slechts de beweging
    die in haar veroorzaakt wordt - ze kent alleen een oorzaak, en het
    doel van die beweging zit in de machine zelf - in haar vorm en
    bouw - verankerd. Die vorm en bouw, die haar werking zal
    bepalen eenmaal ze door ons werd in gang gezet, is een door ons
    gemaakte “afspiegeling” of “projectie” van haar doel in het
    momentane: de vormgeving draagt daar de verantwoordelijkheid
    voor het al dan niet bereiken van het doel, en deze vormgeving is
    altijd mensenwerk. Zelfs waar men te maken heeft met machines
    die zichzelf zouden kunnen bijsturen, die dus zouden kunnen
    anticiperen, moet ook deze anticipatie worden ingeplant in de
    bouw van de machine, wat wil zeggen dat daaraan een eigenlijk
    nog hogere anticipatie ten grondslag moet liggen. Welnu, zo ook
    moet in zekere zin ook de mens zelf nog een vorm volgen
    (namelijk de wet), teneinde zijn doel (het Goede) te kunnen
    bereiken - al is het daar wel zo, dat deze gevolgzaamheid door de
    mens, bewust en vrijwillig gebeurt. Zoals reeds gezegd, doet het
    niets af van het authenticiteitskarakter van deze vrije wil, of wij al
    dan niet in staat zijn iets anders te willen dan datgene wat wij
    effectief willen.
    “Gezien-hebben is geen weten”, zegt Mannoury. En beweert hij
    hier niet precies hetzelfde? “En verwachten te zullen zien
    evenmin”, voegt hij er aan toe: noch de herinnering, noch de
    verwachting kan een weten worden genoemd. De twee situeren
    zich in het geheugen, ze zijn een soort spoor van de waarneming -
    die per definitie altijd een spoor heeft - lang of kort, het doet er
    niet toe. Wat is dan een weten? Op grond van onze eigen
    bevindingen tot hier toe, heeft het weten te maken met het doel
    van onze handelingen. Het weten heeft te maken met datgene wat
    nog niet gerealiseerd werd (door ons), terwijl het toch datgene is
    dat al onze momentane handelingen stuurt en beheerst. Op
    bladzijde 63 zegt Mannoury: “Maar er is geen stelliger en
    zuiverder weten dan willen (...)”.
    Gezien hebben en verwachten te zullen zien is geen weten,
    “Maar die herinnering en die verwachting in onmiddellik
    evenwicht is onmiddellike wetenschap, d.i. waarneming die boven
    gewaarwording uit is” (p. 46). Ik moet hierbij nogmaals verwijzen
    naar mijn stuk tekst in het hoofdstuk over Whitehead, waar ook
    werd aangetoond dat gewaarwordingen nooit iets anders zullen
    zijn dan abstracties, noodzakelijke veronderstellingen ter
    verklaring van de waarnemingen (p.86). In de daaropvolgende
    bladzijden verklaar ik hoe het doel eigenlijk de bestuurder is van
    wat er momentaan gebeurt, ook al gaat het om een doel dat wij
    zelf niet kennen; maar het feit dat het doel heteronoom aan ons is,
    maakt dit niet minder tot doel. Die heteronomie zal immers
    worden opgeheven middels het mechanisme van de pijn, en dit is,
    nader beschouwd, eigenlijk niets anders dan het mechanisme van
    het vlees - het vlees, het fysieke, datgene waarin een verbond werd
    bezegeld tussen de geest en de stof, een verbond dat geest aan stof
    heeft vastgeketend op een wonderbaarlijke wijze, wat wij als “het
    leven” herkennen. Want sinds de zondeval kunnen wij aan geen
    ander Zijn tenzij aan het Levend-Zijn deelachtig zijn. En er is geen
    ander Zijn mogelijk tenzij het Zijn dat naar zijn doel toe leeft.
    M.a.w.: het Zijn dat niet in relatie staat tot het doel, is geen zijn,
    doch een illusie. Bovendien kan er slechts één einddoel zijn,
    namelijk de Liefde. Maar deze zaken trachtten we elders verder uit
    te diepen.
    “Herkenning” dan, dat is iets anders, zegt Mannoury:
    “Niemand heeft ooit de Boro-Boedoer gezien, maar millioenen
    hebben hem herkend!”. En, hoewel hun betekenis grondig uit
    elkaar ligt, bestaat er een belangrijk verband tussen “herkennen”
    en “erkennen”, dat we hierna even moeten toelichten. De
    erkenning slaat op een waardering, en ook de herkenning houdt
    een waardering in. Als ik iemand erken, dan houdt zulks in dat ik
    hem waardeer als mens. Herken ik iemand, dan waardeer ik het
    feit dat hij momenteel bestaat. Erkenning van iemand houdt in:
    een waardering die inhoudt dat aan iemand het bestaan, als mens,
    gegund wordt, en dit m.b.t. het Goede, het doel, de toekomst ook.
    In het geval van de herkenning beperkt zich de waardering tot het
    momentele: ik kan er niet naast kijken, het is Piet, ik ben
    gedwongen hem te herkennen, ik onderga de herkenning eigenlijk
    - de herkenning is, m.a.w., een notitia, ze is passief. De erkenning
    daarentegen betreft de waardering in de actieve zin: niemand
    dwingt mij er toe de ander te erkennen, maar ik doe het toch, ik
    creëer de erkenning zelf, vrij en bewust. Kortom: Herkenning en
    erkenning gebeuren bewust, maar m.b.t. de herkenning is er
    geen vrijheid in het spel, terwijl dat m.b.t. de erkenning wel
    het geval is. Vandaar heeft de erkenning een ethisch karater,
    een ethische dimensie, terwijl de herkenning die niet heeft.
    Waar sprake is van erkenning, is een creatief proces aan de gang,
    tot stand gebracht door een ethisch subject, tegenover een ander
    (ethisch) subject. Herkenning daarentegen, behoort tot de orde van
    de waarneming.
    Nu zegt Mannoury dat niemand ooit de Boro-Boedoer gezien
    heeft, terwijl velen hem wel herkend hebben. Welnu, ik beweer dat
    elke waarneming noodzakelijk een herkenning inhoudt. Van zodra
    men zegt dat men iets “ziet”, heeft men meteen, impliciet,
    eigenlijk al gezegd dat men het “herkent”. Omdat er nu geen
    waarneming zonder herkenning mogelijk is, heeft het eigenlijk
    weinig zin om te beweren dat men iets niet ziet doch herkent. Wat
    Mannoury doet wanneer hij het geciteerde zegt, is pas relevant in
    de context van de problematiek van de tegenstelling tussen
    “ideeën” en “dingen”. De Boro-Boedoer is immers niet (louter)
    een ding; het is (ook) een idee, maar dit geldt voor alle zgn.
    “dingen” - alleen al het feit dat de waarneming fundamenteler is
    dan de gewaarwording, maakt de stelling hard dat de dingen in de
    eerste plaats ideeën zijn, waarvan hun “ding”-karakter niets meer
    tenzij een (- gezien ons wereldbeeld -) wenselijke veronderstelling
    daarbij is.
    Nog anders uitgedrukt: ons bewustzijn kan zich handhaven
    dank zij de idee “voedsel”, doch sinds de zondeval zijn wij
    dermate verbonden met de stof, dat wij moeten geloven dat onder
    de “idee” “voedsel” ook “werkelijk voedsel” ligt, en dat onder de
    idee “bewustzijn” ook “werkelijk bewustzijn” (“leven”) ligt, én
    dat de twee, namelijk het “werkelijk voedsel” en het “werkelijk
    bewustzijn” of het “leven”, “werkelijk” met elkaar verbonden
    zijn. Wij bestaan dus in een geestelijk wereld die a.h.w. gedragen
    wordt door een stoffelijke wereld, waarbij de geestelijke wereld
    voor ons de ware is, terwijl we niet anders kunnen tenzij de lastige
    stoffelijke erbij te nemen, als ware dit een straf (namelijk voor de
    erfzonde - waarover elders meer). Van de stof geraken we pas
    bevrijd mits de tol van het leed en de dood.
    (J.B., 4 mei 2002)


    12-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele losse gedachten n.a.v. de lectuur. Deel 3/4

    G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese
    studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele
    losse gedachten n.a.v. de lectuur.
    Deel 3/4
    Tweede hoofdstuk: Weten en willen. De eerste paragraaf, pp. 45-
    46, gaat eigenlijk over een heel bijzonder fenomeen (dat ik aantrof
    inzake de quantumfysica, in hoofdstuk 22), meer bepaald over het
    feit dat onze waarneming niet zo zuiver is als wij gewoonlijk
    aannemen. Als we b.v. een stoel geloven te zien, dan zitten we
    eigenlijk niet in het gebied van de gewaarwording, maar zijn we al
    volop aan het waarnemen. Een bladzijde verder (p. 46), zegt
    Mannoury dan ook: “Maar die herinnering en die verwachting in
    onmiddellik evenwicht is onmiddellike wetenschap, d.i.
    waarneming, die boven gewaarwording uit is. (...) , en de meest
    primitieve gewaarwording niet denkbaar is zonder énige
    herinnering en zonder énige verwachting (...)” - en dat is, zegt hij
    tenslotte, het meest wezenlijke: “er is niets wezenlikers
    denkbaar”. In het hoofdstuk over Whitehead [Metafysica en
    Ethica – J.B.] delen wij precies dezelfde mening: de waarneming
    is primordiaal op de gewaarwording, m.a.w.: gewaarwording
    zonder waarneming is niet mogelijk. Het probleem waar het hier
    om gaat, laat zich eigenlijk niet zo gemakkelijk viseren of
    omschrijven, maar ik geloof dat het hier om een zeer
    fundamentele zaak gaat en ik doe hierna nog een poging om ze
    duidelijker te formuleren - het gaat, zoals M.W. Weber, naar wie ik
    daar verwezen heb, opmerkt, om het “realiteitsprobleem”.
    Het is waar dat wat wij zien, niet de stoel is, want de stoel is
    grotendeels een begrip, en begrippen kunnen niet “gezien”
    worden. Toch kan men in een stoel gaan zitten, maar wat is zitten?
    Is “het zitten” een begrip? Gedeeltelijk wel: het werkwoord
    “zitten” is een afbeelding van deze handeling binnen de taal, en is
    dus, als (werk)woord, een begrip. Gedeeltelijk is “zitten” ook iets
    anders - iets “stoffelijks” misschien? “Zitten” is in de eerste plaats
    een handeling, een act. Maar wat is een act? Het is nu eerst en
    vooral duidelijk dat een begrip - hier het begrip “stoel” - zijn
    mogelijke relevantie ontleent aan een act - hier de act “zitten” (-
    het kan ook om de act “zien” gaan, of nog andere acten zijn
    mogelijk, naar gelang de omstandigheden, maar hierover weiden
    we hier niet uit). “Zitten”-an-sich is dus een act, terwijl “zittten”
    binnen de taal (- binnen het bewustzijn? -) een begrip is.
    Laten we het nu, in functie van de duidelijkheid, eens niet
    hebben over onze “stoel” en over het “zitten”, maar over
    “voedsel” en over “eten”. We kunnen dan zeggen dat “voedsel”
    een begrip is dat zijn relevantie ontleent aan de act “eten”. “Eten”
    is weliswaar een begrip binnen onze taal, maar we kunnen dit
    begrip pas relevant aanwenden binnen onze taal, als het, zoals
    trouwens elk ander begrip, een betekenis heeft, of beter: als het in
    betrekking staat tot de werkelijkheid - de werkelijkheid die verder
    reikt dan onze taal kan reiken. Telkens als we over “eten” spreken,
    nemen we dus aan dat “eten” meer is dan louter een begrip: we
    veronderstellen dat er een act achter schuilt, dewelke we niet
    kunnen benoemen, aangezien elke benoeming een “degradatie”
    van het “werkelijke” (datgene wat “werkt”, datgene wat “ageert”)
    tot het begripsmatige meebrengt. Nu heb ik eigenlijk vals gespeeld
    door over een “degradatie” te spreken; en indien ik deze
    opmerking niet zou maken, dan had ik impliciet stelling gekozen
    tegen het idealisme. Ik ben me er wel van bewust dat de term
    “degradatie” niet correct is, maar hij kan -voorlopig - volstaan in
    functie van deze opzet. Kortom: wanneer wij over “eten” spreken,
    dan hanteren we, sprekend, weliswaar een begrip, maar
    veronderstellen we tegelijk noodzakelijk een act die de relevantie
    van dit begrip schraagt.
    Aan wat ontleent dan de act “eten”, op zijn beurt, zijn
    relevantie, zijn betekenis? - zo kunnen we ons vervolgens
    afvragen. En nu moeten we heel voorzichtig zijn dat we niet in een
    valstrik lopen, want we hebben het hier over iets dat, enerzijds,
    “buiten” de begrippenwereld staat en dat, anderzijds, niet anders
    meer tenzij binnen de taal en dus als begrip, verder (filosofisch)
    kan behandeld worden.
    Laten we hier eerst abstractie maken van de mogelijke
    valstrik, en doen alsof we ons deze problematiek niet hoeven aan
    te trekken, dan kunnen we zeggen dat “eten” - de act dus -
    betekenisvol is omdat dit ons in leven houdt, of nog eerder: omdat
    eten de honger (die pijn is) wegneemt of voorkomt, terwijl pijn
    datgene is wat ons dwingt, omdat we er mee samenvallen als we
    hem hebben ( we zijn de pijn die we hebben - dat is de definitie
    van pijn - we kùnnen ons er niet van distantiëren). De act van het
    “eten” is dus relevant omdat deze voorkomt dat ons iets wordt
    aangedaan wat wij niet willen (en wat wij ook niet kùnnen
    willen), namelijk (honger) lijden of sterven. De act (van het eten)
    ontleent zijn relevantie aan onze (levens)wil. Nota bene: het gaat
    hier om een bijzondere vorm van willen, het gaat namelijk om een
    willen waarbuiten wij niet kunnen: wij kunnen niet anders tenzij
    zo willen zoals wij dat doen, en deze wil is alleen maar de onze
    omdat wij er toe genoopt zijn ons daarmee te identificeren, omdat
    wij ons moeten identificeren met pijn. Dat wij op dit vlak geen
    keuze hebben, betekent niets anders tenzij: dat wij moéten willen -
    sterker nog: dat wij niet anders kùnnen tenzij zo, en niet anders, te
    willen. Merk op dat de verplichting van een welbepaald willen, dit
    willen er niet minder authentiek om maakt! Wanneer wij b.v.
    deelnemen aan een wedstrijd, dan kunnen wij bezwaarlijk iets
    anders willen tenzij een zo goed mogelijk resultaat te behalen - en
    willen wij niet per se winnen, dan willen we toch tenminste
    onszelf overwinnen, wat Pierre baron de Coubertin ongetwijfeld
    heeft bedoeld met het “deelnemen” dat belangrijker is dan de
    overwinning (op anderen). Kortom: wij kunnen niets anders tenzij
    te willen winnen, maar dat maakt de echtheid van onze wil er niet
    minder om. Zo ook kunnen wij niet anders dan te willen leven, en,
    analoog, houdt zulks niet in dat onze levenswil minder echt zou
    zijn.
    Herhalen we nu waartoe we hier gekomen zijn: de act (van
    het eten) ontleent zijn relevantie aan onze (levens)wil. Deze wil
    wordt gestuurd door iets dat ons transcendeert, en van welker
    transcendentie de feitelijkheid van de pijn constant getuigenis
    aflegt binnen ons bewustzijn. M.a.w.: de act (van het eten)
    ontleent zijn relevantie aan onze (levens)wil, en deze wil ontleent
    zijn relevantie aan een transcendente werkelijkheid.
    Nu kunnen wij de zaken verder onderzoeken, en dan zullen
    wij tot de vaststelling komen dat elke act, op precies dezelfde
    wijze als deze uit ons voorbeeld, zijn relevantie ontleent aan het
    transcendente.
    Maar zoals we eerst hebben opgemerkt, hebben we hierbij
    abstractie gemaakt van enkele belangrijke zaken: we hebben
    namelijk dingen beschreven die in feite geen begrippen meer
    waren. We hebben dus afbeeldingen gemaakt van werkelijkheden
    die eigenlijk “veranderen” wanneer zij afgebeeld worden. We
    hebben, m.a.w., gewerkt met slechts “schaduwen” van de realiteit,
    terwijl de realiteit zelf ons is ontsnapt. Welnu, willen we dit
    corrigeren, dan betekent zulks dat we het veld van de
    beschrijvingen eigenlijk zouden moeten achter ons laten, en dat
    we ons moeten begeven in het veld van de handelingen zelf. Maar
    als we dat doen, dan betekent dit ook dat we er van getuigen dat
    we de grenzen van de filosofie hebben bereikt, erkend en
    overschreden - we belanden dan in het gebied van het religieuze -
    het gebied waarop wij ons niet langer verdienstelijk kunnen
    maken met alleen maar gedachten en verklaringen, maar waar van
    ons gevergd wordt dat we ons effectief borg gaan stellen voor
    datgene wat we geloven afgebeeld te hebben in de filosofie - de
    filosofie als een schaduw, een afschaduwing, van de ware
    werkelijkheid. Wat we binnen het filosofische nog kunnen doen -
    maar dat is dan ook het laatste, de laatste etappe a.h.w. - dat is:
    spreken over het handelen. En als we dit hier effectief doen, dan
    zullen alle dingen waaraan het handelen zijn relevantie ontleent,
    ook dingen zijn die méér zijn dan handelingen, dus: dingen die
    tenminste handelingen zijn, net zoals de dingen die méér zijn dan
    louter begrippen, tenminste begrippen zullen zijn. Zo zijn
    handelingen tenminste begrippen, maar ze zijn ook meer dan
    begrippen. Helaas blijven we, filosoferend, en dus in het gebied
    van de taal vertoevend, op begrippen aangewezen, zodat we
    aangewezen zijn op begripsschakeringen, teneinde iets te kunnen
    laten voelen van wat meer dan begrippen zijn. Zo beelden we de
    act af in het begripsmatige, terwijl we toch moeten erkennen dat
    ageren méér is dan louter een begrip - zouden we dat niet
    erkennen, dan had ageren ook niet de betekenis die het dient te
    hebben (die het moet hebben) teneinde betekenisvol te zijn (- en
    we herinneren hier aan Barbara Léondar over de metafoor: de
    metafoor wordt pas gevat door wie een hoger abstractieniveau
    creëert! - voordien is hij louter onzin). Het transcendente - dus
    datgene wat nog voorbij het ‘ageren’ zelf ligt, datgene waaraan het
    ‘ageren’ z’n relevantie ontleent - is, noodzakelijkerwijze, nog
    méér dan louter handelen - het is “liefhebben”. En pas via een
    dergelijke weg is een ‘begripsmatige’ benadering van ‘de liefde’
    (hier staat het meer-nog-dan-handelen-betekenende als begrip
    afgebeeld) mogelijk.


    11-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele losse gedachten n.a.v. de lectuur. Deel 2/4

    G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese
    studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele
    losse gedachten n.a.v. de lectuur.
    Deel 2/4
    Bladzij 30: “allemaal” wordt onderscheiden van “geen één
    niet”. Zeer terecht. En dan, ik had het nooit durven verhopen,
    schrijft Mannoury dat onder ‘berekenen’ eigenlijk moet verstaan
    worden: ‘kunnen berekenen’: “Berekenen-kunnen is eigenlik het
    goede woord niet: bepaald-zijn zou je kunnen zeggen (...) Ik schei
    er uit”. Ik ook. Dat wat betreft de “spreek-wiskunst” (p. 31).
    In de hoor- (- lees-, of aflees-wiskunst) worden
    onderscheiden: de auditieve en de visuele. Het volmaakt
    wiskundeboek van Mannoury: “a=a=a=a” (p. 32). Maar toch een
    bedenking hierbij: a=a... indien a en a één en hetzelfde
    representeren! a en a zijn dus gelijk, op voorwaarde dat ze
    symbolen zijn, wat wil zeggen: op voorwaarde dat ze verschillend
    zijn van zichzelf!!! Want indien a niet een symbool was, en dus
    niet iets anders was dan datgene wat het eigenlijk uitdrukt, dan
    ware die a die voor het gelijkheidsteken staat niet gelijk aan die a
    die op het gelijkheidsteken volgt; immers, alleen qua positie
    zouden de twee al verschillend zijn. Mannoury’s wiskundeboek
    drukt eigenlijk niets anders uit dan het symboolkarakter van de
    tekens!!! a=a drukt uit dat wij stellen dat de twee dingen gelijk
    zijn, terwijl wij toch twee van elkaar verwijderde dingen
    neerschrijven: het drukt dus uit dat die dingen zich eigenlijk
    bevinden in een wereld waar geen verwijdering, geen ruimte,
    bestaat. Het volmaakte wiskundeboek van Mannoury schept
    m.a.w. een nieuwe wereld - een wereld welker bestaan
    noodzakelijk is opdat wij in de onze zouden kunnen tellen! Zo
    gaat het ook met ethiek: dat alle mensen gelijk zijn, kan pas een
    relevante uitspraak genoemd worden indien daaronder verstaan
    wordt dat alle mensen gelijk zijn qua waarde, of: als mens. De
    uitspraak is pas relevant indien abstractie gemaakt wordt van alle
    verschillen die in deze wereld tussen de mensen bestaan, m.a.w.:
    indien een wereld geponeerd wordt waarin deze verschillen er niet
    toe doen: de wereld van het mens-zijn. Het mens-zijn wordt aldus
    verheven van het hebben van die en die bepaalde kenmerken, tot
    een zijn dat van die kenmerken onafhankelijk is - een zijn dat zijn
    volle werkelijkheidswaarde aan de erkenning ontleent - in de
    eerste plaats de erkenning door God (God bemint alle mensen in
    gelijk mate), vervolgens in de erkenning door de medemens
    (waardoor wij het Rijk Gods op aarde trachten te realiseren).
    Bladzijde 35: “‘t Is erg lastig voor een Amsterdammer zich in
    de zielstoestand van ‘n tellende Hottentot te verplaatsen, want die
    telt z’n vingers niet, evenmin als een Amsterdammer z’n
    telwoorden”. Toch zouden we onze telwoorden kunnen tellen, wat
    we eigenlijk doen wanneer we ons talstelsel problematiseren, en
    dan komen we tot de stelling die ik eerder al heb pogen aan te
    halen, namelijk, dat er een oneindig aantal oorspronkelijke
    getallen (priemgetallen) bestaan, die elk recht hebben op een eigen
    naam of teken. Zit daar een regelmaat in? - zo kunnen wij ons
    afvragen, Goldbach indachtig. Het zou moeten, natuurlijk. Maar
    dat we deze regelmaat niet zién, komt m.i. alleen hierdoor, dat wij
    gewoon zijn om met de valse regelmaat van een talstelsel te
    werken. Het talstelsel dat wij gebruiken, om het even het welke,
    spiegelt ons een rad voor de ogen omdat het ons de indruk geeft
    dat 1 a.h.w. terugkeert, namelijk bij 11, bij 21, bij 31, enz., en zo
    ook lijken 2 en 3 en alle andere cijfers terug te komen, maar
    cijfers zijn geen getallen! Kùnnen wij dan abstractie maken van
    cijfers, m.a.w.: van tekens, wanneer wij tellen? Opnieuw dient
    verwezen te worden naar wat we reeds zegden n.a.v. Mannoury’s
    volmaakt wiskundeboek! Wij zitten met twéé werelden, en daar is
    geen ontkomen aan.
    Wat is niets? Wat is twee? Mannoury doet het verhaal van de
    twee stenen-an-sich, en zegt, uiteindelijk: “Ja toch, iéts blijft er
    nog te raden over: wat is het onderscheid tussen een steen, een
    verdwenen steen en een ongeschapen steen? (..) wijzelf (...), wat
    bedoelen wij met dat mysterieuze bestaan van die eenzame steen?
    De significa antwoordt: als je jezelf wilt verstaan, kijk dan naar je
    medemens, dat vereenvoudigt het probleem. (...) dan kun je zien
    wat hij bedoelt: een bod, of een vraag, of een “tip” misschien? En
    let dan eens op, of hij er zij bij spint. Dat is ‘t beurscriterium voor
    gelijk hebben” (p. 42-43). Mannoury besluit met de significa dat
    “an-sich” niets (dood) is, dat alles voor een ander is. En hierbij
    kunnen we ons direct aansluiten: een barbier-an-sich bestaat niet.
    “Neen, als we waarlik tellen willen, dan zullen het
    gedachtedingen en geen stenen of loden tafels moeten zijn”: of
    bedoelt Mannoury hier dan toch iets geheel anders mee? Want
    terwijl dode stenen-an-sich niet kunnen bestaan, terwijl een
    levende mens-an-sich toch wel kan bestaan, zouden dan
    gedachten-an-sich altijd kunnen bestaan, precies omdat zij altijd
    door iemand worden gedacht en dus niet ofwel dood ofwel levend
    kunnen zijn, doch vanuit hun aard, steeds ‘levend’? Ik stel me
    hierbij echter de vraag of we wel mogen zeggen dat
    “gedachtedingen” ‘levend’ zijn. Ik vermoed dat heel wat mij op dit
    punt ontsnapt. Wel volg ik de redenering dat het tellen, het tellen
    van veel-eenheden betreft, dat het om een geestesbeweging gaat.
    Het slot van dit eerste hoofdstuk is wel gecompliceerd; de
    significa is niet zo simpel; wellicht omdat we, zoals Mannoury
    zegt, meestal niet weten wat we willen...
    Hier eindigt het eerste hoofdstuk. Toch zou ik hier graag nog
    iets zeggen over onze “twee werelden”: ze kunnen namelijk met
    elkaar verbonden worden mits men het handelen als
    werkelijkheidsprincipe aanvaardt. (3)
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 4 mei 2002)
    Verwijzingen:
    (3) Deze aanvulling, op grond van een kritiek die ik in 1992-’93
    bij Descartes’ cogito ergo sum maakte. Het gaat over het verband
    tussen ‘kennen’, ‘zijn’ en ‘doen’; ik zie daar ook het woord als de
    brug tussen ‘zijn’ en ‘kennen’ (maar daarover hier verder niets). Ik
    vat mijn bedenkingen van toen hier kort samen.
    Vanuit zijn ongenoegen met het toenmalig onderwijs, stelde
    Descartes zich de vraag naar de mogelijkheid van de kennis:
    kunnen wij zekerheid verwerven? Althans zijn wij zeker van het
    feit dat wij hier omtrent twijfelen, zei Descartes: twijfelen is
    denken, en om te denken moet men bestaan: ik twijfel, dus ik
    denk, dus ik besta. Maar m.i. redeneert Descartes hier veel te snel
    en te gemakkelijk. Ik beperk mij tot deze zaak, ik ga hier niet in op
    andere m.i. foute redeneringen van hem.
    Ik twijfel, maar wat is twijfelen? Is twijfelen een vorm van
    denken? Het is duidelijk dat twijfelen en denken niet hetzelfde
    betekenen: er bestaan vormen van denken die zich van de twijfel
    onderscheiden. Is twijfelen dan een vorm van denken?
    Van denken is pas sprake vanaf het ogenblik dat twee dingen
    aanwezig zijn: de denker en het object van zijn denken (de
    gedachte en, eventueel daarvan onderscheiden, datgene wat de
    gedachte representeert; dus datgene wat verondersteld wordt te
    bestaan los van de gedachte - doch hierover verder niets).
    Ontbreekt één van die twee, dan kan er niet gedacht worden (Ook
    een mogelijke derde factor behandel ik hier niet: ik bedoel de
    factor die analoog is aan het licht bij het zien, dat dus naast de
    ziener en het geziene het licht veronderstelt). Kortom: er kan niet
    gedacht worden als er niet iets is dat gedacht wordt.
    Als ik de twijfel een vorm van denken noem, moet ik het
    object van de twijfel dus kunnen omschrijven: wat is het object
    van de twijfel? Ik ga hier later uitgebreid op in.
    Stel dat ik op een tweesprong sta, en ik twijfel welke weg ik
    zal nemen. Wat precies is dan het object van mijn twijfel? Het is
    niet de keuze, want ik ben er zeker van dat ik een keuze moet
    maken; indien ik niet zeker wist dat ik een keuze moest maken, ik
    zou immers niet twijfelen. Is het object van mijn twijfel dan het
    maken van de keuze? Neen, want indien ik niet wist dat ik een
    keuze moest maken, ik zou niet twijfelen. Precies de zekerheid dat
    ik moet kiezen, brengt mij in twijfel. Noch de keuze zelf, noch het
    feit dat ik een keuze moet maken, is verantwoordelijk voor mijn
    twijfel. Wat dan wel?
    Het object van mijn twijfel is onbestaande. Alleen een
    onbestaand object kan mij tot twijfel brengen: van zodra het object
    bestaat, twijfel ik er immers niet meer over, want ik ken het. Maar
    zolang het niet bestaat, kan ik het niet kennen.
    Wat betekent dan de twijfel, als het object ervan onbestaande
    is, terwijl de twijfel zelf toch voelbaar en uitspreekbaar is?
    Als ik voor een tweesprong sta, en ik twijfel, betekent dit dat
    ik nadenk over dingen die ergens niet bestaan, terwijl ze elders
    toch bestaan. We hebben hierboven beschreven hoe ze niet kunnen
    bestaan. Maar ze bestaan toch, in zoverre hun bestaan afhankelijk
    is van datgene wat ik beslis te doen. Ik heb dus te beslissen over
    het al dan niet bestaan van dingen, en het mij gedwongen weten te
    beslissen over hun al dan niet bestaan, maakt mijn twijfel uit. Wat
    betekent nu precies: “het zich gedwongen weten tot het beslissen
    over het al dan niet bestaan van dingen”?
    Als ik beslis de linkse weg te nemen, beslis ik tegelijk dat een
    aantal dingen zullen gebeuren, terwijl tegelijk een aantal dingen
    daardoor niet zullen gebeuren. Maar twijfelen betekent nu precies
    het onvermogen om zo’n beslissing te nemen, terwijl ik er toe
    gedwongen wordt krachtens de keuze die zich stelt. Vandaar
    herdefiniëren we de twijfel: twijfelen is het zich gedwongen weten
    tot het beslissen over het al dan niet bestaan van dingen terwijl
    men in het onvermogen verkeert om zo’n beslissing te nemen.
    Twijfelen is dus: het moeten doen van iets zonder dat men het
    kan doen, terwijl de daad beslissend is voor het al dan niet bestaan
    van bepaalde dingen. Hierbij verwijst ‘moeten doen’ naar een
    welbepaald aspect van de betreffende handeling, terwijl ‘niet
    kunnen doen’ verwijst naar een totaal ander aspect van deze
    handeling. Het ‘moeten doen’ duidt op de verplichting om één van
    beide wegen op te gaan. Het ‘niet kunnen doen’ duidt op de
    onmogelijkheid om uit eigen beweging één van beide wegen op te
    gaan. Dit betekent dat de essentie van de twijfel ligt in het verlies
    van de controle die men geacht wordt te hebben over z’n
    handelingen. De onmiddellijke handelingen worden gecontroleerd,
    maar deze handelingen worden beroofd van hun intenties. Deze
    handelingen volgen dus niet uit anticipaties ervan.
    Twijfelen heeft aldus te maken met de gedwongen
    loskoppeling van anticiperen (d.i. Denken) en Doen. En omdat
    Doen te maken heeft met Zijn (Doen is immers beslissen over wat,
    krachtens die specifieke handeling, al dan niet zal bestaan), heeft
    Twijfelen tenslotte te maken met de loskoppeling van Denken,
    Doen en Zijn: De twijfel is de onderlinge loskoppeling van
    denken, doen en zijn.
    Keren we nu terug naar Descartes, dan moeten we besluiten
    dat de overgang die hij maakt van Twijfelen naar Denken,
    ongeoorloofd is. Uit het feit dat ik twijfel, kan ik niet besluiten
    dat ik ben, precies omdat de twijfel zelf het denken scheidt van
    het zijn. Vanaf het moment dat ik mij afvraag of ik ben, kan ik
    niet meer zijn.
    Beschouwen we nu het denken, waarvan we bepaalden dat
    het slechts kan bestaan mits de aanwezigheid van een denker,
    enerzijds, en een object van dat denken, anderzijds, dan moeten
    we hierbij vaststellen dat de gedachte altijd voor een deel
    ‘besmet’ wordt met de factor van de twijfel. Als ik voor een
    tweesprong kom, en ik weet heel goed welke weg ik zal gaan, dan
    vindt mijn zekerheid daaromtrent zijn oorsprong in het feit dat ik
    weet wat mijn beslissing inhoudt. Als ik op weg ben naar huis, dan
    weet ik b.v. dat ik thuis geraak als ik de linkse weg opga. Ik kan
    makkelijk beslissen om de linkse weg te kiezen, omdat ik de
    consequenties daarvan m.b.t. het al dan niet bestaan van de dingen
    krachtens mijn beslissing, ken, aanvaard en zelfs verlang. Maar
    deze kennis geeft mij geen absolute zekerheid. Het is b.v. mogelijk
    dat ik halverwege rechtsomkeert moet maken en dus toch via de
    rechtse weg huiswaarts moet. Omdat ik mij aldus steeds kan
    vergissen in mijn beslissingen en dus in mijn kennis (het feit
    buiten beschouwing gelaten of ik voor die vergissing al dan niet
    verantwoordelijk ben), is mijn kennis nooit vrij van onzekerheid.
    Daaruit volgt dat elke kennis twijfel bevat, of: kennis is denken
    met een lage graad van onzekerheid. Hieruit volgt dat de
    overgang van kennen naar zijn, of de overgang van het
    epistemische naar het ontische, onmogelijk is.
    We toonden boven aan hoe het onmogelijk is, wanneer we
    vertekken van het kennen, om de overgang te maken naar het zijn.
    Welnu, laten we hier ook eens onderzoeken of wij niet in
    omgekeerde richting de brug kunnen maken, namelijk van het zijn
    naar het kennen. De eerste vraag die we ons dan moeten stellen,
    luidt: wat betekent het dat iets bestaat?
    Bestaan is steeds ‘bestaan op een bepaalde manier’. D.w.z.
    dat de bestaanswijze van een ding, het bestaan van dat ding zelf
    betekent. Zo b.v. bestaat een orchidee alleen maar omdat ze als
    orchidee bestaat, omdat ze die bepaalde vorm en kleur enz. heeft.
    Anders gezegd: haar kenmerken maken dat de orchidee een
    orchidee is. Een ding dat door de lucht vliegt kan b.v. geen
    orchidee zijn. En alle kenmerken samen, maken de orchidee.
    Nu is het echter tegelijk zo, dat de kenmerken van de
    orchidee, door de mens ervaren kenmerken zijn. De orchidee
    heeft een bepaalde vorm, geur, kleur, maar als er geen oog is die
    deze vorm ziet, geen neus die deze geur ruikt, dan hééft de
    orchidee ook vorm noch geur. Immers, de zichtbaarheid, de
    tastbaarheid, de geur van de orchidee zijn kenmerken die
    noodzakelijk relatief zijn aan het zien, het voelen en het
    ruiken. Omdat dit nu het geval is met àlle kenmerken van de
    orchidee, kan men terecht zeggen dat zij geen kenmerken heeft en
    dat ze dus niet bestaat wanneer er geen sprake is van waarneming
    van deze kenmerken. Anders uitgedrukt: aangezien een wezen of
    een ding gelijk is aan het product van al zijn kenmerken, en
    aangezien het bestaan van kenmerken relatief is aan het kennend
    merken, zal bij afwezigheid van enig kennend merken, er geen
    sprake zijn van kenmerken, en dus ook niet van het bestaan van
    een wezen of een ding. Noemen we nu dit ‘kennend merken’ het
    bewustzijn, dan kan men stellen dat iets niet kan bestaan buiten
    alle bewustzijn om: iets bestaat slechts als het bestaat in een
    bewustzijn.
    Maar als ik de eerste mens ben die deze orchidee ziet: moet
    ik dan niet besluiten dat ze niet bestond voor mijn waarneming?
    Deze kritiek bevat een vergissing: het bewustzijn mag niet
    gelijkgesteld worden met het onmiddellijke, actuele bewustzijn.
    Beethovens zevende bestaat ook op momenten dat ze niet
    uitgevoerd wordt. Ook het potentieel bewustzijn moet in rekening
    gebracht worden, en daartoe is men logisch verplicht: als ik een
    kat door de kamer zie lopen, en ik sluit enkele seconden lang de
    ogen, moet ik ze een eind verder zien wanneer ik terug de ogen
    open, want indien een ander bleef toekijken terwijl ik niet keek,
    dan zouden naderhand onze waarnemingen niet overeenstemmen.
    Op die manier zou dan elkeen in een eigen wereld leven. Het is
    omdat ik wil geloven dat communicatie met anderen bestaat, dat
    ik verplicht ben om rekening te houden met een potentieel
    bewustzijn, altijd en overal: de alomtegenwoordigheid van God.
    Onze volgende stelling nu: “krachtens het feit dat kennis het
    zijn betreft, terwijl het zijn een veronderstelling binnen de kennis
    is, is kennis steeds onzekere kennis”. Stel dat ik het voor mogelijk
    hou dat iemand achter mijn rug staat mee te lezen. Dat geval
    bestaat actueel als het potentiële. Ik draai me nu om en merk dat er
    niemand is. Deze waarneming maakt dat het actuele bestaan van
    het potentiële zich wijzigt, m.a.w.: binnen bepaalde perken kan ik
    bepaalde mogelijkheden omtrent het mogelijke bestaan van de
    dingen uitsluiten. Mijn actuele kennis van de werkelijkheid is dan
    ook op niets anders gebaseerd tenzij op het uitsluiten van bepaalde
    mogelijkheden binnen bepaalde zekerheidsgrenzen (binnen enkele
    minuten kan er wél iemand achter mijn rug hebben plaatsgenomen
    zonder dat ik het gemerkt heb). Hier kan men dan de kennis
    definiëren als volgt: kennis is het uitsluiten van het actuele
    bestaan van het potentiële met een bepaalde graad van
    zekerheid die wordt ontleend aan grondigere kennis. Dat zo’n
    graad van zekerheid ontleend wordt aan grondigere kennis of aan
    het grondiger uitsluiten van mogelijkheden, betekent dat alle
    kennis uiteindelijk zal gebaseerd zijn op een absolute
    zekerheid. Daar deze absolute zekerheid nu niets anders kan zijn
    tenzij een geloof, volgt daaruit: kennis is het geheel van
    consequenties die voortkomen uit een geloofsact.
    Nu kunnen we deze bevingingen uitdrukken in het hierna
    volgende schema. Hierbij moet eerst nog het volgende worden
    opgemerkt.
    Krachtens het feit dat deze redenering slechts geldt mits de
    inachtname van de tussenstellingen, werd hierbij zo doende het
    Zijn gedefinieerd in functie van het Doen, terwijl ook het Denken
    gedefinieerd werd in functie van het Doen. D.w.z. dat wij,
    gedwongen door de noodzaak om de discrepantie tussen het Zijn
    en het Denken te overbruggen, wij deze beiden moeten definiëren
    als vormen van Doen, wat betekent dat dit resulteert in een
    ontologie waarin het handelen centraal staat.
    Schematisch:
    (1) Descartes: IK TWIJFEL = IK DENK (ik denk, dus ik ben)
    (2) We problematiseren deze identiteit (namelijk: “ik twijfel = ik
    denk”)
    (3) DENKEN slechts als DENKER en OBJECT (gedachte)
    (4) ALS TWIJFELEN = DENKEN, DAN HEEFT TWIJFELEN
    EEN OBJECT.
    (5) Opmerking: Descartes’ twijfel is de twijfel over het Zijn van
    iets (afgekort: TZ).
    (6) Eerste tussenstelling (*): TZ C TD (TD = de Twijfel over het
    Doen van iets).
    TD C TZ slechts als het Zijn van iets vervat zit in het Doen.
    Om tot “realisme” te komen, is het noodzakelijk om het Zijn
    middels het (subjectieve) handelen te definiëren: IETS BESTAAT
    VOOR EEN SUBJECT, ALS DAT SUBJECT ER REKENING
    MEE HOUDT IN ZIJN HANDELEN. IETS BESTAAT VOOR
    ALLE SUBJECTEN, ALS ALLE SUBJECTEN ER REKENING
    MEE HOUDEN IN HUN HANDELEN, enz.
    (7) Als TZ C TD, dan mogen we ons hier beperken tot TD.
    (8) Voorbeeld van TD: IK TWIJFEL OF IK OFWEL A OFWEL B
    ZAL DOEN.
    (9) Tweede tussenstelling (*): IETS DENKEN = IETS
    ANTICIPEREN = IETS DOEN.
    We bepalen denken als anticiperen. Ook herinneren is anticiperen
    als het in funktie staat van anticiperen. We maken abstractie van
    de herinnering om de herinnering, en van het hele denken als doel
    op zich.
    (10) DE TWIJFEL BELET MIJ IETS TE DOEN.
    (11) Daaruit volgt: DE TWIJFEL HEEFT GEEN OBJECT.
    (12) Derde tussenstelling (*): IETS DOEN = BESLISSEN OVER
    HET AL DAN NIET BESTAAN VAN IETS; d.w.z.: OVER HET
    BESTAAN VAN EEN HANDELING EN VANDAAR OOK
    (wegens de eerste tussenstelling) OVER HET ZIJN VAN IETS.
    (a) Iets doen is beslissen over het bestaan van een handeling
    (evidentie).
    (b) Elke handeling bewijst het bestaan van datgene krachtens
    hetwelke de handeling geschiedt (wegens (6)).
    (c) Iets doen is dus beslissen over het bestaan van iets (wegens (a)
    en (b)).
    (13) Wegens (10) geldt: TWIJFELEN = NIET KUNNEN
    BESLISSEN OVER HET BESTAAN VAN IETS.
    (14) d.w.z.: DE OVERGANG VAN TWIJFELEN NAAR
    HANDELEN IS ONMOGELIJK WEGENS HET
    NOODZAKELIJK OVERSLAAN VAN HET ANTICIPEREN
    (DENKEN) WEGENS HET GEBREK AAN EEN OBJECT.
    (15) TWIJFELEN = DE LOSKOPPELING VAN DENKEN,
    DOEN EN ZIJN.
    (16) IK TWIJFEL daaruit volgt niet IK DOE
    IK BEN behoort tot IK DOE
    IK TWIJFEL daaruit volgt niet IK BEN
    (*) Opmerking: de eerste en de tweede (en krachtens de tweede
    ook de derde) tussenstelling, zijn beperkingen aan het domein
    waarbinnen deze redenering geldt.


    10-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele losse gedachten n.a.v. de lectuur. Deel 1/4

    G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese
    studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele
    losse gedachten n.a.v. de lectuur.
    Deel 1/4
    Slechts enkele losse gedachten, hoe dan ook zonder de pretentie
    alles te doorzien wat hier in een verraderlijk luchtig jargon aan de
    wereld prijsgegeven wordt - maar voor de leek misschien toch net
    genoeg om te kunnen vermoeden dat het hier voor de wiskundige
    om een ware lekkernij gaat waarbij hij zeer zeker zij kan spinnen.
    Bladz. 1: De strijd tussen woord en werktuig, “Der Kampf
    um die Dezimale”. Van de onmogelijke onderlinge verzoening van
    “rangschikking” en “nevenstelling”, komt Mannoury tot
    “uitsluiting”, “negatie”. Als ik me niet vergis, dan herken ik daarin
    zeer zeker mijn kritiek m.b.t. het principium contradictoris. “Ja,
    wenn die Wahrheit Münze wäre!”: maar ook dat helpt niet, want
    munten slijten ook, zegt Mannoury. En dat geldt zeker ook voor de
    namen die wij aan de aantallen geven: 1, 2, 3, 4, ... Het vermoeden
    van Goldbach indachtig: we hebben, in ons decimaal stelsel,
    slechts 10 cijfers nodig om oneindig veel getallen uit te kunnen
    drukken, maar deze truuk verblindt ons eigenlijk voor de
    werkelijkheid, waarin oneindig veel oorspronkelijke getallen zijn
    (ik bedoel: getallen die niet kunnen worden uitgedrukt als
    producten van andere, reeds gekende getallen; dus: priemgetallen).
    Indien wij ons niet bedienden van een of ander talstelsel, dan
    zouden wij voor elk oorspronkelijk getal een nieuwe naam moeten
    bedenken (de niet-oorspronkelijke getallen schrijven we als
    producten van reeds benoemde), en dan zou het aantal tekens dat
    wij te verzinnen hadden precies zo groot zijn als het aantal
    priemgetallen (vermeerderd met 0). (N.B.: de optelling zou ons
    hier niet van pas kunnen komen omdat b.v. 7, uitgedrukt als 3+4,
    dan zou kunnen geschreven worden als het naast elkander
    schrijven van 3 en 4, namelijk als 34 of als 43, wat het
    optellingsteken (- kortom: de bewerking van de optelling zelf)
    overbodig zou maken. Immers, waar er staat: 7, staat er eigenlijk
    7+niets meer. Het wordt duidelijker wanneer men 7 gaat
    voorstellen als zeven op elkaar volgende streepjes:
    III+IIII=IIIIIII. Aldus: “Leve de goede vormen en de mathesis.
    Ja, de mathesis vooral, want dat is welbeschouwd het summum
    van fatsoen”. Maar, driewerf helaas, want ook de symbolen
    hebben een gewicht; ook de lelie, symbool van de zuiverheid,
    ontsnapt niet aan de verwelking.
    Aan de taaldaad onderscheidt Mannoury de spreekbetekenis
    (wat de spreker, in zijn ziel, bedoelde) en de hoorbetekenis (wat er
    van deze bedoeling terecht komt). Ik denk aan “moeder Lambiek”,
    een analfabete buurvrouw van 100 jaar geleden, die met een brief
    van haar echtgenoot uit Frankrijk, bij mijn betovergrootvader te
    rade kwam: ze wilde dat hij haar de brief voorlas, “maar”, voegde
    zij er aan toe: “ik zou niet graag hebben dat ge zelf zoudt weten
    wat er in staat”. “Geen nood”, zegde mijn betovergrootvader:
    “Steekt gij, moeder Lambiek, terwijl ik u de brief voorlees, uw
    vingers in mijn oren”. En aldus geschiedde!
    Mannoury heeft het duidelijk over iets anders,
    vanzelfsprekend. Maar hij zal hier in tegengesproken worden door
    heel wat hedendaagse taalanalysten, om te beginnen door Hegel
    (althans in de interpretatie van EtienneVermeersch), waar deze
    zegt dat wat niet uitdrukbaar is, ook niet gedacht kan worden: in
    die optiek kan men geen excuus vinden in de “ontoereikendheid
    van de taal”, omdat men daar niet zonder woorden kan denken.
    Zou dit kloppen, dan zou ook gelden dat de pijn die wij kunnen
    lijden slechts zo groot kunnen zijn als er woorden bestaan om die
    uit te drukken! En de pijnervaring is geen alleenstaand geval. Ik
    geloof zelfs dat wij er nooit ofte nimmer in slagen om ons volledig
    adequaat uit te drukken. Het is mijn overtuiging dat het
    uitgedrukte noodzakelijk van de uitdrukking moet verschillen (- ze
    moet overstijgen), wil het enige betekenis hebben. Men kan dan
    een uitzondering maken voor de praktische dingen, zoals b.v.:
    “Deze vijf kg aardappelen kost honderd frank”, maar in die
    gevallen schipperen we op een ander niveau, namelijk daar waar
    precies moet en niet precies kan gemeten worden, zoals Mannoury
    aangeeft.
    Mannoury gaat dan over tot voorbeelden. Nu hij het ook over
    de “juristerij” heeft, denk ik aan een spreuk uit de middeleeuwse
    justitie: “Quod non est in scriptis, non est in mundo”. Onjuist?
    Maar toch komt het mij voor dat men in het hedendaagse
    materialisme ten onrechte het andere extreem aanhangt.
    Mannoury onderscheidt de spreek- en de hoorbetekenis van een
    taaldaad, dewelke nooit met elkaar gelijk gesteld kunnen worden,
    want eenieder kijkt vanuit zijn eigen perspectief - volledig
    akkoord. Absolute definities? Definities zijn een agglomeraat van
    taaldaadherinneringen, zegt Mannoury (p. 20). En daar hebben we
    zijn 2x2=2x2. Is “2x2 dan gelijk aan 4”? Welnu, 2x2 is weliswaar
    in zekere zin gelijk aan 4, maar bijvoorbeeld in het dobbelspel is
    1/6 niét gelijk aan 1000/6000. Heeft dat te maken met intentie?
    Maar precies daar ligt het paard gebonden: zonder betrekking op
    de werkelijkheid kan men de getallen en hun onderlinge
    betrekkingen niet op een relevante manier denken! En het
    kansrekenen illustreert dit m.i. uitnemend.
    Ik verwijs naar mijn tekst [Metafysica en Ethica – J.B.], bladzijde
    280, de paragraaf onder de tussentitel: De externe werkelijkheid
    kent geen orde, die ik hier herhaal en aanvul met een voorbeeld.
    Wanneer ik een groot aantal keren een munt opgooi, dan stel
    ik vast, overeenkomstig de wet van de grote getallen, dat de
    relatieve frequentie (RF) van “kruis”, het getal 1/2 benadert.
    Deze Wet is echter triviaal. Het is immers eigen aan de
    rekenkunde zelf, dat de RF naar 1/2 toe evolueert naarmate het
    aantal worpen toeneemt, omdat (1°) de RF van de a-de worp,
    verminderd met de RF van de (a-1)-de worp, kleiner wordt
    naarmate a groter wordt, en (2°) een worp die de RF dichter bij
    1/2 brengt een grotere waarde zal hebben dan een worp die de RF
    verder van 1/2 afbrengt. De Wet van de grote getallen laat het
    uitschijnen dat de externe werkelijkheid (een “demon”, zo men
    wil) borg zou staan voor deze evolutie van de RF naar 1/2 toe,
    maar de rekenkunde zelf is daarvoor verantwoordelijk. Een
    voorbeeld:
    Wat betreft de eerste reden:
    Stel dat a en b een bepaald aantal worpen voorstellen.
    Stel dat geldt: (a-1) is kleiner dan (a) is kleiner dan (b-1) is
    kleiner dan (b),
    dan geldt tevens: (RFa - RF(a-1)) is groter dan (RFb - RF(b-1));
    Wat betreft de tweede reden (namelijk: een worp die de RF dichter
    bij 1/2 brengt is groter dan een worp die de RF verder van 1/2
    afbrengt), het volgende voorbeeld:
    Stel een muntopgooi
    Stel dat TK (dit is: het totaal aantal keren dat “kruis” gegooid
    wordt) gelijk is aan 10;
    Stel dat TM (dit is: het totaal aantal keren dat “munt” gegooid
    wordt) gelijk is aan 12;
    Dan geldt: TK/TM = 10/12 en RFK = 10/22
    Nu kan men bij een volgende worp ofwel K ofwel M gooien.
    Veronderstelling 1: men gooit K. Dit is zo’n worp die de RF
    dichter bij 1/2 brengt; noem die worp “D”.
    Dan volgt daaruit: TK = 11; TM = 12; TK/TM = 11/12 en RFK =
    11/23;
    Veronderstelling 2: men gooit M. Dit is een worp die de RF verder
    van 1/2 afbrengt; noem die worp “V”.
    Dan volgt daaruit: TK = 10; TM = 13; TK/TM = 10/13 en RFK =
    10/23;
    Het verschil teweeg gebracht door “D” = 11/23 - 10/22 =
    12/506;
    Het verschil teweeg gebracht door “V” = 10/22 - 10/23 = 10/506;
    Het is hier duidelijk dat geldt: (12/506) is groter dan (10/506).
    Men denke ook aan het problème des partis (1) waarvan de
    oplossing niet anders tenzij in relatie tot de ‘praktische
    werkelijkheid’ kan gedacht worden. Mannoury (p. 23): “Een
    natuurwet is een katalogus van onze ervaringen, opgesteld in de
    hoop, er onze verwachtingen naar te kunnen richten”. Inderdaad,
    dingen zoals hoop en verwachting zijn geen irrelevante doch
    constituerende begrippen inzake ons wereldbeeld. Bladzijde 28:
    “Zou ‘ik herinner mij’ misschien ook één woord zijn (zoals ‘ik
    verwacht’ één woord is - p. 24). En ‘ik herinnerde mij’ twee?
    (zoals ‘ik verwachtte’ twee woorden zijn - p. 24)”: zeker en vast;
    en om die reden ook is, in de barbierparadox, ‘zich scheren’
    slechts één woord, en dus een ander werkwoord dan ‘iemand
    (anders) scheren’! Mijn hoor-ik is niet mijn spreek-ik, zegt
    Mannoury op p. 29. Zeer zeker: daarom ook moet men in de
    Russell-paradox die twee absoluut onderscheiden: de barbier, dat
    is het spreek-ik, diegene die pas is wat hij tegenover anderen is of
    doet: hij bestaat slechts binnen andermans erkenning als barbier.
    Scheert hij zichzelf, dan is hij niet die barbier, want anders zouden
    allen die zichzelf scheren, in die hoedanigheid althans, als barbiers
    moeten bestempeld worden, wat absurd zou zijn - conferatur Kant.
    (2)
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 4 mei 2002)
    Verwijzingen:
    (*) Uitgegeven door de maatschappij voor goede en goedkoope
    lectuur Amsterdam, 1924. Van de oorspronkelijke tekst is het
    eerste deel als PDF te vinden op de volgende site:
    https://www.math.ru.nl/werkgroepen/gmfw/bronnen/mannoury3.ht
    ml
    (1) Dit probleem behandelt de vraag hoe de winst moet verdeeld
    worden bij een kansspel met verschillende deelnemers dat
    voortijdig wordt beëindigd.
    (2) Ik bedoel de categorische imperatief van Kant: indien -
    bijvoorbeeld - alle mensen zouden liegen, aldus Kant, dan zou het
    onmogelijk worden om te liegen (- er zou geen onderscheid meer
    maakbaar zijn tussen waarheid en leugen). We trekken dit door:
    indien alle mensen zouden liegen, dan zou het spreken zonder
    meer zijn relevantie verliezen en dus verdwijnen (- er zouden
    alleen nog geluiden overschieten).




    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    kerststal 2021


    Inhoud blog
  • PANDAMNED - DOCUMENTAIRE (MARIJN POELS)-
  • (VOSTFR) Arrogance, Communication & Pandémi
  • Neoliberalisme, een miskleun vanjewelste
  • PANDAMNED - DOCUMENTAIRE (MARIJN POELS)
  • Verschijnt binnenkort:
  • s
  • geen woord hierover in het 'officiële nieuws':
  • https://www.mo.be/nieuws/7-op-de-10-milieujournalisten-aangevallen-vanwege-hun-werk
  • Krieg und Leichen Een gesprek met Omsk Van Togenbirger
  • Martinu
  • Koningin Elisabethwedstrijd
  • Koningin Elisabethwedstrijd
  • JS Bach over de lente
  • Smeren ze ons kanker aan e a ()
  • Het nationalisme en de dood
  • Het nationalisme en de dood (deel 3)
  • Het nationalisme en de dood (deel 2)
  • Het nationalisme en de dood
  • De neuzen van Tsjernobyl
  • Extreemrechts en drogredeneringen
  • De lugubere sprookjes van extreemrechts
  • Isfahan en het sprookje van de kernbom (4 delen)
  • Waar komen al die tumoren toch vandaan? (prof. Pierre Capel)
  • Farid Sheek en Moshen Masoumi
  • Farid Sheek: "Free Spirit"
  • Isfahan en het sprookje van de kernbom (deel 4)
  • Isfahan en het sprookje van de kernbom (deel 3)
  • Isfahan en het sprookje van de kernbom (deel 2)
  • Isfahan en het sprookje van de kernbom
  • De grote gijzeling Een gesprek met Omsk Van Togenbirger
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid (10 afleveringen)
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 10: De afgrond
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 9: De slang die zichzelf in de staart bijt
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 8: De ballade van Arie Hop of de consumptie van het eigen lijf
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 7: Massa-suïcide
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 6: De droom van volmaaktheid
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 5-
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 4
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 3
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 2
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 1
  • -
  • Paternalisme
  • IJZEREN LOGICA MET OMSK VAN TOGENBIRGER
  • hitler
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 7: De uithangborden van de doodsangst
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 6: God en Mammon: twee handen op één buik
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 5: De shoa: het plan van een occulte sekte
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 4: Voortekenen van de genocide
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 3: De megalomanie van de junkie
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 2: Seksuele frustratie, machtswellust en oorlog
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 1: Frustratie, haat en waanzin
  • 9 juni 2024, extreemrechts en de tradities
  • Bomen - Het korte leven van witte abelen langs de Scheldedijk te Wetteren
  • Nosferatu
  • Pasen
  • 9 juni 2024 en de frontsoldaten
  • 9 juni 2024 en de stomme kinderen
  • 9 juni 2024 en Sint-Grobian
  • 9 juni 2024 en de 'vrije' mening
  • Het wrange wringen van de macht
  • congohistorie-
  • Democratie en mensenrechten - in 8 delen
  • congohistorie
  • Democratie en mensenrechten?
  • t5
  • teksten4
  • teksten3
  • teksten2
  • teksten1
  • De cultus van Mammon
  • Democratie en mensenrechten - in 8 delen
  • De cultus van Mammon (deel 5)
  • De cultus van Mammon (deel 4)
  • De cultus van Mammon (deel 3)
  • Van ruilmiddel tot god
  • De cultus van Mammon (deel 2)
  • Aan welke ziekte lijdt het geld? en andere artikels
  • De cultus van Mammon (deel 1)
  • De cultus van Mammon (deel 1)
  • opmerking leesbaarheid blogteksten
  • Democratie en mensenrechten (deel 8)
  • Democratie en mensenrechten (deel 7)
  • Democratie en mensenrechten (deel 6)
  • Democratie en mensenrechten (deel 5)
  • Democratie en mensenrechten (deel 4)
  • Democratie en mensenrechten (deel 3)
  • Democratie en mensenrechten (deel 2)
  • Democratie en mensenrechten
  • Het wordt geregeld. Over abortus en euthanasie
  • Volstrekt gewetenloos
  • Misschien het laatste interview
  • joelia-navalnaja
  • Het licht en de duisternis (deel 5)
  • Het licht en de duisternis (deel 4)
  • Het licht en de duisternis (deel 3)
  • Het licht en de duisternis (deel 2)
  • Het licht en de duisternis (deel 1)
  • Over Navalny
  • Een gelaat van zand
  • Het kaf en het koren
  • Benjamin Britten's War Requiem | Full Concert in HD
  • Gorecki – Symphonia No 3, Beth Gibbons & Polish National Radio Symphony
  • Gorecki Symphony No. 3 "Sorrowful Songs" - Lento e Largo
  • Gustav Mahler: 2. Sinfonie, Auferstehung
  • Olivier Messiaen: Quatuor pour la fin du temps
  • Het Dorp
  • Oorlogsgeleerden
  • Die Todesfuge, Paul Celan
  • De held en het geld
  • Extreemrechts, symptoom van zwakte
  • Kannibalisme en Lebensraum. Een interview met Omsk Van Togenbirger
  • Dr. Erwin Annys
  • Aftroggelaars
  • Uw geld of uw leven!
  • 5G
  • Ondoorgrondelijke wegen
  • Verschijnt binnenkort: "Over de productie van frontsoldaten"
  • De duistere kant van de democratie
  • Over voorwendsels en motieven
  • Verschijnt binnenkort: "Over de productie van frontsoldaten"
  • Zo begint het
  • Faites votre jeu, messieurs! (karikatuur uit 1904)
  • Vreselijk lot
  • De toekomst wordt gewis nog zwarter
  • Jean Ziegler: Pourquoi il faut détruire le capitalisme ?
  • Voodoo
  • Het perverse van aanzien
  • Struisvogelpolitiek
  • Over het jodendom (herhaling)
  • Genocide in Gaza
  • Zes bedenkingen bij de 'zaak' Conner Rousseau
  • Extase en andere verhalen
  • Aan de ontbijttafel
  • Genosuïcide
  • klimaat (2007)
  • Water (d.d. 2007)
  • droog blijven
  • Een middel tegen onderlopende huizen
  • John Heartfield video
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 10
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 9
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 8
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 7
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 6
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 5
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 4
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 3
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces Aflevering 2
  • Kerst 2023
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces
  • hannah arendt
  • Eigen zak eerst: niets nieuws onder de zon!
  • fragment film
  • "Uninformed Consent"
  • Daarom is de waarheid een zaak van leven of dood
  • Gevaren van extreemrechts (8) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Zesde fragment: pp. 481-484
  • Gevaren van extreemrechts (7) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Vijfde fragment: pp. 460-481
  • Feiten en meningen omtrent de pandemie: een gesprek met een journalist
  • Gevaren van extreemrechts (6) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Vierde fragment: pp. 449-460
  • De verdwaalde mens
  • Gevaren van extreemrechts (5) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Derde fragment: pp. 443-449
  • Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld
  • Gevaren van extreemrechts (4) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Tweede fragment: pp. 435-442: Verdoken massamoord
  • Gevaren van extreemrechts (3) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Eerste fragment: pp. 427-434
  • Gevaren van extreemrechts (2)
  • Gevaren van extreemrechts (1)
  • Volksgezondheidszorg versus gezondheidszorg - een bedenking
  • Dead-line
  • Stof en as (2010)
  • cnn 25/11/2023: uitbarsting van de Etna
  • Vulkanengeroffel IJsland hoorbaar op 24 november 2023 om 22 uur
  • Een zesde bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau: De sublieme chantage en de mythe van Sisyphus
  • Een vijfde bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau: De moordende eenzaamheid van de vogelvrij verklaarden
  • Een vierde bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau: “Non posse peccare”
  • Een derde bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau: “Alles van waarde is weerloos”
  • Een tweede bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau: grove nalatigheden vanwege de rechtsstaat
  • Het Boek (J.B., 2007)
  • Wie brandmerkt wie en waarom? Een bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau
  • Over het jodendom - Aflevering 6: Der Judenstaat
  • Over het jodendom - Aflevering 5: Theodor Herzls zionisme, het Russische antisemitisme en de geschiedenis van de “Protocollen van de wijzen van Sion”
  • Over het jodendom - Aflevering 4: “Der Judenstaat” (1896) van Theodor Herzl
  • Over het jodendom - Aflevering 3: Op weg naar het 'beloofde' land: utopie en werkelijkheid
  • De gemeenschappelijke drijfveer van jodenhaters en IS-strijders — een speculatie (d.d. 16/11/2015, herhaling)
  • Israël - een beknopte geschiedenis & De Syriëcrisis in een notedop (d.d. 2012, herhaling)
  • W.O. III, een ruzie om de Tempelberg? (d.d. 24/9/2012, herhaling)
  • Barbarij
  • Theodor Herzl
  • Over het jodendom - Aflevering 2: De atoombom, de nieuwe Ark des Verbonds
  • Over het jodendom - Aflevering 1: beknopte historiek
  • Over het misbruik van macht (J.B., 1-19 oktober 2019)
  • Extase en andere verhalen
  • Christendom, wraak en vergeving
  • Drie verhalen over vergankelijkheid
  • Is er leven na de dood? (J. Bauwens, 2006-2007-2014)
  • water
  • Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw
  • Wat met osteopathie? Aflevering 4
  • Wat met osteopathie? Aflevering 3


    Archief per jaar
  • 2024
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2010
  • 2001
  • 2000
  • 1990
  • 1984


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!