Nr E De minnaar klopte aan bij zijn geliefde. Wie daar? hoorde hij daarbinnen vragen. Ik ben het, riep hij terug. Ga dan maar weg. In dit huis is er geen plaats voor ons allebei. De afgewezen minnaar ging heen. Hij liep naar de woestijn. Daar ging hij voor maanden aan een stuk in meditatie, de woorden van zijn geliefde lieten hem niet los. Ten slotte keerde hij weer en opnieuw klopte hij aan bij zijn geliefde. Wie daar? Jij bent het. De deur ging onmiddelijk open.
Er stond iemand in de winkel.. Uitverkoop. Veel volk. Ritselend inpakpapier en geld. Dag juffrouw, heeft u voor mij 2 centimeter GOD? Ach meneer, antwoordde de juffrouw, mag het ook 4 centimeter zijn? Ik heb nog één lapje van 4 op 4, dan hoef ik het niet te scheuren. Zeker, pakt u het maar in. Hij betaalde en nam het pakje mee.
Toen hij weer buiten was, stijfjes stappend over de gladde richels bevroren sneeuw, mompelde hij voor zich uit: wat zal ik met dat lapje doen? Het is te smal om er mij op neer te leggen, het is te zacht om er huizen op te bouwen, het is te duur om er kleren van te maken. Wil ik het, bij wijze van grap, aan iemand sturen, als een pleister, of beplak ik het met een kus? Of zal ik er iets op schrijven over iemand van wie ik hou?
Zo mompelend paste hij wel op dat hij niet uitgleed, en liep jaar in jaar uit, of vloog wat rond, terwijl zijn ogen vroegen aan het licht, zijn voeten aan de grond, zijn handen aan de lucht: wat moet ik in godsnaam doen met mijn lapje?