Blog als favoriet !

Een variant van deze blog is te vinden op bloggen.be op het volgende adres:

https://www.bloggen.be/tisallemaiet/

Foto
Foto
Foto
Foto

het-grote-interview-met-omsk-van-togenbirger-en-andere-teksten

Foto

Nieuwe uitgavePanopticum Corona:BESTELLEN

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
CAHIERS
  • blogtekst de verenigde staten van amerika en Het antwoord van Seattle
  • inbrekers en inbrekers e a
  • Smeren ze ons kanker aan e a
  • Water - een verhaal & Over de klimaatsverandering - een commentaar
  • Foto
    Foto
    Muziekpartituren
  • Daer zat een sneeuwwit vogeltje. Pianoconcerto n° 14
  • Juan de la Cruz' Canciones
  • PORTRETTEN
  • Tisallemaiet
    Deze blog beoogt een duplicaat en/of een voortzetting van de blog Tisallemaiet (https://www.bloggen.be/tisallemaiet) - © J. Bauwens, Serskamp
    Deze blog beoogt een duplicaat en/of een voortzetting van de blog Tisallemaiet (https://www.bloggen.be/tisallemaiet ) - © J. Bauwens, Serskamp
    13-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele losse gedachten n.a.v. de lectuur. Deel 4/4

    G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese
    studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele
    losse gedachten n.a.v. de lectuur.
    Deel 4/4
    Ik keer nu terug tot de aanvang en tracht te verduidelijken waar
    het, m.i., om gaat. Welnu, dan moet ik besluiten dat er van een
    realiteit geen sprake kan zijn, tenzij het gaat om een realiteit
    waarvan (impliciet of expliciet) erkend wordt dat deze door een
    transcendente, een hogere realiteit gedragen wordt. Anders
    gezegd: het is doordat het transcendente - datgene wat ons
    transcendeert (en draagt) - zo waterdicht ‘absoluut’ is, dat de
    realiteit waarin wij bestaan zo absoluut is - en dit - het moet nu
    worden gezegd -, alle strubbelingen omtrent het
    ‘realiteitsprobleem’ ten spijt: elke betekenis is ons - uiteindelijk -
    gegeven. Alle dingen en, navenant, al onze handelingen, baden
    a.h.w. in een hogere werkelijkheid, en danken precies daaraan
    hun werkelijkheidsgehalte! Inderdaad: “Maar de ware wereld, de
    wereld van bittere ernst en van onzeggenlike wezenlikheid, die
    stoort zich aan geen etikette en aan geen Euklides of Galileï. Er
    kan dus niet “geweten” worden”(Mannoury, p. 46).
    Mannoury, vervolg tweede hoofdstuk. Om eerst nogmaals terug te
    komen op het voorafgaande, de eerste paragraaf dus, zou ik die
    vooraf op nog een andere manier willen uitdrukken: het is
    weliswaar zo, dat b.v. een streep inderdaad een verzameling van
    vele moleculen etc. is, en vanuit dat opzicht niet zo’n duidelijke
    grens, maar het moet worden opgemerkt dat het niet de moleculen
    zijn die de streep maken: de streep wordt gemaakt door en in
    functie van het hogere; de moleculen van de stoffen waaruit de
    streep als stoffelijkheid bestaat, hebben met de streep als zodanig
    niets te maken. Deze gedachte is analoog aan onze kritiek op het
    fysicalisme: wanneer b.v. een dichter een gedicht neerschrijft, dan
    is zijn poëzie niet het gevolg van bepaalde hand-, arm- of
    zenuwbewegingen, doch andersom: het is de poëzie die de
    zenuwen en de hand- en armbewegingen uitlokt en stuurt.
    Onnauwkeurigheden doen er niet toe, omdat er een voortdurende
    bijsturing is. En voor dit laatste verwijs ik naar een eerdere tekst
    van mijn hand, namelijk m.b.t. het wezen van feed-back en het
    probleem van het wezenlijke onderscheid tussen enkelvoudige en
    samengestelde bewegingen (- zie ook elders). Een automaat, een
    machine, die bepaalde bewegingen moet uitvoeren, kan afwijken
    en hoe gering elke afwijking ook is, het wordt op den duur een
    grove afwijking - de machine mist dan haar doel. Dit komt doordat
    het daar gaat om een enkelvoudige beweging. Waar wij onze
    bewegingen kunnen bijsturen omdat wij steeds het doel voor ogen
    hebben, is zo’n opeenhoping van afwijkingen onbestaande. Maar
    dit is nu juist het verschil tussen een machine en een mens: een
    machine kent geen doelgerichtheid; ze maakt slechts de beweging
    die in haar veroorzaakt wordt - ze kent alleen een oorzaak, en het
    doel van die beweging zit in de machine zelf - in haar vorm en
    bouw - verankerd. Die vorm en bouw, die haar werking zal
    bepalen eenmaal ze door ons werd in gang gezet, is een door ons
    gemaakte “afspiegeling” of “projectie” van haar doel in het
    momentane: de vormgeving draagt daar de verantwoordelijkheid
    voor het al dan niet bereiken van het doel, en deze vormgeving is
    altijd mensenwerk. Zelfs waar men te maken heeft met machines
    die zichzelf zouden kunnen bijsturen, die dus zouden kunnen
    anticiperen, moet ook deze anticipatie worden ingeplant in de
    bouw van de machine, wat wil zeggen dat daaraan een eigenlijk
    nog hogere anticipatie ten grondslag moet liggen. Welnu, zo ook
    moet in zekere zin ook de mens zelf nog een vorm volgen
    (namelijk de wet), teneinde zijn doel (het Goede) te kunnen
    bereiken - al is het daar wel zo, dat deze gevolgzaamheid door de
    mens, bewust en vrijwillig gebeurt. Zoals reeds gezegd, doet het
    niets af van het authenticiteitskarakter van deze vrije wil, of wij al
    dan niet in staat zijn iets anders te willen dan datgene wat wij
    effectief willen.
    “Gezien-hebben is geen weten”, zegt Mannoury. En beweert hij
    hier niet precies hetzelfde? “En verwachten te zullen zien
    evenmin”, voegt hij er aan toe: noch de herinnering, noch de
    verwachting kan een weten worden genoemd. De twee situeren
    zich in het geheugen, ze zijn een soort spoor van de waarneming -
    die per definitie altijd een spoor heeft - lang of kort, het doet er
    niet toe. Wat is dan een weten? Op grond van onze eigen
    bevindingen tot hier toe, heeft het weten te maken met het doel
    van onze handelingen. Het weten heeft te maken met datgene wat
    nog niet gerealiseerd werd (door ons), terwijl het toch datgene is
    dat al onze momentane handelingen stuurt en beheerst. Op
    bladzijde 63 zegt Mannoury: “Maar er is geen stelliger en
    zuiverder weten dan willen (...)”.
    Gezien hebben en verwachten te zullen zien is geen weten,
    “Maar die herinnering en die verwachting in onmiddellik
    evenwicht is onmiddellike wetenschap, d.i. waarneming die boven
    gewaarwording uit is” (p. 46). Ik moet hierbij nogmaals verwijzen
    naar mijn stuk tekst in het hoofdstuk over Whitehead, waar ook
    werd aangetoond dat gewaarwordingen nooit iets anders zullen
    zijn dan abstracties, noodzakelijke veronderstellingen ter
    verklaring van de waarnemingen (p.86). In de daaropvolgende
    bladzijden verklaar ik hoe het doel eigenlijk de bestuurder is van
    wat er momentaan gebeurt, ook al gaat het om een doel dat wij
    zelf niet kennen; maar het feit dat het doel heteronoom aan ons is,
    maakt dit niet minder tot doel. Die heteronomie zal immers
    worden opgeheven middels het mechanisme van de pijn, en dit is,
    nader beschouwd, eigenlijk niets anders dan het mechanisme van
    het vlees - het vlees, het fysieke, datgene waarin een verbond werd
    bezegeld tussen de geest en de stof, een verbond dat geest aan stof
    heeft vastgeketend op een wonderbaarlijke wijze, wat wij als “het
    leven” herkennen. Want sinds de zondeval kunnen wij aan geen
    ander Zijn tenzij aan het Levend-Zijn deelachtig zijn. En er is geen
    ander Zijn mogelijk tenzij het Zijn dat naar zijn doel toe leeft.
    M.a.w.: het Zijn dat niet in relatie staat tot het doel, is geen zijn,
    doch een illusie. Bovendien kan er slechts één einddoel zijn,
    namelijk de Liefde. Maar deze zaken trachtten we elders verder uit
    te diepen.
    “Herkenning” dan, dat is iets anders, zegt Mannoury:
    “Niemand heeft ooit de Boro-Boedoer gezien, maar millioenen
    hebben hem herkend!”. En, hoewel hun betekenis grondig uit
    elkaar ligt, bestaat er een belangrijk verband tussen “herkennen”
    en “erkennen”, dat we hierna even moeten toelichten. De
    erkenning slaat op een waardering, en ook de herkenning houdt
    een waardering in. Als ik iemand erken, dan houdt zulks in dat ik
    hem waardeer als mens. Herken ik iemand, dan waardeer ik het
    feit dat hij momenteel bestaat. Erkenning van iemand houdt in:
    een waardering die inhoudt dat aan iemand het bestaan, als mens,
    gegund wordt, en dit m.b.t. het Goede, het doel, de toekomst ook.
    In het geval van de herkenning beperkt zich de waardering tot het
    momentele: ik kan er niet naast kijken, het is Piet, ik ben
    gedwongen hem te herkennen, ik onderga de herkenning eigenlijk
    - de herkenning is, m.a.w., een notitia, ze is passief. De erkenning
    daarentegen betreft de waardering in de actieve zin: niemand
    dwingt mij er toe de ander te erkennen, maar ik doe het toch, ik
    creëer de erkenning zelf, vrij en bewust. Kortom: Herkenning en
    erkenning gebeuren bewust, maar m.b.t. de herkenning is er
    geen vrijheid in het spel, terwijl dat m.b.t. de erkenning wel
    het geval is. Vandaar heeft de erkenning een ethisch karater,
    een ethische dimensie, terwijl de herkenning die niet heeft.
    Waar sprake is van erkenning, is een creatief proces aan de gang,
    tot stand gebracht door een ethisch subject, tegenover een ander
    (ethisch) subject. Herkenning daarentegen, behoort tot de orde van
    de waarneming.
    Nu zegt Mannoury dat niemand ooit de Boro-Boedoer gezien
    heeft, terwijl velen hem wel herkend hebben. Welnu, ik beweer dat
    elke waarneming noodzakelijk een herkenning inhoudt. Van zodra
    men zegt dat men iets “ziet”, heeft men meteen, impliciet,
    eigenlijk al gezegd dat men het “herkent”. Omdat er nu geen
    waarneming zonder herkenning mogelijk is, heeft het eigenlijk
    weinig zin om te beweren dat men iets niet ziet doch herkent. Wat
    Mannoury doet wanneer hij het geciteerde zegt, is pas relevant in
    de context van de problematiek van de tegenstelling tussen
    “ideeën” en “dingen”. De Boro-Boedoer is immers niet (louter)
    een ding; het is (ook) een idee, maar dit geldt voor alle zgn.
    “dingen” - alleen al het feit dat de waarneming fundamenteler is
    dan de gewaarwording, maakt de stelling hard dat de dingen in de
    eerste plaats ideeën zijn, waarvan hun “ding”-karakter niets meer
    tenzij een (- gezien ons wereldbeeld -) wenselijke veronderstelling
    daarbij is.
    Nog anders uitgedrukt: ons bewustzijn kan zich handhaven
    dank zij de idee “voedsel”, doch sinds de zondeval zijn wij
    dermate verbonden met de stof, dat wij moeten geloven dat onder
    de “idee” “voedsel” ook “werkelijk voedsel” ligt, en dat onder de
    idee “bewustzijn” ook “werkelijk bewustzijn” (“leven”) ligt, én
    dat de twee, namelijk het “werkelijk voedsel” en het “werkelijk
    bewustzijn” of het “leven”, “werkelijk” met elkaar verbonden
    zijn. Wij bestaan dus in een geestelijk wereld die a.h.w. gedragen
    wordt door een stoffelijke wereld, waarbij de geestelijke wereld
    voor ons de ware is, terwijl we niet anders kunnen tenzij de lastige
    stoffelijke erbij te nemen, als ware dit een straf (namelijk voor de
    erfzonde - waarover elders meer). Van de stof geraken we pas
    bevrijd mits de tol van het leed en de dood.
    (J.B., 4 mei 2002)


    12-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele losse gedachten n.a.v. de lectuur. Deel 3/4

    G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese
    studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele
    losse gedachten n.a.v. de lectuur.
    Deel 3/4
    Tweede hoofdstuk: Weten en willen. De eerste paragraaf, pp. 45-
    46, gaat eigenlijk over een heel bijzonder fenomeen (dat ik aantrof
    inzake de quantumfysica, in hoofdstuk 22), meer bepaald over het
    feit dat onze waarneming niet zo zuiver is als wij gewoonlijk
    aannemen. Als we b.v. een stoel geloven te zien, dan zitten we
    eigenlijk niet in het gebied van de gewaarwording, maar zijn we al
    volop aan het waarnemen. Een bladzijde verder (p. 46), zegt
    Mannoury dan ook: “Maar die herinnering en die verwachting in
    onmiddellik evenwicht is onmiddellike wetenschap, d.i.
    waarneming, die boven gewaarwording uit is. (...) , en de meest
    primitieve gewaarwording niet denkbaar is zonder énige
    herinnering en zonder énige verwachting (...)” - en dat is, zegt hij
    tenslotte, het meest wezenlijke: “er is niets wezenlikers
    denkbaar”. In het hoofdstuk over Whitehead [Metafysica en
    Ethica – J.B.] delen wij precies dezelfde mening: de waarneming
    is primordiaal op de gewaarwording, m.a.w.: gewaarwording
    zonder waarneming is niet mogelijk. Het probleem waar het hier
    om gaat, laat zich eigenlijk niet zo gemakkelijk viseren of
    omschrijven, maar ik geloof dat het hier om een zeer
    fundamentele zaak gaat en ik doe hierna nog een poging om ze
    duidelijker te formuleren - het gaat, zoals M.W. Weber, naar wie ik
    daar verwezen heb, opmerkt, om het “realiteitsprobleem”.
    Het is waar dat wat wij zien, niet de stoel is, want de stoel is
    grotendeels een begrip, en begrippen kunnen niet “gezien”
    worden. Toch kan men in een stoel gaan zitten, maar wat is zitten?
    Is “het zitten” een begrip? Gedeeltelijk wel: het werkwoord
    “zitten” is een afbeelding van deze handeling binnen de taal, en is
    dus, als (werk)woord, een begrip. Gedeeltelijk is “zitten” ook iets
    anders - iets “stoffelijks” misschien? “Zitten” is in de eerste plaats
    een handeling, een act. Maar wat is een act? Het is nu eerst en
    vooral duidelijk dat een begrip - hier het begrip “stoel” - zijn
    mogelijke relevantie ontleent aan een act - hier de act “zitten” (-
    het kan ook om de act “zien” gaan, of nog andere acten zijn
    mogelijk, naar gelang de omstandigheden, maar hierover weiden
    we hier niet uit). “Zitten”-an-sich is dus een act, terwijl “zittten”
    binnen de taal (- binnen het bewustzijn? -) een begrip is.
    Laten we het nu, in functie van de duidelijkheid, eens niet
    hebben over onze “stoel” en over het “zitten”, maar over
    “voedsel” en over “eten”. We kunnen dan zeggen dat “voedsel”
    een begrip is dat zijn relevantie ontleent aan de act “eten”. “Eten”
    is weliswaar een begrip binnen onze taal, maar we kunnen dit
    begrip pas relevant aanwenden binnen onze taal, als het, zoals
    trouwens elk ander begrip, een betekenis heeft, of beter: als het in
    betrekking staat tot de werkelijkheid - de werkelijkheid die verder
    reikt dan onze taal kan reiken. Telkens als we over “eten” spreken,
    nemen we dus aan dat “eten” meer is dan louter een begrip: we
    veronderstellen dat er een act achter schuilt, dewelke we niet
    kunnen benoemen, aangezien elke benoeming een “degradatie”
    van het “werkelijke” (datgene wat “werkt”, datgene wat “ageert”)
    tot het begripsmatige meebrengt. Nu heb ik eigenlijk vals gespeeld
    door over een “degradatie” te spreken; en indien ik deze
    opmerking niet zou maken, dan had ik impliciet stelling gekozen
    tegen het idealisme. Ik ben me er wel van bewust dat de term
    “degradatie” niet correct is, maar hij kan -voorlopig - volstaan in
    functie van deze opzet. Kortom: wanneer wij over “eten” spreken,
    dan hanteren we, sprekend, weliswaar een begrip, maar
    veronderstellen we tegelijk noodzakelijk een act die de relevantie
    van dit begrip schraagt.
    Aan wat ontleent dan de act “eten”, op zijn beurt, zijn
    relevantie, zijn betekenis? - zo kunnen we ons vervolgens
    afvragen. En nu moeten we heel voorzichtig zijn dat we niet in een
    valstrik lopen, want we hebben het hier over iets dat, enerzijds,
    “buiten” de begrippenwereld staat en dat, anderzijds, niet anders
    meer tenzij binnen de taal en dus als begrip, verder (filosofisch)
    kan behandeld worden.
    Laten we hier eerst abstractie maken van de mogelijke
    valstrik, en doen alsof we ons deze problematiek niet hoeven aan
    te trekken, dan kunnen we zeggen dat “eten” - de act dus -
    betekenisvol is omdat dit ons in leven houdt, of nog eerder: omdat
    eten de honger (die pijn is) wegneemt of voorkomt, terwijl pijn
    datgene is wat ons dwingt, omdat we er mee samenvallen als we
    hem hebben ( we zijn de pijn die we hebben - dat is de definitie
    van pijn - we kùnnen ons er niet van distantiëren). De act van het
    “eten” is dus relevant omdat deze voorkomt dat ons iets wordt
    aangedaan wat wij niet willen (en wat wij ook niet kùnnen
    willen), namelijk (honger) lijden of sterven. De act (van het eten)
    ontleent zijn relevantie aan onze (levens)wil. Nota bene: het gaat
    hier om een bijzondere vorm van willen, het gaat namelijk om een
    willen waarbuiten wij niet kunnen: wij kunnen niet anders tenzij
    zo willen zoals wij dat doen, en deze wil is alleen maar de onze
    omdat wij er toe genoopt zijn ons daarmee te identificeren, omdat
    wij ons moeten identificeren met pijn. Dat wij op dit vlak geen
    keuze hebben, betekent niets anders tenzij: dat wij moéten willen -
    sterker nog: dat wij niet anders kùnnen tenzij zo, en niet anders, te
    willen. Merk op dat de verplichting van een welbepaald willen, dit
    willen er niet minder authentiek om maakt! Wanneer wij b.v.
    deelnemen aan een wedstrijd, dan kunnen wij bezwaarlijk iets
    anders willen tenzij een zo goed mogelijk resultaat te behalen - en
    willen wij niet per se winnen, dan willen we toch tenminste
    onszelf overwinnen, wat Pierre baron de Coubertin ongetwijfeld
    heeft bedoeld met het “deelnemen” dat belangrijker is dan de
    overwinning (op anderen). Kortom: wij kunnen niets anders tenzij
    te willen winnen, maar dat maakt de echtheid van onze wil er niet
    minder om. Zo ook kunnen wij niet anders dan te willen leven, en,
    analoog, houdt zulks niet in dat onze levenswil minder echt zou
    zijn.
    Herhalen we nu waartoe we hier gekomen zijn: de act (van
    het eten) ontleent zijn relevantie aan onze (levens)wil. Deze wil
    wordt gestuurd door iets dat ons transcendeert, en van welker
    transcendentie de feitelijkheid van de pijn constant getuigenis
    aflegt binnen ons bewustzijn. M.a.w.: de act (van het eten)
    ontleent zijn relevantie aan onze (levens)wil, en deze wil ontleent
    zijn relevantie aan een transcendente werkelijkheid.
    Nu kunnen wij de zaken verder onderzoeken, en dan zullen
    wij tot de vaststelling komen dat elke act, op precies dezelfde
    wijze als deze uit ons voorbeeld, zijn relevantie ontleent aan het
    transcendente.
    Maar zoals we eerst hebben opgemerkt, hebben we hierbij
    abstractie gemaakt van enkele belangrijke zaken: we hebben
    namelijk dingen beschreven die in feite geen begrippen meer
    waren. We hebben dus afbeeldingen gemaakt van werkelijkheden
    die eigenlijk “veranderen” wanneer zij afgebeeld worden. We
    hebben, m.a.w., gewerkt met slechts “schaduwen” van de realiteit,
    terwijl de realiteit zelf ons is ontsnapt. Welnu, willen we dit
    corrigeren, dan betekent zulks dat we het veld van de
    beschrijvingen eigenlijk zouden moeten achter ons laten, en dat
    we ons moeten begeven in het veld van de handelingen zelf. Maar
    als we dat doen, dan betekent dit ook dat we er van getuigen dat
    we de grenzen van de filosofie hebben bereikt, erkend en
    overschreden - we belanden dan in het gebied van het religieuze -
    het gebied waarop wij ons niet langer verdienstelijk kunnen
    maken met alleen maar gedachten en verklaringen, maar waar van
    ons gevergd wordt dat we ons effectief borg gaan stellen voor
    datgene wat we geloven afgebeeld te hebben in de filosofie - de
    filosofie als een schaduw, een afschaduwing, van de ware
    werkelijkheid. Wat we binnen het filosofische nog kunnen doen -
    maar dat is dan ook het laatste, de laatste etappe a.h.w. - dat is:
    spreken over het handelen. En als we dit hier effectief doen, dan
    zullen alle dingen waaraan het handelen zijn relevantie ontleent,
    ook dingen zijn die méér zijn dan handelingen, dus: dingen die
    tenminste handelingen zijn, net zoals de dingen die méér zijn dan
    louter begrippen, tenminste begrippen zullen zijn. Zo zijn
    handelingen tenminste begrippen, maar ze zijn ook meer dan
    begrippen. Helaas blijven we, filosoferend, en dus in het gebied
    van de taal vertoevend, op begrippen aangewezen, zodat we
    aangewezen zijn op begripsschakeringen, teneinde iets te kunnen
    laten voelen van wat meer dan begrippen zijn. Zo beelden we de
    act af in het begripsmatige, terwijl we toch moeten erkennen dat
    ageren méér is dan louter een begrip - zouden we dat niet
    erkennen, dan had ageren ook niet de betekenis die het dient te
    hebben (die het moet hebben) teneinde betekenisvol te zijn (- en
    we herinneren hier aan Barbara Léondar over de metafoor: de
    metafoor wordt pas gevat door wie een hoger abstractieniveau
    creëert! - voordien is hij louter onzin). Het transcendente - dus
    datgene wat nog voorbij het ‘ageren’ zelf ligt, datgene waaraan het
    ‘ageren’ z’n relevantie ontleent - is, noodzakelijkerwijze, nog
    méér dan louter handelen - het is “liefhebben”. En pas via een
    dergelijke weg is een ‘begripsmatige’ benadering van ‘de liefde’
    (hier staat het meer-nog-dan-handelen-betekenende als begrip
    afgebeeld) mogelijk.


    11-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele losse gedachten n.a.v. de lectuur. Deel 2/4

    G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese
    studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele
    losse gedachten n.a.v. de lectuur.
    Deel 2/4
    Bladzij 30: “allemaal” wordt onderscheiden van “geen één
    niet”. Zeer terecht. En dan, ik had het nooit durven verhopen,
    schrijft Mannoury dat onder ‘berekenen’ eigenlijk moet verstaan
    worden: ‘kunnen berekenen’: “Berekenen-kunnen is eigenlik het
    goede woord niet: bepaald-zijn zou je kunnen zeggen (...) Ik schei
    er uit”. Ik ook. Dat wat betreft de “spreek-wiskunst” (p. 31).
    In de hoor- (- lees-, of aflees-wiskunst) worden
    onderscheiden: de auditieve en de visuele. Het volmaakt
    wiskundeboek van Mannoury: “a=a=a=a” (p. 32). Maar toch een
    bedenking hierbij: a=a... indien a en a één en hetzelfde
    representeren! a en a zijn dus gelijk, op voorwaarde dat ze
    symbolen zijn, wat wil zeggen: op voorwaarde dat ze verschillend
    zijn van zichzelf!!! Want indien a niet een symbool was, en dus
    niet iets anders was dan datgene wat het eigenlijk uitdrukt, dan
    ware die a die voor het gelijkheidsteken staat niet gelijk aan die a
    die op het gelijkheidsteken volgt; immers, alleen qua positie
    zouden de twee al verschillend zijn. Mannoury’s wiskundeboek
    drukt eigenlijk niets anders uit dan het symboolkarakter van de
    tekens!!! a=a drukt uit dat wij stellen dat de twee dingen gelijk
    zijn, terwijl wij toch twee van elkaar verwijderde dingen
    neerschrijven: het drukt dus uit dat die dingen zich eigenlijk
    bevinden in een wereld waar geen verwijdering, geen ruimte,
    bestaat. Het volmaakte wiskundeboek van Mannoury schept
    m.a.w. een nieuwe wereld - een wereld welker bestaan
    noodzakelijk is opdat wij in de onze zouden kunnen tellen! Zo
    gaat het ook met ethiek: dat alle mensen gelijk zijn, kan pas een
    relevante uitspraak genoemd worden indien daaronder verstaan
    wordt dat alle mensen gelijk zijn qua waarde, of: als mens. De
    uitspraak is pas relevant indien abstractie gemaakt wordt van alle
    verschillen die in deze wereld tussen de mensen bestaan, m.a.w.:
    indien een wereld geponeerd wordt waarin deze verschillen er niet
    toe doen: de wereld van het mens-zijn. Het mens-zijn wordt aldus
    verheven van het hebben van die en die bepaalde kenmerken, tot
    een zijn dat van die kenmerken onafhankelijk is - een zijn dat zijn
    volle werkelijkheidswaarde aan de erkenning ontleent - in de
    eerste plaats de erkenning door God (God bemint alle mensen in
    gelijk mate), vervolgens in de erkenning door de medemens
    (waardoor wij het Rijk Gods op aarde trachten te realiseren).
    Bladzijde 35: “‘t Is erg lastig voor een Amsterdammer zich in
    de zielstoestand van ‘n tellende Hottentot te verplaatsen, want die
    telt z’n vingers niet, evenmin als een Amsterdammer z’n
    telwoorden”. Toch zouden we onze telwoorden kunnen tellen, wat
    we eigenlijk doen wanneer we ons talstelsel problematiseren, en
    dan komen we tot de stelling die ik eerder al heb pogen aan te
    halen, namelijk, dat er een oneindig aantal oorspronkelijke
    getallen (priemgetallen) bestaan, die elk recht hebben op een eigen
    naam of teken. Zit daar een regelmaat in? - zo kunnen wij ons
    afvragen, Goldbach indachtig. Het zou moeten, natuurlijk. Maar
    dat we deze regelmaat niet zién, komt m.i. alleen hierdoor, dat wij
    gewoon zijn om met de valse regelmaat van een talstelsel te
    werken. Het talstelsel dat wij gebruiken, om het even het welke,
    spiegelt ons een rad voor de ogen omdat het ons de indruk geeft
    dat 1 a.h.w. terugkeert, namelijk bij 11, bij 21, bij 31, enz., en zo
    ook lijken 2 en 3 en alle andere cijfers terug te komen, maar
    cijfers zijn geen getallen! Kùnnen wij dan abstractie maken van
    cijfers, m.a.w.: van tekens, wanneer wij tellen? Opnieuw dient
    verwezen te worden naar wat we reeds zegden n.a.v. Mannoury’s
    volmaakt wiskundeboek! Wij zitten met twéé werelden, en daar is
    geen ontkomen aan.
    Wat is niets? Wat is twee? Mannoury doet het verhaal van de
    twee stenen-an-sich, en zegt, uiteindelijk: “Ja toch, iéts blijft er
    nog te raden over: wat is het onderscheid tussen een steen, een
    verdwenen steen en een ongeschapen steen? (..) wijzelf (...), wat
    bedoelen wij met dat mysterieuze bestaan van die eenzame steen?
    De significa antwoordt: als je jezelf wilt verstaan, kijk dan naar je
    medemens, dat vereenvoudigt het probleem. (...) dan kun je zien
    wat hij bedoelt: een bod, of een vraag, of een “tip” misschien? En
    let dan eens op, of hij er zij bij spint. Dat is ‘t beurscriterium voor
    gelijk hebben” (p. 42-43). Mannoury besluit met de significa dat
    “an-sich” niets (dood) is, dat alles voor een ander is. En hierbij
    kunnen we ons direct aansluiten: een barbier-an-sich bestaat niet.
    “Neen, als we waarlik tellen willen, dan zullen het
    gedachtedingen en geen stenen of loden tafels moeten zijn”: of
    bedoelt Mannoury hier dan toch iets geheel anders mee? Want
    terwijl dode stenen-an-sich niet kunnen bestaan, terwijl een
    levende mens-an-sich toch wel kan bestaan, zouden dan
    gedachten-an-sich altijd kunnen bestaan, precies omdat zij altijd
    door iemand worden gedacht en dus niet ofwel dood ofwel levend
    kunnen zijn, doch vanuit hun aard, steeds ‘levend’? Ik stel me
    hierbij echter de vraag of we wel mogen zeggen dat
    “gedachtedingen” ‘levend’ zijn. Ik vermoed dat heel wat mij op dit
    punt ontsnapt. Wel volg ik de redenering dat het tellen, het tellen
    van veel-eenheden betreft, dat het om een geestesbeweging gaat.
    Het slot van dit eerste hoofdstuk is wel gecompliceerd; de
    significa is niet zo simpel; wellicht omdat we, zoals Mannoury
    zegt, meestal niet weten wat we willen...
    Hier eindigt het eerste hoofdstuk. Toch zou ik hier graag nog
    iets zeggen over onze “twee werelden”: ze kunnen namelijk met
    elkaar verbonden worden mits men het handelen als
    werkelijkheidsprincipe aanvaardt. (3)
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 4 mei 2002)
    Verwijzingen:
    (3) Deze aanvulling, op grond van een kritiek die ik in 1992-’93
    bij Descartes’ cogito ergo sum maakte. Het gaat over het verband
    tussen ‘kennen’, ‘zijn’ en ‘doen’; ik zie daar ook het woord als de
    brug tussen ‘zijn’ en ‘kennen’ (maar daarover hier verder niets). Ik
    vat mijn bedenkingen van toen hier kort samen.
    Vanuit zijn ongenoegen met het toenmalig onderwijs, stelde
    Descartes zich de vraag naar de mogelijkheid van de kennis:
    kunnen wij zekerheid verwerven? Althans zijn wij zeker van het
    feit dat wij hier omtrent twijfelen, zei Descartes: twijfelen is
    denken, en om te denken moet men bestaan: ik twijfel, dus ik
    denk, dus ik besta. Maar m.i. redeneert Descartes hier veel te snel
    en te gemakkelijk. Ik beperk mij tot deze zaak, ik ga hier niet in op
    andere m.i. foute redeneringen van hem.
    Ik twijfel, maar wat is twijfelen? Is twijfelen een vorm van
    denken? Het is duidelijk dat twijfelen en denken niet hetzelfde
    betekenen: er bestaan vormen van denken die zich van de twijfel
    onderscheiden. Is twijfelen dan een vorm van denken?
    Van denken is pas sprake vanaf het ogenblik dat twee dingen
    aanwezig zijn: de denker en het object van zijn denken (de
    gedachte en, eventueel daarvan onderscheiden, datgene wat de
    gedachte representeert; dus datgene wat verondersteld wordt te
    bestaan los van de gedachte - doch hierover verder niets).
    Ontbreekt één van die twee, dan kan er niet gedacht worden (Ook
    een mogelijke derde factor behandel ik hier niet: ik bedoel de
    factor die analoog is aan het licht bij het zien, dat dus naast de
    ziener en het geziene het licht veronderstelt). Kortom: er kan niet
    gedacht worden als er niet iets is dat gedacht wordt.
    Als ik de twijfel een vorm van denken noem, moet ik het
    object van de twijfel dus kunnen omschrijven: wat is het object
    van de twijfel? Ik ga hier later uitgebreid op in.
    Stel dat ik op een tweesprong sta, en ik twijfel welke weg ik
    zal nemen. Wat precies is dan het object van mijn twijfel? Het is
    niet de keuze, want ik ben er zeker van dat ik een keuze moet
    maken; indien ik niet zeker wist dat ik een keuze moest maken, ik
    zou immers niet twijfelen. Is het object van mijn twijfel dan het
    maken van de keuze? Neen, want indien ik niet wist dat ik een
    keuze moest maken, ik zou niet twijfelen. Precies de zekerheid dat
    ik moet kiezen, brengt mij in twijfel. Noch de keuze zelf, noch het
    feit dat ik een keuze moet maken, is verantwoordelijk voor mijn
    twijfel. Wat dan wel?
    Het object van mijn twijfel is onbestaande. Alleen een
    onbestaand object kan mij tot twijfel brengen: van zodra het object
    bestaat, twijfel ik er immers niet meer over, want ik ken het. Maar
    zolang het niet bestaat, kan ik het niet kennen.
    Wat betekent dan de twijfel, als het object ervan onbestaande
    is, terwijl de twijfel zelf toch voelbaar en uitspreekbaar is?
    Als ik voor een tweesprong sta, en ik twijfel, betekent dit dat
    ik nadenk over dingen die ergens niet bestaan, terwijl ze elders
    toch bestaan. We hebben hierboven beschreven hoe ze niet kunnen
    bestaan. Maar ze bestaan toch, in zoverre hun bestaan afhankelijk
    is van datgene wat ik beslis te doen. Ik heb dus te beslissen over
    het al dan niet bestaan van dingen, en het mij gedwongen weten te
    beslissen over hun al dan niet bestaan, maakt mijn twijfel uit. Wat
    betekent nu precies: “het zich gedwongen weten tot het beslissen
    over het al dan niet bestaan van dingen”?
    Als ik beslis de linkse weg te nemen, beslis ik tegelijk dat een
    aantal dingen zullen gebeuren, terwijl tegelijk een aantal dingen
    daardoor niet zullen gebeuren. Maar twijfelen betekent nu precies
    het onvermogen om zo’n beslissing te nemen, terwijl ik er toe
    gedwongen wordt krachtens de keuze die zich stelt. Vandaar
    herdefiniëren we de twijfel: twijfelen is het zich gedwongen weten
    tot het beslissen over het al dan niet bestaan van dingen terwijl
    men in het onvermogen verkeert om zo’n beslissing te nemen.
    Twijfelen is dus: het moeten doen van iets zonder dat men het
    kan doen, terwijl de daad beslissend is voor het al dan niet bestaan
    van bepaalde dingen. Hierbij verwijst ‘moeten doen’ naar een
    welbepaald aspect van de betreffende handeling, terwijl ‘niet
    kunnen doen’ verwijst naar een totaal ander aspect van deze
    handeling. Het ‘moeten doen’ duidt op de verplichting om één van
    beide wegen op te gaan. Het ‘niet kunnen doen’ duidt op de
    onmogelijkheid om uit eigen beweging één van beide wegen op te
    gaan. Dit betekent dat de essentie van de twijfel ligt in het verlies
    van de controle die men geacht wordt te hebben over z’n
    handelingen. De onmiddellijke handelingen worden gecontroleerd,
    maar deze handelingen worden beroofd van hun intenties. Deze
    handelingen volgen dus niet uit anticipaties ervan.
    Twijfelen heeft aldus te maken met de gedwongen
    loskoppeling van anticiperen (d.i. Denken) en Doen. En omdat
    Doen te maken heeft met Zijn (Doen is immers beslissen over wat,
    krachtens die specifieke handeling, al dan niet zal bestaan), heeft
    Twijfelen tenslotte te maken met de loskoppeling van Denken,
    Doen en Zijn: De twijfel is de onderlinge loskoppeling van
    denken, doen en zijn.
    Keren we nu terug naar Descartes, dan moeten we besluiten
    dat de overgang die hij maakt van Twijfelen naar Denken,
    ongeoorloofd is. Uit het feit dat ik twijfel, kan ik niet besluiten
    dat ik ben, precies omdat de twijfel zelf het denken scheidt van
    het zijn. Vanaf het moment dat ik mij afvraag of ik ben, kan ik
    niet meer zijn.
    Beschouwen we nu het denken, waarvan we bepaalden dat
    het slechts kan bestaan mits de aanwezigheid van een denker,
    enerzijds, en een object van dat denken, anderzijds, dan moeten
    we hierbij vaststellen dat de gedachte altijd voor een deel
    ‘besmet’ wordt met de factor van de twijfel. Als ik voor een
    tweesprong kom, en ik weet heel goed welke weg ik zal gaan, dan
    vindt mijn zekerheid daaromtrent zijn oorsprong in het feit dat ik
    weet wat mijn beslissing inhoudt. Als ik op weg ben naar huis, dan
    weet ik b.v. dat ik thuis geraak als ik de linkse weg opga. Ik kan
    makkelijk beslissen om de linkse weg te kiezen, omdat ik de
    consequenties daarvan m.b.t. het al dan niet bestaan van de dingen
    krachtens mijn beslissing, ken, aanvaard en zelfs verlang. Maar
    deze kennis geeft mij geen absolute zekerheid. Het is b.v. mogelijk
    dat ik halverwege rechtsomkeert moet maken en dus toch via de
    rechtse weg huiswaarts moet. Omdat ik mij aldus steeds kan
    vergissen in mijn beslissingen en dus in mijn kennis (het feit
    buiten beschouwing gelaten of ik voor die vergissing al dan niet
    verantwoordelijk ben), is mijn kennis nooit vrij van onzekerheid.
    Daaruit volgt dat elke kennis twijfel bevat, of: kennis is denken
    met een lage graad van onzekerheid. Hieruit volgt dat de
    overgang van kennen naar zijn, of de overgang van het
    epistemische naar het ontische, onmogelijk is.
    We toonden boven aan hoe het onmogelijk is, wanneer we
    vertekken van het kennen, om de overgang te maken naar het zijn.
    Welnu, laten we hier ook eens onderzoeken of wij niet in
    omgekeerde richting de brug kunnen maken, namelijk van het zijn
    naar het kennen. De eerste vraag die we ons dan moeten stellen,
    luidt: wat betekent het dat iets bestaat?
    Bestaan is steeds ‘bestaan op een bepaalde manier’. D.w.z.
    dat de bestaanswijze van een ding, het bestaan van dat ding zelf
    betekent. Zo b.v. bestaat een orchidee alleen maar omdat ze als
    orchidee bestaat, omdat ze die bepaalde vorm en kleur enz. heeft.
    Anders gezegd: haar kenmerken maken dat de orchidee een
    orchidee is. Een ding dat door de lucht vliegt kan b.v. geen
    orchidee zijn. En alle kenmerken samen, maken de orchidee.
    Nu is het echter tegelijk zo, dat de kenmerken van de
    orchidee, door de mens ervaren kenmerken zijn. De orchidee
    heeft een bepaalde vorm, geur, kleur, maar als er geen oog is die
    deze vorm ziet, geen neus die deze geur ruikt, dan hééft de
    orchidee ook vorm noch geur. Immers, de zichtbaarheid, de
    tastbaarheid, de geur van de orchidee zijn kenmerken die
    noodzakelijk relatief zijn aan het zien, het voelen en het
    ruiken. Omdat dit nu het geval is met àlle kenmerken van de
    orchidee, kan men terecht zeggen dat zij geen kenmerken heeft en
    dat ze dus niet bestaat wanneer er geen sprake is van waarneming
    van deze kenmerken. Anders uitgedrukt: aangezien een wezen of
    een ding gelijk is aan het product van al zijn kenmerken, en
    aangezien het bestaan van kenmerken relatief is aan het kennend
    merken, zal bij afwezigheid van enig kennend merken, er geen
    sprake zijn van kenmerken, en dus ook niet van het bestaan van
    een wezen of een ding. Noemen we nu dit ‘kennend merken’ het
    bewustzijn, dan kan men stellen dat iets niet kan bestaan buiten
    alle bewustzijn om: iets bestaat slechts als het bestaat in een
    bewustzijn.
    Maar als ik de eerste mens ben die deze orchidee ziet: moet
    ik dan niet besluiten dat ze niet bestond voor mijn waarneming?
    Deze kritiek bevat een vergissing: het bewustzijn mag niet
    gelijkgesteld worden met het onmiddellijke, actuele bewustzijn.
    Beethovens zevende bestaat ook op momenten dat ze niet
    uitgevoerd wordt. Ook het potentieel bewustzijn moet in rekening
    gebracht worden, en daartoe is men logisch verplicht: als ik een
    kat door de kamer zie lopen, en ik sluit enkele seconden lang de
    ogen, moet ik ze een eind verder zien wanneer ik terug de ogen
    open, want indien een ander bleef toekijken terwijl ik niet keek,
    dan zouden naderhand onze waarnemingen niet overeenstemmen.
    Op die manier zou dan elkeen in een eigen wereld leven. Het is
    omdat ik wil geloven dat communicatie met anderen bestaat, dat
    ik verplicht ben om rekening te houden met een potentieel
    bewustzijn, altijd en overal: de alomtegenwoordigheid van God.
    Onze volgende stelling nu: “krachtens het feit dat kennis het
    zijn betreft, terwijl het zijn een veronderstelling binnen de kennis
    is, is kennis steeds onzekere kennis”. Stel dat ik het voor mogelijk
    hou dat iemand achter mijn rug staat mee te lezen. Dat geval
    bestaat actueel als het potentiële. Ik draai me nu om en merk dat er
    niemand is. Deze waarneming maakt dat het actuele bestaan van
    het potentiële zich wijzigt, m.a.w.: binnen bepaalde perken kan ik
    bepaalde mogelijkheden omtrent het mogelijke bestaan van de
    dingen uitsluiten. Mijn actuele kennis van de werkelijkheid is dan
    ook op niets anders gebaseerd tenzij op het uitsluiten van bepaalde
    mogelijkheden binnen bepaalde zekerheidsgrenzen (binnen enkele
    minuten kan er wél iemand achter mijn rug hebben plaatsgenomen
    zonder dat ik het gemerkt heb). Hier kan men dan de kennis
    definiëren als volgt: kennis is het uitsluiten van het actuele
    bestaan van het potentiële met een bepaalde graad van
    zekerheid die wordt ontleend aan grondigere kennis. Dat zo’n
    graad van zekerheid ontleend wordt aan grondigere kennis of aan
    het grondiger uitsluiten van mogelijkheden, betekent dat alle
    kennis uiteindelijk zal gebaseerd zijn op een absolute
    zekerheid. Daar deze absolute zekerheid nu niets anders kan zijn
    tenzij een geloof, volgt daaruit: kennis is het geheel van
    consequenties die voortkomen uit een geloofsact.
    Nu kunnen we deze bevingingen uitdrukken in het hierna
    volgende schema. Hierbij moet eerst nog het volgende worden
    opgemerkt.
    Krachtens het feit dat deze redenering slechts geldt mits de
    inachtname van de tussenstellingen, werd hierbij zo doende het
    Zijn gedefinieerd in functie van het Doen, terwijl ook het Denken
    gedefinieerd werd in functie van het Doen. D.w.z. dat wij,
    gedwongen door de noodzaak om de discrepantie tussen het Zijn
    en het Denken te overbruggen, wij deze beiden moeten definiëren
    als vormen van Doen, wat betekent dat dit resulteert in een
    ontologie waarin het handelen centraal staat.
    Schematisch:
    (1) Descartes: IK TWIJFEL = IK DENK (ik denk, dus ik ben)
    (2) We problematiseren deze identiteit (namelijk: “ik twijfel = ik
    denk”)
    (3) DENKEN slechts als DENKER en OBJECT (gedachte)
    (4) ALS TWIJFELEN = DENKEN, DAN HEEFT TWIJFELEN
    EEN OBJECT.
    (5) Opmerking: Descartes’ twijfel is de twijfel over het Zijn van
    iets (afgekort: TZ).
    (6) Eerste tussenstelling (*): TZ C TD (TD = de Twijfel over het
    Doen van iets).
    TD C TZ slechts als het Zijn van iets vervat zit in het Doen.
    Om tot “realisme” te komen, is het noodzakelijk om het Zijn
    middels het (subjectieve) handelen te definiëren: IETS BESTAAT
    VOOR EEN SUBJECT, ALS DAT SUBJECT ER REKENING
    MEE HOUDT IN ZIJN HANDELEN. IETS BESTAAT VOOR
    ALLE SUBJECTEN, ALS ALLE SUBJECTEN ER REKENING
    MEE HOUDEN IN HUN HANDELEN, enz.
    (7) Als TZ C TD, dan mogen we ons hier beperken tot TD.
    (8) Voorbeeld van TD: IK TWIJFEL OF IK OFWEL A OFWEL B
    ZAL DOEN.
    (9) Tweede tussenstelling (*): IETS DENKEN = IETS
    ANTICIPEREN = IETS DOEN.
    We bepalen denken als anticiperen. Ook herinneren is anticiperen
    als het in funktie staat van anticiperen. We maken abstractie van
    de herinnering om de herinnering, en van het hele denken als doel
    op zich.
    (10) DE TWIJFEL BELET MIJ IETS TE DOEN.
    (11) Daaruit volgt: DE TWIJFEL HEEFT GEEN OBJECT.
    (12) Derde tussenstelling (*): IETS DOEN = BESLISSEN OVER
    HET AL DAN NIET BESTAAN VAN IETS; d.w.z.: OVER HET
    BESTAAN VAN EEN HANDELING EN VANDAAR OOK
    (wegens de eerste tussenstelling) OVER HET ZIJN VAN IETS.
    (a) Iets doen is beslissen over het bestaan van een handeling
    (evidentie).
    (b) Elke handeling bewijst het bestaan van datgene krachtens
    hetwelke de handeling geschiedt (wegens (6)).
    (c) Iets doen is dus beslissen over het bestaan van iets (wegens (a)
    en (b)).
    (13) Wegens (10) geldt: TWIJFELEN = NIET KUNNEN
    BESLISSEN OVER HET BESTAAN VAN IETS.
    (14) d.w.z.: DE OVERGANG VAN TWIJFELEN NAAR
    HANDELEN IS ONMOGELIJK WEGENS HET
    NOODZAKELIJK OVERSLAAN VAN HET ANTICIPEREN
    (DENKEN) WEGENS HET GEBREK AAN EEN OBJECT.
    (15) TWIJFELEN = DE LOSKOPPELING VAN DENKEN,
    DOEN EN ZIJN.
    (16) IK TWIJFEL daaruit volgt niet IK DOE
    IK BEN behoort tot IK DOE
    IK TWIJFEL daaruit volgt niet IK BEN
    (*) Opmerking: de eerste en de tweede (en krachtens de tweede
    ook de derde) tussenstelling, zijn beperkingen aan het domein
    waarbinnen deze redenering geldt.


    10-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele losse gedachten n.a.v. de lectuur. Deel 1/4

    G. Mannoury, “Mathesis en Mystiek. Een signifiese
    studie van kommunisties standpunt” (*). Enkele
    losse gedachten n.a.v. de lectuur.
    Deel 1/4
    Slechts enkele losse gedachten, hoe dan ook zonder de pretentie
    alles te doorzien wat hier in een verraderlijk luchtig jargon aan de
    wereld prijsgegeven wordt - maar voor de leek misschien toch net
    genoeg om te kunnen vermoeden dat het hier voor de wiskundige
    om een ware lekkernij gaat waarbij hij zeer zeker zij kan spinnen.
    Bladz. 1: De strijd tussen woord en werktuig, “Der Kampf
    um die Dezimale”. Van de onmogelijke onderlinge verzoening van
    “rangschikking” en “nevenstelling”, komt Mannoury tot
    “uitsluiting”, “negatie”. Als ik me niet vergis, dan herken ik daarin
    zeer zeker mijn kritiek m.b.t. het principium contradictoris. “Ja,
    wenn die Wahrheit Münze wäre!”: maar ook dat helpt niet, want
    munten slijten ook, zegt Mannoury. En dat geldt zeker ook voor de
    namen die wij aan de aantallen geven: 1, 2, 3, 4, ... Het vermoeden
    van Goldbach indachtig: we hebben, in ons decimaal stelsel,
    slechts 10 cijfers nodig om oneindig veel getallen uit te kunnen
    drukken, maar deze truuk verblindt ons eigenlijk voor de
    werkelijkheid, waarin oneindig veel oorspronkelijke getallen zijn
    (ik bedoel: getallen die niet kunnen worden uitgedrukt als
    producten van andere, reeds gekende getallen; dus: priemgetallen).
    Indien wij ons niet bedienden van een of ander talstelsel, dan
    zouden wij voor elk oorspronkelijk getal een nieuwe naam moeten
    bedenken (de niet-oorspronkelijke getallen schrijven we als
    producten van reeds benoemde), en dan zou het aantal tekens dat
    wij te verzinnen hadden precies zo groot zijn als het aantal
    priemgetallen (vermeerderd met 0). (N.B.: de optelling zou ons
    hier niet van pas kunnen komen omdat b.v. 7, uitgedrukt als 3+4,
    dan zou kunnen geschreven worden als het naast elkander
    schrijven van 3 en 4, namelijk als 34 of als 43, wat het
    optellingsteken (- kortom: de bewerking van de optelling zelf)
    overbodig zou maken. Immers, waar er staat: 7, staat er eigenlijk
    7+niets meer. Het wordt duidelijker wanneer men 7 gaat
    voorstellen als zeven op elkaar volgende streepjes:
    III+IIII=IIIIIII. Aldus: “Leve de goede vormen en de mathesis.
    Ja, de mathesis vooral, want dat is welbeschouwd het summum
    van fatsoen”. Maar, driewerf helaas, want ook de symbolen
    hebben een gewicht; ook de lelie, symbool van de zuiverheid,
    ontsnapt niet aan de verwelking.
    Aan de taaldaad onderscheidt Mannoury de spreekbetekenis
    (wat de spreker, in zijn ziel, bedoelde) en de hoorbetekenis (wat er
    van deze bedoeling terecht komt). Ik denk aan “moeder Lambiek”,
    een analfabete buurvrouw van 100 jaar geleden, die met een brief
    van haar echtgenoot uit Frankrijk, bij mijn betovergrootvader te
    rade kwam: ze wilde dat hij haar de brief voorlas, “maar”, voegde
    zij er aan toe: “ik zou niet graag hebben dat ge zelf zoudt weten
    wat er in staat”. “Geen nood”, zegde mijn betovergrootvader:
    “Steekt gij, moeder Lambiek, terwijl ik u de brief voorlees, uw
    vingers in mijn oren”. En aldus geschiedde!
    Mannoury heeft het duidelijk over iets anders,
    vanzelfsprekend. Maar hij zal hier in tegengesproken worden door
    heel wat hedendaagse taalanalysten, om te beginnen door Hegel
    (althans in de interpretatie van EtienneVermeersch), waar deze
    zegt dat wat niet uitdrukbaar is, ook niet gedacht kan worden: in
    die optiek kan men geen excuus vinden in de “ontoereikendheid
    van de taal”, omdat men daar niet zonder woorden kan denken.
    Zou dit kloppen, dan zou ook gelden dat de pijn die wij kunnen
    lijden slechts zo groot kunnen zijn als er woorden bestaan om die
    uit te drukken! En de pijnervaring is geen alleenstaand geval. Ik
    geloof zelfs dat wij er nooit ofte nimmer in slagen om ons volledig
    adequaat uit te drukken. Het is mijn overtuiging dat het
    uitgedrukte noodzakelijk van de uitdrukking moet verschillen (- ze
    moet overstijgen), wil het enige betekenis hebben. Men kan dan
    een uitzondering maken voor de praktische dingen, zoals b.v.:
    “Deze vijf kg aardappelen kost honderd frank”, maar in die
    gevallen schipperen we op een ander niveau, namelijk daar waar
    precies moet en niet precies kan gemeten worden, zoals Mannoury
    aangeeft.
    Mannoury gaat dan over tot voorbeelden. Nu hij het ook over
    de “juristerij” heeft, denk ik aan een spreuk uit de middeleeuwse
    justitie: “Quod non est in scriptis, non est in mundo”. Onjuist?
    Maar toch komt het mij voor dat men in het hedendaagse
    materialisme ten onrechte het andere extreem aanhangt.
    Mannoury onderscheidt de spreek- en de hoorbetekenis van een
    taaldaad, dewelke nooit met elkaar gelijk gesteld kunnen worden,
    want eenieder kijkt vanuit zijn eigen perspectief - volledig
    akkoord. Absolute definities? Definities zijn een agglomeraat van
    taaldaadherinneringen, zegt Mannoury (p. 20). En daar hebben we
    zijn 2x2=2x2. Is “2x2 dan gelijk aan 4”? Welnu, 2x2 is weliswaar
    in zekere zin gelijk aan 4, maar bijvoorbeeld in het dobbelspel is
    1/6 niét gelijk aan 1000/6000. Heeft dat te maken met intentie?
    Maar precies daar ligt het paard gebonden: zonder betrekking op
    de werkelijkheid kan men de getallen en hun onderlinge
    betrekkingen niet op een relevante manier denken! En het
    kansrekenen illustreert dit m.i. uitnemend.
    Ik verwijs naar mijn tekst [Metafysica en Ethica – J.B.], bladzijde
    280, de paragraaf onder de tussentitel: De externe werkelijkheid
    kent geen orde, die ik hier herhaal en aanvul met een voorbeeld.
    Wanneer ik een groot aantal keren een munt opgooi, dan stel
    ik vast, overeenkomstig de wet van de grote getallen, dat de
    relatieve frequentie (RF) van “kruis”, het getal 1/2 benadert.
    Deze Wet is echter triviaal. Het is immers eigen aan de
    rekenkunde zelf, dat de RF naar 1/2 toe evolueert naarmate het
    aantal worpen toeneemt, omdat (1°) de RF van de a-de worp,
    verminderd met de RF van de (a-1)-de worp, kleiner wordt
    naarmate a groter wordt, en (2°) een worp die de RF dichter bij
    1/2 brengt een grotere waarde zal hebben dan een worp die de RF
    verder van 1/2 afbrengt. De Wet van de grote getallen laat het
    uitschijnen dat de externe werkelijkheid (een “demon”, zo men
    wil) borg zou staan voor deze evolutie van de RF naar 1/2 toe,
    maar de rekenkunde zelf is daarvoor verantwoordelijk. Een
    voorbeeld:
    Wat betreft de eerste reden:
    Stel dat a en b een bepaald aantal worpen voorstellen.
    Stel dat geldt: (a-1) is kleiner dan (a) is kleiner dan (b-1) is
    kleiner dan (b),
    dan geldt tevens: (RFa - RF(a-1)) is groter dan (RFb - RF(b-1));
    Wat betreft de tweede reden (namelijk: een worp die de RF dichter
    bij 1/2 brengt is groter dan een worp die de RF verder van 1/2
    afbrengt), het volgende voorbeeld:
    Stel een muntopgooi
    Stel dat TK (dit is: het totaal aantal keren dat “kruis” gegooid
    wordt) gelijk is aan 10;
    Stel dat TM (dit is: het totaal aantal keren dat “munt” gegooid
    wordt) gelijk is aan 12;
    Dan geldt: TK/TM = 10/12 en RFK = 10/22
    Nu kan men bij een volgende worp ofwel K ofwel M gooien.
    Veronderstelling 1: men gooit K. Dit is zo’n worp die de RF
    dichter bij 1/2 brengt; noem die worp “D”.
    Dan volgt daaruit: TK = 11; TM = 12; TK/TM = 11/12 en RFK =
    11/23;
    Veronderstelling 2: men gooit M. Dit is een worp die de RF verder
    van 1/2 afbrengt; noem die worp “V”.
    Dan volgt daaruit: TK = 10; TM = 13; TK/TM = 10/13 en RFK =
    10/23;
    Het verschil teweeg gebracht door “D” = 11/23 - 10/22 =
    12/506;
    Het verschil teweeg gebracht door “V” = 10/22 - 10/23 = 10/506;
    Het is hier duidelijk dat geldt: (12/506) is groter dan (10/506).
    Men denke ook aan het problème des partis (1) waarvan de
    oplossing niet anders tenzij in relatie tot de ‘praktische
    werkelijkheid’ kan gedacht worden. Mannoury (p. 23): “Een
    natuurwet is een katalogus van onze ervaringen, opgesteld in de
    hoop, er onze verwachtingen naar te kunnen richten”. Inderdaad,
    dingen zoals hoop en verwachting zijn geen irrelevante doch
    constituerende begrippen inzake ons wereldbeeld. Bladzijde 28:
    “Zou ‘ik herinner mij’ misschien ook één woord zijn (zoals ‘ik
    verwacht’ één woord is - p. 24). En ‘ik herinnerde mij’ twee?
    (zoals ‘ik verwachtte’ twee woorden zijn - p. 24)”: zeker en vast;
    en om die reden ook is, in de barbierparadox, ‘zich scheren’
    slechts één woord, en dus een ander werkwoord dan ‘iemand
    (anders) scheren’! Mijn hoor-ik is niet mijn spreek-ik, zegt
    Mannoury op p. 29. Zeer zeker: daarom ook moet men in de
    Russell-paradox die twee absoluut onderscheiden: de barbier, dat
    is het spreek-ik, diegene die pas is wat hij tegenover anderen is of
    doet: hij bestaat slechts binnen andermans erkenning als barbier.
    Scheert hij zichzelf, dan is hij niet die barbier, want anders zouden
    allen die zichzelf scheren, in die hoedanigheid althans, als barbiers
    moeten bestempeld worden, wat absurd zou zijn - conferatur Kant.
    (2)
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 4 mei 2002)
    Verwijzingen:
    (*) Uitgegeven door de maatschappij voor goede en goedkoope
    lectuur Amsterdam, 1924. Van de oorspronkelijke tekst is het
    eerste deel als PDF te vinden op de volgende site:
    https://www.math.ru.nl/werkgroepen/gmfw/bronnen/mannoury3.ht
    ml
    (1) Dit probleem behandelt de vraag hoe de winst moet verdeeld
    worden bij een kansspel met verschillende deelnemers dat
    voortijdig wordt beëindigd.
    (2) Ik bedoel de categorische imperatief van Kant: indien -
    bijvoorbeeld - alle mensen zouden liegen, aldus Kant, dan zou het
    onmogelijk worden om te liegen (- er zou geen onderscheid meer
    maakbaar zijn tussen waarheid en leugen). We trekken dit door:
    indien alle mensen zouden liegen, dan zou het spreken zonder
    meer zijn relevantie verliezen en dus verdwijnen (- er zouden
    alleen nog geluiden overschieten).


    09-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Roger Penrose

    Roger Penrose



    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) Deel 6

    Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the
    Missing Science of Consciousness.
    Synthese en bedenkingen (in de voetnoten)
    Deel 6
    In het zesde hoofdstuk, Quantumtheorie en realiteit, wordt o.m. de
    vraag gesteld of de quantumsprong een reëel proces is. Dit nogal
    wiskundige deel wordt hier overgeslagen.
    Het zevende hoofdstuk dan: Quantumtheorie en het Brein.(p. 348
    vv.).
    John Eccles wijst op het belang van quantum-effecten op de
    synaptische activiteit in de zenuwgeleiding. Het presynaptisch
    netwerk van blaasjes in de pyramidale cellen van de hersenen zou
    verband houden met het quantumgebeuren. Het is in elk geval zo,
    dat lichtgevoelige cellen reageren als zelfs maar één enkel foton
    erop afgevuurd wordt. Misschien is de quantumonbepaaldheid wel
    datgene wat de geest toelaat om het brein te beïnvloeden, zeggen
    sommige dualisten: de vrije wil zou dan aan de ongedetermineerde
    quantumkeuzen een richting geven. Penrose merkt echter op dat
    de onbepaaldheid van de quantumsprong pas optreedt in de
    overstap van het quantumniveau naar het klassiek niveau. Het
    probleem is echter wààr ergens die overstap ligt. Een ander
    probleem waarmee dualisten kampen, is het volgende: als lichaam
    en ziel dan toch gescheiden zijn, waarom is de vrije wil dan niet in
    staat om de resultaten van quantumexperimenten buiten het
    lichaam te beïnvloeden?! (1)
    In 1943 vergelijken McCullogh en Pitts neuronen met transistoren.
    In de Quantum-computation (Deutsch e.a.) wordt het klassiek
    begrip van een Turing-machine verbreed tot een corresponderend
    quantum-begrip, waarbij de quantum-wetten gelden. Maar zo’n
    quantum-computer is alleen maar sneller dan de conventionele,
    meer niet. Dit betekent dat alles wat de quantum-computation kan
    doen, ook door een gewone computer kan gedaan worden. Hier
    valt dus geen heil te zoeken. Dat is misschien wel het geval
    wanneer we gaan kijken naar de biologie, meer bepaald naar de
    biologische natuur van de hersencellen.
    We zien dat een paramecium, een amoebe of een pantoffeldiertje
    slechts één cel vormen, en dat ze dus geen zenuwcellen en geen
    zenuwstelsel hebben. Nochtans verlopen de ingewikkelde
    bewegingen en werkingen die dit eencellig wezen in leven houden
    heel gecoördineerd. Hoe komt dat, als er geen zenuwstelsel is?
    Eencelligen hebben een cytoskelet, bestaande uit bundels van
    microtubuli die tegelijk fungeren als zenuwstelsel, spierstelsel,
    enz. Microtubuli bestaan uit eiwitachtige moleculen en vormen elk
    een eiwitpolymeer, bestaande uit tubuline, ‘dimers’, die elk 450
    aminozuren bevatten met eiwitparen (-tubuline en -tubuline, die
    twee soorten elektrische potentialen kunnen veroorzaken). Het
    controlecentrum van het cytoskelet is het centrosome, met
    daarbinnen de centriole (een soort celoog), dat zijn twee cylinders
    in T-vorm van elk 9x3 microtubules die het centrosome verbinden
    met de verschillende DNA-strengen in de kern. (Als de DNAstrengen
    zich scheiden, krijgen we celdeling). Er zijn dus twéé
    hoofdkwartieren in de cel: (1°) de celkern (met het
    erfelijkheidsmateriaal, de identiteit, en de eiwitproductie voor de
    opbouw van de cel) en (2°) de centrosome (centriole) die de kern
    is van het cytoskelet. Zo’n twee hoofdkwartieren bevatten alle
    eukariotische cellen - dat zijn de cellen van alle levende wezen,
    behalve bacteriën, virussen en blauw-groene algen. Sagan
    formuleerde in 1976 de theorie dat vroege pro-karioten werden
    geïnfecteerd door spyrocheten (die uit cytoskeletaire eiwitten
    bestaan) en die dan ontwikkelde tot het cytoskelet van de cel.
    Microtubules vormen communicatienetwerken. Het cytoskelet nu,
    beheert de verbinding tussen de synapsen.
    Wat heeft dat nu te maken met de kwestie van het nietcomputationele
    karakter van de geest? Vooreerst zorgt het
    cytoskelet voor een enorme toename van ‘computing power’,
    d.w.z.: veel meer dan de 1014 (signalen per seconde?) die
    neuronetwerken kunnen leveren, namelijk: 1027. Omwille van die
    cytoskeletaire activiteit kan bvb. een mier veel meer dan een
    computer. Als microtubules verantwoordelijk zijn voor de
    meerwaarde van het brein, dan moet iets daarin nietcomputationeel
    zijn: het moet iets quantum-achtigs zijn. We
    hebben daar al met heel kleine dingen te maken, en misschien
    ontmoeten we daar quantum-werking. Welnu, quantum-coherentie
    blijkt een rol te spelen in de cytoskeletaire activiteit!
    In 1975 werkt Fröhlich m.b.t. de mogelijkheid van quantumcoherentie
    in biologische systemen. Supergeleiding en
    supervloeibaarheid, voordien enkel mogelijk gehouden bij
    extreem lage temperaturen, blijken namelijk ook op te treden bij
    hoge temperaturen zoals die heersen in biologische systemen
    (>Bose-Einstein-condensation). Zo’n quantumtoestanden op grote
    schaal blijken zich te realiseren in celmembranen (zie Ian
    Marshall, ‘89 e.a.). Emilio del Giudice (‘83) zegt dat het quantumself-
    focussing effect van elektro-magnetische golven in het
    cytoplasma in de cel, signalen veroorzaakt van de grootte van
    microtubules (>golfgeleidingstheorie). Maar dit is misschien ook
    toepasbaar op de vorming van de microtubules zelf? Bij
    watermolecules leken de tubules leeg te zijn (d.w.z.: dat het water
    daarin geen ionen bevat), maar het water in de cellen blijkt
    geordend (Hameroff ‘87), vandaar de mogelijkheid van quantumcoherente
    oscillaties in de tubules. Dat onderzoek is nog gaande
    en volgens Penrose is het antwoord daar te zoeken.
    Hoe hebben microtubules iets te maken met bewustzijn? We
    kunnen het bewustzijn onderzoeken, onder meer door te
    onderzoeken wat afwezigheid van bewustzijn veroorzaakt. We
    zien namelijk dat er verschillende gassen bestaan die anaesthesie
    kunnen veroorzaken. Is hier sprake van chemische interacties? Er
    zijn immers ook fijnere interactievormen tussen moleculen, zoals
    bvb. de van der Waalskracht, een zwakke aantrekking tussen
    moleculen die elektrische bipolaire momenten hebben. Volgens
    Hameroff en Watt ('83) treedt algemene anaesthesie op via de
    activiteit van de van der Waalsinteracties (op plaatsen waar het
    water verdreven is) die interfereren met de normale switching
    activiteit van de tubulines. Het gas verspreidt zich in de
    individuele zenuwcellen en het onderbreekt daar de activiteit van
    de tubulines. Het ziet er dus naar uit dat de vander
    Waalsinteracties van deze gassen met de eiwitten van de
    hersencellen, bewusteloosheid veroorzaken, en dat de eiwitten in
    kwestie de tubiline-’dimers’ in de tubulines zijn, en dat dus de
    onderbreking van de functie van de tubulines resulteert in
    bewusteloosheid. De verdoving heeft dus blijkbaar niets te maken
    met bvb. het onderbreken van de zenuwgeleiding, maar het heeft
    een effect op het cytoskelet in de zenuwcellen zelf, niet alleen bij
    hogere dieren, maar ook bij bvb. amoeben. Wat niet noodzakelijk
    betekent dat ook eencelligen bewustzijn zouden hebben. Zeker is
    alvast dat, als het cytoskelet verlamd wordt, bewusteloosheid
    intreedt: het cytoskelet is een noodzakelijke voorwaarde voor het
    bewustzijn. Deze voor het bewustzijn wezenlijke cytosceletaire
    activiteit is meer dan louter computationeel: ze situeert zich heel
    dicht bij het quantumgebeuren. Het is door de cytoskeletaire
    controle van de synapsverbindingen dat de tussenfase tussen het
    klassiek- en het quantumniveau een fundamentele invloed
    uitoefent op de activiteit van de hersenen.
    Waar zenuwimpulsen puur klassiek worden benaderd, wordt de
    hersenactiviteit als louter computationeel beschreven. Bewustzijn
    is echter niet computationeel. Komt het mogelijkerwijze tot stand
    middels de totale activiteit van massa’s van cytoskeletten? De link
    tussen de klassieke- en de quantumfysica wordt genoemd: ‘the
    missing OR-theory’. Een theorie is dat alle microtubules in de
    cytoskeletten samen een globale quantumcoherentie vormen. Een
    klassieke benadering moet dus falen. Hebben de quantumoscillaties
    daar iets mee te maken? Bestaat er quantumcomputation
    tussen de micro-tubules onderling? Het is zo dat rond
    een microtubule regio’s van geordend water voorkomen. Alvast
    lijkt het zo te zijn - en hier ontmoeten we de titel van Penrose’s
    werk - dat het neuronennetwerk van het brein slechts de schaduw
    is van een dieper niveau van cytosceletaire activiteit, waar zich de
    fysische basis van de geest bevindt.
    (J.B., 10 oktober 1999)
    Verwijzingen:
    (1) Ons inziens is dit een onterecht argument: de geest kan niet
    buiten het lichaam opereren op quantumniveau omdat hij op dit
    niveau geen waarnemingen kan doen buiten het lichaam (zie de
    paragraaf getiteld De derde component, in het hoofdstuk 22,
    Waarnemen en Zijn van Metafysica en ethica – J.B.). Hij kan wel
    waarnemingen doen buiten het lichaam op klassiek niveau, en kan
    dus ingrijpen buiten het lichaam op klassiek niveau. Verder is het
    ook zo, dat de wilskracht (Penrose spreekt op blz. 350 van ‘willpower’)
    niets buiten het lichaam kan beïnvloeden om de reden dat
    de dingen buiten het lichaam niet met het lichaam ‘mee-leven’. Ik
    verduidelijk dit hier eens, want het is m.i. van groot belang, ook in
    verband met de kwestie waar de energie dan moet vandaan komen
    die de wil moet toelaten om te ageren.
    Laten we eens aannemen dat een lichaam dat niet begeesterd zou
    zijn, helemaal stuurloos zou zijn. Zo’n lichaam zou echter wél
    nog leven (het valt te betwijfelen of dat het geval zou kunnen
    zijn, maar dit laten we hier buiten beschouwing). Een levend
    wezen nu, produceert voortdurend energie, net zoals een
    waterbron voortdurend water voortbrengt. Een levend wezen
    behoeft geen extra energie om bijvoorbeeld te bewegen, want
    het levende beweegt uit zichzelf; het behoort tot het levende dat
    het beweegt, en indien een levend wezen zich onbeweeglijk zou
    houden, dan zou dit aan dit wezen veel meer energie kosten dan
    in het geval het toch bewegingen zou maken. Het ligt dus in de
    natuur van het levend wezen besloten dat het leeft, en
    bijvoorbeeld ook beweegt. Een pasgeboren kind of een jonge
    baby, ligt niet onbeweeglijk in de wieg, maar maakt totaal
    ongestuurde bewegingen. Wanneer het geleerd heeft om zijn
    rammelaar vast te grijpen, dan lijkt het erop, wanneer het zijn
    rammelaar pakt, dat het hier gaat om een beweging die volgt op
    een wilsakt. De feiten leren ons echter dat de bewegingen, zij
    het ongecoördineerd, voorafgaan op de act (van bijvoorbeeld het
    vastgrijpen van een rammelaar) zelf. Het succesvol vastgrijpen
    van de rammelaar is het resultaat van een feed-back-oefening
    van het kind. Het kind heeft dus niet geleerd om energie om te
    zetten in beweging, want die verbinding tussen energie en
    beweging wàs er al, ingegeven door de natuur van het levende
    zelf. Wat het kind wél geleerd heeft, is: het maken van een keuze
    tussen verschillende, mogelijke bewegingen. Ook elders (zie de
    tekst waar hogen naar verwezen wordt) hebben we aangetoond,
    zij het via een heel andere weg, dat de essentie van het willen
    gelegen is in het kiezen. Om nu een keuze te kunnen maken
    tussen mogelijke bewegingen, moeten eerst de verschillende
    bewegingen als zijnde verschillend van elkaar onderscheiden
    kunnen worden door het kind. En het kind kan de bewegingen
    die bvb. zijn armpjes maken onderling onderscheiden op grond
    van de verschillende resultaten die ze elk opleveren (een ‘goede’
    beweging resulteert bvb. in het beet krijgen van de rammelaar,
    een ‘verkeerde’ beweging resulteert in het niet beet krijgen van
    het ding). Vanzelfsprekend moeten ook die resultaten onderling
    onderscheiden kunnen worden door het kind. En het kind leert
    dat, omdat het er belang bij heeft. Dit belang nu, is ook eigen
    aan het leven, want het levende schuwt van nature pijn en zoekt
    van nature bevrediging (dit is: het ongedaan maken van pijn).
    Pijn komt eerst, en bevrediging moet worden uitgedrukt op een
    negatieve manier (namelijk: als het uit de weg gaan van pijn), en
    dat wordt aangetoond in het fenomeen dat een drugsverslaafde,
    eens hij bvb. zijn heroïne gekregen heeft, en dus zijn pijn gestild
    is, geen behoefte meer heeft om zijn hongergevoel te
    bevredigen. Het leven heeft dus belang bij het ‘in-leven-zijn’ en
    middels de truuk van de pijn heeft het de geest van het kind
    ‘natuurlijk’ (dit wil zeggen: door de geboorte) verbonden met
    dat belang: iets wat het leven beschadigt, zal het kind met zijn
    geest aanvoelen als onaangenaam, als pijn, en het zal dus alles in
    het werk stellen om geen pijn te krijgen. Omdat het niet anders
    kan tenzij pijn en niet-pijn onderscheiden, zal het ook datgene
    wat pijn veroorzaakt en datgene wat pijn voorkomt
    onderscheiden, en zal het dus leren om die keuzen te maken die
    zo pijnloos mogelijk zijn. We zagen reeds dat de bewegingen
    niet van het kind zelf afkomstig zijn, doch van het leven. En nu
    zien we daarenboven dat ook het kiezen (tussen specifieke
    bewegingen) niet van het kind afkomstig is, maar opgelegd
    wordt door de natuur (die middels de truuk van de pijn, de geest
    van het kind verbonden heeft met het belang van het leven). Het
    feit dat een kind zijn bewegingen kan leren sturen, is dus een
    natuurlijke, dus ingeboren aangelegenheid en geenszins een zaak
    van de vermeende wil. Het is pas wanneer het kind tot een
    bepaalde graad van bewustzijn gekomen is, dat men over
    ‘vrijheid’ kan spreken. ‘Een bepaalde graad’ van bewustzijn is
    een vaag concept, doch het moet benadrukt worden dat het hier
    gaat om een wezenlijk kwalitatief meetbare aangelegenheid. We
    hebben het hier meer bepaald over ethisch bewustzijn, dit wil
    zeggen: een bewustzijn waarin het besef aanwezig is van de
    evenwaardigheid van andere personen aan de eigen persoon. En
    zoals we hebben uiteengezet in onze tekt (Metafysica en ethiek,
    het hoofdstuk over Job, of: de niet geconditioneerde
    waardering), kan het al dan niet aanwezig zijn van dit
    bewustzijn gemeten worden door het verstand (Lucifer) middels
    de pervertering van het sanctioneringsmechanisme: als blijkt dat
    een persoon alle bestraffingen ten spijt volhardt in wat hij ‘het
    Goede’ noemt, dan moet het werkelijk bestaan van ‘het Goede’
    erkend worden op straffe van contradictie in het andere geval, en
    meteen moet dan ook het bestaan van ‘de wil’ worden erkend,
    dit is: de aanwezigheid van de keuzeactiviteit die zich niet
    langer laat sturen door ‘natuurlijke’ beweegredenen.
    Vatten we dit eens samen: de relatie tussen leven en bewegen is
    natuurlijk (dit wil zeggen: aangeboren). Ook de relatie tussen
    leven en willen (of: kiezen, selecteren, sturen, leren) is natuurlijk
    of aangeboren, met die beperking dat we de term ‘willen’
    gebruiken terwijl het hier eigenlijk om een ‘gewild-worden’
    gaat. Van écht ‘willen’ is pas sprake waar blijkt dat de wil het
    natuurlijke, het aangeborene, overstijgt, er zich van losmaakt,
    het aan zich onderwerpt: het ‘leven’ wordt beheerst of
    onderworpen door het ‘ethisch leven’, en het is ook onmogelijk
    dat een immoreel leven het leven zou kunnen beheersen of
    onderwerpen, aangezien de immoraliteit precies gekenmerkt
    wordt door haar aanslepende afhankelijkheid van ‘beloningen’
    of ‘conditioneringen’, want wie het Goede niet kent heeft er
    geen enkel belang bij om tegen het ‘voordeel’ in te handelen.
    De vraag rijst dan waar die wil tot het doen van het Goede, die
    ethische wil dus, vandaan komt. En hier is slechts één antwoord
    mogelijk: de mogelijkheid van de mens om lief te hebben (want
    dat is de essentie van het kunnen willen in de authentieke zin
    van het woord) komt van God. Meer bepaald is de energie om
    het Goede te doen afkomstig van een objectief gegeven, en dat
    objectief gegeven kunnen wij misschien het beste beschouwen
    als zijnde de aanwezigheid van schuld en/of verdienste. Dit
    wordt enkele alinea’s verder in deze voetnoot nog verduidelijkt.
    Wanneer wij nu een kind zien dat zijn rammelaar pakt, dan
    gebruiken wij de term ‘willen’, we zeggen dat hij hem heeft
    willen pakken. Maar we kunnen die term pas gebruiken vanuit
    onze ervaring van het waarachtige willen: we projecteren m.a.w.
    een term uit het ethische om een natuurlijke werkelijkheid te
    kunnen benoemen, zoals we bvb. ook doen met de term ‘liefde’,
    waar die wordt aangewend om bvb. het natuurlijke ouderinstinct
    bij dieren te benoemen, of zoals wij de term ‘creativiteit’ kunnen
    gebruiken om aan te duiden hoe vindingrijk mieren of vogels
    tewerk gaan bij het bouwen van hun nesten.
    Indien het willen van het Goede een kwestie was van fysische
    energie, dan zouden fysiek zwakkere mensen benadeligd zijn
    tegenover sterkeren. De ervaring leert ons dat het willen van het
    Goede en het overwinnen van het kwade met fysische energie
    niets te maken hebben. Omdat het waarachtige willen per
    definitie een willen van het goede is, zoals boven aangetoond, is
    de wil van die aard dat hij geen fysische energie nodig heeft.
    Het is dus zo dat het ‘willen’ van het kind, geen écht willen is.
    Ook bij de volwassene is er geen sprake van willen wanneer hij
    bvb. naar een werktuig grijpt. Maar het is duidelijk dat alle
    handelingen van de volwassene die tot ethisch handelen
    bekwaam is, net als zijn spierwerking en zijn spijsvertering,
    enz., objectief in dienst zullen staan van zijn ethische keuze
    voor ‘het Goede’, dat, eens men zich ervan bewust is, aan de
    mens de plicht oplegt om te keizen (Zie de eerste paragrafen
    van onze Metafysica – J.B.).
    Keren we nogmaals terug naar het keuzemoment en de kwestie
    waarom er geen extra energie nodig is om te kunnen ‘kiezen’.
    We zagen dat hier geen sprake is van waarachtig willen, doch
    dat het om een natuurlijkheid gaat, een door het leven zelf
    voorziene kracht. Waar waarachtig willen in het spel is, gaat het
    om een ethische aangelegenheid die, getuige Job, zelfs met
    negatieve energie (dus: zelfs ondanks tegenwerking en,
    paradoxaal genoeg precies dank zij die tegenwerking)
    uitvoerbaar (of: manifesteerbaar) is. Daar tussenin ligt een regio
    van ‘sociaal gedrag’ dat vaak verward wordt met ethiek. In het
    gebied van het sociale wordt de keuze-energie gehaald uit al dan
    niet geïnterioriseerde ‘druk’. Een man geladen met een vracht op
    de schouders, voor wie op een bepaald ogenblik de vracht te
    zwaar wordt, moet die laten vallen, hetzij links, hetzij rechts van
    hem, teneinde niet verpletterd te worden. Zit links van hem
    toevallig een kind te spelen, dan zal hij de vracht rechts droppen.
    Dit vraagt geen extra energie: net zoals bij het ‘natuurlijke’
    kiezen, wordt zij keuze hier gestuurd door een afgeleide van het
    natuurlijke, namelijk het sociale. In tegenstelling tot wat in het
    natuurlijke het geval is, is de sanctionering m.b.t. dit soort van
    ‘keuzen’ indirect (de natuur bestraft verkeerde keuzen via de
    tussenkomst van derden), maar wezenlijk niet van het
    natuurlijke verschillend.
    Nog een aansluitende bedenking m.b.t. de problematiek inzake
    mogelijke verbanden tussen quantum-situaties (meer bepaald
    ‘superposities’) en Lebensweltliche toestanden, m.a.w.: de
    kwestie hoe wij ons dergelijke, wat vreemd aandoende
    gegevenheden het best kunnen voorstellen, is de volgende - en
    hiermee kunnen we ook verklaren hoe de energie tot het zich
    realiseren het Goede afkomstig is van God of van een externe,
    objectieve (en rechtvaardige) instantie.
    Op quantum-niveau is het zo dat de waarneming de toestand van
    het waargenomene beïnvloedt. Eigenlijk is iets gelijkaardigs het
    geval op het klassieke niveau, want waarneming is interpretatie;
    het is waarneming van betekenisdragende patronen. Deze
    waarneming gebeurt ‘natuurlijk’, net zoals het ‘willen’ van het
    kind een natuurlijke aangelegenheid is, omdat niets behalve de
    natuur nodig is om de waarneming te verklaren. Vanaf een
    bepaald moment echter, het moment waarop sprake is van
    ethisch bewustzijn (- voor een definitie: zie hoger in deze
    vootnoot -), bevat de interpretatie die in de waarneming
    aanwezig is, meer bepaald in zijn aspect van verwachting, ook
    een ethische dimensie. Concreet betekent dit dat de interpretatie
    in de waarneming mede gestuurd wordt door een specifieke
    verwachting. Van zodra het gaat om een ethisch subject, zal deze
    verwachting echter niet langer louter subjectief zijn, doch door
    een objectieve pool gekleurd (of: ethisch bepaald) worden. Deze
    objectieve pool binnen de verwachting is de aanwezigheid van
    hetzij schuld, hetzij verdienste. Nog concreter uitgedrukt: de
    aanwezigheid van schuld of van verdienste bij het waarnemend
    subject, zal mede de interpretatie van het waargenomene
    bepalen, en zal dus mede bepalen met welke werkelijkheid het
    subject geconfronteerd wordt. Precies omdat het hier gaat om
    een objectieve pool, zal een schuldige waarnemer op die wijze
    in het waargenomene zijn bestraffer ontmoeten, en zal hij dus
    een straffende werkelijkheid ‘scheppen’; analoog voor de
    verdienstige, die aldus een ‘belonende’ werkelijkheid zal
    scheppen. Zoals in onze tekst (zie hoger – J.B.) uitvoeriger
    beschreven: de wereld is ons loon, en ook al delen wij, fysisch
    gezien, dezelfde werkelijkheid, dan nog valt niet te ontkennen
    dat bvb. de ene stervende gelukkiger is dan de andere (- Zie:
    Metafysica en ethica, o.m. hoofdstuk 3: De facticiteit van geluk
    en ongeluk en de paragraaf getiteld: Onze wereld is ons loon, in
    hoofdstuk 26: Werkelijkheid en waan). Samenvattend: op
    klassiek niveau, maar meer specifiek op ethisch niveau, blijkt
    onze wereld ons loon te zijn, m.a.w.: een afspiegeling van onze
    ethische schuld en verdienste. Wij gaan er in onze metafysica
    van uit dat niet het elementaire deeltje, maar wel de ethische act
    de as is waarrond de hele werkelijkheid is opgebouwd. Zo zal
    dus ook de quantumwerkelijkheid een afspiegeling zijn van de
    ethische werkelijkheid, en is in zijn patroon nog dat patroon
    zichtbaar dat geldt in de ethische wereld: de waarneming
    beïnvloedt er het waargenomene. Die quantum-feitelijkheid
    vertoont dus het patroon van de ethische werkelijkheid.
    Een en ander valt verder aan elkaar te relateren als men het
    volgende schema voor ogen houdt. Wij kunnen de Natuur
    beschouwen als een aan de mens ondergeschikt gegeven waarin
    ethiek niet bestaat, en waarin zelfs rede niet bestaat: de Natuur
    komt ons dan voor als een redeloos geheel, toevallig tot stand
    gekomen, waarbij ‘alles zo goed in elkaar past’ alleen omwille
    van een ‘dood’ selectie- en aanpassingsproces: dat vogels zo
    behendig een nest bouwen zou dan terug te voeren zijn naar
    louter ‘dode’ mechanismen. Maar wij kunnen de Natuur ook
    beschouwen als een door de volmaakte Geest van God gestuurd
    geheel. De ingeniositeit waarmee bvb. een spin een web bouwt,
    zal dan worden gezien als een afspiegeling van de ingeniositeit
    van God die in de Natuur werkzaam is. In de eerstgenoemde
    beschouwing is de werkelijkheid niets meer dan een geheel van
    objecten waarin door louter toeval een bepaalde orde, een
    evenwicht of een harmonie ontstaan is. Tot die objecten behoren
    dan ook de menselijke subjecten, die dan moeten gezien worden
    als even toevallig opgebouwd uit elementaire partikels. In de
    laatst genoemde beschouwing van de werkelijkheid echter,
    wordt de werkelijkheid gezien als één geheel, gedijend in het
    (bewuste, vrije, liefdevolle) Subject dat God is, en dus als een
    eenheid. In dat geval ontlenen de delen hun wezen aan het
    geheel, terwijl in het eerstgenoemde geval de delen als op
    zichzelf bestaande dingen gezien worden, die weliswaar kunnen
    gesommeerd worden, maar waarin geen innerlijke eenheid zit.
    Wij opteren voor de laatst genoemde
    werkelijkheidsbeschouwing: er zijn geen objecten tenzij binnen
    een subjectief bewustzijn, wat hier betekent: binnen de
    Subjectiviteit van God. En nu kunnen we de volgende
    (metaforische) analogie maken ter verduidelijking van onze
    visie.
    Net zoals het subject niet een object is tussen andere
    objecten, maar wel dat- of diegene waarbinnen de objecten hun
    bestaan hebben, net zo bestaan de ethische wetten niet binnen het
    subject, maar ontleent daarentegen het subject zijn subjectiviteit
    aan de ethische wetten waarbinnen het gedijt. Anders gezegd:
    zoals de objectenwereld pas bestaat binnen de subjectiviteit, zo
    bestaat de subjectiviteit pas binnen de wereld van de ethische
    wetten, welke een afspiegeling is van de goddelijke Liefde: eerst
    is er dus God, of de Liefde, waarbinnen de subjecten bestaan,
    vervolgens bestaat binnen de wereld van de subjectiviteit de
    wereld van de objecten. En zoals de objecten een specifieke
    tekenwaarde kunnen dragen waarmee zij naar de wereld van de
    subjectiviteit, waaraan zij hun bestaan te danken hebben, kunnen
    verwijzen, zo ook kunnen de subjecten een ‘tekenwaarde’ hebben
    waarmee zij naar de wereld van het goddelijke kunnen verwijzen.
    Nog anders uitgedrukt: in de wereld van de objecten bestaan er
    objecten die verwijzen naar subjecten, en dat zijn, meer bepaald,
    woorden, en in het bijzonder persoonsnamen, welke zich van
    andere onderscheiden door het ontbreken van een lidwoord,
    precies om hun karakter van niet-object-zijn aan te duiden. Zo ook
    kunnen, binnen de wereld van de subjecten, subjecten een
    ‘tekenwaarde’ vertonen die verder wijst dan het louter subjectieve,
    namelijk naar het goddelijke, waaraan de subjectiviteit zijn
    bestaan te danken heeft, en die ‘tekens’ zijn handelingen, meer
    specifiek: eumorele acten of daden die uit liefde gesteld worden
    (en die tegen het natuurlijke of het door de natuur
    geconditioneerde) ingaan.


    08-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) Deel 5

    Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the
    Missing Science of Consciousness.
    Synthese en bedenkingen (in de voetnoten)
    Deel 5: zie de PDF:

    Bijlagen:
    penrose_5-1.pdf (82.5 KB)   


    07-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) Deel 4

    Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the
    Missing Science of Consciousness.
    Synthese en bedenkingen (in de voetnoten)
    Deel 4
    Zo belanden we bij het tweede deel: What New Physics We Need
    to Understand the Mind. The Quest for a Non-Computational
    Physics of Mind. (p. 211)
    Heeft de geest een plaats in de klassieke fysica? We nemen aan
    dat ons lichaam onderworpen is aan de wetten van de klassieke
    fysica, maar wat dan gezegd van onze geest? Als de geest het
    lichaam zou kunnen beïnvloeden, zodat het lichaam gaat ageren
    los van de wetten van de klassieke fysica, dan zou zulks de
    accuraatheid van die zuivere fysische wetenschappelijke wetten
    verstoren. Het is Penrose’s overtuiging dat de geest deel moét
    uitmaken van het (materiële) universum, want anders zou er geen
    wisselwerking tussen lichaam en geest kunnen bestaan. (1)
    De wetten van de fysica zijn heel precies, maar niets wijst op het
    bestaan van niet computationeel simuleerbare activiteiten.
    Nochtans is het dat wat Penrose zoekt. Vandaar moet gezocht
    worden naar een nieuwe benadering naast die van de klassieke en
    die van de quantumfysica.
    De klassieke fysica beschouwt een fysisch systeem met z’n
    gegevens op basis waarvan ook zijn toekomstige toestanden
    kunnen berekend worden middels Turing-computation. Daartoe
    moeten die gegevens gedigitaliseerd kunnen worden teneinde
    discrete parameters te verkrijgen (zoals in computers). Verder zijn
    heel wat systemen chaotisch: praktisch onvoorspelbaar maar
    niettemin principieel berekenbaar. Vandaar: de vraag of onze
    precisiegraad adequaat is, hangt af van het feit of we hetzij actueel
    gedrag, hetzij een type van gedrag berekenen. Initiële minimale
    afwijkingen kunnen de berekeningen totaal onbruikbaar maken.
    Het blijft mogelijk dat ook in het precies chaotisch gedrag een
    factor van bepaalde continue wiskundige systemen niet door een
    discrete benadering kan gevat worden. In de quantumfysica
    bestaat een vrijheid die random is, naast alle gedetermineerd en
    berekenbaar gedrag, zoals voorzien door de vergelijkingen van de
    quantum-theorie. Vandaar: noch in de klassieke noch in de
    quantum-fysica is plaats voor niet-berekenbaar gedrag. Vandaar de
    vraag: kan het bewustzijn verklaard worden door een nieuwe
    fysica of is het een emergent fenomeen?
    Het bewustzijn veronderstelt een niet-computationeel fysisch
    proces in de hersenen. Dit proces is ook eigen aan de activiteit van
    de dode materie (waaruit ook de hersenen zijn opgebouwd). Dat
    leidt Penrose tot de volgende vragen: waarom is er pas bewustzijn
    in verbinding met de hersenen? En waarom is het nietcomputationeel
    gedrag tot nog toe aan de aandacht van de fysici
    ontsnapt? Penrose: de organisatie van de hersenen (dus: hun
    computationaliteit) biedt geen afdoende verklaring. Ook in de
    dode stof bestaat er niet-computationaliteit, maar de fysica heeft er
    geen oog voor. Een voorbeeld is de Einstein-trechter m.b.t. het
    tijd-ruimte-continuum.
    In 1647 komt Newton’s gravitatiewet. In 1865 Maxwell’s
    electrische en magnetische velden. In 1915 verklaart Einstein de
    gravitatie niet langer als een kracht maar als een ‘geplooidheid’
    van de tijd-ruimte. Houdt dit verband met niet-computationaliteit?
    Alvast is het zo dat het computationeel denken de fysica sterk in
    zijn greep heeft. Verwezen wordt naar de confirmatie in de
    sterrenkunde van Einsteins ‘voorspelling’ in 1974, wat de
    algemene relativiteitstheorie tot de meest accurate ooit maakt.
    Anderzijds is er ook de tweede wet van de thermodynamica (alle
    systemen evolueren naar een toestand van maximale entropie).
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 10 oktober 2021)
    Verwijzingen:
    (1) In de vier standpunten die Penrose onderscheidt, verwerpt hij
    onder meer het dualisme. Zijn hoofdargument luidt: de geest moét
    deel uitmaken van het (materiële(*)) universum, want anders zou
    er geen wisselwerking tussen lichaam en geest kunnen bestaan.
    (Zie: R. Penrose, Shadows of the Mind, onder meer: pag. 213:
    “But if the mind were able to influence the body in ways that
    cause its body to act outside the constraints of the laws of physics,
    then this would disturb the accuracy of those purely physical
    scientific laws. It is thus difficult to entertain the entirely
    ‘dualistic’ view that the mind and the body obey totally
    independent kinds of law. Even if those physical laws that govern
    the action of the body allow for a freedom within which the mind
    may consistently affect its behaviour, then the particular nature of
    this freedom must itself be an important ingredient of those very
    physical laws. Whatever it is that controls or describes the mind
    must indeed be an integral part of the same grand scheme
    which governs, also all the material attributes of our universe”).
    In acht genomen Penrose’s uitgangspunt, namelijk: dat het
    bewustzijn ontspringt uit de hersenwerking - lijkt het ons dat hij
    zo doende de zaken op hun kop zet. We verduidelijken met nog
    een andere vergelijking. We vergelijken de geest met de
    (levende) pottenbakker en het lichaam met de klei. De klei
    behoort tot het materiële universum, de pottenbakker is een
    mens. We stellen vast dat de pottenbakker de klei kan
    beïnvloeden, maar mogen we daarom ook zeggen dat hij behoort
    tot het universum van de materiële dingen, zodat er dus geen
    wezenlijk verschil zou zijn tussen hem en de klei? Het is precies
    andersom: de klei, en al het materiële vormt een
    deelverzameling van het levende, en dààrom is een beïnvloeding
    vanwege de pottenbakker op zijn klei mogelijk! Met andere
    woorden: de (levende) pottenbakker kan de (dode) klei
    bewerken, niet omdat ook hij behoort tot het universum van de
    dode dingen, maar, andersom, omdat de klei behoort tot (of: een
    aspect is van) het universum van de levende dingen. Op analoge
    wijze kan de geest het lichaam beïnvloeden, niet omdat de geest
    wezenlijk stoffelijk van aard zou zijn, maar: omdat het
    stoffelijke behoort tot (of: een deel-aspect is van) het
    geestelijke! Het lagere moet gedacht worden als product van het
    hogere in plaats van andersom; we mogen immers niet (zoals
    Carnap wél doet) de werkelijkheid beschouwen als opgebouwd
    uit zijn deelaspecten! (**)
    (*) Penrose zegt niet dat het universum materieel van aard is -
    zie het laatste zinsdeel van het opgenomen citaat waarin het
    gebruik van de term ‘also’ Penrose redt van dit reductionisme -,
    maar het lijkt er wel op dat hij bij zijn behandeling van de geest
    denkt aan stoffelijke, of dan toch ‘fijnstoffelijke’ werkelijkheden
    (hij gelooft dat het bewustzijn ontstaat uit de fysische activiteit
    van het brein), dus: dat zijn wereldbeeld in wezen geschoeid
    blijft op de leest van de fysica die, klassiek of niet, de
    werkelijkheid als object blijft beschouwen - tenzij de
    Kopenhaagse interpretatie van de quantumfysica, ten eerste, zeer
    ernstig wordt genomen en, ten tweede, op de ene of andere wijze
    geëxtrapoleerd wordt naar de ganse werkelijkheid toe - wat ons
    inziens pas mogelijk is mits het ‘heropbouwen’ van de
    werkelijkheid als zijnde het resultaat van zuiver ethische
    activiteit. Zo’n ‘werkelijkheidsreconstructie’ blijft echter
    onmogelijk voor de quantumfysica omdat deze willens nillens
    gedacht wordt vanuit de uitgangspunten van de klassieke fysica,
    en dus: als een object.
    (**) Het glas is geen wezenlijk onderdeel van (/geen eigenschap
    van) ‘de’ zandloper: er zijn er uit glas, uit plastic, enz.


    06-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) Deel 3

    Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the
    Missing Science of Consciousness.
    Synthese en bedenkingen (in de voetnoten)
    Deel 3
    De paragrafen 2.6. Possible technical objections to G (pp.77-88)
    tot en met Appendix A: An explicit Gödelizing Turing machine (pp.
    88-126) slaan we hier over, en we beschouwen nu enkele
    paragrafen uit het derde en laatste hoofdstuk van deel 1, over de
    niet-berekenbaarheid in het wiskundige denken.
    Zoals we zagen, is het wiskundige begrip geen product van een
    algoritme. Maar kan het niet zo zijn dat de wiskundige overtuiging
    het resultaat is van een onbekend, onbewust algoritme, of van een
    kenbaar algoritme dat echter miskend wordt als zijnde datgene wat
    schuilgaat achter de wiskundige overtuiging? En in dit hoofdstuk
    toont Penrose aan dat zulks uitgesloten is.
    De vraag is dus of wiskundigen onbewuste regels of onwrikbare
    waarheden volgen. Zo hebben Gödel en Turing dezelfde
    wiskundige evidenties, maar ze komen tot verschillende, zelfs
    tegengestelde conclusies (m.b.t. G). Volgens Gödel wordt de geest
    niet beperkt door z’n rekenvermogen en evenmin door de
    eindigheid van het brein: de geest kan los van de stof bestaan.
    Turing echter vecht die stelling aan. Penrose schrijft: “Gödel
    rejected Turing’s other contention ‘that there is no mind separate
    from matter’, referring to it as ‘a prejudice of our time’. Thus,
    Gödel appears to have taken it as evident that the physical brain
    must itself behave computationally, but that the mind is something
    beyond the brain (...). He did not regard G as a proof of his
    viewpoint that the mind acts non-computationally, for he allowed
    that: “On the other hand, on the basis of what has been proved so
    far, it remains possible that there may exist (and even empirically
    discoverable) a theorem-proving machine which in fact is
    equivalent to mathematical intuition, but cannot be proved to be
    so, nor even proved to yield only correct theorems of finitary
    number theory.” (Wang (1993), p. 118, Penrose, p. 128). Het zou
    dus mogelijk zijn dat er een theorema-bewijsmachine is die
    equivalent is aan de mathematische intuïtie, terwijl ook niet kan
    bewezen worden dat dit zo is of dat ze correct werkt. Gödel nam
    de logische mogelijkheid van zo’n ‘onkenbaar sound algoritme
    aan, maar hij geloofde er niet in; hij geloofde in het losstaan van
    de geest van de stof. Turing zegt ook dat een machine die feilloos
    is, niet intelligent kan zijn. Hij had ook een eigen computer-versie
    van het Gödel-theorema. Turings visie was consistent met Gödel,
    en volgens standpunt A. Penrose wil nu A en B uitsluiten, en een
    basis geven voor het wiskundig begrip.
    Zijn vraag luidt als volgt: kan het wiskundig begrip resulteren uit
    een algoritme dat onkenbaar en unsound is of dat onkenbaar
    sound is? Met andere woorden: is een vermeende algoritmische
    procedure F, die zou schuilgaan achter dit wiskundig begrip,
    kenbaar? Nog anders gezegd: stel dat het wiskundig begrip berust
    op een algoritmische procedure F; is F dan kenbaar?
    Penrose, die dus verwerpt dat zulks mogelijk is, onderscheidt drie
    standpunten (- we gaan er hier niet verder op in):
    (1°) F is bewust kenbaar, ook in de rol van algoritmische
    procedure achter het wiskundig begrip;
    (2°) F is bewust kenbaar, maar niet in de rol van algoritmische
    procedure achter het wiskundig begrip;
    (3°) F is onbewust en onkenbaar.
    Uit de conclusies bij hoofdstuk 3 (pp. 201-208) onthouden we nog
    dat, met betrekking tot de in het begin van het boek geschetste vier
    standpunten, A en B aldus verworpen worden. Maar ook D levert
    problemen op, want als men aanneemt dat lichaam en geest niets
    met elkaar te maken hebben, hoe komt het dan dat onze geest zo
    onlosmakelijk verbonden is met onze hersenen - ja, dat hij de
    hersenen blijkbaar nodig heeft? Of waarom dan kunnen
    medicijnen of handicaps de geestestoestand beïnvloeden? (1) Maar
    ook standpunt C levert problemen op, want het heeft een zeer
    speculatief karakter. Alle tot nog toe ontdekte natuurwetten
    worden immers computationeel beschreven. We moeten dus
    kiezen, aldus Penrose, voor de harde eerder dan voor de zachte
    versie van C. Penrose blijft echter geloven in het bestaan van nietcomputationele
    activiteit in fysische systemen. En we kunnen die
    ontdekken door de zwakke plekken in de wetten te onderzoeken -
    vooral de quantummechanica leent zich daartoe.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 10 oktober 1999)
    Verwijzingen:
    (1) O.i. zijn deze tegenwerpingen onterecht. De geest heeft het
    brein nodig op dezelfde manier waarop hij de rest van het lichaam,
    en ook al zijn andere instrumenten (werktuigen) nodig heeft om
    zijn plannen uit te voeren. Een goede schrijnwerker kan geen goed
    werk leveren als de snee van zijn zaagblad is, maar daarom is hij
    nog geen slechte schijnwerker. Zo ook zal zelfs een groot retor die
    zijn gebit mist, moeite hebben om te praten, en nog meer moeite
    heeft hij wanneer zijn hersenen beschadigd werden door een
    beroerte. Indien men de proef of de som zou nemen, en men zou
    van een welbespraakt iemand dat gedeelte van de hersenen
    wegnemen waar zich de spraak situeert, om er nadien ‘nieuwe’ en
    ‘lege’ hersenencellen in te planten, dan zou men tot de vaststelling
    komen dat zich de spraakkundigheid van die man alras zou
    herstellen, net zoals de schrijnwerker, aan wie men de oude, botte
    zaag zou ontnemen om hem een nieuwe en goede in de plaats te
    geven, wel even zou moeten wennen aan het nieuwe werktuig,
    doch weldra weer zijn vakkundigheid zou kunnen bewijzen.
    Immers, we ervaren toch allen dat het de oefening is die de kunst
    baart, dit wil zeggen: de herhaling, het telkens weer trekken van
    nieuwe, betere of diepere sporen en verbindingen. Intelligentie
    wordt grofweg gedefinieerd als ‘aanpassingsvermogen’,
    waaronder niets anders verstaan kan worden tenzij ‘snelheid van
    aanpassingsvermogen’, want zich aanpassen doet alles en
    iedereen, en ook de efficiëntie is uiteindelijk een zaak van snelheid
    en van herhaling. Die snelheid zal dan wel te maken hebben met
    een specifieke chemische huishouding, net zoals de mogelijke
    snelheid van een wagen van zijn constructie en van de toestand
    van het wegdek afhankelijk is, maar élke wagen heeft snelheid,
    anders was het geen wagen. Wij kunnen in ons denken inderdaad
    belemmerd worden door stoffelijke dingen, maar evenzeer stemt
    het tot nadenken dat wij in ons denken ook beïnvloed kunnen
    worden door geestelijke dingen: wie bijvoorbeeld door zijn
    geweten bezwaard wordt, is niet in staat om een gedicht te lezen,
    en wie een compliment gekregen heeft voor vlijt, zal nog beter
    presteren dan voordien. En waarom dan richt onze geest zich op
    onze hersenen? Duidelijk om dezelfde reden waarom de
    schrijnwerker, als hij wil werken, zijn zaag vastneemt, en niet de
    zaag van een ander, of een pen. Onze geest heeft de hele evolutie
    lang geïnvesteerd in onze hersenen, zoals de schrijnwerker zijn
    arbeid toegespitst heeft op zijn schrijnwerkerij. Het is geen
    betreurenswaardige zaak dat de geest door de beperkingen van de
    hersenen ‘gevangen’ wordt, net zomin als het betreurenswaardig is
    dat ikzelf, als auteur van deze tekst, ‘gevangen’ word door deze
    tekst - door wat ik reeds neergeschreven heb. De tekenaar die een
    cirkel afbeeldt op een blad papier, beperkt zichzelf, want hij kan
    daarvan geen vierkant meer maken, en hoe verder hij vordert in
    zijn kunstwerk, hoe meer hij zichzelf beperkt. Uiteindelijk blijkt
    hij bij de afwerking totaal afhankelijk geworden te zijn van wat er
    reeds staat, zodat zijn leermeester, op grond van wat hij ziet, hem
    dan wellicht beter dan hijzelf kan zeggen welke retouches hij nog
    moet aanbrengen om het werk te voltooien. Alle vrijheid is
    zelfbeperking, en het botvieren van de vrijheid (in de goede zin
    van het woord), resulteert uiteindelijk onafwendbaar in een
    confrontatie met externe en daarom absolute ‘wetten’ waaraan
    men zich wel moét onderwerpen, wil men z’n werk tot een goed
    einde brengen. Op precies dezelfde wijze ‘onderwerpt’ ook de
    geest zich aan de stof; het zou absurd zijn als hij dat niet deed.
    Voor derden die onbetrokken zijn met wat er gaande is, kan het er
    dan uitzien alsof de stof de geest domineert, maar zo’n
    beoordeling mist de pointe. Daarom beschouw ik de genoemde
    argumenten van Penrose tegen standpunt D als irrelevant.


    05-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) Deel 2

    Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the
    Missing Science of Consciousness.
    Synthese en bedenkingen (in de voetnoten)
    Deel 2
    Gödel houdt zich bezig met de axiomatische gronden van de
    wiskunde. Penrose wil middels Gödel aantonen dat ons begrijpen
    geen algoritmische activiteit kan zijn. De gewaarwording van
    ‘rood’ kan niet computationeel worden opgewekt. Dieren rekenen
    niet, maar zij worden wel ‘rood’ gewaar.
    Wat is nu het verband tussen Gödels theorema en het gezond
    verstand? Een niet berekenbaar proces is een onmiddellijk
    bewustzijn van iets. Daardoor kan men iets ‘visualiseren’ of een
    ‘direct begrip’ hebben van iets, een ‘mentaal beeld’. Dat hoeft niet
    noodzakelijk ‘visueel’ van aard te zijn. We ‘begrijpen’ de
    betekenis van een woord direct, we krijgen er ‘onmiddellijk’ vat
    op, alsof we de ervaringen van diegene die ons de mededeling
    doet, delen. Een kind krijgt begrip van getallen, geabstraheerd van
    de getelde dingen. Dit is geen berekenen meer, maar ‘awareness’.
    Penrose geeft voorbeelden met visuele getalbeelden om het
    ‘begrip’ van de commutativiteit van de vermenigvuldiging
    duidelijk te maken. Gödel toont aan dat het onmogelijk is om alle
    evidente redeneerstappen in één systeem te steken dat dan bij
    machte zou zijn om alles op te lossen: de behoefte aan nieuwe,
    vanzelfsprekende begrippen kan niet en nooit weggewerkt
    worden. Het wiskundig begrijpen is iets anders dan (be)rekenen.
    (1).
    Tot hier een herhaling van het hoofdstuk Consciousness and
    computation, dat loopt tot pagina 63. Hierna wordt middels Gödel
    uiteengezet dat ons begrijpen geen algoritmische activiteit kan
    zijn, in: The Gödelian case (pp. 64-126).
    Penrose zegt dat de wiskunde het duidelijkste aantoont dat iets in
    ons denken ontsnapt aan het loutere ‘berekenen’. Gödel’s stelling
    komt hierop neer: Geen enkel formeel systeem van ‘sound’
    wiskundige bewijsregels kan (principieel) alle ware uitspraken
    van de ordinaire rekenkunde voortbrengen. Wat dus betekent dat
    het menselijk verstaan niet kan gereduceerd worden tot een
    verzameling van rekenregels. Geen dergelijk systeem kan
    bewijzen leveren van die rekenkundige uitspraken waarvan de
    waarheid principieel toegankelijk is voor menselijke intuïtie en
    begrip. Intuïtie en begrip kunnen dus niet herleid worden tot een
    verzameling van regels.
    Algoritmes kunnen voorgesteld worden door wiskundig formele
    systemen, en een Turing-machine is een wiskundig geïdealiseerde
    computer, een stap-voor-stap-procedure. Een ‘universele Tmachine
    is er een die om het even welke T-machine kan
    nabootsen, en die dus elk algoritme kan uitvoeren, zoals
    bijvoorbeeld onze moderne computer.
    Berekeningen (computations, algoritmes, logische operaties) zijn
    de activiteit van een T-machine. Willen we bijvoorbeeld een getal
    zoeken dat niet de som is van drie kwadraten, dan bouwt de
    machine de rij van de natuurlijke getallen op (“rij1”), en de rij van
    de kwadraten ervan (“rij2”), en daaruit de rij van de som van drie
    kwadraten (“rij3”); vervolgens overloopt ze “rij1” en stelt aan elk
    getal de vraag of het ook tot “rij 3” behoort; is dat niet het geval,
    dan hebben we te maken met één van de gezochte getallen.
    Nu zijn er ook oneindige berekeningen: stel dat we een getal
    zoeken dat niet de som is van vier kwadraten, dan zal de machine
    aan het werk gaan en nooit ophouden met zoeken. Nooit zal zo’n
    getal gevonden worden (Lagrange bewees in 1770 dat het niet
    bestaat), maar de machine zal daarover nooit uitsluitsel kunnen
    geven, want de getallenrijen zijn oneindig lang. Een ander
    voorbeeld is het vermoeden van Goldbach (1742), dat door de
    oneindige berekeningen van de machine noch weerlegd noch
    bewezen kan worden.
    Hoe kunnen we nu uitmaken of berekeningen oneindig zijn? Soms
    kunnen we dit intuïtief inzien. Soms kunnen we dit ook formeel
    bewijzen middels mathematische inductie (waarbij één enkele
    berekening relevant wordt geacht voor àlle (natuurlijke) getallen).
    Maar deze procedure is ontoereikend om oneindige berekeningen
    als dusdanig te ontmaskeren, omdat élke verzameling van regels
    ontoereikend is om dat te doen (- wat volgt uit Gödel’s stelling).
    M.a.w.: er zijn berekeningen die nooit stoppen, maar dat dit zo is
    kan niet altijd wiskundig bewezen worden. De regels kunnen dus
    het inzicht nooit vervangen!
    Penrose toont nu hoe Gödel deze waarheid demonstreert:
    Beschouwen we Penrose’s vereenvoudigde bewijs van de stelling
    van Gödel. De conclusie tot welke Gödel in zijn theorema
    uiteindelijk komt (en die moet illustreren dat het menselijk denken
    en begrijpen de activiteit van het loutere rekenen kwalitatief
    overtreft), luidt als volgt: in de rekenkunde bestaan er stellingen
    (en die zullen er altijd zijn) waarvan wij de waarheid duidelijk
    kunnen inzien, maar waarvoor geen bewijs bestaat.
    Penrose geeft een voorbeeld van zo’n ware en onbewijsbare
    stelling, namelijk de volgende stelling, genaamd G (waarbij n een
    element is van de natuurlijke getallen N):
    (G): “Er bestaat geen enkel oneven getal dat de som is van n
    aantal even getallen”.
    Het is duidelijk want evident voor ons, zegt Penrose, dat deze
    stelling waar is, maar wij kunnen deze waarheid niet bewijzen.
    Stel dat wij een poging zouden ondernemen om de waarheid van
    (G) te bewijzen, dan zouden wij dat moeten doen middels een
    algoritme dat alle mogelijkheden narekent.
    Na een oneindig lang aantal berekeningen zouden wij nog steeds
    geen falsificatie van deze stelling gevonden hebben, maar ook
    zouden wij nog steeds geen bewijs gevonden hebben.
    Dat bewijs zou er pas zijn op het ogenblik dat we àlle
    mogelijkheden onderzocht hebben, en dat zijn er oneindig veel.
    Het is dus een bewijs dat nooit eindigt, nooit voltooid is,
    onvoltooibaar is.
    Welnu, zegt Penrose: misschien kunnen we wel bewijzen dàt zo’n
    bewijs nooit eindigt. Stel eens dat we dat zouden kunnen, dan
    zouden we dat doen middels een rekenprocedure, genaamd A.
    Vanzelfsprekend zou die rekenprocedure A dan wel eindig zijn,
    want anders hervielen we in hetzelfde probleem.
    Penrose toont nu aan (pp. 72-77): als wij veronderstellen dat A
    bestaat, dan leidt A tot een contradictie, dus kunnen we niet
    veronderstellen dat A bestaat, met andere woorden: zo’n
    rekenprocedure die de oneindigheid van het bewijs van (G) moet
    aantonen, bestaat zelf niet. Dus we kunnen niet bewijzen dat (G)
    waar is. Ziehier een beknopte weergave van de gedachtengang.
    We gaven zopas enkele voorbeelden van de werking van de Tmachine.
    Beschouwen we nu zo’n berekening (C) die het
    natuurlijk getal n betreft, dus: C(n) = C(0), C(1), C(2), C(3),...,
    wat wil zeggen dat C(n) gelijk is aan de activiteit van de Tmachine
    op het getal n. De vraag luidt of die activiteit ooit stopt:
    bestaat er een procedure die kan beslissen of die berekening ooit
    stopt?
    Stel dat we een procedure A hebben die zegt dat C(n) nooit stopt.
    A moet dus alle mogelijke procedures bevatten. (A is sound,
    d.w.z.: geeft altijd correcte antwoorden). Als A zelf ooit eindigt,
    dan weten we zeker dat C(n) nooit eindigt.
    Als A sound is, dan moet dit kunnen uitgemaakt worden door een
    berekening. Er zijn verschillende berekeningen: C0(n), C1(n),
    C2(n),... Zo bijvoorbeeld is Cq(n) de activiteit van de q-de Tmachine
    op n. Procedure A(q,n) is de specifieke berekening die
    bewijst dat Cq(n) nooit stopt; stopt Cq(n) wél, dan hebben we
    bewezen dat Cq(n) onjuist is. Dus: als A(q,n) stopt, dan stopt Cq(n)
    nooit. Maar stel nu dat q=n. Dan geldt dus: als A(n,n) stopt, dan
    stopt Cn(n) nooit. A hangt dus af van één getal en zal dus één van
    de volgende rekenprocedures zijn: C0, C1, C2, C3,... Stel dat het Ck
    is: A(n,n) = Ck(n). Stel nu dat k=n, zodat geldt: A(k,k) = Ck(k). Dan
    geldt dus: als Ck(k) stopt, dan stopt Ck(k) nooit. En dat is een
    contradictie. Procedure A kan dus nooit uitmaken of Ck(k) al dan
    niet stopt. Als we dus weten dat A sound is, dan weten we dat
    Ck(k) nooit stopt. We weten dus iets dat A niet kan bewijzen. Dus
    kan A ons begrip niet omvatten! Gödel zegt nu dat wiskundigen
    geen enkel sound algoritme kennen dat in staat is om een
    wiskundige waarheid te bewijzen. (2)
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 10 oktober 1999)
    Verwijzingen:
    (1) Een bedenking bij het abstraheren, bvb. inzake het tellen van
    dingen, het verkrijgen van een begrip van kwantiteit onafhankelijk
    van de dingen die worden geteld: o.i. is hier cruciaal dat het gaat
    om een afbeelden van de tijd in het niet-tijdsgebondene. Tellen is
    een activiteit die tijd vergt, een handeling die zich in de tijd
    afspeelt. Het getal daarentegen is aan de tijd onttrokken, terwijl
    het toch refereert naar een activiteit die tijd in beslag neemt, naar
    een duur dus. In het getalbegrip wordt een act, of een duur, of iets
    tijdsgebonden, onttrokken aan de tijd en ingepast in een tijd-loos
    kader, bijvoorbeeld het kader van de natuurlijke getallen.
    Kwaliteiten worden dus afgebeeld naar kwantiteiten. Men kan dus
    zeggen dat de kwantiteit een bijzondere kwaliteit is, namelijk deze
    die kwaliteit van de tijd (of van de activiteit) afbeeldt in een
    tijdloze ruimte (hetzij een Euclidische ruimte, hetzij een ruimte
    van getallen, hetzij eender welke ‘ruimte’ van specifieke ‘mentale
    beelden’). De activiteit van het abstraheren is dan niets anders dan
    het via de ervaring terugvinden van kwaliteiten (wezenheden) in
    een wereld van mentale beelden, in een mentale ruimte, waardoor
    precies die mentale ruimte ‘zichtbaarder’ of ‘werkelijker’ wordt.
    Precies dit zo doende ‘zichtbaar maken’ van de mentale ruimte(n)
    is bewustzijn. Bewustzijn is dus participeren aan (een bestaande)
    ‘mentaliteit’ of geest. Abstraheren is dan het positief
    beantwoorden van de uitnodiging tot participatie aan de
    geest(eswereld) - een uitnodiging die spreekt uit de dingen vanuit
    bvb. hun schoonheid.
    De visuele verbeeldingskracht waarover Penrose het heeft,
    heeft dus zeker niets te maken met virtuele realiteit. Mentale
    beelden zijn niet-computationeel, maar waar blijft het sterke
    argument? O.i. Moet onze hele opvatting/wetenschap op zijn kop
    worden gezet of binnenste buiten worden gedraaid om dat te
    kunnen verstaan: het hogere brengt het lagere voort en in geen
    geval is het andersom. Het lijkt alleen andersom wanneer wij onze
    menselijke constructies verwarren met het geschapene.
    (2) Penrose geeft een voorbeeld van zo’n ware en onbewijsbare
    stelling, namelijk de volgende stelling, genaamd G (waarbij n een
    element is van de natuurlijke getallen N):
    (G): “Er bestaat geen enkel oneven getal dat de som is van n
    aantal even getallen”.
    Het is duidelijk want evident voor ons, zegt Penrose, dat deze
    stelling waar is, maar wij kunnen deze waarheid niet bewijzen.
    Stel dat wij een poging zouden ondernemen om de waarheid
    van (G) te bewijzen, dan zouden wij dat moeten doen middels een
    algoritme dat alle mogelijkheden narekent.
    Na een oneindig lang aantal berekeningen zouden wij nog
    steeds geen falsificatie van deze stelling gevonden hebben, maar
    ook zouden wij nog steeds geen bewijs gevonden hebben.
    Dat bewijs zou er pas zijn op het ogenblik dat we àlle
    mogelijkheden onderzocht hebben, en dat zijn er oneindig veel.
    Het is dus een bewijs dat nooit eindigt, nooit voltooid is,
    onvoltooibaar is.
    Welnu, zegt Penrose: misschien kunnen we wel bewijzen dàt
    zo’n bewijs nooit eindigt. Stel eens dat we dat zouden kunnen, dan
    zouden we dat doen middels een rekenprocedure, genaamd A.
    Vanzelfsprekend zou die rekenprocedure A dan wel eindig
    zijn, want anders hervielen we in hetzelfde probleem.
    Penrose toont nu aan (pp. 72-77): als wij veronderstellen dat
    A bestaat, dan leidt A tot een contradictie, dus kunnen we niet
    veronderstellen dat A bestaat, met andere woorden: zo’n
    rekenprocedure die de oneindigheid van het bewijs van (G) moet
    aantonen, bestaat zelf niet. Dus we kunnen niet bewijzen dat (G)
    waar is.
    Het “wonderlijke” van de stelling van Gödel bestaat er dus in,
    dat we kunnen inzien dat bepaalde stellingen waar zijn, terwijl we
    tevens kunnen aantonen dat we nooit zullen kunnen bewijzen dat
    die stellingen waar zijn.
    Ik nodig U nu uit tot deelname aan de “ontmaskering” van dit
    “wonder”, in de volgende, korte uiteenzetting. Ik zal namelijk
    aantonen dat de stelling van Gödel uiterst triviaal is. Met andere
    woorden zal ik het volgende betogen: de stelling van Gödel is niet
    fout, maar ze zegt in feite niets. Ziehier onze gedachtengang.
    Een eerste vaststelling is de volgende:
    In de klassieke rekenkunde nemen wij aan dat de rij van de
    natuurlijke getallen oneindig is. Dat N een oneindig aantal
    elementen bevat, kunnen wij niet bewijzen, maar we nemen het
    wel aan als zijnde waar en onbetwistbaar. We poneren hiermee iets
    waarvan we eisen dat het waar is, terwijl we ons er op voorhand
    bij neerleggen dat we het niet kunnen bewijzen.
    Een tweede vaststelling is deze:
    De telling is een vorm van bewijs. Als ik de stelling poneer
    dat 3 opgeteld bij 4 gelijk is aan 7, dan bestaat een bewijs van
    deze stelling daarin, dat ik III + IIII gelijkstel aan IIIIIII , waarbij
    ik tel hoeveel IIIIIII werkelijk is, en dan kom ik tot de vaststelling
    dat IIIIIII werkelijk gelijk is aan 7, en heb ik de waarheid van deze
    stelling bewezen.
    Correcter, kunnen wij de axioma’s van Peano ten berde
    brengen, en tot hetzelfde besluit komen, maar wat we daarbij doen
    is eigenlijk reduceerbaar tot telling, en wat ons hier aanbelangt is
    het bewijs door telling.
    Nu hebben we aangenomen dat de rij van de natuurlijke
    getallen ontelbaar is, met andere woorden, dat er een oneindig
    aantal natuurlijke getallen bestaat, terwijl we die niet kunnen
    tellen. Een grondstelling van de rekenkunde, en laten we ze (N)
    noemen, luidt dus als volgt: “Er bestaat een oneindig aantal
    natuurlijke getallen”. We nemen ook aan dat deze stelling waar is.
    Stel dat wij een poging zouden ondernemen om de waarheid
    van (N) te bewijzen, dan zouden wij dat moeten doen middels een
    algoritme dat alle mogelijkheden narekent.
    Na een oneindig lang aantal berekeningen zouden wij nog
    steeds geen falsificatie van deze stelling gevonden hebben, maar
    ook zouden wij nog steeds geen bewijs gevonden hebben.
    Dat bewijs zou er pas zijn op het ogenblik dat we àlle
    mogelijkheden onderzocht hebben, en dat zijn er oneindig veel.
    Het is dus een bewijs dat nooit eindigt, nooit voltooid is,
    onvoltooibaar is.
    Welnu, zou Penrose zeggen: misschien kunnen we wel
    bewijzen dàt zo’n bewijs nooit eindigt. Stel eens dat we dat
    zouden kunnen, dan zouden we dat doen middels een
    rekenprocedure, genaamd B.
    Vanzelfsprekend zou die rekenprocedure B dan wel eindig
    zijn, want anders hervielen we in hetzelfde probleem.
    Het is nu duidelijk dat wij geen eindige B kunnen vinden,
    tenzij B zich kan beroepen op het axiomatisch karakter van (N).
    Wij moeten dus aannemen dat (N) waar is, zonder bewijs. (N) is
    een grondstelling, een axioma.
    Stel nu eens dat we die grondstelling (N) zouden verwerpen
    als grondstelling. Welnu, dat kunnen we gerust doen... mits we
    maar een andere stelling als grondstelling poneren, bijvoorbeeld
    de stelling (G), of een andere, of een combinatie van andere
    (onbewijsbare) stellingen waarvan we eisen dat ze waar zijn.
    We zien nu duidelijk het volgende in:
    (G) is onbewijsbaar omdat (G) “verwant” is aan (N), en
    omdat we met betrekking tot (N) hebben aangenomen dat (N)
    waar is terwijl we de waarheid van (N) niet hoeven te bewijzen.
    (G) is onbewijsbaar omdat ook (N) onbewijsbaar is. En (G) is
    waar omdat ook (N) waar is. Maar de onbewijsbare waarheid van
    (G) is helemaal niet verwonderlijk, want we hebben zelf
    onbewijsbare waarheden in de rekenkunde ingestopt!
    Vergelijk deze stand van zaken met het schaakspel. Elke zet
    die men doet kan men verantwoorden met betrekking tot eventuele
    tegenzetten en uiteindelijk met betrekking tot het doel, namelijk
    het winnen van het spel. Maar men kan geen enkele zet doen als er
    niet eerst spelregels bestaan, en deze spelregels verantwoordt men
    vanzelfsprekend niet met het argument dat men wil winnen, maar
    enkel met het argument dat men wil kunnen spelen (dat is: hetzij
    winnen, hetzij verliezen; het argument is dus: “kunnen winnen” en
    niet: “winnen”). De spelregels zijn als het ware één pool van het
    spel: men kan bijvoorbeeld argumenteren: “Deze zet mag je niet
    doen, want hij is ‘verboden’, dit wil zeggen: “hij ‘bestaat niet in
    dit spel’; hij ‘kan’ niet”. Dit is iets anders dan argumenteren:
    “Deze zet mag je niet doen, want dan zal je verliezen” - je zegt
    dan dat de zet wel ‘kan’ maar dat het toch niet je bedoeling kan
    zijn om te verliezen, en dat je hem daarom voor jezelf moet
    beschouwen als verboden. Noemen we deze twee polen de
    objectieve en de subjectieve pool, dan kunnen we de analogie met
    de rekenkunde gemakkelijk maken: in de rekenkunde mag je niet
    de waarheid aan (N) ontzeggen, want anders kan je niet meer
    rekenen. Word je geconfronteerd met bijvoorbeeld (G), dan moet
    je ook inzien dat je hier weer op (N) botst, en dat het dus
    vanzelfsprekend is dat (G), hoewel waar, toch onbewijsbaar is. Je
    kan moeilijk verwachten dat (G) bewijsbaar zou zijn als (N) dat
    per definitie niet is omdat (N) een grondstelling, een axioma, een
    spelregel is. (G) is geen zet, maar een spelregel die zich voordoet
    in een wat minder goed herkenbare vorm.
    Een opmerking met betrekking tot Penrose’s bewijs:
    Penrose’s bewijs is ons inziens eenvoudiger weer te geven, en
    wel als volgt.
    We gebruiken de volgende symbolen:
    C: de bewerking C op n
    A: de rekenprocedure die wil bewijzen dat C nooit
    eindigt
    eindigt nooit
    eindigt ooit wel.
    Stel dat C oneindig is en dat A bestaat en A zegt dat C
    oneindig is, dan moet A eindig zijn en ook sound, wat betekent dat
    het niet zo mag zijn dat, als C oneindig is, een eindige A zou
    zeggen dat C eindig is. In formulevorm krijgen we dan het
    volgende:
    {((CC)) & ((CC))}
    of {((CC)) & ((CC))}
    met andere woorden:
    ((CC)) & ((CC))
    met andere woorden:
    CC)
    Dus: als A zegt dat C oneindig is, dan moet A sound zijn;
    Dus: als A sound is, dan kan A niets anders dan zeggen dat C
    oneindig is.
    Dus: A is niet hetzelfde soort berekeningen dat kan uitmaken dat C
    oneindig is. Dus: alle berekeningen die kunnen uitmaken dat C
    eindig is, zijn uitgesloten om van kracht te kunnen zijn om aan te
    tonen dat C oneindig is. Dus: A als berekening bestaat niet.
    Een alternatief:
    Als we er van uit gaan dat de verzameling van natuurlijke
    getallen altijd eindig is, dus als we er van uit gaan dat een getal
    pas bestaat als het geteld wordt, dan duikt dit probleem niet op.
    Gödel zegt: ge kunt niet aantonen dat een bepaalde
    berekening nooit stopt. Maar tegelijk aanvaardt men het als
    bewezen dat de rij van de natuurlijke getallen nooit stopt. Hier zit
    dus de contradictie.


    04-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) Deel 1

    Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the
    Missing Science of Consciousness.
    Synthese en bedenkingen (in de voetnoten)
    Deel 1
    In Hoofdstuk 1, getiteld: Consciousness and computation, van het
    eerste deel, getiteld: Why We Need New Physics to Understand the
    Mind. The non-computability of Conscious Thought, situeert
    Penrose zijn standpunt en zegt hij wat hij wil bewijzen: dat ons
    bewustzijn een uiteindelijk niet-computationele aangelegenheid is,
    en dus niet simuleerbaar door computers. Hij wil dat aantonen
    door te wijzen op de aanwezigheid van dat niet-computationele in
    het wiskundige begrijpen.
    De wetenschap, zegt Penrose, bekommert zich om het stoffelijke
    aspect van het heelal, niet om de geest. Volgens sommigen
    nochtans is de geest wetenschappelijk verklaarbaar: het is alleen
    een kwestie van complexiteit. Volgens anderen is de geest van een
    andere orde en dus buiten het bereik van de wetenschap. Penrose
    volgt de eerstgenoemden, maar merkt op dat de wetenschappen
    nog iets mankeren om dat doel (het verstaan van de geest) te
    bereiken: het bewustzijn behoort tot het universum, maar we
    hebben een andere fysica nodig om de geest te kunnen begrijpen.
    Hij stelt de veel gehoorde vraag of wij de redding van de wereld
    ooit aan ‘almachtige’ robots zullen kunnen overlaten. We zien
    immers steeds ‘slimmere’ computers op de markt komen. Penrose
    antwoordt hier voorlopig met de opmerking dat dan de artificiële
    intelligentie de mens ook overbodig zou maken.
    Ter situering van het eigen standpunt brengt Penrose de gangbare
    meningen onder in vier perspectieven:
    A. Alle denken is louter berekenen; het heelal is in dat opzicht
    vergelijkbaar met een grote computer. (Functionalisme - Turing).
    B. Een computer kan de werking van het brein nabootsen maar
    zonder bewustzijn te hebben.
    C. De breinactiviteit brengt bewustzijn voort, maar een computer
    kan het brein dit niet nadoen. (Penrose).
    D. Het bewustzijn staat volledig los van de stof en is
    onbereikbaar voor elke wetenschappelijke benadering.
    (Mentalisme - Mysticisme).
    A is verwerpelijk alsook D, zegt Penrose. M.b.t. B merkt hij op,
    met J. Searle, dat de simulatie van een fysisch proces helemaal
    niet hetzelfde is als dat fysisch proces zelf. C rest: we hebben een
    nieuw begrijpen, een nieuwe fysica nodig. De wetenschap geeft
    het dus niet op, maar moet rekening houden met de realiteit van
    het bewustzijn (- ze moet dus ergens ‘veranderen’) teneinde haar
    naam waard te kunnen blijven.
    Berekening is ‘computation’ - de activiteit van een Turingmachine
    -, dit is een algoritme. Men onderscheidt top-down en
    buttom-up procedures. De eerst genoemde kennen we van de
    rekenmachines die sneller rekenen dan de mens; de laatste wordt
    in de A.I. benut; zij maakt gebruik van ‘ervaringen’ in een soort
    geheugen (- een soort feed-back?).
    Turing verwerpt C, maar Church, die in 1936 tot een analoge
    stelling kwam laat plaats voor C. De stelling van Church-Turing
    zegt dat elk algoritme in een -calculus kan uitgedrukt worden.
    Turing zegt dat dat het geval is voor alle fysische activiteiten.
    Church niet. Volgens C is het bewustzijn onbereikbaar voor
    computers; C vloekt niet met Church.
    Een chaotisch systeem is een dynamisch systeem dat zeer
    nauwkeurig afhankelijk is van beginvoorwaarden (bvb. het weer),
    zodat het lijkt alsof het niet-gedetermineerd én onberekenbaar is.
    Dit is echter fout: principieel is het wél berekenbaar, alleen is
    zoiets meestal praktisch onuitvoerbaar. Is dus ook de geest
    principieel berekenbaar? Penrose zal bewijzen dat dit niet zo is: de
    geest is principieel onberekenbaar!
    Rijst de vraag welke soort activiteit dan principieel onberekenbaar
    zou kunnen zijn. Heeft de uniciteit van omgevingsfactoren hier
    iets mee te maken? Neen, want ook ons eigen brein is een unieke
    ‘omgevingsfactor’. Penrose geeft nu enkele voorbeelden van
    principiële onberekenbaarheid in de wiskunde zelf. Vooreerst
    Hilbert’s tiende probleem. Een Turingmachine (= een algoritmemachine)
    kan uitmaken of bepaalde soorten van problemen een
    oplossing hebben of niet. Maar Hilbert laat zien dat de Turingmachine
    van geen nut is voor bepaalde vormen van Diophantische
    vergelijkingen. Een ander voorbeeld is het tegelprobleem. Iets
    (bvb. het heelal) kan dus gedetermineerd zijn doch tegelijk niet
    voorspelbaar, want niet berekenbaar. Gedetermineerdheid is dus
    iets anders dan berekenbaarheid. (1)
    Zo zullen dan volgens A de computers de mens overtreffen;
    volgens B zullen ze mensen kunnen nabootsen, terwijl het dan een
    irrelevante vraag is of ze ook bewustzijn hebben, want in dit
    standpunt wordt bewustzijn geïdentificeerd met uiterlijk gedrag;
    volgens C en D blijven computers ondergeschikt aan de mens,
    ongeacht wat ze kunnen presteren, want de mens is niet
    ‘berekenbaar’.
    In het antwoord op de vraag of computers rechten en
    verantwoordelijkheden kunnen hebben, komt o.m. het essentiële
    verschil tussen wettelijkheid en ethiek tot uiting, want volgens A
    kunnen computers wettig of onwettig handelen, dat wordt immers
    uitgemaakt op grond van uiterlijke ‘gedragingen’ (‘bewegingen’).
    Volgens B mankeert een computer daarvoor gevoelens e.d.
    Intelligentie kan niet zonder dat er eerst begrip (understanding) is,
    en dit kan op zijn beurt niet zonder gewaarwording of besef
    (awareness), wat de passieve component is van bewustzijn (- de
    actieve component van bewustzijn is volgens Penrose the feeling
    of the free will).
    Computers rekenen vaak sneller en beter dan mensen, maar wat zij
    missen, terwijl een mier dat wél heeft, is: gezond verstand. De
    slimheid van bvb. schaakcomputers is vanzelfsprekend alleen te
    danken aan wat experten daar ingestopt hebben. Doen zich
    situaties voor die een beroep doen op gezond verstand, dan slaat
    de sterkste schaakcomputer de bal mis. Penrose zal nu ook
    aantonen dat computers ook geen wiskundig begrip hebben, want
    wiskundig begrip is iets helemaal anders dan het kunnen
    berekenen van dingen. Dit is nu wat Gödel aantoont. En daaruit
    volgt dat, zoals ook J.R. Lucas betoogt, bij wie Penrose zich
    aansluit, dat A en B de mentale activiteit niet kunnen verklaren en
    dus verwerpelijk zijn.
    Waarom moeten we nu ook D verwerpen? Omdat , aldus Penrose,
    elke geest die wij ontmoeten verbonden blijkt met een fysiek
    brein. Anderzijds is het ook zo dat wiskunde en wetenschap
    mysterieuze dingen bevatten. Penrose volgt Plato hier: onze
    ideeën staan los van de materiële wereld, maar de materiële
    wereld kan pas in termen van ideeën worden uitgedrukt en worden
    verstaan. Maar verstaan is niet hetzelfde als berekenen!
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 10 oktober 1999)
    Verwijzingen:
    (1) O.i. Kunnen we hier zeggen dat we moeten vaststellen dat er
    een kloof is en blijft tussen onze kennis en de werkelijkheid,
    m.a.w.: deze conclusie houdt in dat de werkelijkheid niet
    objectiveerbaar is.
    (2) Cf. de zgn. third person account van Shaffer.
    (3) O.i. Zijn die eigenschappen niet cruciaal want ook gevoelens
    kunnen worden teweeg gebracht zonder dat ze echt zijn (zie onze
    kritiek bij Guy Sircello’s A theory of beauty) en dus kunnen ook
    onechte reacties op die onechte gevoelens ingebouwd worden:
    men komt dan in de situatie die wij kennen van de zgn.
    ‘electronische troeteldieren’ die gedijen op grond van een
    gesofisticeerd zelfbedrog, vergelijkbaar met de poppenkast
    waarbij men vragen stelt aan de poppen en ze zelf beantwoordt
    terwijl men ze zodanig laat bewegen dat het lijkt alsof zij het zijn
    die antwoorden. O.i. Is er geen essentieel verschil tussen de
    computer zoals beschreven in standpunt B en de pop van de
    buikspreker. Het is dus wél een relevante vraag of computers
    bewustzijn hebben, en dat zal altijd een relevante vraag blijven,
    omdat wij op zijn minst altijd graag willen weten of het de pop is
    die de buikspreker bedient, of de buikspreker die de pop bedient:
    ten minste één van de twee bedient de andere als er gesproken
    wordt. Vanzelfsprekend komen alleen C en D in deze context als
    relevante standpunten naar voren.
    (4) Maar is ook het omgekeerde het geval??? Verder is dit ook nog
    eens een argument door inductie: het is niet omdat we een
    ‘losstaande’ geest nooit zouden hebben waargenomen, dat hij er
    niet zou kunnen zijn.


    03-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het interview met Omsk Van Togenbirger (Tiende deel)

    Het interview met Omsk Van Togenbirger (Tiende deel)

    – Is dat niet een beetje oneerbiedig uitgedrukt?
    OVT: Pardon?
    – Je spreekt over onze leiders als over potentaten die zichzelf als
    goden beschouwen en die ons als hun vee behandelen.
    OVT: Leiders? Zei je dat? Leiders?
    – Tja, dat zijn ze toch?
    OVT: Ben je het ermee eens dat het leiderschap, tenminste als er
    zoiets kan bestaan, een voorbeeld moet nemen aan het goede
    ouderschap?
    – Jazeker...
    OVT: Het ouderschap met verantwoordelijkheidszin en
    zelfopoffering?
    – Vanzelfsprekend...
    OVT: Op dat vlak kunnen we trouwens nog wat leren van de
    dieren! Heb je al eens gezien hoe de dieren zorg dragen voor hun
    jongen?
    – Ja, dat is instinct...
    OVT: Dat begrip is achterhaald, mijn beste: je moet dringend gaan
    bijlezen!
    – Ik heb zo weinig tijd...
    OVT: Vissen, zoals je weet, zwemmen in scholen en de kleintjes
    zwemmen aan de binnenkant, ze worden beschermd door de grote
    vissen die aan de buitenkant van de school gaan zwemmen, zo
    omsluiten ze de kleintjes als een levend schild. Alle comfort voor
    de kleintjes, zelfopoffering voor de ouderen.
    – Inderdaad, ja...
    OVT: En om maar het nu maar te houden bij het maritieme: de
    reddingssloepen van de Titanic waren gevuld met volwassen
    mannen!
    – Tja...
    OVT: De pausen achten zich de vertegenwoordigers van Christus
    op aarde, nietwaar? De leiders van de kerk die naar hun eigen
    zeggen het opgestane lichaam van Christus is. Zo is het toch?
    – Kennelijk...
    OVT: Als wij de oude teksten mogen geloven, was Christus een
    leider voor de mensen: hij had zijn leven veil voor hen. Hebben de
    pausen hun leven veil voor de mensen?
    – Je gaat toch niet weer vertellen over die opalen?
    OVT: Inderdaad, ik had het al verteld. Maar je begrijpt toch wel
    waarom ik het herhaal?
    – Je hoeft dat verhaal niet te herhalen want ik ken het al.
    OVT: Mijn beste, denk je echt dat ik het vertel opdat jij het zou
    kennen?
    – Waarom anders?
    OVT: Kijk, dat is wat ik nu precies bedoel: dit gaat helemaal niet
    over informatie.
    – En waarover gaat het dan wel?
    OVT: Als die opalen konden spreken, dan zouden zij ons vertellen
    dat ze elk vijftigduizend euro waard zijn. Dat is een bedrag
    waarvan welgeteld de vijfentwintigduizend mensen die dagelijks
    van honger omkomen, een OCMW-maaltijd kunnen genieten.
    – Ja?
    OVT: De zaak is nu dat die opalen inderdaad ook kunnen spreken.
    Het staat ergens in oude teksten die ik niet meteen kan citeren
    omdat mijn geheugen achteruitboert, het zijn teksten waarover
    men zegt dat ze figuurlijk moeten opgevat worden omdat iedereen
    wel weet dat stenen niet in staat zijn om te spreken, ook niet als
    het edelstenen zijn. Maar ik verklap je nu, mijn beste, dat stenen
    wél in staat zijn om te spreken. Meer zelfs: stenen zijn in staat om
    te getuigen in rechtszaken. De opalen op de mijters van de pausen
    en de andere hoogwaardigheidsbekleders in de kerk maar ook de
    edelstenen op de kronen van koningen en koninginnen en in de
    ringen, in de pols- en halsbanden van miljardairs... zij zijn de
    directe getuigen van een niet meer te tellen aantal
    volkerenmoorden! En stenen kunnen niet alleen spreken en
    getuigen, zij zijn ook perfect geloofwaardige getuigen want stenen
    kunnen helemaal niet liegen, mijn beste, ze zijn immers van steen,
    begrijp je? De beesten dragen zorg voor hun jongen, zij geven hen
    het voedsel uit hun bek en zij beschermen hen met hun eigen lijf.
    Maar onze leiders, zoals jij hen noemt: dragen zij mijters met
    parels van geslepen glas? Worden zij gekroond met doornen?
    Rijden zij rond met een Toyota Corolla?
    – Dat is allemaal reeds gekende informatie.
    OVT: Toch niet. Het zijn convocaties.
    – Convocaties?
    OVT: Meer nog: het zijn aantijgingen.
    – Aantijgingen?
    OVT: Tenlasteleggingen, beschuldigingen.
    – En waarvan beschuldig jij onze leiders dan wel?
    OVT: Zie je wel hoe diep de leugens zitten? Je hebt het weer over
    leiders, mijn beste! Leiders, zo zeg je maar dat zijn ze niet! Het
    zijn commerçanten of zelfs platte bedriegers. Zij geven zich uit
    voor leiders, maar dat leiderschap is slechts een voorwendsel om
    je in de doeken te kunnen doen. Ze hebben limousines nodig om je
    ervan te overtuigen dat zij leiders zijn: limousines, mijters, kronen,
    paleizen, dienaren, parades: het dient allemaal om te verbergen dat
    zij ordinaire dieven zijn terwijl zij dat zodoende etaleren. Zij
    blijken niet eens te weten dat leiderschap, dienaarschap is en dat
    bevelen hun kracht halen uit het feit dat zij het goede beogen van
    diegenen aan wie zij gericht zijn. Nu, zij weten dat natuurlijk wel.
    Wat ze doen is helemaal niet leiden maar imponeren, manipuleren,
    onder druk zetten, intimideren en afpersen. Heb je al eens gezien
    hoe naarstig politici hun ronde doen in de weken voorafgaand aan
    de verkiezingen? Handjes geven in de OCMW-rusthuizen, briefjes
    uitdelen waarbij zij 'de gewone mensen', zoals zij hen zo graag
    noemen, bij de voornaam aanspreken? Als dat geen intimidatie is,
    dan ben ik de paus van Rome! Zij doen exact hetzelfde wat Poetin
    deed toen hij grote, bemande oorlogsschepen voor de kuststeden
    op de Krim liet aanmeren in de aanloop naar het referendum
    waarop de bevolking zich 'vrij' kon uitspreken over haar
    onderwerping aan Rusland! En nu ga jij wellicht tegenwerpen dat
    men onze vriendelijke dorpspolitici niet mag vergelijken met de
    dictator van een grootmacht?
    – Wij hebben onze politici zelf verkozen.
    OVT: Mijn beste: zie je nu zelf niet hoe diep het zit? Wij stemmen
    voor zekere politici zoals wij ook zekere merken kopen en dat
    doen wij vaker dan wij zelf toegeven onder invloed van reclame.
    En is dat niet iets heel anders dan handelen uit vertrouwen? Het
    schenken van vertrouwen vereist vrijheid. Reclame is een aanval
    op de vrijheid.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 3 mei 2021)


    02-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het interview met Omsk Van Togenbirger (Negende deel)

    Het interview met Omsk Van Togenbirger (Negende deel)

    – Omsk Van Togenbirger, je vertelt dat de mens wegvlucht in
    wanen omdat hij niet bij zichzelf kan blijven. Pascal zei dat
    trouwens ook al: de ergste kwaal van een mens is dat hij niet op
    zijn kamer kan blijven. Maar worden de zaken in deze voorstelling
    niet op hun kop gezet? En is het niet veeleer zo dat de mens niet
    bij zichzelf kan blijven precies omdat hij zoekt naar... neen, niet
    naar waanzin maar naar zin? Met andere woorden: laat de mens
    zich met allerlei zaken in omdat hij geen rust vindt in zichzelf of
    vindt hij geen rust in zichzelf vanwege die drang naar anders en
    naar meer? Jij spreekt dan over waanzin, maar kan je het voor
    hetzelfde geld ook niet hebben over zin? Zoekt de mens zin omdat
    hij onrustig is of is hij onrustig omdat hij naar zin zoekt?
    OVT: Het is een feit dat de mens onrustig is en dat hij daarom
    hetzij vlucht hetzij zoekt. Waar hij van zichzelf wegvlucht, is
    sprake van waanzin; waar hij zoekt, zoekt hij uiteraard naar zin.
    En dat wil zeggen dat hij die zin niet in zich heeft. Of tenminste,
    dat hij gelooft dat hij die zin niet in zich heeft.
    – En wat van de twee is dan het geval?
    OVT: Dat is een zeer goede vraag. En misschien is het wel
    wezenlijk voor de mens dat hij door zijn natuur wordt aangezet
    om te gaan zoeken. Kijk, kinderen voelen zich nog goed in hun
    vel, zij zijn als het ware nog altijd tentakels van hun moeder. Maar
    eenmaal de puberteit is ingezet, voelen mensen zich niet langer
    tevreden bij zichzelf: zij worden onrustig vanwege een ingeboren
    verlangen, een verlangen naar... een wederhelft. De Oud-Griekse
    wijsgeer Plato verklaarde dat verlangen vanuit de mythe dat de
    koppels die zich vormen, in de oertijd ooit één en dezelfde mens
    waren. Het verlangen van geliefden naar elkaar is in feite de
    heimwee naar een verloren eenheid. De menselijke onrust wordt
    althans aangevoeld op een vergelijkbare manier, namelijk als het
    besef iets kostbaars verloren te hebben. En niet zomaar iets
    waardevols, zoals een geldbeugel, maar wel het meest waardevolle
    dat men zich maar bedenken kan: zichzelf! De mens kan niet in
    zichzelf rusten totdat hij zijn wederhelft gevonden heeft en dan
    lijkt het voor hem alsof hij zichzelf gevonden heeft.
    – Dat is alvast een mooie uitleg...
    OVT: Iedereen kan bij zichzelf nagaan dat die gevoelens van
    heimwee, verliefdheid en het terugvinden van zichzelf of het
    herstel van een verloren geluk, waarachtig zijn.
    – Ontegenzeggelijk.
    OVT: De mythe van Orpheus en Euridicè zoals verhaald door
    Vergilius en door Ovidius heeft het over de noodlottigheid in die
    werkelijkheid: wanneer Orpheus' geliefde Euridicè na een
    adderbeet sterft en in het dodenrijk belandt, is Orpheus danig
    ongelukkig dat hij naar haar op zoek gaat in de Hades zelf: liever
    is hij dood dan zonder zijn wederhelft te moeten verder leven. Zijn
    smeekbede maakt de harten van de meest hartelozen, de heersers
    van de onderwereld, week en zij staan Orpheus uiteindelijk toe dat
    hij zijn Euridicè terughaalt. De voorwaarde is wel dat hij
    gedurende de terugweg naar het leven, zijn ogen van haar af
    houdt. Edoch, dezelfde begeerte die hem naar haar doet verlangen,
    maakt dat hij haar weer verliest en dit keer voor immer: hij kijkt
    om. Hij wordt verscheurd en zijn geluk is definitief voorbij.
    – Ik las het verhaal in een boek dat de Griekse mythologie vertelt
    in honderdzesendertig verhalen. (*)
    OVT: Met zijn verhaal over de oorspronkelijke oertijd-mensen
    waarvan wij in feite slechts helften zijn, verklaart Plato overigens
    evenzeer dat sommige koppels bestaan uit mensen van hetzelfde
    geslacht: niet een mogelijk gemeenschappelijk doel, zoals
    kinderen krijgen, brengt mensen samen maar een
    gemeenschappelijke oorsprong. Mensen vinden elkaar niet vanuit
    een verlangen naar kinderen maar vanuit een terugverlangen naar
    zichzelf. Het verlangen naar kinderen dat het verlangen is naar het
    vereeuwigen van die eenheid, komt gebeurlijk later. Dat laatste is
    natuurlijk, het eerste heeft iets dat het louter natuurlijke te boven
    gaat.
    – Inderdaad...
    OVT: Uiteraard gaat de onrust waarvan sprake niet over de
    menselijke wederhelft maar wellicht is er geen betere vergelijking
    mogelijk om het aangeboren gemis dat ons doet zoeken aan te
    duiden, dan de vergelijking met het zoeken naar zijn wederhelft.
    – Het zoeken naar zin is geen waanzin?
    OVT: Niet te vlug hier! Sommigen hebben het over de mens als
    zingever en dat zou ik ten stelligste willen tegenspreken. Ik geloof
    niet dat mensen in staat zijn om geheel uit zichzelf zin toe te
    voegen aan de dingen, het lijkt mij op zijn zachtst gezegd een
    beetje aanmatigend om zoiets te geloven. We kunnen uiteraard wel
    zin ontdekken en dat is iets helemaal anders.
    – Wat is dan het verschil?
    OVT: Hun zin ligt reeds in de dingen zelf besloten: wij kunnen er
    niet iets uit halen wat er niet al in zit, begrijp je?
    – Toch niet...
    OVT: Wel, kijk jij soms televisie?
    – Dat gebeurt, ja.
    OVT: Rij je met de auto?
    – Soms.
    OVT: Heb je lampen hangen thuis?
    – Jazeker... Jij wil het hebben over elektriciteit.
    OVT: Bijvoorbeeld! En is elektriciteit een uitvinding of is het een
    ontdekking?
    – De bliksem was altijd al in de natuur aanwezig en in 1752 heeft
    Benjamin Franklin de bliksemafleider... uitgevonden en de
    elektriciteit... ontdekt.
    OVT: Eigenlijk kenden de Oude Grieken dat al, ze wekten
    statische elektriciteit op door met wol over barnsteen te wrijven en
    dat noemden ze dan barnsteenkracht. Elektron is trouwens het
    Griekse woord voor barnsteen. Sommige vissen, zoals de
    sidderaal, kunnen elektrische vonken opwekken en zelfs
    bombardeerkevers kunnen vuur maken. De vuurspuwende draken
    lijken in die context helemaal geen verzinsels meer te zijn: net
    zoals de kabouter en de reuzen blijken heel wat werkelijkheden uit
    de sprookjes alles behalve verzonnen. Het is opnieuw
    aanmatigend om zomaar te gaan veronderstellen dat de dingen die
    wij niet kennen, ook niet bestaan, alsof ze bestonden omdat we ze
    kenden. Alsof wij het natuurrecht hadden om alles te kennen.
    Alsof het de dingen verboden was om te bestaan totdat wij er
    kennis van namen. Maar wat ik wilde zeggen, is dit:
    televisiekijken, stofzuigen, het huis verlichten: het zijn dingen die
    als mogelijkheden sinds het begin der tijden in de natuur besloten
    lagen en ons aandeel erin bestaat enkel uit het vinden van die
    dingen, het ontdekken ervan. Het gaat om een zin die wij
    gevonden hebben, niet om een zin die zijn oorsprong vindt bij ons.
    Wij hebben de elektriciteit ontdekt, dat wil zeggen: wij hebben
    hem gevonden maar hij was er al, het is alsof hij lag te wachten
    om ontdekt te worden. Die vindingsdrang ligt wellicht in de
    menselijke natuur besloten, zoals ook de plant het voedsel zoekt
    en vindt dat zij dan omzet in haar levensvormen. Wat dan ook niet
    betekent dat bijvoorbeeld het paard geschapen is om de kar te
    trekken, zoals sommigen geloven. Wijzelf kunnen bedoelingen
    hebben maar we moeten ons ervoor hoeden om ze in de dingen
    buiten ons te projecteren want ook dat is waanzin.
    Zijn degenen die geloven dat er een pandemie aan de gang is,
    waanzinnig?
    OVT: In geen geval: er zijn ontelbare pandemieën aan de gang en
    dat is ook altijd al het geval geweest: alle wezens strijden
    onderling om een zo groot mogelijk stuk van de koek. Waanzinnig
    is wel het fenomeen waarvoor Ivan Illich waarschuwt in een van
    zijn laatste teksten: mensen die gaan denken dat het normaal is om
    te verlangen naar een perfecte gezondheid. Het is volstrekt
    uitgesloten dat iemand altijd 'gezond' is omdat het leven een
    voortdurend gevecht is tegen ziekte, aftakeling en dood, waarbij
    het niet alleen normaal is maar tevens onvermijdelijk dat wij dit
    gevecht vroeg of laat zullen verliezen. Wie zich daar niet kunnen
    bij neerleggen, zijn waanzinnig en aan die waanzin lijden ook
    steeds meer mensen omdat zij van de realiteit vervreemd zijn.
    Verregaande vervreemding is ook wat maakt dat men tegen corona
    aankijkt zoals men dat nu kennelijk wereldwijd doet. De actuele
    visie op de mens, de wereld en de toekomst is een constructie van
    een aantal potentaten die van de werkelijkheid vervreemd zijn
    door het aanhangen van een wereldbeeld waarin zij zichzelf zien
    als goden en waarin zij de mensen behandelen als hun vee.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 2 mei 2021)
    Verwijzingen:
    (*) Zie: Kris Vansteenbrugge, Uit het schuim van de zee. De
    Griekse mythologie in 136 verhalen. Zie ook:
    https://www.bloggen.be/dzeus/archief.php?ID=3168481


    30-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het interview met Omsk Van Togenbirger (Achtste deel)

    Het interview met Omsk Van Togenbirger (Achtste deel)

    – Omsk Van Togenbirger, als ik na je interessante uitweiding mag
    terugkeren naar het onderwerp van ons gesprek, het einde van de
    wereld... Moeten wij nu vrezen dat de door corona verkapte
    machtsgreep het einde van de mens wordt?
    OVT: Er is, zo vrees ik, veel meer aan de hand en de kenteringen
    die uiteraard bespoedigd worden door de coronastrategie zijn al
    een tijdje aan de gang...
    – Je had het over de cultus van de waanzin die ons moet
    beschermen tegen de waarheid die anders geheel ondraaglijk
    wordt?
    OVT: Kijk eens hier, mijn beste... Rome is de hoofdstad van Italië,
    nietwaar?
    – Jazeker...
    OVT: En middenin de stad Rome ligt een staat, genaamd
    Vaticaanstad, ja, een heuse staat, geheel ommuurd, met een
    staatshoofd, een eigen wetgeving, een quasi uitsluitend mannelijke
    bevolking, ambassades alom ter wereld...
    – Zo is dat, ja...
    OVT: Die staat wordt geregeerd door pausen die tevens regeren
    over het verrezen lichaam van Christus waarmee de zogenaamde
    kerk samenvalt, nietwaar?
    – Dat wordt gezegd, inderdaad...
    OVT: Samen met zijn curiekardinalen zit de paus vergaderingen
    voor waarin door hooggeleerde geestelijken wordt beslist om
    bijvoorbeeld de goudkleurige mijter in het wapenschild van de
    regerende paus te vervangen door een meer modieuze en
    eenvoudige witte mijter.
    – Ja...
    OVT: Dat heeft uiteraard allemaal heel wat voeten in de aarde
    maar eenmaal men erin geslaagd is om desbetreffend tot een
    consensus te komen in de heilige congregatie welke zich het
    thema behartigt, en er wordt overgegaan tot het vervangen van de
    gouden door de witte mijter, spreekt men over een progressief
    pausschap en is dit wereldnieuws, begrijp je?
    – Ja...
    OVT: Weet je trouwens dat pauselijke mijters bezet zijn met
    allerlei edelstenen, zoals opalen, tientallen opalen, zoals men op
    recente prentjes kan zien?
    – Juist, ja...
    OVT: Ken je ook de waarde van zo één opaal?
    – Ik heb geen flauw idee...
    OVT: Ik heb het onlangs nagekeken: één opaal heeft een waarde
    van ongeveer 50.000 euro.
    – Dat wist ik helemaal niet.
    OVT: Hoeveel mensen kan men met dat bedrag te eten geven?
    – Een normale maaltijd?
    OVT: Een doordeweeks middagmaal.
    – Twee euro besteedt men daaraan in de OCMW-rusthuizen... dat
    maakt dan 25.000 maaltijden.
    OVT: Goed gerekend. En hoeveel mensen sterven dagelijks door
    honger?
    – Vijfentwintigduizend ongeveer.
    OVT: En is het u al opgevallen dat die opalen in die mijters
    blijven staan, ondanks de wereldwijde hongersnood?
    – Zo is dat ja.
    OVT: Mag men dan niet dat zeggen dat die edelstenen de
    schuldbewijzen zijn voor een aanslepende genocide?
    – Tja...
    OVT: Is genocide een christelijke deugd?
    – Niet bepaald...
    OVT: Beweert de paus de plaatsvervanger te zijn van Christus?
    – Inderdaad...
    OVT: Kijk, dat bedoel ik nu juist, begrijp je? Dat is klinkklare
    waanzin en niets anders, of vergis ik mij ergens in mijn
    redenering, mijn beste?
    – Ik denk het niet...
    OVT: Als ik mij vergis, zou ik heel graag willen dat je het ook
    zegt, ik zal dan met veel plezier mijn visie herzien, het zou al te
    jammer zijn mocht een mens door een domme vergissing gek
    verklaard worden, vind jij dat ook niet?
    – Uiteraard...
    OVT: Zie je wel! Want dat gebeurt wel elke dag, weet je dat? Men
    zegt dan: die persoon daar lijdt aan grootheidswaanzin, hij gelooft
    dat hij de paus de les moet spellen. De paus is namelijk het hoofd
    van de katholieke kerk, de plaatsvervanger van God zelf op aarde,
    begrijp je? Wie een zo hoogstaand persoon durft aan te vallen,
    moet wel niet goed bij zijn hoofd zijn, zo zegt men. Of vergis ik
    mij?
    – Tja, zo is dat...
    OVT: Pausen, presidenten, koningen... kritiek is daar helemaal uit
    den boze! Of vergis ik me, mijn beste?
    – Welnee, ik zie niet in waar je je zou vergissen...
    OVT: De kinderen kwamen vorig jaar op straat voor de gezonde
    lucht van morgen maar op de milieutop wees de Amerikaanse
    president hen terecht: hebben de kinderen zich dan vergist, mijn
    beste? Is het milieu proper en geloven zij alleen maar dat het vuil
    is? Worden de mensen er ziek van of is dat allemaal
    kwaadsprekerij en achterdocht?
    – Toch niet...
    OVT: Hoort het niet dat een kind een president aanvalt of is het
    heel terecht dat kinderen wantrouwig worden jegens ouderen als
    die ouderen gewoon doorgaan met vervuilen omdat dit hun almaar
    rijker maakt? Vind jij ook dat kinderen sowieso gehoorzaam
    moeten zijn aan ouderen?
    – Euh...
    OVT: De zaak is dat zij niet ongehoorzaam kunnen zijn, mijn
    beste en dat betekent dat het recht van de sterkste het hier haalt op
    de redelijkheid en op de deugdzaamheid.
    – Ja...
    OVT: De waanzin, de onverschilligheid, de stompzinnigheid: het
    bestaat allemaal al duizenden jaren, het is er heus niet gekomen
    door het virus maar net andersom: het virus is er gekomen door de
    waanzin. Als de mensen niets om handen hebben, als ze zich
    beginnen te vervelen, vinden ze altijd zo'n dingen uit. De ene keer
    is het oorlog, dan fabriceren ze een economische crisis, dan weer
    wordt er naar de maan gereisd... Het zijn allemaal waanzinnige
    bezigheden en daarin vlucht men weg van zodra men zich begint
    te vervelen, begrijp je?
    – Niet zo goed, nee.
    OVT: Stel eens... een aantal mensen zijn aan het werk in een
    fabriek. Er is een elektriciteitspanne en er wordt beslist een pauze
    in te lassen. Nu zou men denken: het harde labeur wordt
    onderbroken, men heeft de gelegenheid om te rusten en men rust.
    Maar wat doet men? Men begint te kaarten! Jawel, mijn beste: gij
    hoort het goed: kaarten doet men! En waartoe dient dat spel? Tot
    niets, tot twee keer niets en het is nog inspannend ook. Maar liever
    dat dan bijvoorbeeld rusten. Men doet ongeacht wat om de tijd te
    verdrijven die men anderzijds zegt tekort te hebben, de meest
    waanzinnige activiteiten vindt men uit. Kaarten, bidden,
    telefoneren, ook als men helemaal niets te zeggen heeft, kletsen,
    leugens verzinnen, men kan het zo gek niet bedenken of men doet
    het. Wordt de bezigheid onderbroken, dan vlucht men hals over
    kop in een andere, het doet er niet toe welke, de meest
    waanzinnige is beter dan helemaal niets. Men vlucht. En voor wat
    vlucht men dan eigenlijk? Weet je dat?
    – Voor de stilte?
    OVT: De mens vlucht voor zichzelf, bijna niemand wil met
    zichzelf geconfronteerd worden, men vlucht in een personage,
    men vlucht achter een masker, heel letterlijk trouwens in deze tijd,
    men vlucht in een werk of in een spel, als men maar niet met
    zichzelf geconfronteerd wordt. De meeste mensen kunnen niet
    alleen zijn en om die reden zijn zij kuddedieren. En zie je hoe men
    dan zegt 'kuddedieren' en niet 'kuddemensen'? Want dat is wat er
    gebeurt met mensen die vluchten voor zichzelf: zij vluchten voor
    hun mens-zijn en zij doen dat door te vluchten in hun dierlijkheid
    en dat doen ze door zichzelf te herleiden tot een lid van een kudde.
    Het is immers lastig om mens te zijn. Niet het alleen zijn als
    zodanig is lastig, ook niet de rust of de stilte maar wel de
    confrontatie met zichzelf: het dier dat zijn spel ineens onderbroken
    ziet worden, wordt ermee geconfronteerd dat het bovendien mens
    is. Mensen willen hoe dan ook hun mens-zijn uit de weg gaan.
    – Waarom?
    OVT: De kat legt zich in haar mand in een draai en slaapt bijna de
    klok rond. De worm knaagt een blad af tot bij de nerf en herbegint
    dan met het volgende blad. Alle dieren doen wat voor hen voor de
    hand ligt. Alleen de mens is en blijft onrustig: hij wil vooruitgang,
    hij wil tijd winnen, hij wil een hogere productie, hij wil records
    breken, hij wil naar Mars. Dieren en planten, mijn beste, willen
    dat allemaal niet. Zij groeien en bloeien, eten en slapen, en de
    kous is af. Ze zijn in vrede. Geen vooruitgang voor de katten, de
    koeien, de insecten en de bomen: zij zijn perfect tevreden met het
    leven dat ze leiden. De mens wil altijd hoger, sneller en sterker. En
    dat maakt hem ongelukkig want ook hij veroudert en verdwijnt.
    Zelfs de soort is gedoemd om te verdwijnen, het leven op aarde,
    het zonnestelsel: het heeft allemaal een beperkte houdbaarheid, het
    einde ervan staat in de sterren geschreven. Maar de mens wil
    hiermee niet geconfronteerd worden: hij weigert zich neer te
    leggen bij de werkelijkheid. Hij vlucht weg in wanen. En dat is
    zijn ongeluk. Daedalus en Icarus en al die andere oeroude
    verhalen etaleren de menselijke overmoed, de onrust, het
    grenzeloze streven, de wil.
    – Is dat dan geen goede zaak?
    OVT: Ben jij een fan van Don Quichot?
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 30 april 2021)


    27-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het interview met Omsk Van Togenbirger (Zevende deel)

    Het interview met Omsk Van Togenbirger (Zevende deel)
    Plotseling zie ik dat de zuster die de koffie heeft gebracht weer in
    het deurgat staat. Van Togenbirger heeft de blik verdroomd gericht
    op de toppen van zijn schoenen, de zuster knipoogt, nijgt zich naar
    me toe en fluistert me in het oor:
    – Het lijkt erop dat hij weer goed op dreef is, eigenlijk is het tijd
    voor zijn pillen, ik zal nog een beetje wachten tot het interview
    gedaan is...
    – O, daar is nog lang geen sprake van, zo antwoord ik haar: tenzij
    u daar anders over beslist natuurlijk, u zegt het maar als u vindt
    dat dit onderhoud te lang duurt...
    – Nee hoor, doen jullie maar rustig verder, zegt ze, en als jullie mij
    nodig hebben: hier is de bel!
    Zij wijst naar een sinaasappelvormige plastic bol die vast hangt
    aan een touw en demonstreert het mechanisme door er eens aan te
    trekken. In de verte, elders in het gebouw, is een gerinkel hoorbaar
    dat door dit museumstukje voortgebracht wordt en zij lacht, wuift
    en verlaat de kamer. Pas nu lijkt Van Togenbirger weer uit zijn
    gedachten te ontwaken.
    – Als ik het goed begrijp, beste Omsk Van Togenbirger, is er op de
    een of andere manier dan toch wel sprake van de door de religies
    voorspelde apocalyptische tweestrijd? De lang verwachte
    eindstrijd tussen goed en kwaad? En dan zouden, volgens jouw
    uitleggingen, de verkondigers van de pandemie, de
    wetenschapslui en de politici, in feite de Luciferianen zijn, terwijl
    hun tegenstanders, aan wie spreekrecht wordt ontzegd en die
    ervan beschuldigd worden complotdenkers te zijn, eigenlijk
    moeten worden beschouwd als de redders van de mensheid? Ik
    kan mij daarbij echter niet van de indruk ontdoen dat wie de
    zaken op die manier voorstellen, zich blootstellen aan de kritiek
    dat zij wel bijzonder aanmatigend zijn. Heb je daar al aan
    gedacht en heb je daar een antwoord op?
    OVT: Mijn beste, luister nu eens hier. De vraag die men zich moet
    stellen wanneer men het hele gebeuren in ogenschouw neemt, is
    de volgende: wat beogen degenen die onverschrokken de
    pandemie verkondigen en wat beogen zij die zich met al hun
    hebben en houden tegen hen keren? Wat drijft vooreerst diegenen
    die ons komen te vertellen dat wij bedreigd worden door een
    welbepaald kwaad en dat zij de oplossing daarvoor in petto
    hebben? Je begrijpt toch dat die handelwijze helemaal niet nieuw
    is? Dat zij zich alsmaar herhaalt in een ontelbaar aantal vormen?
    Op de keper beschouwd gaat het hier om een bijzonder goedkoop
    en doortrapt maar even beproefd patroon dat een tactiek verraadt
    die zonder uitzondering alle potentaten hanteren om de massa aan
    zich te onderwerpen en vervolgens uit te buiten.
    – Hoe dan wel?
    OVT: Ik maak jou bang voor een zeker kwaad en vervolgens
    verkoop ik jou de ultieme oplossing voor een zo dik mogelijk pak
    geld! Wel, is dat niet de tactiek waarmee bijvoorbeeld de
    katholieke kerk de halve wereldbevolking al tweeduizend jaar lang
    aan het lijntje houdt? De katholieke kerk maar ook alle andere
    religies? De potentaten in de verschillende religies maar ook de
    machtswellustelingen in de politiek en in zowat alle sectoren?
    – Tja...
    OVT: Mijn beste: waar figuren opduiken die angst zaaien, zijn
    gezonde mensen extra op hun hoede want instinctief weten zij heel
    goed wat daar op volgen zal. Elke verkoper, of moet ik zeggen:
    elke dief, weet dat hij zijn product pas kan slijten als hij bij zijn
    potentiële klant een behoefte daaraan kan opwekken. In de huidige
    wereld poogt men vooral veiligheid te verkopen, een product dat
    goed in de markt ligt na enkele jaren van opgeklopt terreurnieuws
    over och arme een paar honderd slachtoffers wereldwijd of waren
    het er een paar duizend? Er wordt een kwaad geschapen en een
    remedie volgt tegen een prijs die uiteindelijk niemand meer bij
    machte is om te betalen omdat, als puntje bij paaltje komt, het om
    het eigen leven van de betrokkene gaat. Ja, van niets minder tracht
    elke potentaat zijn prooien te beroven dan van hun eigen leven en
    als zij het weigeren om hun leven aan hem te schenken, lopen zij
    het gevaar bij iedereen voor lafaards door te gaan! Of heb je niet
    onthouden wat de leiders rondbazuinen over het volk? “Hebben ze
    dan iets nodig om voor te leven?” - zo schreeuwen ze: “Welnee, ze
    hebben iets nodig om voor te sterven!”
    – We weten pas zeker of we voor een zaak willen leven als we ook
    bereid zij er voor te sterven: zijn dat niet de woorden van Erneste
    Che Guevara?
    OVT: Maar mijn beste: tallozen hebben variaties gemaakt op
    datzelfde thema! Martin Luther King, Dag Hammarsjold, Fjodor
    Dostojevski, Albert Einstein, Gilbert Chesterton, Arthur
    Schopenhauer...
    – En spreken zij dan de waarheid niet?
    OVT: Mijn beste, ik noem het doen van dergelijke uitspraken een
    vorm van de aan mannen eigen drang om te paraderen en sta mij
    toe dat ik dit met enkele voorbeelden illustreer. Onlangs zijn
    bijzonder betrouwbare getuigenissen vrijgegeven over de
    bemanning van de reddingssloepen van de Titanic die in de nacht
    van 14 op 15 april van het jaar 1912 tegen een ijsberg aan vaarde
    en zonk. Los van het feit dat de opvarenden van tweede of derde
    klasse met het neerlaten van hekkens verhinderd werden om het
    dek te bereiken waar zich de reddingssloepen bevonden, heeft zich
    onder de elite op het dek een nog groter drama, een drama van
    eerste klasse afgespeeld. In weerwil van de morele regel dat
    vrouwen en kinderen eerst gered moeten worden, bleken de
    overlevenden in de schuiten die het schip dat ter hulp kwam,
    bereikten, bijna allemaal mannen te zijn.
    – Daarvan heb ik inderdaad gehoord, ja...
    OVT: Nog een mooi prentje is dit. Er bestaan op televisie
    verspreide beelden van een gezin dat in een drive-in natuurpark
    niets vermoedend de auto verlaat. Alras wordt het kind belaagd
    door een tijger en raad nu eens wat er gebeurt! Terwijl de moeder
    haar kind overigens met succes tegen het wilde beest verdedigt,
    vlucht de vader snel de auto in.
    – Ja, ik heb die beelden ook gezien...
    OVT: Ik vermoed niet dat het hier om uitzonderingen gaat en
    daarom ook geloof ik dat men hieruit misschien wel met recht en
    rede het besluit mag trekken dat ook de gezegdes over de nood aan
    een zaak waarvoor men zijn leven veil heeft, berusten op
    zelfoverschatting en grootspraak. De befaamde uitspraak over de
    nood aan een zaak om voor te sterven dient dus een weinig
    aangepast te worden, vind je ook niet?
    – Misschien wel, ja...
    OVT: Wat dacht je dan van de volgende: “De mensen... of beter:
    de mannen... hebben een zaak nodig waarover ze kunnen zéggen
    dat ze bereid zijn om er voor te sterven!”
    – Klinkt wel cynisch...
    OVT: Mannen zijn met andere woorden supporters en dat is iets
    heel anders dan helden. Supporters zijn meelopers, massamensen
    zo men wil, kuddedieren die een leider volgen.
    – Misschien heb je wel gelijk.
    OVT: Zeer onlangs las ik in het nieuws dat een burgemeester en
    tevens een vooraanstaand lid van een partij met een macho-imago,
    nadat hij beschuldigd werd van geldverduistering, zichzelf nu een
    slachtoffer van oplichting noemt en luister nu goed, mijn beste:
    het was niet een leeuw door wie hij zich liet temmen maar een
    vrouw, zij het er een met het kapsel van een leeuw!
    – Ha...
    OVT: De parade wijkt hier zelfs voor het persoonlijke gewin want
    iedereen weet dat een man die door een vrouw geveld werd en dat
    ook nog toegeeft, volgens de regelgeving van macho's afgedaan
    heeft als leider en dat wie hem dan nog volgen, niet goed snik zijn.
    De kerel staat trouwens niet alleen met zijn opportunistische
    bekentenis: een partijgenoot van hem zat onlangs in hetzelfde
    schuitje en kwam weg met een gelijkaardige uitleg. En zie je nu
    wat nog het ergste is?
    – Euh...
    OVT: Die mannen blijven paraderen op de buis alsof er geen
    vuiltje aan de lucht is. Of heb je dan de stoelendans van Ankara
    gemist?
    – Tja... en wat...
    OVT: “Een zaak om voor te sterven”: dat is gewis het aas
    waarmee de leider zijn kuddedieren vangt, waarna hij hen prompt
    naar het front stuurt om daar met hun leven voor zijn eer te gaan
    betalen want zijzelf zijn bittere sukkelaars, zij drentelen achter een
    vlag aan die niet eens de hunne is. En dit is exact de manier
    waarop vandaag godbetert wereldwijd de massa in het gareel
    wordt gehouden door een bende, en ik wik mijn woorden,
    gewetenloze megalomane blasé miljardairs.
    – Ja?
    OVT: Niemand immers, mijn allerbeste, kan de bedoeling hebben
    om uitgerekend diegenen bij te staan die hij aan het bestelen is.
    Quod erat demonstrandum.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 27 april 2021)


    26-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het interview met Omsk Van Togenbirger (Zesde deel)

    Het interview met Omsk Van Togenbirger (Zesde deel)
    OVT: Op het ogenblik dat je een steen werpt, ligt het al vast waar
    hij terecht zal komen: het einde zit vervat in het begin. Dat komt
    uiteraard doordat de steen zelf niets in de pap te brokken heeft met
    betrekking tot zijn vlucht, die daarom louter een val is. Had de
    steen vleugels, dan kon hij zijn vlucht nog sturen maar een steen
    kan helemaal niets doen, hij is overgeleverd aan degene die hem
    werpt, de werper is de enige die hem stuurt, de steen zelf
    ondergaat alles volstrekt passief: hij valt. Begrijp je?
    – Jawel.
    OVT: Welnu, ons onderhevig zijn aan de tijd is gelijkaardig: de
    tijd gaat in één richting, hij verloopt even rap voor iedereen, wij
    bevinden ons allen in dezelfde tijd die gelijk een trein op weg is en
    niemand is in staat om hem te laten stoppen. Niemand kan de tijd
    rapper of trager doen gaan, niemand kan de tijd doen stilstaan,
    niemand kan een stukje wegknippen uit de tijd of er een uur aan
    toevoegen. Wij zijn onderhevig aan de tijd zoals de steen
    onderhevig is aan de val. Precies zoals de steen zijn val niet kan
    sturen, kunnen ook wij helemaal niets ondernemen met betrekking
    tot de tijd. De tijd is niet de onze; wij zijn van de tijd. We zitten in
    de tijd gevangen. We zijn gevangenen van de tijd. Wij belanden
    daar waar de tijd ons heen brengt en niemand die daar wat kan aan
    verhelpen. Op die manier gaan wij het einde tegemoet dat vastligt
    van bij het begin, net zoals de plek waar de steen zal vallen. De
    tijd is zoals de steen en wij zitten vast in die steen, ons lot wordt
    bepaald door dat van de steen des tijds die op zijn beurt helemaal
    geen zeg heeft over zijn bestemming.
    – Ik vind dat griezelig!
    OVT: Dat is het ook, mijn beste: het is in feite ondraaglijk voor
    een mens om dit te moeten ondervinden. Wij kunnen er niet naast
    kijken dat wij helemaal niets te zeggen hebben over ons eigenste
    lot en dat het vastligt op de meest absurde manier. Uitgerekend om
    die reden geven wij dan ook de vrije teugels aan de waanzin, de
    leugens en het bedrog. Alleen met de fictie kunnen wij ons bestaan
    een beetje draaglijker maken: wij hongeren naar dromen en naar
    leugens en wij leven er echt van, ja, de sprookjes en de verzinsels
    zijn gewis onze allerheiligste waarheden. Het bedrog is in feite
    een pijnstiller. En herinner u nu wat wij eerder zegden: de pijn valt
    samen met het bewustzijn en met de waarheid. Derhalve brengt de
    pijnstiller die het bedrog is, ons in een droomtoestand, een roes,
    ver van de waarheid vandaan.
    – Dat klinkt logisch, dat klinkt redelijk... Ik zei bijna... dat klinkt
    Luciferiaans... Lucifer, zo vertelde je net, is het meest redelijke
    schepsel en zijn tegenstrever, Jezus, is dan... onredelijk!?
    OVT: De Jezusfiguur overstijgt de tweespalt van het redelijke en
    het redeloze omdat hij helemaal niet rekent, hij is ook geen retor,
    de retorica is de kunst van het liegen. Jezus spreekt in parabels of
    gelijkenissen, argumenten kent hij niet omdat argumenten behoren
    tot het instrumentarium van wie gehoor geven aan de wetten van
    de strijd, van de natuur, begrijp je?
    – Niet zo goed, neen...
    OVT: Lucifer, het jodendom en ook alle andere religies met hun
    zonder, schulden en straffen, de retorica, de wiskunde en de
    wijsbegeerte met al haar telgen, incluis de Verlichting: zij zijn
    opstandelingen die de allereerste wet verworpen hebben, die in
    feite helemaal geen wet is, maar we drukken het nu wel zo uit: de
    wet van het vertrouwen of de liefde. Lucifer denkt in termen van
    recht, maat en orde. Hij verkoopt en koopt en betaalt en ontvangt
    een loon overeenkomstig zijn prestaties. Jezus daarentegen betaalt
    aan de arbeider van het elfde uur hetzelfde bedrag dat ook de
    arbeider van het eerste uur ontvangt. Volgens het principe van de
    wraak moet de schuldenaar worden beboet en de zondaar bestraft
    maar volgens dat van de liefde kunnen schulden en zonden
    vergeven worden, uiteraard mits er berouw over bestaat. De
    volgelingen van Lucifer bouwen voort op de natuur waarvan de
    wetten deze zijn van een oog voor een oog en een tand voor een
    tand en wetenschapslui of Luciferianen aanbidden de natuur en
    leren die kennen... om hem op hun beurt te kunnen verschalken.
    Zo geloven zij dat zij datgene tot buit kunnen maken wat in feite
    hun leven draagt. Zij zagen de tak op waarop zij zitten, mijn
    allerbeste! De koffie is niet warm meer, zal ik wat verse laten
    zetten?
    – Voor mij niet, dank je...
    OVT: Je herinnert je beslist de Franse revolutie van 1789? Het
    opstandige volk komt aan de macht, de leden van de clerus en de
    adel worden allemaal onthoofd en er wordt een nieuwe kalender
    opgesteld: het jaar 1 is niet langer dat van de geboorte van Jezus.
    In 1792 wordt het koningschap afgeschaft en herbegint de
    tijdrekening. De maanden krijgen nieuwe namen. Er is de
    instelling van lekenfeestnamen en kerken worden omgedoopt tot
    wetstempels. Er komt een burgerlijke liturgie en een heuse cultus
    van de Rede! Ja, de godsdienst wordt verboden en in de plaats
    komt de dienst aan Lucifer, de drager van de Rede!
    – Zo had ik het nog niet bekeken...
    OVT: Vandaag, mijn beste, maken wij precies hetzelfde mee.
    Corona is een toverwoord dat de ganse wereldbevolking met angst
    verlamt. Religieuze praktijken worden verboden voor de bestwil
    van het volk, de doop wordt vervangen door de vaccinatie, de
    religie door de wetenschap, het hiernamaals maakt plaats voor het
    hiernumaals en ziekten komen in de plaats van zonden. De heilige
    hostie uit het tabernakel staat haar plaats af aan de pil van bij de
    apotheker, de biechtvader is voortaan de huisarts, de nieuwe bijbel
    is de encyclopedie, de televisie is de nieuwe preekstoel, de
    camera's zijn de nieuwste kettingen, men vloekt nog slechts op
    straffe van torenhoge boetes en zij vervangen de beloofde
    hellestraffen van weleer, er is omerta of zwijgplicht bij hen die
    weten en biechtplicht bij alle anderen die niet beseffen dat zij door
    de belijdenis van hun zonden zichzelf beroven van hun diepste
    geheimen en derhalve van hun eigen ziel. Het nieuwe
    machtsapparaat parasiteert op de kennis en op de structuren van
    het oude, alleen de namen zijn veranderd.
    – Dat lijkt mij allemaal wel steek te houden...
    OVT: De strijd die heden wordt gevoerd, is heel beslist een
    wereldoorlog, mijn beste, en onze vijand is allerminst een virus!
    Het gaat hier om een strijd tussen dezelfde machten die ook in de
    begintijd vochten zoals Vondel het beschreef en zo weze het
    herhaald dat wij pas kennis van het einde kunnen hebben als wij
    ook weten hoe het er aan toe ging bij de start. Beseft men wel
    hoezeer de Rede de wereld in haar wurggreep houdt? Merkt men
    het wel, hoe de huidige economie wat schoon en waar en goed is,
    corrumpeert en vernietigt zonder mededogen? Is men zich daar
    wel terdege van bewust hoe in de stelsels die zich heel diep in de
    wereld hebben geworteld, dezelfde Lucifer aan het werk is die ook
    in het begin der tijden de mens ten val bracht? Als hij zijn werk
    voltooien kan, dan zullen wij niet alleen het eeuwig leven moeten
    derven maar ook het leven zonder meer. Er zullen dan alleen nog
    enerzijds de dode stof zijn, de sterren in het ijskoude firmament en
    de planeten en anderzijds de zuivere geesten die hun banen sturen.
    En uiteraard de zielen van wat eens de mensen waren, in de hel.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 26 april 2021)


    25-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het interview met Omsk Van Togenbirger (Vijfde deel)

    Het interview met Omsk Van Togenbirger (Vijfde deel)

    OVT: Dat het einde vervat zit in het begin, is een wijsheid die
    reeds voorkomt in het apocriefe evangelie van de apostel Thomas,
    ook genoemd 'de ongelovige Thomas'. Twee boeren vonden nabij
    de Egyptische stad Nag Hammadi in 1945.
    – Daar heb ik over gehoord, ja...
    OVT: In feite gaat het om een Griekse vertaling uit de vierde eeuw
    van een oudere tekst waarvan reeds eerder fragmenten opdoken,
    maar dat is voer voor kenners. Maar wat mij van belang lijkt, is
    dit: de overtuiging groeit bij een aantal onderzoekers dat dit
    evangelie, dat alleen bestaat uit opgetekende losse, raadselachtige
    uitspraken die doen denken aan de zogenaamde 'koans' uit het
    Zen-Boeddhisme, behalve het oudste ook het meest betrouwbare
    evangelie is. De vier synoptische evangeliën zouden maaksels zijn
    van latere datum, aanpassingen als het ware van de feiten aan de
    wensen van de kerk.
    – Macht corrumpeert...
    OVT: Inderdaad. Het Thomasevangelie verwerpt overigens het
    Oude Testament en noemt Jezus ook nooit 'zoon van God' maar
    wel 'de Levende', 'de Zoon van de Levende', 'het Licht' en 'het Al'.
    Het rijk Gods is alleen weggelegd voor aseksuele enkelingen die
    verzaken aan de wereld en het is er reeds, men moet het alleen
    zien!
    – Vreemd...
    OVT: Vind je? Welnu, in dat evangelie vragen Jezus' apostelen
    hem hun te willen vertellen hoe het einde zal zijn. Zijn antwoord
    luidt als volgt...
    Omsk Van Togenbirger spreekt nu de woorden van 'de Levende'
    traag, luid en op een heel geprononceerde wijze uit:
    OVT: “Hebben jullie het begin ontdekt, dat jullie zoeken naar het
    einde? Want waar het begin is, daar zal het einde zijn. Gezegend
    hij die staat in het begin, hij zal het einde kennen en de dood niet
    smaken.”
    – Het klinkt belangrijk... maar wat betekent het?
    OVT: Het is een koan, mijn beste, en dat wil zeggen dat niemand
    de betekenis ervan beter kan uitdrukken dan zoals dat gebeurd is
    in de koan zelf. Je moet er dus over nadenken en misschien komt
    er een dag waarop je ineens een licht opgaat zodat je zegt: nu snap
    ik het!
    – Je laat ons nu wel op onze honger zitten met de vraag naar de
    toekomst. Op welke manier moeten wij dan eerst het begin
    begrijpen teneinde het einde te kunnen kennen?
    OVT: Ken je de grote Nederlandse dramaturg Joost van den
    Vondel? In feite is hij een Duitser, hij werd immers geboren in
    Keulen maar hij leefde en werkte in Mokum...
    Omsk Van Togenbirger begint zowaar te zingen:
    OVT: “Brand in Mokum! Brand in Mokum! Zie 't is ginder! Zie 't
    is ginder! Brand, brand! Brand, brand! En daar is geen water!” Die
    canon ken je toch nog, mijn beste?
    – Jazeker...
    OVT: Maar dat er geen water zou zijn in Amsterdam dat menig
    literator vergeleken heeft met de hel vanwege het water van de
    wallen die zich naar verluidt concentrisch schikken zoals de
    hellekringen in de Comedia van Dante Alighieri: wat een grap!
    Maar wat ik wilde vertellen: Vondel schreef heel veel, de man
    werd eenennegentig. Een van zijn toneelwerken heet 'Lucifer' en
    het handelt over het begin dat meteen het einde in zich heeft. Ken
    je het stuk?
    – Lang geleden lazen we een fragment ervan op school...
    OVT: Sint-Thomas ken je toch? Ik bedoel niet de ongelovige, de
    apostel, maar de grote middeleeuwse theoloog, Thomas van
    Aquino? Je kent toch de Thomistische wijsbegeerte? In zijn
    Summa Theologiae wist hij naast de neoplatonici ook Aristoteles
    voor zijn kar te spannen en zelfs de grote Islamitische filosofen
    zoals Averroes en Avicenna?
    – Dat herinner ik me, ja...
    OVT: Thomas beschreef de schepping als een groot en strikt
    geordend geheel waarin alles en iedereen zijn vaste stek en
    bestemming heeft...
    – Ja, inderdaad...
    OVT: Welnu, deze orde was er van bij het begin maar toen God de
    mens schiep, oordeelde de burgemeester van het heelal, de engel
    Lucifer, dat die orde grondig verstoord werd.
    – En waarom? Had de Schepper dan een fout gemaakt?
    OVT: Volgens Lucifer wel. Lucifer is namelijk de meest redelijke
    onder alle schepselen en daaraan dankt hij ook zijn naam. 'Lucifer'
    betekent: 'drager van het licht' of 'drager van het verstand'. Je weet
    dat God zijn engelen gebood de mens te dienen? Welnu, voor
    Lucifer was dat een stap te ver. De mens is immers deels stoffelijk
    terwijl de engelen pure geesten zijn: de pure geesten horen boven
    de half geestelijke, half stoffelijke mens te staan. Wat de Schepper
    gebood, verstoorde de orde! Het was totaal onredelijk! En Lucifer
    kwam in opstand. De rest van het verhaal ken je zeker en vast:
    Lucifer met zijn volgelingen, zowat een derde deel der engelen,
    gaat in de hemel een strijd aan met Michaël en zijn legerschare.
    Lucifer verliest en tuimelt naar beneden in de hel waar hij nu nog
    altijd zit. Om zich te wreken, heeft hij in de vorm van een slang
    Eva verleid door haar ertoe te brengen te eten van de verboden
    vrucht en op haar beurt laat zij ook Adam eten, wat de mens ten
    val brengt. De mens wordt verjaagd uit het paradijs en zal
    voortaan een aards en sterfelijk wezen zijn dat zijn brood eet in het
    zweet van zijn aanschijn. Maar God heeft medelijden en belooft
    een Verlosser te zullen zenden. Zijn Zoon neemt de zonden van de
    mens op zich en boet ze uit aan het kruis waarna wie in Hem
    geloven, opnieuw toegang krijgen tot het eeuwig leven.
    – Wanneer je dat zo vertelt, Omsk Van Togenbirger... bespeur ik
    terecht een verband tussen Lucifer en de grote kerkleraar Thomas
    van Aquino?
    – Zeer terecht, mijn beste! Dat heb je trouwens goed gezien! De
    grote Russische schrijver Fjodor Michajlovitsj Dostojevski merkte
    het ook al op. In De grootinquisiteur van Sevilla, een
    raamvertelling in zijn beroemde roman De Gebroeders
    Karamazov, laat hij de kerkvorst kleur bekennen: ons geheim is
    dat wij aan de kant staan van de duivel, zo verklaart daar de
    vertegenwoordiger van de paus.
    – Een ware mythologie!
    OVT: Zeg dat wel, alleen gaat het hier niet om mythen maar om
    waarachtige feiten.
    – Hoezo!?
    Pausen, mijn beste, zijn geen mythologische figuren maar politici
    van vlees en bloed, wereldlijke machthebbers die te beslissen
    hebben over het leven en de dood van tallozen. Zij tooien zichzelf
    met mijter en staf en dure gewaden en zij marcheren niet wanneer
    zij zich verplaatsen maar zij schrijden en als zij op draagstoelen
    liggen, glijden zij voorbij; zij spreken Latijn in een door gewone
    mensen volstrekt onverstaanbaar jargon en dat alles doen zij om
    de bedrieglijke indruk te wekken dat zijzelf geen mensen zijn doch
    engelen of dan toch semi-engelen. Na hun dood verklaren zij,
    zoals onderling afgesproken, elkander zalig.
    – Geven zij niet het voorbeeld aan de mensen?
    OVT: Over hen kan niemand zeggen dat ze, zoals Jezus die zij
    hier zeggen na te volgen en te vertegenwoordigen, geen steen
    hebben om daarop het hoofd te laten rusten: zij slapen in
    ebbenhouten ledikanten met zijden baldakijnen tussen
    kunstwerken waarvan de waarde niet kan uitgedrukt worden in
    tonnen goud en hun corpulentie verraadt een leven van alles
    behalve onthouding en vasten. De Vaticaanse en hoog ommuurde
    luxe waarin zij hun ondermaans bestaan doorbrengen, grenst aan
    het fabuleuze. Ja, het lijkt erop dat zij hun hemel hier al zullen
    hebben gehad en zo behoren zij waarschijnlijk tot degenen die hun
    loon al hebben ontvangen.
    – Maar er is godsdienstvrijheid! Niemand hoeft dat toch te
    geloven?!
    OVT: De christelijke beschaving breidde zich in luttele eeuwen
    over zowat de ganse aardbol uit: die sprookjes waren voor het
    grootste deel van de wereldbevolking altijd bittere ernst.
    – Je denkt dus dat er, zoals voorspeld in het christendom, een
    apocalyps komt?
    OVT: Helemaal niet! De apocalyps is van alle tijden, zoals ook het
    rijk Gods en de hel: het is, zoals door de ongelovige Thomas
    wellicht heel correct genoteerd, allemaal hier en nu aanwezig. Je
    ziet toch dat de tijden de gestalte hebben van een spiraal? Het
    geheim van het leven, het DNA, zit in een dubbele helix maar de
    tijden vormen zich in een spiraal, en wel van buiten naar binnen,
    naar de kern toe.
    – Wat wil je daarmee zeggen?
    OVT: Als wij een voorstelling maken van de tijd, doen wij dat met
    een lijn, een tijdlijn, nietwaar?
    – Ja...
    OVT: Maar zo loopt de tijd niet, mijn beste. Sommigen zeggen dat
    de toekomst steeds het nieuwe en het onverwachte brengt en dat
    alles doorgaat, vandaar de lijn; in de religies van het Boek gaat zij
    zelfs van een beginpunt naar een eindpunt toe, een lijnstuk dus, al
    moet gezegd dat na het eindpunt voor de mens de eeuwigheid
    begint. Anderen geloven dat alles zich herhaalt. Maar geen van de
    twee opvattingen strookt met de werkelijkheid: wij moeten kijken
    naar de banen der planeten om te verstaan hoe ook de tijd zich
    door de nacht ontrolt: de tijd valt, precies zoals de massa's vallen.
    De maan valt naar de aarde toe, de aarde naar de zon, vandaar de
    schijnbare cirkelgang, die in wezen een spiraal is. Twee spiralen
    eigenlijk, van de beide massa's, naar elkaar toe. Een oneindig
    aantal spiralen, alle massa's in de kosmos in beschouwing
    genomen. En zo ook loopt de tijd: hij lijkt alles te herhalen maar
    niets keert op exact dezelfde manier terug; wij gaan altijd een
    beetje dieper, gestaag maar zonder weerga, met in het vooruitzicht
    niets anders dan de eeuwigdurende verstarring. Ken je Das Lied
    von der Erde? De tekst is in feite oorspronkelijk in het Chinees en
    de dichter heet Li Tai Po. Gustav Mahler heeft het op toon gezet.
    Ken je het, mijn beste?
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 25 april 2021)


    24-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het interview met Omsk Van Togenbirger (Vierde deel)

    Het interview met Omsk Van Togenbirger (Vierde deel)

    Na een hoestbui die enkele lange en bange minuten aanhoudt,
    neemt Omsk Van Togenbirger een slok van het glas water dat de
    dame die eerder ook voor de koffie heeft gezorgd, hem is komen
    brengen van zodra zij kennelijk gealarmeerd was door het
    luidruchtige voorval en hij zet zijn betoog verder met een ietwat
    schorre stem:
    OVT: Ik zal mij zo dadelijk nader uitdrukken maar er schiet mij nu
    iets te binnen dat ik zopas nog las, het illustreert de
    leugenachtigheden en het echt groteske bedrog waaraan wij
    geslachtofferd worden in dit niets en niemand meer ontziende
    tijdperk van het gouden kalf... Het gaat over de manier waarop
    plegers van genocide hun vel alsnog weten te redden wanneer zij
    op heterdaad betrapt worden... Misschien heb je er ook over
    gehoord, het zogenaamde nepnieuws over een mentor van de
    Franse presidenten, een woordvoerder van het World Economic
    Forum...
    – Je bedoelt Jacques Attali?
    OVT: Ik wil geen namen noemen, inderdaad. De zaak is alleen dat
    zekere nieuwssites die terecht bekend staan als nep en die er
    inderdaad nogal eens met de grove borstel door gaan, de man in
    kwestie foutief citeerden uit een boek van hem dat veertig jaar
    geleden is verschenen. Attali zou geschreven hebben dat
    wereldleiders het plan hebben opgevat om alle economisch
    onproductieven te gaan euthanaseren en hij wordt dus 'geciteerd'
    waar hij het heeft over de mensen met pensioen, de zieken, de
    werklozen, kortom al degenen die alleen maar geld kosten aan de
    maatschappij: beter korte metten maken dan alles maar laten
    aanmodderen, zo ongeveer worden de woorden hem in de mond
    gelegd...
    – En klopt het ook?
    OVT: Wel, de econoom heeft tegen wie hem al dan niet foutief
    citeerden, een proces aangespannen en hij heeft het ook
    gewonnen. De rechter oordeelt namelijk dat de econoom de
    mensen alleen maar gewaarschuwd heeft dat in een samenleving
    waarvan de ultieme maatstaven economisch van aard zijn, de
    euthanasie van de onproductieven die ons alleen maar geld kosten,
    als oplossing uit de bus zal komen. (1)
    – De rechter heeft dan toch gelijk?
    OVT: Zie je dan echt niet op welke manier er gelogen wordt?
    – Niet echt...
    OVT: De econoom in kwestie is een vooraanstaande figuur van
    het World Economic Forum, mijn beste: wanneer hij het heeft over
    euthanasie om economische redenen op de onproductieve massa,
    dan spreekt hij helemaal niet over een bizarre fascistische
    economie op de maan of op Mars maar over uitgerekend onze
    eigenste wereldeconomie die hij persoonlijk voorzit in Davos,
    samen met een congregatie van gelijkgezinden. Het gaat met
    andere woorden om het verhaal van de boze wolf en de zeven
    geitjes, alleen is het zo dat de rechter de wolf vrijpleit omdat hij
    oordeelt dat de boze wolf de geitjes gewaarschuwd heeft voor
    boze wolven.
    – Vreemd...
    OVT: Ik wil slechts zeggen: de hardnekkigheid waarmee gelogen
    en bedrogen wordt, lijkt nu wel grenzeloos. De arrogantie en de
    onbeschaamdheid van de criminelen die ons met de huidige
    wereld hebben opgezadeld overtreft in hoge mate wat figuren
    zoals Nero en Hitler presteerden, begrijp je?
    – Misschien is daar wel iets van...
    OVT: Maar je bent hier om mij te vragen wat er in mijn glazen bol
    te lezen staat, nietwaar?
    – Dat raad je goed, Omsk Van Togenbirger.
    OVT: Ja, maar om het einde van de wereld te kunnen kennen,
    moet je eerst het begin begrijpen, zie je? Het einde zit vervat in het
    begin en het begin in het einde, ken je dat chiasme?
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 24 april 2021)
    Verwijzingen:
    (1) https://factuel.afp.com/attention-cette-fausse-citation-dejacques-
    attali-sur-leuthanasie-des-seniors


    23-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het interview met Omsk Van Togenbirger. (Derde deel)

    Het interview met Omsk Van Togenbirger. (Derde deel)

    OVT: Begrijp mij nu niet verkeerd, zo verbreekt Omsk de stilte:
    niemand beweert dat kennis een illusie is. Wel is het zo dat kennis
    die niet in betrekking staat tot de werkelijkheid, helemaal geen
    kennis is. Als men eerst afspreekt wat getallen zijn en wat
    bewerkingen op die getallen zijn, dan doet men eigenlijk niets
    anders dan spelregels vastleggen en het spel dat men dan speelt
    wanneer men aan het rekenen gaat, kan best leuk zijn maar over
    de werkelijkheid buiten het spel zelf, wordt helemaal niets gezegd
    of gekend. Wel is het soms mogelijk om een spel met de
    werkelijkheid te verbinden en dan lijkt het alsof men orde in de
    dingen brengt maar dat blijft allemaal heel relatief. Het
    aanbrengen van orde is tenslotte niets anders dan het
    vereenvoudigen van zaken die op zich chaotisch zijn: men
    verandert de dingen om ze te kunnen inpassen in vaste begrippen
    zoals men kleren opvouwt om ze in een kast te kunnen leggen.
    Maar zoals men zich met die kleren pas terug kan aankleden als
    men ze eerst weer ontvouwt, zo ook verandert onze ordening de
    dingen in die mate dat men er eigenlijk nog weinig kan mee
    aanvangen.
    – Als ik het goed begrijp, zijn er dus twee werelden die eigenlijk
    onderling onverenigbaar zijn: enerzijds de werkelijkheid buiten
    ons en anderzijds... wat wij er binnen in onszelf over denken?
    OVT: Ha, dat is natuurlijk een bijzondere valstrik! Lang heeft men
    dat volgehouden, die opvatting over de twee werelden: stof en
    geest, lichaam en ziel, aarde en hemel, zelfs de tweedeling van
    goed en kwaad had er mee te maken!
    – Er zijn geen twee werelden?
    OVT: Welnee, beslist niet! Hoe zou dat nu het geval kunnen zijn?
    – Is er dan één wereld?
    OVT: Dat is wat sommigen beweren, ja. Er zijn er die zeggen dat
    alles stof is, materie en energie, en onze gedachten zouden dan
    afscheidingen zijn van onze hersenen. Anderen beweren dat alles
    geest is: de materiële wereld bestaat vooral in onze geest maar of
    hij ook op zichzelf bestaat, valt nog te bezien. En als wij geloven
    dat hij wel moet bestaan buiten ons, bijvoorbeeld om het mogelijk
    te maken dat wij allen dezelfde buitenwereld beleven, dan is het
    de heilige geest die daarvoor borg staat. Zowel de ene als de
    andere opvatting is verdedigbaar, zij het met een beperkte
    houdbaarheid. Maar alleen al het feit dat twee tegengestelde
    uitgangspunten voor mogelijk gehouden worden, ondermijnt hun
    geloofwaardigheid. We zitten daar duidelijk in een doodlopend
    straatje.
    – En wat is dan wel het geval?
    OVT: Het hemd is nader dan de rok: die vaststelling moet ons
    uitgangspunt wezen. Wij moeten datgene als waarheid erkennen
    wat wij onmogelijk kunnen ontkennen, datgene wat noodzakelijk
    waar is, wat niet onwaar kan zijn.
    – En dat is?
    OVT: Dat weet je zelf goed genoeg en wel uit eigen ondervinding.
    Wat is het meest nader aan uzelf? Het hemd is nader dan de rok
    maar wat is nog nader dan het hemd?
    – Het lijf.
    OVT: Precies, maar wat dan aan het lijf kan men onmogelijk
    negeren?
    – De pijn.
    OVT: Zie je wel dat je het weet. Niemand is in staat om te
    ontkennen dat hij pijn heeft als hij die heeft. Maar wat betekent
    dat?
    – Geen idee.
    OVT: Het wil uiteraard zeggen dat niemand in staat is om zijn
    eigen bestaan te ontkennen.
    – Dat is niet makkelijk om te vatten...
    OVT: Denk dan aan het volgende: waarom grijpen sommigen naar
    euthanasie wanneer hun einde nadert en het lijden zich
    aankondigt?
    – Ze willen dat het lijden ophoudt?
    OVT: Ja, maar hoe willen ze dat doel bereiken?
    – Door zichzelf van het leven te beroven of te laten beroven...
    OVT: Zij geloven dat het lijden zal ophouden van zodra zij zelf
    ook ophouden met bestaan, begrijp je?
    – Lijkt me logisch, ja.
    OVT: Het probleem is wel dat niemand met zekerheid kan weten
    of hij of zij inderdaad ophoudt met bestaan op het ogenblik dat hij
    ophoudt met leven.
    – Dat lijkt moeilijk te bevatten...
    OVT: Zeker, maar is het ook moeilijk te bevatten dat de zekerheid
    ontbreekt over het feit of men wel ophoudt met bestaan van zodra
    men ophoudt met leven?
    – Als men ervan uitgaat dat het leven de
    mogelijkheidsvoorwaarde is voor het bestaan, dan is het ook
    logisch dat men ophoudt met bestaan van zodra men niet langer
    leeft.
    OVT: Daar zeg je het, mijn beste: als, als, als... je ervan uitgaat
    dat! Maar dat is één uitgangspunt en wie zegt dat dit de waarheid
    is? Kun je dat weten of kun je het alleen geloven?
    – Je kunt dat alleen maar geloven, zo lijkt het mij.
    OVT: Inderdaad: wie zich euthanaseren of zelfmoorden, die
    hopen dat ze er na die daad niet meer zijn. De kwestie is nu of die
    hoop volstaat om te bewerken dat men er dan inderdaad niet
    langer is! Is het met andere woorden voldoende om iets te hopen
    opdat het ook nog waar zou zijn?
    – Beslist niet.
    OVT: Welaan dan: dit misverstand moge nu alvast opgeruimd zijn.
    Het hemd is nader dan de rok, het lijf is nader dan het hemd, maar
    tevens geldt dan ook dat het bestaan nader is dan het leven,
    nietwaar?
    – Ik weet niet zeker of ik het wel helemaal begrijp...
    OVT: Je veronderstelt dat je bestaat bij de gratie van het leven
    maar zeker weten doe je dat niet: je veronderstelt dat op grond van
    een zekere opvatting over het leven terwijl je niet weet of die
    opvatting ook nog de waarheid is.
    – Ik zie niet hoe ik dat zou kunnen tegenspreken...
    OVT: Maar voel je dan niet dat de ervaring dat je bestaat, nader is
    dan de ervaring dat je leeft?
    – Ik begrijp niet wat je bedoelt...
    OVT: Voel je niet dat het gevoel dat je bestaat en dat je uitdrukt
    door te zeggen: “Ik ben”, directer is of dichter bij jezelf staat dan
    de opvatting dat je leeft en dat je er bent omdat je leeft?
    – Wel...
    OVT: Is het niet uitgerekend in de pijn dat je jezelf bent, dat je
    niet meer kan negeren dat je bestaat? Val je niet samen met je pijn,
    als je pijn hebt? En is het niet uitgerekend dat wat pijn zo erg
    maakt? Je kan de pijn niet vluchten omdat je die zelf bent, als je
    die hebt.
    – Ja...
    OVT: De pijn is de kennis die in betrekking staat tot de
    werkelijkheid. De pijn is de kennis van de werkelijkheid. De pijn
    is de ware kennis. De waarheid is dat de ware werkelijkheid
    samenvalt met de pijn én met je eigenste bestaan. Je kunt jezelf
    niet bevrijden van je pijn omdat je ermee samenvalt en pas als je
    pijn hebt, kun je niet meer betwijfelen dat je bestaat. De pijn wordt
    noodzakelijk ervaren door het ik en alleen daar is elke twijfel aan
    het feit of dit waar is, uitgesloten. Je twijfelt slechts op straffe van
    nog meer pijn en dat wil je niet, dus ben je op dat punt heel zeker.
    Volg je nog?
    – Maar dan worden wij gedwongen om met de werkelijkheid in
    betrekking te staan?
    OVT: De pijn dwingt ons daartoe. En dat is een goede zaak.
    – Waarom?
    OVT: Anders bleven wij in een droom gevangen zitten.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 23 april 2021)


    17-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het interview met Omsk Van Togenbirger. (Tweede deel)

    Het interview met Omsk Van Togenbirger. (Tweede deel)
    Plotseling viel een schaduw in de kamer binnen en stond daar kennelijk op haar kousenvoeten een nogal corpulente vrouw van middelbare leeftijd en in witte schort in het deurgat:
    – Kan ik jullie iets te drinken brengen?
    – Wat aardig, antwoordde van Togenbirger, en dan wendde hij zich tot mij: best aardige mensen hier. Wil jij ook koffie? Als je zo goed wilt zijn ons een kannetje te brengen, zuster?
    Geen minuut later reed zij een karretje op wieltjes naar binnen, kant en klaar gedekt met kopjes, suiker, melk en geurige koffie, ook de koekjes ontbraken niet.
    – Dankjewel!
    OVT: Ja, dankjewel! Waar waren we gebleven?
    – Je stelde mij de vraag om je in alle eerlijkheid te vertellen of ik weet waar je bent.
    OVT: Inderdaad, en weet je het?
    – Ik heb geen flauw idee, zei ik.
    Daarop neeg Omsk Van Togenbirger zich voorover, stootte bijna de kan koffie om en fluisterde: ik zal het je verklappen maar zeg mij eerst eens: waaraan dacht je hierheen gebracht werd?
    – Eerlijk gezegd... het is een beetje akelig om zeggen maar... ik dacht aan de Griekse mythologie...
    OVT: Je bedoelt Hades!
    – Eigenlijk wel, ja, inderdaad, ik dacht: dit is de Styx, dit zijn Charon en de hellehond Cerberus en nu belanden wij in de onderwereld...
    OVT: Wel, ik zal het je vertellen, mijn beste: ik bevind me hier exact in het gebied waarin het 'malin génie', de boze geest van René Descartes heerst, het gebied tussen droom en werkelijkheid! Je herinnert je dat toch nog, neem ik aan?
    – Misschien wel, als je mij eventjes helpt om het geheugen op te frissen...
    OVT: Rudolf Boehm had het erover in zijn Kritik der Grundlagen des Zeitalters. De grote Franse filosoof René Descartes ontdekt een gigantisch geheim, hij komt namelijk tot de vaststelling dat wiskundige waarheden zodanig waar zijn, dat ze zelfs gelden in de droom en dus in de onwerkelijkheid. Immers, ook in de droom is twee plus twee vier en tellen vierkanten vier zijden; ook in de droom is de som van de hoeken van een driehoek altijd honderdtachtig graden; ook in de droom is de kortste afstand tussen twee punten, een rechte. En Descartes weet wat dit betekent: de wiskundige waarheden en de zogenaamd zuiver theoretische of goddelijke kennis in het algemeen trekken zich kennelijk helemaal niks aan van het onderscheid tussen werkelijkheid en droom! Het kan de allerhoogste kennis klaarblijkelijk helemaal niet schelen of de zaken waar zij het over heeft wel echt bestaan! En dat, mijn beste, en luister nu goed: dat wil zeggen dat de allerhoogste kennis het niet aan haar hart laat komen of zij al dan niet betrekking heeft op de werkelijkheid; zij is er helemaal niet mee verbonden, precies zoals de retorica, die daarom de kunst is van het liegen, zoals al bleek uit de colleges van Michel Foucault over het vrijmoedige spreken of de parrhêsia. De kunst van de retorica, de wiskunde, de Euclidische meetkunde, de wijsbegeerte, kortom al datgene wat wij houden voor de abstracte, verheven, goddelijke kennis is in wezen onwaarachtig: het slaat allemaal op niets! Die zogenaamde wetenschap is zonder meer waanzin! Wel, in dat gebied van de waanzin bevinden wij ons hier ter plekke, in dit... instituut!
    – Wat vreemd!
    OVT: Dit bastion is het bastion van de kennis, mijn allerbeste! En in het bastion van de kennis worden degenen gehuisvest die de kennis dragen. Meteen zijn zij om de door René Descartes ontdekte redenen de dragers van de waanzin en de leugen. En zij worden hier heel goed verzorgd, zoals je zelf kunt zien: wil je nog wat koffie?
    – Dank je...
    OVT: De dragers van de waanzin worden hier heel goed verzorgd, zoals ik zei, en de reden daarvoor spreekt voor zich: zonder de waanzin is de werkelijkheid ondraaglijk.
    – Is dat zo?
    OVT: Wel, overdenk maar eens de woorden van de grootinquisiteur van Sevilla in de parabel van Fjodor Michajlovitsj Dostojevski. De paus is wereldheerser in Gods naam maar staat aan de zijde van de duivel.
    – Dat is inderdaad de uitleg van de grootinquisiteur: de kerk beliegt de mensen voor hun eigen bestwil.
    OVT: De grote geleerden geloven inderdaad dat zonder de waanzin, de werkelijkheid ondraaglijk is. Maar uiteraard hebben wij het nooit over waanzin: wij spreken over kennis alsof er geen vuiltje aan de lucht was! Wij hebben het over de waarheid, ook al weten wij heel goed dat de waarheid gelogen wordt, zie je? De werkelijkheid is dermate ondraaglijk dat wij niet anders kunnen dan liegen dat wij zwart zien. Wij worden geboren en wij gaan weer dood, maar wij zweren bij alles wat ons lief is dat wij niet sterven doch verrijzen naar het eeuwig leven en om die waarheid te kunnen grondvesten, bouwen wij ingewikkelde filosofieën, theologieën, gigantische hoofdstukken die samen een heilsleer vormen... Gigantische leugens! Begrijp je?
    – Misschien een heel klein beetje...
    OVT: Uiteraard is het geloof in tussentijd in duigen gevallen, leugens hebben nu eenmaal een beperkte houdbaarheid, ook al worden zij gedragen door een heel leger aan geniale kardinalen. Maar kijk: de kerk is nog niet kopje onder of zij heeft reeds een remplaçant. Wat zeg ik? Een opvolgster! De heilige wetenschap! Neen, wij laten ons niet meer dopen, velen laten zich in deze tijden zelfs ont-dopen! Wij laten ons nu vaccineren, wat eigenlijk op hetzelfde neerkomt.
    Omsk Van Togenbirger neemt een koekje uit het tinnen schaaltje op het karretje, hij doopt het in zijn hete koffie, er breekt een stuk af en het tuimelt in de zwarte drank. Hij neemt zijn lepeltje en doet een poging om het stukje koek op te vissen maar het is te laat: de structuur van de speculaas heeft het begeven, er rest alleen nog gruis. De oude man roert het gruis onder de koffie en slurpt dan ongestoord luidruchtig van zijn kopje. Wanneer hij het kopje neergeplaatst heeft in het schaaltje, zucht hij diep, zoals mensen doen na het leveren van een zware inspanning. Mijn zijn betoog heeft er kennelijk niet van te lijden.
    OVT: “Welkom in het gemeentelijke vaccinatiecentrum!”, zo klinkt de indrukwekkende uitnodiging van hogerhand, op grote borden in zeven haasten in elkaar getimmerd op het dorpsplein voor de kerk. Inderdaad, de kerkgebouwen van weleer werden omgedoopt tot vaccinatiecentra. Nu het hiernamaals plaats gemaakt heeft voor het hiernumaals, heeft het doopsel waarbij met de duivel uit de ziel het kwaad verdreven werd waarmee elkeen geboren wordt, plaatsgemaakt voor de vaccinatie: het exorcisme van het virus uit het lijf. Want ook het woord 'virus' betekent 'duivel', het is namelijk het Latijnse woord voor 'gif' ofwel 'ziekteverwekker'.
    – Ik moet bekennen dat ik het allemaal niet zo goed kan vatten...
    OVT: Kijk, mijn beste: ik zal een poging doen om het je uit te leggen. Getallen zijn in feite schimmen, evenals meetkundige figuren en al die andere ideeën die de hoofden vullen van dat soort van mensen die hoeden dragen om hun schedelomvang nog wat groter te doen lijken en aldus nog meer te kunnen imponeren met hun leugens. Inzake algebra, meetkunde, wijsbegeerte en wetenschappen spreken wij over zuivere ideeën weliswaar maar in wezen gaat het om zaken die helemaal geen stek hebben in de echte wereld en om die reden moeten wij belijden dat zij zich bevinden in de schimmenwereld of de Hades.
    – Is dat dan zo?
    OVT: Ongetwijfeld! Denkers, filosofen, theologen, wetenschappers, zij die de welsprekendheid beoefenen en nog vele andere zogenaamde waarheidszoekers en geleerden: zij zijn allen lieden die zich inlaten met niets dan schimmen en zo onttrekken zij tenslotte ook zichzelf aan het werkelijke leven, ja, worden zij zelf schimmen; zij bevolken het bastion van de wetenschappen en van al die andere telgen van de wijsbegeerte; het bastion van de kennis dat het bastion is van de waanzin, de wereld van de mistigheid, de duisternis, de schemering, de nevelen, het ongrijpbare en het transparante: Hades!
    Hij wijst in de richting van een raampje dat ik nu voor het eerst opmerk en dat uitgeeft op de donkere wal die het gebouw helemaal in haar greep houdt.
    OVT: Het water waar wij ons nu middenin bevinden, in dit eigenste esbattement, drukt deze toestand tussen werkelijkheid en onwerkelijkheid bijzonder goed uit want water is tegelijk echt stoffelijk en ongrijpbaar; wij kunnen het niet grijpen maar het water zelf kan ons wel grijpen, terwijl het tegelijk de bron is van het leven, precies zoals de ijle droom, waaruit nochtans alles voortspruit dat een tastbare gestalte heeft gekregen. En het is die gestalte die nog van de droom getuigt en van het schimmige van de stof, het dodenrijk. Elke stof immers heeft een vorm en de vorm is het geestelijke dat vastzit aan de stof en er toch los van is; de vorm is het ongrijpbare aan de stoffelijke dingen, datgene wat zich voortplant als het stoffelijke waarop het vastzit, zelf vergaat. Het schimmige, begrijp je, is tegelijk het blijvende, dat wat helemaal niet onderhevig is aan de tand des tijds! Uitgerekend om die reden en om geen andere zijn het schimmen die het dodenrijk bevolken: alleen zij ontsnappen aan het lot dat al het vermeend werkelijke is beschoren!
    – Vreemd, wat je allemaal zegt...
    OVT: Zie je: als de woorden die ik tot je spreek, nu worden neergeschreven, dan zijn dat tekens en tekens zijn onstoffelijke dingen die om zich te manifesteren ongeacht welke materie te baat kunnen nemen: inkt, krijt, lichtpixels, welbepaalde klanken, noem maar op. Tekens zijn schimmen maar het bestaan van schimmen is standvastiger en duurzamer dan dat van de stof waarop de tekens parasiteren. Daarom staat de stoffelijke wereld helemaal ten dienste van het bastion van de waanzin dat de wereld draaglijk maakt, precies zoals de duisternis het licht draaglijk maakt omdat zij het dempt. Begrijp je? De wereld staat ten dienste van het dodenrijk omdat het uitgerekend de schimmen zijn die de wereld leefbaar maken. Het leven en de dood: alle kinderen in de ganse grote kosmos ontspringen aan de liefde van dit niet te temmen koppel. Begrijp je dat, mijn allerbeste? En wil je nog een kopje koffie? En begrijp je nu ook dat de koffie een kopje behoeft zoals het ijle en voorbijgaande, stoffelijke leven nood heeft aan de standvastigheid van het dodenrijk?
    Ik begrijp het niet maar ik knik gedwee omdat ik geloof te begrijpen dat dit de zuiverste waanzin is die men maar kan bedenken. Ik geloof dat ik begrijp dat zij past in de kennis zoals de koffie in het kopje en zoals de vorm van het kopje in de steen waaruit het bestaat. En als ik mij afvraag of het nu de vorm is van het kopje die de koffie draagt ofwel de steen, herinner ik mij Plato die Socrates aan iemand de vraag laat stellen of het dan het hoofd is dat ervoor zorgt dat de ene een kop groter is dan de andere, ofwel de benen.
    (Wordt vervolgd)
    (J.B., 17 april 2021)




    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    kerststal 2021


    Inhoud blog
  • Verschijnt binnenkort:
  • PANDAMNED - DOCUMENTAIRE (MARIJN POELS)-
  • (VOSTFR) Arrogance, Communication & Pandémi
  • Neoliberalisme, een miskleun vanjewelste
  • PANDAMNED - DOCUMENTAIRE (MARIJN POELS)
  • s
  • geen woord hierover in het 'officiële nieuws':
  • https://www.mo.be/nieuws/7-op-de-10-milieujournalisten-aangevallen-vanwege-hun-werk
  • Krieg und Leichen Een gesprek met Omsk Van Togenbirger
  • Martinu
  • Koningin Elisabethwedstrijd
  • Koningin Elisabethwedstrijd
  • JS Bach over de lente
  • Smeren ze ons kanker aan e a ()
  • Het nationalisme en de dood
  • Het nationalisme en de dood (deel 3)
  • Het nationalisme en de dood (deel 2)
  • Het nationalisme en de dood
  • De neuzen van Tsjernobyl
  • Extreemrechts en drogredeneringen
  • De lugubere sprookjes van extreemrechts
  • Isfahan en het sprookje van de kernbom (4 delen)
  • Waar komen al die tumoren toch vandaan? (prof. Pierre Capel)
  • Farid Sheek en Moshen Masoumi
  • Farid Sheek: "Free Spirit"
  • Isfahan en het sprookje van de kernbom (deel 4)
  • Isfahan en het sprookje van de kernbom (deel 3)
  • Isfahan en het sprookje van de kernbom (deel 2)
  • Isfahan en het sprookje van de kernbom
  • De grote gijzeling Een gesprek met Omsk Van Togenbirger
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid (10 afleveringen)
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 10: De afgrond
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 9: De slang die zichzelf in de staart bijt
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 8: De ballade van Arie Hop of de consumptie van het eigen lijf
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 7: Massa-suïcide
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 6: De droom van volmaaktheid
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 5-
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 4
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 3
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 2
  • Massa-executie verkapt als volksgezondheid Aflevering 1
  • -
  • Paternalisme
  • IJZEREN LOGICA MET OMSK VAN TOGENBIRGER
  • hitler
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 7: De uithangborden van de doodsangst
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 6: God en Mammon: twee handen op één buik
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 5: De shoa: het plan van een occulte sekte
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 4: Voortekenen van de genocide
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 3: De megalomanie van de junkie
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 2: Seksuele frustratie, machtswellust en oorlog
  • Adolf Hitler en extreemrechts Deel 1: Frustratie, haat en waanzin
  • 9 juni 2024, extreemrechts en de tradities
  • Bomen - Het korte leven van witte abelen langs de Scheldedijk te Wetteren
  • Nosferatu
  • Pasen
  • 9 juni 2024 en de frontsoldaten
  • 9 juni 2024 en de stomme kinderen
  • 9 juni 2024 en Sint-Grobian
  • 9 juni 2024 en de 'vrije' mening
  • Het wrange wringen van de macht
  • congohistorie-
  • Democratie en mensenrechten - in 8 delen
  • congohistorie
  • Democratie en mensenrechten?
  • t5
  • teksten4
  • teksten3
  • teksten2
  • teksten1
  • De cultus van Mammon
  • Democratie en mensenrechten - in 8 delen
  • De cultus van Mammon (deel 5)
  • De cultus van Mammon (deel 4)
  • De cultus van Mammon (deel 3)
  • Van ruilmiddel tot god
  • De cultus van Mammon (deel 2)
  • Aan welke ziekte lijdt het geld? en andere artikels
  • De cultus van Mammon (deel 1)
  • De cultus van Mammon (deel 1)
  • opmerking leesbaarheid blogteksten
  • Democratie en mensenrechten (deel 8)
  • Democratie en mensenrechten (deel 7)
  • Democratie en mensenrechten (deel 6)
  • Democratie en mensenrechten (deel 5)
  • Democratie en mensenrechten (deel 4)
  • Democratie en mensenrechten (deel 3)
  • Democratie en mensenrechten (deel 2)
  • Democratie en mensenrechten
  • Het wordt geregeld. Over abortus en euthanasie
  • Volstrekt gewetenloos
  • Misschien het laatste interview
  • joelia-navalnaja
  • Het licht en de duisternis (deel 5)
  • Het licht en de duisternis (deel 4)
  • Het licht en de duisternis (deel 3)
  • Het licht en de duisternis (deel 2)
  • Het licht en de duisternis (deel 1)
  • Over Navalny
  • Een gelaat van zand
  • Het kaf en het koren
  • Benjamin Britten's War Requiem | Full Concert in HD
  • Gorecki – Symphonia No 3, Beth Gibbons & Polish National Radio Symphony
  • Gorecki Symphony No. 3 "Sorrowful Songs" - Lento e Largo
  • Gustav Mahler: 2. Sinfonie, Auferstehung
  • Olivier Messiaen: Quatuor pour la fin du temps
  • Het Dorp
  • Oorlogsgeleerden
  • Die Todesfuge, Paul Celan
  • De held en het geld
  • Extreemrechts, symptoom van zwakte
  • Kannibalisme en Lebensraum. Een interview met Omsk Van Togenbirger
  • Dr. Erwin Annys
  • Aftroggelaars
  • Uw geld of uw leven!
  • 5G
  • Ondoorgrondelijke wegen
  • Verschijnt binnenkort: "Over de productie van frontsoldaten"
  • De duistere kant van de democratie
  • Over voorwendsels en motieven
  • Verschijnt binnenkort: "Over de productie van frontsoldaten"
  • Zo begint het
  • Faites votre jeu, messieurs! (karikatuur uit 1904)
  • Vreselijk lot
  • De toekomst wordt gewis nog zwarter
  • Jean Ziegler: Pourquoi il faut détruire le capitalisme ?
  • Voodoo
  • Het perverse van aanzien
  • Struisvogelpolitiek
  • Over het jodendom (herhaling)
  • Genocide in Gaza
  • Zes bedenkingen bij de 'zaak' Conner Rousseau
  • Extase en andere verhalen
  • Aan de ontbijttafel
  • Genosuïcide
  • klimaat (2007)
  • Water (d.d. 2007)
  • droog blijven
  • Een middel tegen onderlopende huizen
  • John Heartfield video
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 10
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 9
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 8
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 7
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 6
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 5
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 4
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces - Aflevering 3
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces Aflevering 2
  • Kerst 2023
  • Deshumanisatie: het nieuwste proces
  • hannah arendt
  • Eigen zak eerst: niets nieuws onder de zon!
  • fragment film
  • "Uninformed Consent"
  • Daarom is de waarheid een zaak van leven of dood
  • Gevaren van extreemrechts (8) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Zesde fragment: pp. 481-484
  • Gevaren van extreemrechts (7) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Vijfde fragment: pp. 460-481
  • Feiten en meningen omtrent de pandemie: een gesprek met een journalist
  • Gevaren van extreemrechts (6) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Vierde fragment: pp. 449-460
  • De verdwaalde mens
  • Gevaren van extreemrechts (5) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Derde fragment: pp. 443-449
  • Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld
  • Gevaren van extreemrechts (4) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Tweede fragment: pp. 435-442: Verdoken massamoord
  • Gevaren van extreemrechts (3) Enkele fragmenten uit “Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld” Eerste fragment: pp. 427-434
  • Gevaren van extreemrechts (2)
  • Gevaren van extreemrechts (1)
  • Volksgezondheidszorg versus gezondheidszorg - een bedenking
  • Dead-line
  • Stof en as (2010)
  • cnn 25/11/2023: uitbarsting van de Etna
  • Vulkanengeroffel IJsland hoorbaar op 24 november 2023 om 22 uur
  • Een zesde bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau: De sublieme chantage en de mythe van Sisyphus
  • Een vijfde bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau: De moordende eenzaamheid van de vogelvrij verklaarden
  • Een vierde bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau: “Non posse peccare”
  • Een derde bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau: “Alles van waarde is weerloos”
  • Een tweede bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau: grove nalatigheden vanwege de rechtsstaat
  • Het Boek (J.B., 2007)
  • Wie brandmerkt wie en waarom? Een bedenking bij de 'zaak' Conner Rousseau
  • Over het jodendom - Aflevering 6: Der Judenstaat
  • Over het jodendom - Aflevering 5: Theodor Herzls zionisme, het Russische antisemitisme en de geschiedenis van de “Protocollen van de wijzen van Sion”
  • Over het jodendom - Aflevering 4: “Der Judenstaat” (1896) van Theodor Herzl
  • Over het jodendom - Aflevering 3: Op weg naar het 'beloofde' land: utopie en werkelijkheid
  • De gemeenschappelijke drijfveer van jodenhaters en IS-strijders — een speculatie (d.d. 16/11/2015, herhaling)
  • Israël - een beknopte geschiedenis & De Syriëcrisis in een notedop (d.d. 2012, herhaling)
  • W.O. III, een ruzie om de Tempelberg? (d.d. 24/9/2012, herhaling)
  • Barbarij
  • Theodor Herzl
  • Over het jodendom - Aflevering 2: De atoombom, de nieuwe Ark des Verbonds
  • Over het jodendom - Aflevering 1: beknopte historiek
  • Over het misbruik van macht (J.B., 1-19 oktober 2019)
  • Extase en andere verhalen
  • Christendom, wraak en vergeving
  • Drie verhalen over vergankelijkheid
  • Is er leven na de dood? (J. Bauwens, 2006-2007-2014)
  • water
  • Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw
  • Wat met osteopathie? Aflevering 4
  • Wat met osteopathie? Aflevering 3


    Archief per jaar
  • 2024
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2010
  • 2001
  • 2000
  • 1990
  • 1984


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!