WOORDENSCHAT (Tiens)
Kérklamijr: roddelaarster die na de eucharistieviering in de kerk blijft rondhangen
Koazel: gebabbel, gezever
Sermoeën: homolie, preek
Kéëskeummeke: kaaskommetje, kaasdoosje
De Méat: (de maand) maart
Ter krot veur zitte: weinig geld hebben
De mejèès ni hèmme: het geld niet hebben
Oep den haspel dansen: niets te eten hebben, arm zijn
Oere boere bédstrooiwj: armoedig, rommelig
Gewallebak: deugnieterij uitgehaald
Béssembinger: (letterlijk) bezembinder (figuurlijk) vrolijke deugniet
Terichten: tegenover
En étamejoor: (Frans –état-major) de generale staf, legerleiding
Koukelishaat: zoethout
Ouvebiëste: kakkerlakken
Moeëre, morren, oorspronkelijke bewoners van Mauritanië, zwarten
Zwakkemaa: nogal rap, vrij snel
In ’t fas: in de nek
Lossen huëtzwijr: hoofdpijn
De smoel: (Frans – semoulle) griesmeel
De sèfrooën: saffraan
Vloajespéés: vulling van de taart
Kriekmoech: kriekenconfituur
Rèngeloode: (Frans –Reine Claude) pruimentaart
’n heureke: een zakje
Ne gewooëregen: iemand die snel van begrip is
De koeikijtel: ketel waar het eten van de koeien in wordt bereidt
Ne zillevere balanswaar: (Frans – balançoire) een zilveren schommel
Vlaikskes mat: vlokjes watten
Afmoare: zeuren, zaniken
Mé hiel riëseme voll’naflooëte: niet heel veel aflaten
|