Bart zijn verhalen
verhalen voor alle lezers in quarantaine
20-03-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Is mijn kind een vreemde deel 2

IS MIJN KIND EEN VREEMDE? 

AUTEUR:

DAEMS BART.

  Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen is louter toevallig.

 VARKENS

 De vaste klanten zaten weer in het dorpscafé. Helemaal alleen aan een tafeltje naast het raam zat Jan. Met wrange nasmaak dacht hij aan de laatste gebeurtenissen. Zijn maten die hem onlangs nog uitlachten, de commandant die slecht gezind was op hem, en Stanske die hem bijna doodsloeg. Jan keek even op naar de toog, zijn maten zaten er allemaal. ‘En toch ga ik er niet bij zitten’ joeg het door zijn hoofd. ‘Natuurlijk waren ze over hem bezig, en over Stanske dat kon men van verre zien aan de smoelen die ze trokken. Ach ja, Stanske, wat was die kwaad. Ze zou mij de kop ingeslagen hebben, als ik niet rap genoeg was.’ Zijn weemoed kwam weer boven: ‘Stanske, zo een mooie vrouw, Corneel verwent haar niet genoeg, dat ziet toch iedereen.’ Meewarig schudde hij zijn hoofd: ‘dat die commandant niets gevonden heeft, dat begrijp ik niet. Corneel heeft altijd tabak of kaas in huis. Iemand moet Corneel verwittigd hebben, maar wie? Die commandant, die kon er niet mee lachen:

“Jij moet goed begrijpen, Jan, wij zijn hier om smokkelaars te betrappen en niet om uw persoonlijke vetes op te lossen. Indien jij nog eens een tip hebt moet je wel meer dan honderd en tien percent zeker zijn. Deze keer zie ik het door de vingers maar nog zo een toer en dan zal “ik” eens een persoonlijke vete oplossen. Je bent verwittigd.”

Als door een wesp gestoken spitste Jan plots zijn oren, aan de toog hadden ze het over Corneel.

“Corneel heeft een goede koop gedaan maar we weten niet wat hij gekocht heeft.” Zei één van de mannen. “Ik weet alleen dat hij het ganse café trakteerde en dat zijn we van hem niet gewoon.”

“Heeft hij dan verder niets verteld?” Wilden de anderen weten.

“Jawel, dat hij deze winter geen honger zal moeten lijden. Dat heeft hij nog verteld. Verder niets. Daarna begon hij over de voetbal.”

Jan had het gehoord en voelde plots binnenpretjes. Hij wist wel wat er gaande was. Hij kon het zo raden wat Corneel gekocht had. Tenminste hij kon het wel aan mekaar knopen: hij had Corneel bij de varkensboer zien staan en een paar uur later reed gekke Guus met een stootkar richting Corneel. Er lag een zeil op de stootkar, maar de rechterpoot van een varken kwam er nog onderuit. Voor alle zekerheid had Jan gekke Guus tegengehouden om eens te polsen. Hij wist dat Guus voor een paar sigaretten zelfs zijn ziel zou verkopen:

“Een varken, een vet varken.” Mompelde gekke Guus terwijl hij schichtig rondkeek. “ Maar ik mag het tegen niemand zeggen want het ligt onder het zeil.” Guus stak snel de sigaret aan en duwde zijn stootkar verder de dreef in.

Jan wist genoeg. Met gefronste kin knikte hij tevreden en lei wat kleingeld naast zijn pint, trok zijn pet scheef en ging zonder groeten of omkijken buiten. ‘Nu ga ik mijn slag slaan,’ dacht hij. ‘Ik ga recht naar het hoofdkwartier en de commandant stuurt zijn soldaten naar Corneel. Dat varken kan hij niet zomaar van de hand doen, niemand durft het nog over te nemen als de hoge pieten iets vermoeden. Tja Corneel, in het zwart kopen is een risico! Als ze je pakken, dan vlieg je naar Duitsland en dan heb ik het kot vrij. Stanske zal wel anders piepen als ze alleen komt te staan, wie zal er dan voor haar bastaard zorgen?’

Stanske nam de laatste lange onderbroek van de waslijn toen zij in de verte de Duitse commandant hoorde brullen. Een legerauto en een grote vrachtwagen draaiden de dreef in. Plots flitste de aankoop van het varken door haar hoofd. Stanske wist dat in tijd van oorlog, elk niet aangegeven varken een levensgevaarlijke overtreding was. Snel holde zij naar Corneel:

"Corneel! Ze komen, de Duitsers komen weer af. We moeten dat varken verstoppen."

De auto stopte voor het hek. De soldaat achter het stuur stapte uit en bekeek niet begrijpend het open hangslot. Toen zag hij het touw dat rond het hek zat. Rustig begon hij het touw los te knopen. De commandant keek door het zijraampje. En riep:

“Schnell, Schnell.”

De soldaat had de knoop los en begon het koord af te winden. In oorlogstijd had Stanske de gewoonte om de grote poort steeds stevig vast te binden met een drie meter lange touw. Ze wond het dan om de beugels als een worst, met op laatst een dubbele platte knoop. Al wie niet door het zijpoortje wou komen moest maar geduld hebben tot de koord volledig afgewonden was zodat de poort geopend kon worden. De soldaat trok de laatste knoop los, opende de poort en zette zich weer achter het stuur. De auto en de camion reden de werf op. De soldaten sprongen uit de vrachtwagen.

"HUISZOEKING" brulde de commandant. Corneel werd ruw vastgepakt, binnengesleurd en met zijn gezicht tegen de muur geduwd. Een officier zette zich achter hem op een keukenstoel, zijn revolver lag dreigend op de tafel.

Onmiddellijk begon de huiszoeking. De soldaten zochten in het varkenshok, daarna kwamen de stallen, aan de beurt, enkele soldaten speurden het erf af terwijl de anderen het huis en de winkel onderzochten. Ze zochten de huiskamer en de keuken De commandant beval de varkens opnieuw te tellen en elk geteld varken een stempel te geven. Hij gebood een tweede soldaat de varkens voor de derde maal te tellen. De papieren van aangifte werden onder de loupe genomen om vervalsingen te ontdekken. Teneinde raad stuurde de commandant een groep soldaten naar boven en een tweede groep opnieuw naar het erf met de serres.

De soldaten boven onderzochten alle kamers en deinsden zelfs niet terug om het beddengoed ondersteboven te halen

Stanske werd nieuwsgierig en wilde weten wat er boven allemaal gebeurde. Voorzichtig   ging ze de trap op. Aan de vijfde trede stormden de soldaten in looppas naar beneden. Ruw duwden ze Stanske opzij tegen de leuning. De laatste soldaat, razend kwaad omdat hij boven niets gevonden had, greep de vrouw vast en sleurde haar terug de trap af. Struikelend over de treden viel ze op de grond en rolde over de stenen vloer. De Duitser trok haar met de haren weer recht. Haar knie vertoonde een schaafwond. Een straaltje bloed liep langzaam langs haar been omlaag.

"Jij weet waar dat varken is," brulde de man. "Waar zit het verstopt."

"V-v-v-va-v-v." Van grote angst begon Stanske te stotteren en hoe de soldaat ook tegen haar schreeuwde Stanske kon alleen maar wat rauwe klanken voortbrengen..

Het stotteren deed de soldaat aan zijn zoon denken want die stotterde ook. Al heel snel begreep hij dan ook dat hoe meer hij haar dwong hoe minder zij zou zeggen. Hij liet haar los en Stanske zakte als een zak terug op de grond.

"Waar zit dat varken?" Herhaalde de soldaat nu vriendelijker.

Stanske zat met een rood hoofd naar adem te snakken.

"Zing het maar schatje, waar zit het varkentje" zong de Duitser op verachtelijke toon. Verslagen schudde ze neen met haar hoofd en trok haar schouders op. De soldaat besefte dat het eerst volgend uur geen volledig woord meer uit Stanske haar mond zou komen. Al vloekend stapte hij met zware pas naar buiten, op zoek naar de anderen.

Met een zakdoek om haar knie gebonden strompelde Stanske weer naar boven. Nog steeds beduusd van het gebeuren opende ze de slaapkamerdeur maar bleef bruusk stilstaan. Eén Duitse soldaat was achtergebleven in de slaapkamer. Hij zat op de rand van het bed met zij rug naar de deur waar Stanske stond. Uit verveling had de man een kastdeur opengetrokken en had de witte windels zien liggen, verstrooid had hij er één in zijn handen genomen en zat nu op het bed. Stanske haar gezicht trok wit weg. Dit deed haar bloed stollen.

Stanske was spaarzaam, maar ook zeer vindingrijk. Versleten lakens waren nooit volledig versleten en hadden hier en daar nog wel bruikbare stukken. Zij scheurde de gave stukken in smalle repen en rolde deze op. In de slaapkamerkast lagen wel vijftien windels naast elkaar. Zij zagen er onschuldig uit, maar de bedoeling bij Stanske lag echter veel dieper: in enkele windels had zij de Belgas in het katoen opgerold. Want zoals zo velen hadden Corneel en Stanske wel degelijk zwart geld.

De soldaat zat op de rand van het bed. Met zijn kop lichtjes gebogen begon hij zachtjes het katoen af te winden.

Het smokkelgeld wisselde dagelijks van plaats. Soms achter het kruidenschap, dan weer achter de valse rug in het telefoonkastje, volgende week in de zak onder de platte steen maar vandaag zat alles in de windels.

Stanske die de soldaat zag zitten kreeg het warm en koud. Wat gaat er gebeuren als dat één van de windels is waar het geld in verborgen zit? Welke windel is er nu eigenlijk weg? Voorzichtig ging Stanske op haar tenen staan en keek over de schouders van de soldaat naar de kast.

De soldaat zat dromend op het bed en rolde langzaam de windel centimeter voor centimeter af.

Stanske haar gezicht werd asgrauw, zij zag de open plek: in de ontbrekende windel zat juist het meeste geld. ‘Seffens rolt alles eruit,’ dacht Stanske in paniek, ‘ wat dan? Zullen ze Corneel dan meenemen? Misschien komt hij dan nooit meer terug. Of erger nog: ze schieten hem dood.’

Het katoen bereikte reeds de grond en de man op het bed droomde onverstoord verder. Hij merkte niet eens dat Stanske achter hem in het deurgat stond.

Een ijskoude rilling liep over Stanske haar rug, het zweet brak uit. Ze voelde hoe haar onderhemd plakte op haar huid. ‘Als die mof merkt hoe ik hier sta te bibberen krijgt hij zeker argwaan en dan gaat hij alle windels afrollen en dan vinden ze al ons zwart geld en dan nemen ze Corneel mee en dan zie ik hem nooit meer terug.’ Ging het weer door haar hoofd.

Veertig centimeter lag er reeds op de grond. Stanske, door de gebeurtenissen bevangen, versteende van schrik. Ze zocht koortsachtig naar een plan om zijn aandacht af te leiden. Zo dadelijk rolt al het geld eruit. Een panische gedachte maakte meester van haar. Een druppel zweet lekte tussen haar borsten. Haar hoofdhaar plakte op haar voorhoofd.

De Duitser zat stil op het bed. Zijn hoofd draaide plots naar achteren en een fractie van een seconde priemde zijn ogen in die van Stanske. Met een ruk stond hij op en nonchalant wierp hij de windel op de grond. De windel rolde zachtjes over de vloer en wikkelde langzaam verder af.

Stanske opgeschrikt door deze plotse beweging wilde naar de windel duiken, maar ze kon zich nog juist bedwingen. Ze durfde niet te kijken en ze durfde ook haar ogen niet te sluiten. Het angstzweet stond tot in haar hals. Haar oren begonnen te suizen en zwarte plekken verschenen voor haar ogen. Ik val in zwijm dacht ze. Ik moet me sterk houden, niet bewegen en rustig ademen. NIET opvallen.

Het windeltje rolde langzaam verder, botste tegen de kast en bleef doods liggen. De soldaat stak een sigaret op en wandelde, de vrouw naast het deurgat totaal negerend, de kamer uit. Het was intussen valavond geworden. Buiten op het erf gekomen trok hij het bekende deurtje met het hartje in open. Verschrikt zag hij een vrouw op de WC zitten.

"Oh pardon madame" stamelde hij. Haastig sloot hij het deurtje en ging met snelle forse stap naar de anderen in de serres.

            Opnieuw maakten de soldaten het fietsenhok leeg - alsof iemand een varken in een fietstas zou verbergen -. Meer dan een uur zocht men rusteloos verder toch moest men zonder resultaat de winkel en het erf verlaten.

De wc, die in die tijd nog buiten stond, was heel de tijd bezet door… een geslacht varken. Stanske en Corneel hadden het varken op het gat gezet en het kadaver met een koord vastgebonden. De duisternis, een oude regenjas en een sjaal deden alles echt lijken.

Enkele uren later sliep Corneel weer vast. Een geheimzinnige glimlach lag op zijn mond. Dat idee van Stanske was zo slecht nog niet. Die Duitsers waren er weer ingetrapt. Maar Stanske zat beneden. De hevige buikpijn had haar uit haar bed gedreven. Ze wist wat er gaande was. De val op de trap en de spanning met de windels hadden hun werk gedaan. Corneel zal nog even kinderloos blijven.

  

LOUKE

 

            Lowie keek met een walgelijke blik naar de totale verwoesting. Van zijn ouderlijk huis was niets meer over, rondom hem lagen alleen maar hopen puin. Enkele roetzwarte stenen gaven aan waar ooit het fornuis stond. In zijn verbeelding zag hij de foto van zijn oma nog op de schouw staan… In zijn oog blonk een traan. ‘Daar was de keuken’ mijmerde hij. ‘En hier, hier stond de tafel. Wat is er in hemelsnaam met pa en ma gebeurt? En met mijn zusje Connie?’

Zijn schoenen had hij geërfd van een gesneuvelde soldaat, ze waren te klein maar het was dat of barrevoets. Zijn voeten deden pijn. Totaal ontmoedigd ging hij op de grasberm zitten en nam de baksteen die naast hem lag. “De oorlog is één smerige boel” riep hij luid en smeet de steen hard tussen het puin. Gelukkig was de oorlog voorbij, maar wat bleef er voor hem over? Hij had niets meer. Geen huis, geen kleren, geen ouders en geen zusje. Niets, enkel een kapotte broek en een paar schoenen, die dan nog te klein waren ook. Zijn ogen vielen langzaam dicht, nu hij neerzat voelde hij pas hoeveel die laatste tocht van zijn krachten gevergd had. Moedeloos zakte hij opzij en dommelde in.

            De burgemeester zuchtte diep nadat hij de lijst van de vermisten uit zijn dorp opgesteld had. Er waren er meer dan hij gevreesd had. Sommigen vertrokken zonder een bericht na te laten maar de meeste namen zullen gemarkeerd worden als gesneuveld voor het vaderland, dat wist de arme man maar al te goed.

Hij trok zijn vest aan om onmiddellijk de lijst naar de brievenbus te brengen. Een beetje buitenlucht zal hem goed doen. Het was stil in de straat. De weinige mannen zaten nu op het veld en de vrouwen stonden aan de was want het was maandag. Terwijl hij de brief postte peinsde hij:

‘Zal ik nu al terug naar huis gaan of passeer ik nog langs mijnheer pastoor? Even goedendag zeggen.’

De burgemeester vond het nog te vroeg om nu al naar huis te gaan en draaide de hoek om richting pastorie.

De ravage die de oorlog had aangericht was verschrikkelijk, zeker in deze buurt. De eerste voltreffer viel recht op het derde huis van deze straat. De zoon was de avond ervoor naar het front gegaan. Moeder, vader en dochter onder het puin verdwenen. Van de zoon heeft niemand nog iets gehoord.

Lowie strekte zijn voet en de burgemeester dacht een spook te zien:

“Lowie, Lowie, ben jij dat? Wij dachten dat je gesneuveld was. Lowie, word wakker, hoe zie jij eruit! Kom mee, dan geef ik je wat te eten, en neem bij mij thuis een bad. Een warm bad zal je goed doen.”

De vermoeide soldaat keek de burgemeester met verwilderde ogen aan.

“Wat is er met mijn pa en ma gebeurd en met Connie? Waar zijn ze, waar is mijn zusje?” De burgemeester kreeg medelijden en zei met zachte stem:

“We gaan je eerst een warm bad geven en ik heb nog wel wat kleren liggen die je zullen passen, daarna vertel ik alles.”

Te moe om te protesteren volgde de soldaat gedwee de burgemeester.

            Lowie zat al een tijdje in het bad, het warme water deed hem goed. Zo goed zelfs dat zijn ogen weer toevielen en hij opnieuw in slaap dommelde. Het badwater dat langzaam koud werd maakte hem wakker. Hij wilde opstaan maar zag plots op de rug van de meid die lakens uit de linnenkast nam. Lowie wist dat hij niet groot geschapen was, zij hadden genoeg met hem gelachen bij het leger, en durfde daarom niet recht te staan. Toch niet zolang die vrouw in de kamer was. Hij kreeg het koud en het kippenvel stond reeds op zijn armen, toch bleef hij met zijn vitale delen onder water zitten. Na enkele minuten draaide de vrouw zich om, begroette Lowie met een vriendelijke lach en ging de kamer uit. Lowie liet een zucht van verlichting, stapte uit het bad en zocht snel naar een handdoek. Op een stoel lagen wel propere kleren maar geen handdoek. Dat hij dat niet eerder gezien had. Er was geen handdoek. De meid terugroepen durfde hij niet want dan zou hij terug in het bad moeten springen en het water is nu helemaal koud. Vlug trok hij de linnenkast open maar vond niets dan netjes gestreken en gesteven lakens, kussenslopen en enkele tafellakens. Omdat hij moeilijk een gesteven laken kon gebruiken wreef hij zich dan maar droog met zijn blote handen. Door de snelle bewegingen kreeg hij het weer wat warmer. Na enkele minuten was hij wat opgedroogd en kleedde hij zich aan. Het verwonderde hem dat die kleren hem zo goed pasten. Eindelijk een paar schoenen die niet te groot en niet te klein waren en, belangrijk, niet kapot.

Met die propere kleren voelde Lowie zich weer een ander mens. Lowie ging nog voor de spiegel staan en bewonderde zichzelf. Hij zou nog wat blijven staan maar de geur van de soep lokte hem naar beneden. Hij haastte zich de trap af.

De soep was verrukkelijk. Het was jaren geleden dat hij nog tomatensoep met balletjes gegeten had.

“Kom Lowie eerst eten, daarna roken we samen een sigaar en dan vertel ik je alles over je ouders.”

“Leven ze nog, zijn ze gevlucht naar het buitenland?”

“Alles op zijn tijd eerst eten en dan praten, Lowie.”

            Na het eten gingen beiden mannen naar het salon. De burgemeester schraapte zijn keel en wachtte even. Hij had al zo dikwijls dergelijke verhalen moeten vertellen maar telkens kwam weer die krop in zijn keel. ‘De oorlog is één smerige boel’ dacht de burgervader vol walging.

“Lowie jongen, je zal je sterk moeten houden. Je ouders zijn allebei omgekomen. Men heeft hun lijken gevonden onder het puin. Van Connie je zuster is nooit iets teruggevonden. Men heeft nog dagen gezocht, maar alle hoop werd opgegeven. Jij staat er voortaan alleen voor.”

“Mijn arme vader, mijn arme moeder, wanneer is het gebeurd? Wanneer is hun huis gebombardeerd?”

“Jij was nog maar juist weg naar de mobilisatie, veronderstel ik. De eerste bom in onze gemeente was voor hen. De stakkers. We waren er allen van ondersteboven. Een voltreffer vlak op uw ouderlijke woning.”

Lowie keek totaal verbijsterd de burgemeester aan. Hij herinnerde zich nog helder de dag voor zijn vertrek. Hij was met zijn maten gaan drinken. Het ene café in en het andere uit. Met het uur werden ze moediger en tegen de avond konden ze alle Duitsers met hun vijven verslaan, zo sterk voelden ze zich. Overmoedig gingen ze naar huis want morgen was het hun dag, dan trokken ze naar de oorlog om te gaan vechten. Aan de rand van het bos zag het groepje mannen een jongen en een meisje gaan. De grootste van de vijf zei:

“Zeg mannen wisten jullie dat onze Lowie nog maagd is?”

Lowie werd rood tot achter zijn oren.

“Och Lowie, jong, wij zijn allemaal maagd geweest. Trek je dat niet aan. We zullen dat eens rap regelen zie.”

Lowie sterk onder invloed van de drank en niet goed wetende wat er allemaal ging gebeuren liet zich meetronen. Enkele van hen hadden het meisje in het bos geduwd, wat er met de jongen was gebeurd kon zijn geest op dat moment niet meer vatten. Het meisje lag op de grond en de leider had het voorgedaan hoe het allemaal moest. Daarna moest Lowie zijn ding doen. Eigenlijk walgde hij van het hele gebeuren maar om zijn gezicht te redden deed hij verder. Toen ze een fiets hoorde naderen liep iedereen in paniek weg; het meisje bleef alleen achter. Lowie liep ook weg maar durfde die nacht niet meer naar huis. Bang dat de boeren hem zouden herkennen. De hele nacht bleef hij dolen in het bos en tegen de morgen stapte hij op de trein en reed recht de oorlog binnen.

Terwijl hij in de zetel zat recht over de burgemeester kreeg Lowie een krop in de keel. Was hij toen naar huis gegaan in plaats van met zijn maten op te trekken, dan had hij zijn ouders nog gezien. Wat was hij toch lomp geweest.

De burgemeester riep tegen hem:

“Lowie, Lowie, je bent er precies van aangedaan man. Ik heb al drie keer gezegd dat ik een voorstel heb en je antwoordt niet! Luister, mijn broer heeft een kapsalon en zoekt een hulp. Als je wilt kan je bij hem kost en inwoon krijgen.”

“Kost en inwoon is alles wat ik nu wensen kan. Ik ken de stiel niet maar ik kan me altijd nuttig maken. Al moet ik met de luizenkam de neten vangen.”

De burgemeester legde uit waar zijn broer woonde en even later bedankte Lowie de burgemeester voor alles en ging moedig op stap. Lowie las het adres nog eens na en sloeg de hoek om. Een paar straten verder vond hij het kapsalon.

“Mijnheer, ik ben Lowie van de Velde en de burgemeester vertelde me dat ik hier tegen kost en inwoon kan komen werken. Ik kom juist terug van het front en ik heb niets meer, geen familie, geen thuis. Alleen mijn handen en de wil om te overleven.”

“Ken jij iets van haarkappen?”

“Neen, niets maar ik kan me toch nuttig maken, koppen wassen, de vloer kuisen en zo.”

“Zou je de stiel willen leren?”

“Waarom niet, ik kamde vroeger mijn moeder haar haar ook altijd. Als ik maar al kost en inwoon krijg ben ik tevreden. Ik bezit niets meer. Ik weet niet waar ik anders heen moet.”

“Ik wil het met jou wel proberen. Je ziet er uit alsof je geboren bent voor dit vak. En zeg maar Johnny tegen me.”

“Zeg jij dan maar Lou. Zo noemde mij mama mij ook altijd. Louke.”

 

 



Geef hier uw reactie door
Uw naam *
Uw e-mail *
URL
Titel *
Reactie *
  Persoonlijke gegevens onthouden?
(* = verplicht!)
Reacties op bericht (0)



Inhoud blog
  • GEDICHTENBUNDEL
  • Dromen
  • Op naar mijn pensioen
  • Alles komt goed.
  • 7 Magere jaren
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 15/02-21/02 2021
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 03/08-09/08 2020
  • 27/07-02/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!