Bart zijn verhalen
verhalen voor alle lezers in quarantaine
24-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

 

Mevrouw Lenissen.

 

     Zoals afgesproken had zuster Celine die dag het orgel geboend. Met een loopneus en een zakdoek in haar hand kwam ze naar buiten. In de hof stond zuster Marleen gebukt over een rozenstruik.

‘De warmte is drukkend, vind je niet zuster Marleen?’

‘Ja, zuster Celine, zelfs de bladluis zoekt zijn koelte onder het rozenblad.’

‘Over het algemeen heb jij niet zoveel interesses, ik verwachtte niet dat jij je zorgen zou maken over een bladluis.’

‘Het is niet de bladluis, maar wel de rozen die mij interesseren. Mijn moeder is dol op tuinieren en in mijn kinderjaren zat ik heel veel samen met haar in de serres. Waarom vertel ik dat nu allemaal? Ik spreek anders nooit over mijn moeder.’

‘Och zuster Marleen, ik wist niet dat uw moeder nog leefde. Het gerucht doet de ronde dat je wees bent.’

‘Dat heb ik zelf zo gewild.’

‘Hoezo? Zelf gewild?’

‘Toen ik twee jaar geleden besloot om in het klooster te gaan, heb ik mijn moeder uitdrukkelijk gevraagd mij nooit te komen bezoeken. Dit om persoonlijke redenen, die ik zelfs aan mijn moeder niet verteld heb. Jij houdt dit toch onder ons hé? De andere zusters weten hier niets van.’

‘Jij hoeft mij uw geheimen niet toe te vertrouwen, maar als jij met mij over sommige zaken wil praten dan ben ik altijd bereid te luisteren. Ik heb de indruk dat jij behoefte hebt aan een goed gesprek. Ik ben een goed luisteraar en binnen enkele maanden ben ik hier toch weg. Dan zie ik jou misschien wel nooit meer terug. Je kunt gerust alles aan mij vertellen.’

‘Hoezo? Ga je ons al verlaten?’

‘Dat is dan voortaan ons geheimpje, meer kan ik nog niet verklappen. Nu hebben we beiden een geheim verteld en staan we weer quitte.’

‘Ik mis de tuin en de serres van mijn moeder, maar er zijn zaken gebeurd die mij beletten haar te ontmoeten. Het verleden kan soms hardnekkig blijven woekeren in iemands eigen toekomst.’

‘Zuster Marleen, mag ik je vragen: ben jij echt gelukkig?’

‘Ik wil en kan er echt niet over praten.’ Daarna bukte zij zich terug over de rozen, de ogen strak gericht op de bladluis. Zuster Celine zag zelfs een traan blinken in het zonlicht of verbeelde ze zich dat maar? Terwijl ze nog even naar de zuster keek gingen haar gedachten terug naar het dagboek in de keuken. Zou het kunnen dat deze melancholische vrouw Rosa Lenissen is? Plots herinnerde ze zich de bestellijst die ze overgetikt had. Het origineel geschreven briefje werd door zuster Marleen geschreven. Als het boekje onder tegel en de bestellijst hetzelfde handschrift hebben is zuster Marleen de eigenaar van het dagboek. Zuster Celine wist dat de lijst nog bij haar op de kamer lag. Ze maakte het plan op om die nacht de beide geschriften te vergelijken.

     Die nacht sloop zuster Celine naar de keuken en deed de deur dicht. Ze wist dat zuster Fernanda niet zou komen zolang de keukendeur gesloten was. Ze lichtte de losse tegel eruit en nam snel het dagboek. Geruisloos trok ze zich terug in haar kamer en lei het bestelbonnetje naast het open dagboek. Aandachtig vergeleek ze de twee geschriften. De boven lussen waren in beide geschriften open; de ‘m’ en ‘n’ waren identiek ze begonnen met dezelfde aanloop en de eind ‘n’ werd steeds verkleinend geschreven. Opvallend waren de lange en hooggeplaatste snijdende strepen; het openlaten van de ‘o’ was typerend en de punten van de ‘i’ stonden overal even hoog. Dit leidt geen twijfel beide geschriften zijn duidelijk door één en dezelfde persoon geschreven; zuster Marleen is Rosa Lenissen. Voorzichtig sloop ze een tweede maal naar de keuken en legde het dagboek terug op zijn veilige plaats. Nu liet ze de keukendeur openstaan zodat zuster Fernanda opnieuw ongestoord haar kleine boodschap kon doen. In haar kamer nam ze een telefoonboek en zocht naar het adres van een mevrouw Lenissen die iets met tuinieren te maken had. ‘Ha, hier staat een mevrouw Lenissen en nog wel een bloemist, ze woont in de Populierenlaan in Hove. Zondag ga ik een uitstapje maken naar Hove’ zei de zuster half hardop en tevreden over de gebeurtenissen van die dag ging ze slapen.

     De zondagmorgen ging zuster Celine eerst langs haar thuis om haar religieuze klederdracht te vervangen door een lichte zomerjurk. Nu voelde ze pas wat ze die hele maand gemist had. Ze nam zich voor om in het vervolg zulke afspraken, als onderduiken in een klooster, alleen nog maar in de wintermaanden te maken. Het is dan minder verstikkend om zulke zware kleren te dragen.

Langs de kant zag ze het bordje Hove staan. Hove was een klein landelijk dorpje, het werd ook wel eens glazen dorp genoemd omdat er zoveel serres stonden. Wat verderop in het kleine landhuisje met die twee enorme serres in de achtertuin, woonde mevrouw Lenissen. Een jonge vrouw deed open. Zuster Celine, die nu even weer Ria geworden was, merkte onmiddellijk dat deze vrouw te jong was om reeds een dochter in het klooster te hebben. ‘Mevrouw, ik ben Ria Peeters, reportster bij het tijdschrift ‘LOKAAL GEZET’. Ben jij mevrouw Lenissen? En heb jij een dochter die Rosa heet?’

‘Ik ben mevrouw Lenissen, maar over mijn dochter wil ik niet praten. Wil je mij verontschuldigen ik heb nog veel werk te doen en wens niet gestoord te worden, en zeker niet om over mijn dochter te praten.’

‘Mevrouw Lenissen, in het klooster heb ik uw Rosa ontmoet en ik heb met haar gepraat.’

‘Heb…heb jij mijn dochter ontmoet? Hoe is het met haar? Het is toch echt? Jij liegt toch niet hé? Kom binnen ik heb juist koffie gezet. Jij moet mij alles vertellen wat je over mijn dochter weet. Ik heb haar al twee jaar niet meer gezien, ze wil me niet meer spreken en ik mis haar nog dagelijks. Mevrouw Peeters, toe, kom binnen en zet je.’

‘Je mag gewoon Ria zeggen.’

‘Ik heb mijn dochter nooit begrepen. Tot haar zesde levensjaar was Rosa steeds opgewekt en levendig. Alles trok haar aandacht, zij kende vele bloemen bij naam en als ik mij eens vergiste zei ze met haar scherpe stem: - ‘Mamma toch, dat is de witte dovenetel. De kleine witte bloempjes boven de blaadjes zorgen ervoor dat de netel niet prikt.’ - Ria, wil je melk of suiker bij de koffie, toe neem maar, het staat ervoor.

Later werd mijn Rosa stil en leefde teruggetrokken, ze zat steeds op haar kamer, helemaal alleen. Soms, wanneer ik naar de serres ging om de planten te begieten, kwam ze me wel eens helpen.’

‘Ze was uw enig kind, vermoed ik. Was ze tegenover haar vader dan ook zo stil?’

‘Rosa heeft nooit haar vader gezien en zal hem nooit zien. Haar vader is dood en begraven. Hij heeft nooit voor haar bestaan. Haar vader heeft hier volstrekt niets mee te maken.’

‘Je spreekt over ‘HAAR vader’ was jij dan niet getrouwd?’

‘Zij heeft haar vader nooit gezien en haar vader heeft nooit zijn kind gezien. Meer wil ik niet vertellen.’

‘Ben jij zeker dat uw dochter haar vader nooit gezien heeft? Ook niet als ik jou spreek over een grote rosse snor en grijze slapen…’

‘WAT WEET JIJ VAN HEM? Wie ben jij dat jij mijn dochter en haar vader kent? Waarom kom jij mij dat allemaal vertellen? Ga weg! Waarom laat je mij niet met rust?’

‘ – Ik verveelde mij in de kamer en keek door het venster, mijn pop keek mee. Plots zag ik een man op de grond liggen, hij lag op zijn rug en een vrouw stond gebukt over hem met een groot mes in haar hand. De man had een grote rosse snor, grijze slapen en net als ik kleine blauwe ogen. De vrouw gebukt over hem was mijn moeder. Ik vluchtte naar mijn kamer. Ik hoorde de sirenes van de ambulance maar durfde mij niet meer verroeren. Uren zat ik in een hoekje ineengedoken. Een angst nam van mij meester. Niemand mag ooit weten wat ik gezien heb.- Mevrouw Lenissen, dit las ik in het dagboek van je dochter.’

‘IK HEB HEM NIET VERMOORD. Het was een hartinfarct! De dokter heeft dat zelf vastgesteld.’

‘ Dus toch, hij is echt haar vader! Hier drink even, uw koffie wordt koud en je ziet helemaal lijkbleek. Je lippen trillen. Wat is er dan echt gebeurd? Wil je het mij niet vertellen, uw dochter is eenzaam en heeft echt uw steun nodig.’

‘Verontschuldig me, ik moet eerst mijn neus snuiten, zie mij nu, de tranen rollen zomaar over mijn wangen. Het had nooit mogen gebeuren, die man had geen recht op dat kind, mijn kind.’

‘Hier, drink toch eens, uw koffie wordt koud.’

‘Ria, zes en twintig jaar geleden waren mijn ouders betrokken bij een noodlottig ongeval, beiden stierven ter plaatse. Ik was amper dertien en logeerde die dag bij de buren. Eén dag na het ongeval werd ik opgenomen in een weeshuis. Ik maakte nieuwe vriendinnen en toen ik zestien was mochten wij met drieën naar de kermis. Het eerste glas wijn was wrang, maar na het tweede voelde ik mijn hoofd lichter worden en werd ik spraakzamer. Het werd later in de avond en mijn vriendinnen wilden terug naar het weeshuis. Ik bleef nog want Marius, de man met zijn grote rosse snor bracht me wel met de auto thuis. Ik wist toch ook niet dat hij meer van plan was. Ik was amper zestien, en in die tijd... Onderweg heeft hij mij met een mes bedreigd en verkracht. Hoe hij het te weten is gekomen is mij nog altijd een raadsel, maar toen mijn dochter zes was stond hij plots bij mij in de tuin. Hij was dronken en kwam zijn kind ophalen, de volgende zes jaren eiste hij het kind voor hem op. Ik zei hem dat hij weg moest gaan: - ‘Zes moeilijke jaren heb ik je niet gezien. Dan moet je nu ook niet meer komen, trouwens ik geef mijn kind niet af, aan niemand.’ - Uiteindelijk ben ik haar toch nog kwijtgeraakt, mijn kleine Rosa. Twee jaar, twee jaar is ze al weg van huis, en ik heb haar nooit meer gesproken of gezien.’

‘Mevrouw Lenissen, ik heb zo te doen met jou, het moet verschrikkelijk zijn. Al twee jaar niets meer gehoord te hebben van uw dochter.’

‘Hij greep me hard bij de arm, en eiste mijn kind. Ik riep dat hij mij moest loslaten en in paniek greep ik naar een mes, maar voor ik hem kon bedreigen viel de man vlak op zijn rug. Op dat moment moet mijn kleine Rosa voor het raam gestaan hebben en dat beeld -mijn moeder stond gebukt over hem met een mes in haar hand - is in mijn dochters geheugen gegrift. Ik heb altijd gedacht dat zij in slaap was gevallen op haar kamer en de ziekenwagen niet gehoord had. Ik besloot om haar niets te vertellen. Zij had nog nooit iets over haar vader gehoord en ik wilde dat zo houden. Wat vreselijk toch, mijn leven is één grote puinhoop. Och kon ik mijn dochter maar terugzien. Nooit heb ik begrepen waarom zij in het klooster is gegaan.’

Ria besloot mevrouw Lenissen in vertrouwen te nemen: ‘Een verschrikkelijk misverstand. Dit is volledig uit de hand gelopen. Mevrouw Lenissen ik moet je iets bekennen: je dochter weet niet dat ik in haar dagboek gekeken heb. Ik heb het stiekem achter haar rug gelezen. Dat was niet mooi van mij, dat weet ik, maar Rosa is toch zo stil in het klooster, zij lacht nooit en zegt enkel het hoognodige tegen de andere zusters. Slechts eenmaal had ik een zeer kort gesprek met haar, daarin vertelde ze me hoe zij de serres en haar moeder mist. Ik maakte me echt bezorgd om haar. Op zekere dag kreeg ik de kans stiekem haar dagboek te lezen. Haar kloostergelofte heeft zij uit liefde voor jou afgelegd. Zij wilde boete doen voor jouw daden. Daden die enkel maar waanzinnige voorstellingen waren. Daarom is het dringend nodig om dit wanbegrip uit de wereld te helpen, en jij bent de enige die haar hierin kan helpen.’

‘Mijn kind toch, mijn dochtertje wat heb ik jou toch aangedaan?’

‘Kom droog je tranen, wees moedig want jij moet Rosa helpen. Zij is eenzaam en zij heeft jou nodig. Luister, ik heb een plan: alles zal heel voorzichtig en discreet moeten gebeuren, want wanneer zij ook maar vermoed wat ik voor haar allemaal bedissel zal haar leven één grote puinhoop blijven. Niemand buiten jij, Rosa en ik kennen het bestaan van het dagboek en zij vermoed niet dat jij haar geheim kent. Jij moet er voor zorgen dat zij haar dagboek aan jou laat lezen.’

‘Hoe kan ik dat nu? Zij wil me niet eens ontvangen, en kan ik dan zomaar vragen: - Zeg mag ik jouw dagboek eens lezen? - Dat gaat toch niet. Zij gaat vragen hoe het komt dat ik het bestaan van haar dagboek ken. Dat kan ik niet maken!’

‘Rustig maar, laat ons eens nadenken. Als jij zelf ook eens een dagboek zou maken, desnoods maar met enkele regels in. Alles wat zij moet weten over haar vader en het overlijden van hem. Te beginnen met de kermis, de verkrachting, daarna de tweede ontmoeting en het hartinfarct.’

‘En dan dat dagboek opsturen misschien?’

‘Nee, zeker niet opsturen. Jij moet het haar geven. Die zwarte dag moet opgehelderd worden. Zeg, ik heb een idee: als jij zelf eens naar je dochter zou bellen, en tegen haar zou zeggen dat je haar dringend moet spreken. Bijvoorbeeld om één of andere familiale reden.’

‘Goed, stel dat ik haar kan ontmoeten, begrijp me niet verkeerd, die ontmoeting alleen is het uitvoeren van het plan al waard, maar ik kan toch moeilijk vragen om onze dagboeken zomaar te ruilen?’

‘Nee, natuurlijk niet, al wat jij moet doen is zorgen dat zij uw dagboek wilt lezen, praat met haar, blijf met haar praten en zorg dat zij jouw dagboek leest. Hopelijk begint zij dan over haar eigen dagboek. Dit zal het enige middel zijn waardoor zij volledig los zal komen van haar droevige verleden.’

‘Denk je dat het zal lukken? Het klinkt zo gemakkelijk, maar ze wil me misschien niet eens ontmoeten.’

‘We moeten het minstens proberen, dat zijn we aan haar verplicht.’

‘Ria, ik ben je zo dankbaar. De grijze hemel die twee jaar geleden volledig zwart werd voor mij, heb jij doen opklaren. Het is nog maar een klein lichtstreepje, maar ik zal hier zolang aan werken totdat de hemel weer helemaal opgeklaard is. Ik krijg weer moed en dit allemaal dank zij jou.’

     Ria nam afscheid en reed van Hove recht naar de deken. Die man kende het klooster en moeder overste. Ria wilde raad vragen over Rosa of beter zuster Marleen. Ze hoopte het contact tussen mevrouw Lenissen en haar dochter te kunnen herstellen.

‘Dag meneer de deken, je hebt toch geen belet, hoop ik? Je kent me toch nog? Mag ik binnenkomen?’

‘Zoveel vragen, op een zondagvoormiddag. Laat me met de laatste beginnen. Kom gerust binnen en ik heb geen belet. Dat waren de eenvoudigste vragen. Wie ben je nu weer? Help me even, mijn geheugen laat me in de steek.’

Ria stelde zich opnieuw voor en vertelde het verhaal van het gezin Lenissen.

‘Nu is die zuster Marleen volledig onterecht in het klooster gegaan. Volgens mij heeft ze geen echte roeping maar wil ze alleen maar boete doen voor de schijnzonde van haar moeder.’

De deken stond recht en wandelde door de kamer. Na enkele minuten keerde hij zich terug naar Ria:

‘Denk er wel aan dat de hiërarchie moet gevolgd worden. Weet moeder overste hiervan?’

‘Neen die weet nog van niets.’

‘We mogen moeder overste niet overslaan. Natuurlijk wil ik wel een goed woordje doen voor zuster Marleen, maar zorg eerst dat moeder overste contact met mij neemt.’

‘Dan zal ik maar eens met moeder overste gaan praten zeker?’

‘Doe dat maar en zorg ervoor dat je niet ontmaskerd wordt, je speelt gevaarlijk spel vind ik.’

‘Maak je maar geen zorgen, ik red me wel.’

De deken gaf nog een paar boodschappen mee voor moeder overste en nam afscheid.

Ria was weer thuis en terwijl ze haar nonnenkleren aandeed werd ze nijdig op zichzelf:

‘Verdorie, dat ik altijd een omgeving moet kiezen met een eigen klederdracht. Eerst dat uniform bij de politie, daarna een matrozenpakje en nu die zwarte lange nonnenkleren. Volgende keer ga ik bij een modellen bureau, maar spijtig genoeg heb ik daar geen model voor. Kom ik zal maar ineens langs moeder overste gaan om daar het een ander af te spreken.’

     Moeder overste was niet goed gezind:

‘Zo, je komt toch nog terug, zuster Celine, of moet ik Ria Peeters zeggen. Jij weet toch dat jij je in het klooster moet gedragen als een gewone non. Jij hebt niet zomaar het recht om ons klooster te pas en te onpas te verlaten. Ik moet daar toestemming voorgeven. Dat begrijp je toch. Was ik misschien niet duidelijk genoeg, die eerste dag?’

‘Moeder Overste, ik heb nooit de intentie gehad om jou te ontzien, maar ik had een grondige reden om vandaag die vrijheid te nemen. Ik kom zojuist van de deken, je kunt dat nagaan door één enkel telefoontje. Trouwens ik heb iets belangrijks te melden aan u, van de deken.’

‘Ben jij bij de deken geweest, jij wilt ons toch niet verlaten? Dan is onze missie mislukt en de deken had zo graag gehad dat alles goed zou verlopen. Hij had mij speciaal uitgekozen voor deze zaak.’

‘Geen angst, ik ben heus nog niet weg, en de deken heeft jou weer speciaal uitgekozen want hij komt op bezoek met een afvaardiging van het bisdom. Hij zei nog dat hij zeer tevreden was en dat hij jouw naam doorgegeven heeft aan het bisdom om een speciale vermelding. Daarom dat bezoek van die afvaardiging.’

‘Van het bisdom, waar heb ik dat aan verdiend, ik doe toch maar gewoon mijn werk.’

‘Misschien juist daarom. Juist daarom, moeder overste en ik heb nog een verzoek.’

‘Je wilt toch weer niet naar buiten zeker?’

‘Neen, het gaat niet over mij, het gaat over een ander zuster. Zijzelf weet niet dat ik met haar begaan ben, daarom vraag ik je dit alles onder ons te houden.’

‘Alweer een geheimpje, ik word hier zomaar van het ene complot in het andere gesleurd. En dan zeggen ze nog dat ik een voorbeeld ben. Knoop daar maar een touw aan vast. Over wat gaat het, laat maar horen.’

‘Het gaat over zuster Marleen of liever haar moeder. Zij zou dolgraag haar dochter willen komen bezoeken.’

‘Hoe weet jij dat haar moeder nog leeft. Ik dacht dat niemand in het klooster dat wist? Weten de anderen dat ook?’

‘Ik ben reportster dat weet je toch? Nee, alle gekheid op een stokje, ze heeft het mezelf verteld in een zwakke bui. Ik heb het niet doorverteld, zelfs een journaliste kan ook zwijgen als het moet, maar dat is niet belangrijk. Weet je wat ik uitgezocht heb? Er is een groot misverstand geweest over het verleden van zuster Marleen. Luister….’

Zuster Celine vertelde alles wat ze te weten was gekomen over de familie Lenissen ze had ook het verzoek om zuster Marleen te ontslaan van haar gelofte. Moeder overste keek haar ongelovig aan:

‘Zuster Celine, weet jij dan niet dat zuster Marleen zoiets zelf aan mij moet komen vragen. Ik begrijp dat jij met haar meeleeft maar het is aan haar om die beslissing te nemen. Ik wil haar niet verplichten om ons te verlaten. Ik zie daar geen enkele reden toe, behalve wanneer zij zelf hiertoe zou vragen.’

‘Kun je haar niet bij jou roepen, moeder overste en er dan over spreken?’

‘Neen zuster, dit is iets tussen haar en mij. Jij hoeft je daar niet mee te bemoeien. Indien zij zich hier niet thuis voelt dan zal zij zelf contact met mij moeten zoeken.’

‘Dank voor uw begrip. Ik zal er proberen rekening mee te houden. Al denk ik dat er niet veel hoop zal zijn dat deze vrouw ooit gelukkig wordt. Zelfs haar moeder mag van haar niet eens op bezoek komen.’

 

24-05-2020 om 10:30 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
23-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

Het dagboek.

 

     Zuster Marlies stond niet te popelen om de afwas te doen, maar door de taak op zich te nemen kreeg ze de gelegenheid om in de keuken wat rond te neuzen. Voorzichtig keek ze links en rechts op een schap. Heel onschuldig nam ze een doos weg en schoof ze de vuilnisbak wat opzij. Na twintig minuten zoeken en loeren kwam een nijdige gedachte in haar op: niets te vinden, wat had je gedacht. Zuster Fernanda begint dingen te zien die er niet zijn vrees ik. Ik zit hier nu wel met een dagelijkse afwas aan mijn been. Die heeft mij goed zitten.

Vermoeid kwam ze recht en strekte haar rug. Met haar hoofd botste ze tegen een losliggend schap. Potten en pannen rolden met een hels lawaai op de grond. Vlug bukte ze zich en begon alles op te rapen. Toen zag ze het. De voegen rond één tegel waren uitgehold. De tegel zat los in de vloer. Net als ze de tegel wilde oplichten kwam zuster Marlies binnengehold. ‘Zuster Celine, wat is er gebeurd? Wat ligt hier allemaal op de grond? Je hebt je toch geen pijn gedaan zeker?’

‘Zuster Marlies, maak je maar niet druk ik heb enkel mijn hoofd tegen het schap gestoten en al de potten en pannen kletterden tegen de vloer. Gelukkig is er niets gebroken en ik heb me geen pijn gedaan. Je moet je nu niet schuldig gaan voelen. Ik heb zelf gevraagd om de vaat te doen. Ik neem alle verantwoordelijkheid op mij.’

Eerst keek zuster Marlies verdwaasd, maar toen ze zag dat er werkelijk niets gebroken was en dat niemand gekwetst was schoot zij in een slappe lach. De lach werkte zo aanstekelijk dat zuster Celine, willen of niet, wel mee moest lachen. Na enkele minuten hadden beide nonnen er de tranen van in hun ogen. Zuster Marlies nog even nahikkend van het lachen werd weer ernstig: ‘In het vervolg doen we samen de vaat. Ik laat je hier niet meer alleen staan. Kom laten we de boel maar gauw opruimen. Jij wast af en ik droog af.’

Terwijl ze de vaat in de kast zette begon zuster Marlies spontaan te zingen. De wijs en de tekst waren voor zuster Celine totaal onbekend. Het ging over een verloren liefde. Het liedje voelde warm aan en toch was de stem van zuster Marlies kristalhelder!

Ze keek de zingende zuster ontroerd aan. Zelfs nadat zuster Marlies stopte met zingen bleef ze maar kijken. Het kippenvel stond recht op haar armen. Toen zuster Marlies dat merkte begon ze te vertellen: ‘Vroeger op school was ik de beste in de zangles. Ik zong op alle schoolfeestjes. Van mosterdpot, ja dat is pater Abraham, we noemden hem zo omdat we in taalkunde het gezegde: - Waar haalde abraham de mosterd vandaan? - geleerd hadden. Mosterdpot had gemerkt dat ik interesse had voor het orgel en hij heeft me geleerd het instrument te bespelen. Hij leerde me ook de partituren te lezen. Bij mosterdpot logeerden nog enkel studenten. Eén van hen was Freddy. Freddy was enkele jaren ouder dan ik en zou gaan studeren voor advocaat. We konden goed met elkaar overweg en ik werd verliefd op hem. Hij was mijn enige echte liefde die in mijn hart groeide.’ Ze zweeg en slikte een krop weg. ‘Freddy werd twintig en hij verliet de stad. Het ging allemaal heel onverwachts. Hij vertrok zonder me te groeten. Van de ene dag op de andere was hij weg. Toen ik bij pater Abraham naar Freddy informeerde was die kortaf en zei enkel dat Freddy voor lange tijd naar het buitenland was. Sindsdien heb ik nooit meer iets van Freddy gehoord. Als bovenmate van ramp stierf Mosterdpot enkele dagen nadat Freddy mij verlaten had. Ik verhuisde naar een andere stad en alle contact met Freddy was definitief verbroken.’ Weer wachtte zuster Marlies om haar verdriet door te slikken. ‘Tot mijn vijfentwintigste heb ik gezocht naar Freddy. Pater Abraham was zo plots overleden dat ik het adres van Freddy niet eens had kunnen vragen. Op zekere dag las ik een bericht in de krant: ‘een jong afgestudeerde advocaat gaat in het klooster om als monnik te leven. Hij wil alleen nog handenarbeid doen.’ Een koude rilling gleed toen over mijn rug en ik bleef maar staren naar het stukje papier in mijn hand. Deze afgestudeerde advocaat was mijn Freddy. Ik wist het met zekerheid. Ik voelde het gewoon. Mijn Freddy ging in het klooster voordat ik hem kon zeggen hoeveel ik van hem hield.’

Zuster Celine werd stil van dit verhaal, het was nog niet af dat voelde zij, daarom vroeg ze: ‘Eigenaardig dat Freddy nooit aan jou verteld heeft dat hij later in het klooster zou gaan. En wat ik ook vreemd vind: hij maakt zijn studies af als advocaat, wat toch niet eenvoudig is en hij doet niets meer met zijn kennis maar gaat ergens in een klooster handenarbeid verrichten. Niet dat ik dat geen edel gebaar vindt, maar met zijn studies kon hij toch beter les gaan geven of iets dergelijks. Als priester wel te verstaan. En waarom heeft hij geen afscheid van jou genomen? Trouwens nu ik er over nadenk: pater Abraham heeft jou tot organist opgeleid en toch heb ik je nog nooit op het orgel horen spelen. Komt het door Freddy dat jij geen orgel meer speelt?’ Zuster Celine vroeg het haar in één adem en toch had ze het zware vermoeden dat zij het antwoord reeds kende.

Zuster Marlies keek naar de grond en fluisterde: ‘Ik denk steeds weer aan hem en ik krijg het moeilijk wanneer ik voor een orgel sta.’

‘Ben je dan voor hem in het klooster gegaan?’

‘Ja, hij is mijn enige en echte liefde.’

Zuster Celine keek stil naar de grond en schudde zachtjes het hoofd: ‘Wat moet jij geleden hebben tijdens het boenen van het orgel.’  

‘Orgelmuziek kan ik nog wel aanhoren, maar telkens wanneer ik een orgel zie dan komen de herinneringen weer boven.’

‘Ik begrijp het’, antwoordde zuster Celine met zachte stem, ‘toch moet je weer gaan zingen. Jouw stem klinkt als een kristallen klok. Het zou zonde zijn dat wij dat nooit meer mogen aanhoren.’

‘Zonder organist? Ik kan het niet aan om zelf te spelen. Wanneer ik voor een orgel sta kan ik geen woord meer uitbrengen, laat staan een psalm zingen. Het is als een steeds weerkerende nachtmerrie.’

Toen zette zuster Celine alles op alles. Dit moest lukken, en het zou mooie stof kunnen opleveren voor haar verhaal. ‘Zuster Marlies, luister eens. Misschien kan ik je helpen. Zuster Fernanda heeft mij ooit verteld dat zij vroeger, voordat jij hier was, regelmatig op het orgel speelde. Zuster Leontine zaliger had een heel mooie zangstem en zij zong de psalmen. Na het overlijden van zuster Leontine heeft zuster Fernanda nooit meer in het openbaar gespeeld.

Indien jij er zin in hebt wil ik zuster Fernanda vragen om samen met haar te oefenen, zij speelt op het orgel en jij zingt. Zo kunnen jullie een nieuw duo vormen.’

‘Oh, als jij dat voor mij wil doen. Misschien geraak ik er op die manier weer bovenop. Ik zou dolgraag weer willen zingen.’ Haar ogen glinsterden bij deze uitspraak.

Zuster Celine hoopte maar dat zuster Fernanda maar al te blij zou zijn wanneer zij weer iemand kon begeleiden op het orgel. Bij het buitengaan keek zuster Celine heimelijk naar de losse tegel die naar haar lonkte. Even dacht ze: ik blijf nog wat in de keuken rondhangen en kijk snel onder de tegel, maar ze wilde niets riskeren. Ze had al teveel onchristelijke dingen hier in dat klooster gedaan. Met een spijtig gevoel volgde ze zuster Marlies.

Iedere namiddag deden de twee zusters samen de afwas. Daarna sleurde zuster Marlies zuster Celine gewoon mee naar de kapel om de zangoefeningen bij te wonen. Zuster Fernanda zat steeds een kwartier te vroeg achter het orgel en kon weer glimlachen.

Zo ging het iedere dag opnieuw. Zuster Marlies hielp met de vaat en vervolgens renden ze samen naar de zangoefening.

Op zekere dag zei zuster Fernanda met een brede glimlach: ‘Zondag wil zuster Marlies haar eerste mis in het klooster zingen.’

Zuster Celine keek ernstig naar zuster Marlies: ‘Zuster Marlies, morgen doe ik de afwas helemaal alleen, zo heb jij meer tijd om de psalmen in te oefenen. Ik heb je toch al verschillende malen horen zingen en jij bent het ook al wat gewoon, ik kan nu gerust eens een dag of twee uw oefeningen overslaan.’ Zuster Fernanda was onmiddellijk enthousiast en zuster Marlies kon nog moeilijk weigeren.

     De volgende dag stond zuster Celine in de keuken. Ze liet de wasbak vol lopen en goot een flinke geut zeep in het dampende water. Met een lepel roerde ze een paar maal rond en een dichte schuim kwam naar boven. Ze nam een stapel borden en legde die in het schuim. Haastig keek ze even links en rechts in de gang en nam een stevig mes uit de lade. Nerveus bukte ze zich om de tegel met het mes los te wrikken. Voorzichtig keek ze achter haar naar boven en zag het schap met de potten en pannen. ‘Daar moet ik voor oppassen’ prevelde ze. ‘Geen tweede maal! ’Ze peuterde de tegel los en zag verwondert een plat plastic doosje liggen. ‘Zuster Fernanda had dan toch gelijk. Er gebeuren hier rare dingen,’ mompelde ze binnensmonds. Ze nam het doosje van onder de tegel. Voorzichtig stond ze recht en keek snel weer even in de gang. Ze had het klepje opzij reeds gevoeld en opende gespannen het doosje. Een dun boekje kwam te voorschijn. Dit is weer niet mooi, maar ik kan me niet bedwingen. Ik wil weten wat erin staat. Dacht ze terwijl ze het boekje opendeed.

‘Rosa Lenissen’ en in sierletters ‘DAGBOEK’. Het was maar voor een kwart ingevuld, waarom schrijft iemand een dagboek en stopt er dan mee na slechts enkele bladzijden? Zuster Celine las snel de laatste bladzijde.

- De laatste dag in dit dagboek was de droevigste in mijn kinderjaren, die dag zal mijn hele leven veranderen. Geregeld kom ik terug om dit dagboek te lezen. De verschrikkelijke gebeurtenissen komen weer voor de geest. Ik zou dit boek willen vernietigen en dan denken dat mijn verleden ook uitgewist wordt, maar ik durf het niet want dan kan ik het boek nooit meer lezen. Ik weet niet of ik dan nog ooit houvast zal vinden. -

Snel sloeg de zuster het blad terug en zag de beschrijving van die bewuste dag. Bewust van het kwaad, besloot ze toch om de belangrijkste zinnen over te schrijven. Dat geschrift kwam haar bekend voor. Wie was toch die Rosa Lenissen? Ze plaatste alles vlug terug op zijn plaats en begon ijverig af te wassen.

    

 

23-05-2020 om 08:13 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
22-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2 Argeloos zwijgen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen

 

%%%FOTO1%%%

MEER JOB VOOR ZUSTER CELINE.

 

    ‘Wanneer ga je nu eigenlijk beginnen schrijven? ’Moeder overste hield zuster Celine staande: ‘Volgens mij heb je nog geen letter op papier staan.’

De zuster strekte fier haar rug en loog zo hard ze kon: ‘Het zit allemaal in my mind. Ik hoef het alleen nog maar neer te schrijven.’

‘Ik geloof er niets van. Stel me niet teleur, zuster Celine. En wees morgenvroeg op tijd in de kapel. Je bent een gewone non met dezelfde verplichtingen net als de anderen. Stipt om halfzes begint de gebedsstonde. Begrepen?’ Zonder op antwoord te wachten ging moeder overste naar binnen.

Zuster Celine kuierde in gedachten verzonken verder rond het gebouw. Moeder overste had gelijk, ze had werkelijk ‘nog niets’ op papier staan.

Natuurlijk had ze de twee oldies nog gezien. ‘De twee oldies’, zo noemde ze zuster Fernanda en zuster Magdalena. Ze waren immers de twee oudsten van het klooster. Zij zag ze iedere dag, in de gang, in de tuin, in de eetzaal, in de kapel. Telkens wanneer ze de kap van de ene zag was de andere vlakbij. Ze waren onafscheidelijk.

Zuster Celine keek dromerig naar de klimop die tegen de gevel omhoog klom. Ze dacht eraan hoe de twee oldies klaagden over de rommel in hun slaapkamer. De leeszaal werd al jaren niet meer gebruikt en men had een kamer tekort. Moeder overste besloot dan maar om van de biblio een slaapplaats te maken.

‘Als je niet kunt slapen kun je altijd nog een boek lezen, er staan er daar genoeg.’ Had zuster Celine hen lachend gezegd, maar zuster Fernanda had zich onmiddellijk omgedraaid en was zonder een woord te zeggen de andere kant opgegaan. Zuster Magdalena hing als een magneet achter haar aan. Later begreep zuster Celine waarom: in hun slaapkamer stonden alleen maar Latijnse boeken.

Plots moest ze aan haar gesprek met zuster Marleen denken. Gisteren stonden ze samen in de gang: ‘Goede morgen zuster Marleen, wat weer wordt het vandaag?’

‘Goede morgen zuster Celine.’

‘Heb jij geen moeite om zo vroeg op te staan? Ik vind het verschrikkelijk.’

‘Neen, daag tot nog eens.’ Zuster Marleen was steeds kort van stof. Er was geen gesprek mee aan te knopen.

‘Ik vermoed dat ze niet gelukkig is hier in dit klooster.’ Mijmerde zuster Celine binnensmonds.

Rondom het gebouw lag een pad van slechts één tegel breed. Passeren was onmogelijk of je moest de naastliggende borders plat trappen. Iedereen paste dan ook zijn pas aan en volgde gedwee de langzaamste vooraan. De nonnen liepen dan net als ganzen achter elkaar. De ruimte tussen de stoep en het gebouw was opgevuld met struiken en enkele laagstam fruitbomen. Vanuit het pad kon men hier en daar de kamers inkijken. Zuster Celine kon duidelijk de boeken van de bibliotheek zien. De gouden teksten op de ruggen van de boeken werden opgelicht en weerkaatsten in het felle zonlicht. Het viel op dat deze boeken zelden gelezen werden. De titels vormden één rechte gouden lijn. Behalve dat vierde boek langs links. De tekst was duidelijk afgesleten en het stond niet recht in lijn met de anderen. Zou dat boek dan toch gelezen worden? Zuster Celine nam voor om het aan de twee oldies te vragen.

Terwijl ze zo dromend naar de boeken keek verscheen plots een trillende hand die recht naar het vierde boek greep en het wegnam. Opnieuw verscheen de hand. Een rood kistje werd achter de boeken geschoven en het vierde boek werd weer op zijn plaats gezet.

Ik ben reportster of ik ben het niet maar hier moet ik meer van weten. Besloot zuster Celine. Ze trok haar rokken omhoog en rende naar de bibliotheek. Toen ze aan de deur kwam botste ze op zuster Fernanda. Zuster Magdalena botste op haar beurt weer tegen zuster Fernanda aan. ‘Oei! Zuster Fernanda waarom die haast? En jij zuster Magdalena dat zijn we van jullie toch niet gewoon! Jullie liepen mij bijna omver.’

Zuster Fernanda haar hoofd liep rood aan. Ze trilde over haar hele lichaam. Zuster Celine, vastbesloten het geheim te ontfutselen, sprak op dreigende toon: ‘Heeft het soms iets te maken met dat vierde boek op het schap? ... Kunnen jullie niet meer spreken? Of is er iets mis met dat geheimzinnig rood doosje? …Weten de zusters helemaal van niets? Moet ik soms moeder overste er bijhalen?’

De twee oldies stonden erbij alsof ze van de hand Gods geslagen waren. Stokstijf, enkel hun handen bleven trillen. Bij zuster Fernanda kwam het zweet op haar voorhoofd te staan. Zuster Celine sprak nu wat zachter: ‘In de hof is een prieeltje daar kunnen we eens rustig praten en ik kan goed een geheim bewaren. Ik zal zelfs aan moeder overste niets vertellen. Kom volg mij maar.’ Gedwee volgden de twee oldies haar.

‘Hier in het prieeltje worden we door niemand gestoord. Vertel nu maar eens wat jullie in dat rood doosje verstopt hebben?’ De gemoedelijke stem van Zuster Celine gaf de twee weer zelfvertrouwen.

‘Dat doosje is geen doosje. Dat is een cassetterecorder’

‘Een cassetterecorder?’

Met horten en stoten vertelden de twee oldies ieder om beurt een stukje van het verhaal: Zuster Leontine zaliger was de enige kloosterzuster die echt goed kon zingen. Zuster Fernanda was organiste. Samen vormden zij een ideaal duo. Na het overlijden van zuster Leontine kon men geen geschikte zangeres meer vinden. Zuster Fernanda heeft sindsdien nooit meer in het openbaar op het orgel gespeeld. Onlangs wilde zij dit nog éénmaal doen. Zuster Magdalena had het idee om het Marialied op cassette op te nemen. Met deze cassette konden ze het volledige klooster aangenaam verrassen.

Beide nonnen trokken naar de kapel en plaatsten de recorder op een kerkstoel. Zuster Magdalena drukte de opnameknop in en samen klommen ze naar het hoogzaal. Alles bleek goed te gaan maar toen de laatste noot werd gespeeld kwam de pastoor de kapel binnen. Bang dat de pastoor hen gehoord zou hebben vluchtten beide nonnen in paniek snel langs de zijdeur de kapel uit. In hun haast vergaten zij de recorder. Een tijd later gingen ze voorzichtig terug naar de kapel om de recorder op te halen. Terug op hun kamer beluisterden de twee zusters gespannen naar de prachtige orgelklanken. Nadat de orgelklanken uitgestorven waren schrokken zij zich haast een ongeluk. Al wat er daarna in de kapel gebeurd was stond geregistreerd op de cassette. Volledig in paniek drukten ze de stopknop in. Zuster Magdalena nam snel het vierde boek uit het schap en plaatste de recorder op de geheime bergplaats. Beiden nonnen haastten zich naar de kamerdeur en botsten op zuster Celine. Dat was hun hele verhaal.

Zuster Celine keek bedenkelijk naar zuster Fernanda en vervolgens naar zuster Magdalena: ‘Wat stond er dan wel op die cassette, dat jullie zo hals over kop buiten stormden?’

Zuster Fernanda sloeg snel een kruis: ‘Zuster Celine, het is verschrikkelijk. Wij durven haast niet terug op onze kamer’

‘Och kom, zo erg kan het toch niet zijn. Vertel op. Wie weet misschien weet ik wel een oplossing.’

‘Ja, maar moeder overste, moeder overste mag niets te weten komen kun jij dat beloven?’

‘Natuurlijk,’ stelde zuster Celine hen gerust, ‘zeg op, wat stond er nog op die cassette?’ Zuster Fernanda deed een stap naar voren en gebaarde aan zuster Celine dat ze zich weer moest bukken: ‘Iemand kwam biechten.’ Fluisterde ze. ‘ We hebben alleen de eerste woorden gehoord, maar we hebben de volledige biecht opgenomen. Oh, help ons we durven niet meer terug. Stel dat moeder overste…’ en weer sloeg ze een kruis.

‘Geef die recorder met cassette maar aan mij,’ ‘onderbrak zuster Celine haar, ‘ik zal dat wel regelen, moeder overste hoeft hier niets van te weten.’

     Terug op haar kamer zette zuster Celine de recorder op tafel en nam haar eigen cassetterecorder erbij. Met een snoer koppelde ze de twee recorders aan elkaar. In haar eigen recorder stak ze een lege cassette. Nu kon ze de muziek van de ene cassette naar de ander overnemen. Behoedzaam nam ze het Marialied over en drukte dan de stoptoets in.

Zuster Celine werd nieuwsgierig naar wat er verder op de beruchte cassette stond. Ze zette een koptelefoon op haar hoofd en drukte de play in. 'Heer zegen mij want ik heb gezondigd. Tijdens het boenen van het orgel kom ik steeds in verleiding. Ik zondig iedere week opnieuw tegen het negende gebod. Ik fantaseer obscene gedachten, de ene na de andere. Ik hoop dat ik door deze biecht die duivelse gedachten uit mijn hoofd kan verjagen. Ik reken op het biechtgeheim dat moeder overste hier niets van te weten komt.’

Weeral moeder overste die niets mag weten. Toch best spannend zo een klooster, dacht zuster Celine bij zichzelf terwijl ze de cassette uit de recorder nam. Ze trok de tape uit het omhulsel en knipte hem in kleine stukjes. Het omhulsel legde ze boven op de kleerkast. De nieuwe cassette bracht ze terug naar zuster Fernanda.

Onderweg naar de bibliotheek zag ze zuster Marlies de trap afkomen. Zij had een vod en een pot boenwas in haar handen. Zuster Celine haar neus begon prompt weer te lopen, maar haar gedachten draaiden op volle toeren.

Zou zuster Marlies soms de zuster zijn met de obscene gedachten? Hoe laat is het nu? Kwart over drie. Dat moet ik onthouden. Ging het in haar hoofd.

‘Dag zuster Marlies.’

‘Dag zuster Celine. Ben je het al gewoon hier in dit klooster? Als er iets is waarmee ik je van dienst kan zijn vraag het dan maar! Ik ga nu vlug door want ik moet de vloer nog doen en het eten klaar maken voor vanavond. Daag!’

‘Ja, daag zuster Marlies.’

Zuster Celine kreeg de tijd niet om haar iets over het orgel te vragen. In gedachten verzonken stapte ze verder naar de bibliotheek en opende de deur: ‘Zuster Fernanda, ik stoor toch niet hoop ik? Oh jij bent de boodschappenlijst aan het opstellen. Kijk eens hier, ik heb uw cassette terug bij. Zuster Fernanda! Jij hoeft toch niet achteruit te deinzen. De biecht heb ik gewist. Enkel het Marialied staat er nog op, als je me niet gelooft dan beluister je het maar eens.’

‘Dat zal ik zeker doen. Ik vertrouw niemand. Trouwens ‘ik’ ben geen boodschappenlijst aan het opstellen. Dat is zuster Marleen haar taak. Ik moet enkel controleren of zij niets teveel of te weinig heeft besteld. Hier zie, jij mag ook wel eens wat doen, bezorg die lijst maar aan de hovenier zodat hij morgenvroeg de boodschappen kan meebrengen wanneer hij naar het klooster komt. En nog iets: een mens kan ’s nachts niet eens meer gerust gaan plassen. Ik moet soms wel drie of vier keer uit mijn bed om te gaan plassen en ik moet dan altijd voorbij die verdoemde KEUKENDEUR!’

‘Wat is er dan met die keukendeur?’

‘Ach jij weet weer van niets zeker, ga dan zelf maar eens naar het toilet midden in de nacht. Het is evenwel begonnen vanaf dat jij hier bent aangekomen.’ Ze trok de cassette uit de handen van zuster Celine en liep naar buiten. Even later kwam zuster Magdalena binnen. ‘Dag zuster Marlies. Wacht jij hier op mij?’

‘Neen dat niet. Ik bracht de cassette terug maar nu je hier toch bent wil ik je vragen: weet jij soms wat er iedere nacht in de gang gebeurt en wat er mis is met de keukendeur?’

‘Jij hebt zuster Fernanda gesproken zeker? Heeft ze het niet verteld van de keuken? Natuurlijk niet, zij denkt dat jij daar voor iets mee tussen zit en daarom wilt ze je niets vertellen. Het zit hem zo: zuster Fernanda heeft een zwakke waterblaas en moet dikwijls naar het toilet. Laatst kwam zij plots de kamer weer binnen en maakte ze mij wakker. - ‘Zuster Magdalena, kom vlug zien, de keukendeur is dicht.’ - Iemand heeft die per ongeluk dichtgedaan zeker. Antwoordde ik. - ‘Neen, want een uur geleden was ze nog open. Bij mijn vorige plasbeurt.’ - Ik klom uit mijn bed en ging samen met haar de gang in. Van ver zag ik de deur openstaan. - ‘En toch was ze dicht.’ - Zei ze me nog terwijl ik me later omdraaide in bed.’

‘Is dat alles?’ Vroeg zuster Celine onverschillig haar schouders ophalend. Terwijl ze zich omdraaide om weer naar buiten te gaan. Zuster Magdalena hield haar toch nog tegen. ‘Ik heb nog niet gedaan. Luister! De volgende nacht was het weer hetzelfde liedje en nu deze morgen beweerde ze zelfs dat er een schaduw in de keuken zichtbaar was. Volgens haar zeggen stond er iemand gebukt in de keuken met een pillicht in de hand. Meer weet ik ook niet. Ze zal me niet meer wakker maken, ik geloof haar toch niet’

Zuster Celine dacht even na: ‘Zeg tegen zuster Fernanda dat ze voortaan beter kan wachten totdat de keukendeur weer open staat, alvorens te gaan plassen. Ze moet haar daar niet druk over maken.’

Zo had onze reportster ineens twee mysteries. De biecht van waarschijnlijk zuster Marlies en een geheimzinnige gedaante met een pillicht die ‘s nachts in de keuken ronddwaalt. Zouden die twee mysteries verband houden met elkaar?

     Die nacht in bed nam zuster Celine de gebeurtenissen van de dag nog even door: Ik heb te doen met zuster Marlies. Steeds opnieuw getergd worden bij het boenen van dat orgel. Ik ga proberen haar een tijd van het orgel weg te houden, maar eerst moet ik daar toelating van moeder overste voor hebben. En dan zuster Fernanda met die keukendeur. Wat was ze weer aan het doen toen ik bij haar binnenkwam? Oh nee, ik heb die boodschappenlijst vergeten, waar ben ik daar mee gebleven? Die zit zeker nog in de zak van mijn rok en die ligt al in de was. Laat ik maar vlug even gaan zien. Ik kan toch niet slapen, ik ga ineens langs de keuken. Wie weet staat er geen kabouter met lantaarn in zijn knuistje.

Er was natuurlijk niets te zien in de keuken. De boodschappenlijst zat totaal verkreukeld in de rokzak. Terug op haar kamer heeft ze de lijst maar overgetypt zodat hij terug leesbaar was voor de hovenier. Tevreden ging ze slapen.

Stilletjes nam ze haar zakdoek en veegde de prikkeling in haar neusgaten weg. Zuster Celine zat op de stoel voor het bureau van moeder overste. Het bureau dat iedere week opnieuw werd geboend. ‘Moeder overste, ik heb gezien dat er een prachtig orgel op het hoogzaal staat. Graag had ik hiervan wat foto’s willen nemen voor mijn artikel. Het is best dat de anderen hier voorlopig niets van weten. Kwestie van ons geheimpje nog wat geheim te houden, begrijp je? Ik heb gezien dat ik tussen twee en drie uur in de namiddag de beste lichtinval heb. Woensdag heb ik een paar uur vrij. Zou ik dan wat foto’s mogen maken?’

‘Het idee vind ik wel goed, maar zuster Marlies is op dat uur het orgel aan het boenen.’

‘Moeder, ik begrijp dat je zuster Marlies niet kunt verplichten het orgel op een ander uur te boenen. Als jij me toestaat   wil ik dat zelf wel met haar regelen, met uw goeddunken natuurlijk.’

‘Och ja, als je het zelf wilt regelen dan is het voor mij in orde.’

Zuster Celine verliet het kantoor en ging recht naar de refter. Ze nam twee kopjes uit de kast en goot ze vol koffie. ‘Zuster Marlies wens jij melk en suiker? … Kind toch, heb ik je laten schrikken? Jij kijkt zo verdwaasd, ik ben ik het maar, ik ben geen spook hoor. Kom, zet je eens naast mij ik wil met je praten. Waarschijnlijk heeft nog nooit iemand koffie voor jou ingeschonken, maar nu heb ik dat met veel plezier voor jou gedaan. Ik vermoed dat jij het hard te verduren hebt en veel taken op je schouders neemt. Ik zie je altijd en overal steeds aan het werk. Jij kuist, doet de vaat, strijkt en boent tussendoor nog het orgel.’ Zo, het woord orgel was gevallen, maar omdat zuster Marlies geen aanstalten maakte om op de bank te komen zitten ratelde zuster Celine maar verder. ‘Tijdens het eten ben jij het die de koffie ronddeelt en daarna de tafel afruimt Opnieuw de vaat doen. Dat is veel werk. Misschien wel te veel. Vroeg of laat zal dit zich wreken en dan geraak je oververmoeid, overspannen en vervolgens ziek.’ Zuster Marlies fronste even haar voorhoofd. Zuster Celine praatte maar verder: ‘Hoeveel vrije tijd heb jij per dag? Daar heb je nog nooit over nagedacht vermoed ik.’ Hier wachtte ze even, ze liet het bezinken. Zuster Marlies ging dan toch op de bank zitten maar bleef zwijgen. Zuster Celine was vastbesloten en zette haar monoloog verder: ‘Ik wil je een voorstel doen. Ik heb wel wat tijd over en ik kan wel enkele taken van je overnemen. Zoals het orgel boenen en de vaat doen bijvoorbeeld.’

De zwijgende non beet zodanig op haar onderlip dat ze wit aanliep. Ze keek zuster Celine recht in de ogen: ‘Alleen als jij me belooft ooit een wederdienst te zullen terugvragen en op voorwaarde dat moeder overste akkoord gaat, wil ik een taak afgeven.’

‘Moeder overste? Laat dat maar aan mij over. En wat die wederdienst betreft; ik ben nu al zeker dat ik jou ooit nog nodig zal hebben.’

‘Dan is het goed. Wanneer denk je te beginnen?’

Diezelfde namiddag begon zuster Celine met de vaat.

 

22-05-2020 om 08:46 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
21-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.1 Argeloos zwijgen.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Argeloos zwijgen.

 

%%%FOTO1%%%

 

Ria en het klooster.

 

    ‘De poort is altijd los.’ Prevelde ze binnensmonds de woorden van de deken herhalend. De ijzeren poort en de stenen hof muur belette haar echter het uitzicht op het klooster. Hier ging het gebeuren. Achter die muur zou zij drie maanden verblijven om de geur en het leven van een non op te snuiven. De vraag was: hoe geraakt ze binnen? Er was niet eens een klink. Naast de poort op de rode steen hing een zwart bordje. ‘Hier bellen’ las ze. Dat ze dat niet eens gezien had. Het viel echter genoeg op. Met haar zakdoek veegde ze haar voorhoofd droog. Kwam het misschien door de zenuwen? Ik kan nog terug. Besefte ze plots: ‘Och, doe niet flauw,’ sprak ze haar zelf moed in, ‘het zijn maar drie maandjes. Drie korte maanden, dat is zo voorbij.’

Ze duwde op het witte knopje en automatisch ging de poort open. Ria stak haar hoofd nieuwsgierig binnen. Haar adem stokte in haar keel. Wat een pracht. Een regenboog van kleuren overspoelt door een warme zomerzon. Honderden misschien wel vijfhonderd rozen stonden in bloei. Helrode bodembedekkers, grootbloemige struikrozen, citroengele haagrozen. Ze stonden keurig verzorgd op hun eigen uitgekozen plaats. Geen enkel uitgebloeide bloem, geen enkel verdorde plant. Een frisse, gezonde tuin waar het gonsde van de bijen. Verschillende klimrozen prijkten tegen een hoekpaal van een prieeltje. Karmijnrode, witte, gele, licht mauve en natuurlijk ook roze rozen toonden hun pracht. Een heerlijk kleurenspel. En dan die geur, die bedwelmende geur. Heerlijk.

‘Hier kom ik helemaal tot rust.’ Mijmerde ze terwijl ze haar ogen zachtjes dichtdeed. De bundel zenuwen, die haar zopas nog beheersten, bedaarden nu als bij toverslag. Natuurlijk was ze nog wat gespannen Iedereen zou het wel zijn. Het gebeurt niet alle dagen dat men tijdelijk zijn intrek neemt in een nonnenklooster. Niet dat Ria Peeters zo religieus was, maar als journaliste vond ze de opdracht een echte uitdaging. Zij was vast besloten de zusters die zich verschuilen achter die mysterieuze hof muur te beschrijven, maar in deze sprookjestuin vergat ze toch haar opdracht om eventjes weg te dromen.

Honderd meter verder stond een oud herenhuis. De eiken ramen, deuren, dorpels en raamtabletten blonken van de verse vernis. Dat heeft een bom geld gekost. Dacht Ria, dit klooster is rijk, maar dat paste niet echt voor haar artikel.

Ze belde aan en wachtte. In de verte hoorde ze een licht gestommel. De eiken deur piepte en een oude non met een klein brilletje op het puntje van haar neus verscheen in de deuropening. Een koude rilling rolde door Ria haar lichaam. Die geur, de geur van boenwas, ze kon er niet tegen. Ze herinnerde het zich nog alsof het gisteren was. Als kind ging zij samen met moeder bij oom Theo op bezoek. Een grote spiegel met kapstok pronkte in de hall, oude zware eiken meubels stonden in het salon. De meid had alles net opgeboend. Bij de reuk van de boenwas begon kleine Ria onmiddellijk te kokhalzen. Al de spaghetti van het middageten kwam er weer uit. De tafel en twee stoelen werden besmeurd en het Perzische tapijt moest naar de stomerij. Haar moeder heeft kleine Ria nooit meer meegenomen naar oom Theo.

Vlug verzette ze haar gedachten terug naar het heden. De oude non stond nog steeds in het deurgat. Ria hoorde haar mompelen dat ze haar moest volgen. Ze deed een stap in de gang, zette de twee valiezen even op de grond en sloot de deur achter zich.

‘We zijn er.’ Zei zuster Fernanda kortweg halfweg de gang en hield een massieve eiken deur open. Ria vreesde even dat de oude zuster mee binnen zou gaan. Dat zou het gesprek onmogelijk maken. Alleen moeder overste was op de hoogte van haar opdracht en dat moest zo blijven. Doch zuster Fernanda liet Ria zonder omkijken achter en verdween geruisloos verder in de gang.

Koud en onpersoonlijk, ik zou mijn kantoor toch wat gezelliger inrichten, was de eerste indruk van Ria. Ondanks de zinderende hitte buiten kreeg ze plots weer een koude rilling over haar rug. Haar neus prikte en een neiging om te niezen drong zich op. Die verrekte boenwas. Voorzichtig nam ze een zakdoek en depte haar neus.

Moeder overste zat achter haar schrijftafel. Ze was reeds een eind in de veertig maar zag er nog jong uit. Haar glimlach was sympathiek en eerlijk. Toen Ria binnenkwam legde ze haar pen neer en stond recht. Ruim een halve minuut keek ze Ria aan alvorens ze sprak: ‘Zo, ik denk dat jij Ria Peeters bent? Ik ben moeder overste. Aangenaam’

‘Aangenaam, moeder overste. Ja, ik ben Ria Peeters, journaliste van het weekblad ‘LOKAAL GEZET’. In samenspraak met de deken wil ik hier graag een poosje mijn intrek doen. Ik hoop op een goede samenwerking tussen ons en dat jij onze afspraken niet te zwaar vindt.’

‘Please,’ zei moeder overste terwijl ze met haar hand gebaarde om te gaan zitten. ‘Laat ons eens rustig overleggen wat die afspraken zijn. Ik heb geen probleem met uw bedoelingen, maar ga jij je wel aan onze afspraken kunnen houden?’

Ria zette zich neer. ‘Dat zal ik wel moeten zeker! Trouwens wat zijn die afspraken dan?’

‘Wel allereerst krijg je een andere naam. Voortaan ben je zuster Celine. Iedereen binnen en buiten het klooster zal je voortaan zuster Celine noemen. Jij krijgt een kap en nonnenkleren met ondergoed en al. De volgende maanden zal dat je dagelijkse kledij zijn.’

‘Zijn er nog andere afspraken, moeder overste?’

‘Natuurlijk, ieder zuster heeft zijn eigen taken die zij zorgvuldig en correct uitvoert. Er zijn strenge regels en klokvaste activiteiten. ‘s Morgens om halfzes: de eerste gebed stonden. Daarbij nog uw persoonlijke taken, ik geef je maar weinig en licht werk zodat jij tijd krijgt om aan uw reportage te kunnen werken.’  

     Dat Ria een ander naam kreeg had ze wel verwacht, de deken had haar reeds één en ander hierover verteld. Dat vroege opstaan zou ze er wel bijnemen, maar die boenwas die zo prikkelde in haar neus, daar zou ze nooit aan wennen. Voorzichtig depte Ria opnieuw haar neus.

Na dit kort gesprek liet moeder overste twee nonnen komen om Ria te begeleiden naar haar kamer. De kleinste met het brilletje had ze reeds gezien. Het was zuster Fernanda. De andere leek iets jonger maar was toch ook al over de zestig. Ze stelde zich voor als zuster Magdalena. Ria vroeg zich af of zij hier de jongste zou zijn.

Samen liepen de drie vrouwen door de brede gang. Links de blinkende witgelakte deuren en rechts de grote hoge ramen. Telkens als zuster Celine, alias Ria, een deur passeerde zag ze de drie schaduwen in de blinkende lak voortschrijden. De zon stond recht op de ramen en gaf een gele strook strijklicht op de rode loper. Het stof, gevangen in de lichtbundel dwarrelde speels rond.

De drie donkere schaduwen hielden halt voor één van de witgelakte deuren. Zuster Fernanda stond met de kruk in haar handen maar maakte geen aanstalten om de deur te openen.

Talm niet zo en doe toch open. Ging het door Ria haar hoofd. Ik popel van nieuwsgierigheid. Ik wil weten hoe mijn strozak eruit ziet. Zuster Fernanda liet plots de deurknop los en deed een stap opzij: ‘Zuster Magdalena, doe jij maar open. Ik heb hier geen zin in.’

Toen zuster Magdalena de deur opendeed zag zuster Celine geen zak met stro. Wel een wit ijzeren ledikant. Met daarop een dikke matras, wel twintig centimeter dik. Op het bed lag een witte sprei netjes opgevouwen. Met zo een warme zomer leek dit wel echt overdreven. Links van het bed stond een kleerkast en rechts een nachttafeltje. Alles weer witgelakt tot zelfs het nachtlampje toe. Op het behangselpapier stonden nog de afdrukken van een bed of misschien van een kast. Dat was niet duidelijk te zien. Dat kom ik nog wel te weten, dacht zuster Celine bij zichzelf. Waarschijnlijk heeft hier iemand plaats moeten maken voor mij, speculeerde ze verder terwijl ze met haar ogen de mauve border op het behang volgde. De border stopte aan een gordijn. ‘Wat is er achter dat gordijn?’ Vroeg ze terwijl ze er naar toeliep. Zonder antwoord af te wachten trok ze de draperie open. Een dubbele glazen deur gaf uit op een breed balkon met daarachter het uitzicht op de prachtige rozentuin. ‘Ik kon het slechter treffen.’ Zei ze met een glimlach. ‘Het is prachtig. Daar zal ik van genieten. Ik zie mij al zitten, lekker in de avondzon met een boek om te lezen, heerlijk zeg.’

‘Jij hebt onze kamer ingepikt, wij moesten verhuizen.’ De wrange ondertoon van Zuster Fernanda was duidelijk te merken.

‘Wil jij zeggen dat deze kamer van jullie was?’ Vroeg zuster Celine bezorgd. ‘Moesten jullie verhuizen voor mij? Waarschijnlijk omdat ik een tafel nodig had om op te schrijven. Dat vind ik wel erg. Het spijt me werkelijk dat ik als een indringster overkom. Dit alles gebeurde zonder mijn medeweten. Men beloofde mij een kamer met schrijftafel. Dat jullie daarvoor moesten verhuizen wist ik natuurlijk niet. En waar slapen jullie nu?’

‘In de bibliotheek’ Was het bitse antwoord van zuster Fernanda.

‘In de bibliotheek?!’ Herhaalde zuster Celine met ongeloof. Oh wat erg. Tussen al die schabben en duffe boeken?’

Zuster Magdalena, die wat milder gestemd was gaf uitleg: ‘Men heeft enkele rekken met oudere boeken naar de zolder verhuisd. Enkel de duurste boeken zijn blijven staan. Op de vrijgekomen ruimte staan nu onze bedden en de kleerkast. Gezellig is het niet, er is wel een raam maar het zicht naar buiten is toch veel minder mooi dan deze rozentuin. Och kom we wennen er wel aan. Jij kunt er ook niet aan doen. ’Zuster Magdalena ging voor het balkon staan en vertelde verder: ‘Dertig jaar geleden kwam ik samen met zuster Fernanda hier in dit klooster aan. Sinds die dag slapen we in dezelfde kamer en zijn we de volledige dag van ’s morgens tot ’s avonds onafscheidelijke vriendinnen.’ Zuster Fernanda met haar grote kap en haar klein brilletje kwam wat dichterbij. Ze wenkte aan zuster Celine dat ze haar moest bukken want zuster Fernanda was aan de kleine kant. Ze fluisterde met hese stem in het oor van de nieuwbakken zuster: ‘Hopelijk ben jij niet als zuster Marleen. Die is heimelijk verliefd op Bruce Spring!’

Zuster Magdalena had gehoord wat haar collega zei en wilde alles uitleggen. ‘Ja, want al wat zuster Marleen kan vinden over Bruce knipt zij uit. Uit tijdschriften, kranten en zelfs uit de Kwik; en…en… zuster Marleen masshtubeert.’ Het laatste woord kwam sissend tussen haar tanden.

Zuster Fernanda stak vermanend haar vinger op naar de ander: Zwijg maar, we hebben al teveel gezegd.’

Zuster Magdalena keek zuster Fernanda recht in de ogen en antwoordde frank: ‘Het is gewoon een publiek geheim en zelfs moeder overste weet hiervan, maar die doet steeds alsof haar neus bloedt.’ Als door een wesp gestoken maakten beide nonnen snel een kruis en gingen als een hazewind er vandoor. Twijfel en ongeloof rees bij zuster Celine. In hoeverre is het allemaal waar wat zij vertellen. Zachtjes trok ze haar schouders op en zette zich neer op de rand van het bed.

 

21-05-2020 om 00:00 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
20-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kinderfantasie

Kinderen en fantasie.

 

Twee handen schuiven in het slijk, telkens weer opnieuw.

Achtergelaten sporen vloeien langzaam vol.

Groeven slibben moeizaam dicht.

Dit is haar rijk, haar aardbol.

 

Een knuist schuift over het zwarte bord

De stoepkrijt in haar handje geklemd

Niemand weet welk kunstwerk het wordt

Het is alleen door haar gekend.

 

Telkens doet ze het weer

Met haar emmertje in de hand

Vol water uit het grote meer

Kappend in haar putje op het strand

 

Zo voelt ze zich als een koning

Haar onderdanen zitten netjes op rijen

In de gevouwen woning

Haar knuffel, haar poppen en haar harlekijnen.

 

LET OP EN PEUTER NIET IN JE NEUS!

Wees nu eens een flinke heer

En maak mij niet nerveus

Jij bent toch mijn liefste teddybeer.

 

Bart.

 

 

 

20-05-2020 om 12:10 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
19-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.deel 12/12 Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 12

De nalatenschap van Henk.

 

 

“Waarom heb jij niet geholpen aan de kinderkamer? Jij bent anders zo een handige Harry en jij wist toch al langer dat je de vader was?” Yvette barst van de vragen terwijl Jan rustig geniet van zijn koffie.

“Niet teveel vragen tegelijk, Yvette, ja, ik weet het al meer dan een maand dat ik de toekomstige vader ben en ik ben er fier op. Ik ben trouwens blij dat iedereen het nu weet, het is alsof een zware last van me afvalt. En waarom ik niet geholpen heb aan de kinderkamer, dat moet je maar aan Nestor vragen, die is de aanstoker.” Yvette springt recht. “Dus die wist het ook al, en de anderen, Xavier en Francesco wisten die het ook al zolang? En waarom ik niet, waarom wist ik van niets? Oh, jullie smeerlappen jullie hebben een complot gevormd. Dat vergeef ik jullie nooit.” Yvette raast maar verder zo dat ze niet eens merkt dat Mieke intussen binnengekomen was.

“Ik heb het gezegd,” zei Mieke tegen Jan, “ik heb het gezegd, daar komen vodden van, we hadden haar onmiddellijk op de hoogte moeten brengen.”

“Jij, jij zit ook in dat complot. En ik kwam zo op voor jou. Ik heb je altijd verdedigd maar jij….”

“Yvette, kalmeer we zullen het allemaal uitle…”

“Ondankbaren en drijf nu de spot maar met mij, ik ben niets….”

“Yvette luister eve…”

“Ik ga hier weg en jullie zien….”

”Yvette wil jij meter zijn van ons kindje”

“Nooit meer ter…. Wat vragen jullie, mij? “

“Wil jij doopmeter zijn,” vraagt Jan nu, “wij zouden dat heel graag hebben.”

“Maar natuurlijk, oh ik word meter.”

“En wil je dan bij ons blijven?”

“Natuurlijk blijf ik, waar zou ik naar toe gaan? Maar waarom, waarom mocht ik niets weten?”

Jan kwam voor haar staan. “Ik ben de vader en daarom mocht ik niet helpen aan de kinderkamer, een geschenk van de anderen en opdat jij ook niet zou helpen hebben we je niets verteld, het is uw geschenk als meter.”

“Maar ik heb toch geholpen?”

“Ja, je hebt de kleur gekozen en dan nog samen met Mieke.”

“Ja, ik wou zo te weten komen of het een jongen of een meisje was.”

“En.. weet je het nu?”

“Bijlange niet, alles is wit. Er komen aangepaste posters om de kamer op te fleuren. Maar dat heeft nu geen belang meer. Ik word meter en wie wordt de peter?”

“Mieke dacht eerst aan Nestor, maar die voelt zich te oud. Dan vroegen we het aan Francesco, maar die is niet zo kerkgezind en dan bleef Xavier nog over en die was onmiddellijk akkoord.”

“Och, vandaar die beer die hij gekocht heeft. En ik dacht nog wel dat hij daarom de vader was. Jullie hebben mij wel goed liggen, maar dat krijg jij nog wel terug hoor,

Janneman.”

“Ik heb nog nieuws maar het is niet zo goed,” Mieke zucht even bij deze uitspraak: “Ik moet uit mijn huis. De huisbaas heeft een aangetekend schrijven gestuurd.” “Hoe?” vraagt Jan volledig verbaasd, “ik dacht dat Henk de eigenaar was?” “Blijkbaar niet, Henk betaalde de huur voor mij zonder dat ik het wist.”

“Ja, maar de notaris sprak toch van onroerend goed?” merkte Yvette op.

“Onroerend kan ook gewoon grond zijn, bouwgrond, bosgrond, het kan van alles zijn als het maar niet verplaatsbaar is.”

“Dat huis waar Dennis zijn moeder, de ex van Henk, woont is dat dan van Henk?” vraagt Jan onzeker.

Mieke denkt even na. “Ik vrees van niet, Henk wist niet eens waar zijn kind woonde.” “Dan kan het zijn dat de erfenis voor Dennis wel eens zou kunnen tegenslagen.” Jan ging terug zitten: “Dennis verwacht er zoveel van.”

“Als we de toewijzing van de erfenis niet kunnen rekken, uitstellen, dan eigent zijn moeder alles nog op.”

“Ja, we moeten zorgen dat de adoptie achter de rug is voordat de erfenis toegewezen wordt. We kunnen in ieder geval de schatting van de inboedel betwisten. Ik als sociaal bemiddelaarster heb zeker dat recht.”

“Dat moet je doen, zo snel mogelijk. Als er tenminste een inboedel is, want ook dat weten we niet met zekerheid.”

“Laat ons hopen. Wat nu belangrijk is, is ons huwelijk. Daar kwam ik trouwens voor, we moeten naar het gemeentehuis, Yvette jij wilt wel onze getuige zijn zeker en Nestor zal ook wel geen bezwaar hebben vermoed ik. We zouden graag deze week nog trouwen. Zaterdag of zo.”

              Het huwelijk verloopt snel en met weinig ophef. Onmiddellijk na het gemeentehuis rijden Jan, zijn kersvers vrouwtje Mieke en Dennis recht naar de jeugdrechter en dienen een adoptieaanvraag in. Mieke had de nodige bewijsstukken verzameld aangaande de moeder van Dennis en het overlijden van zijn vader, Henk zaliger. Nestor heeft intussen de voorbereidingen getroffen om een bezwaarschrift in te dienen tegen de schatting van de inboedel aangaande de erfenis. Zo hopen zij de verdeling uit te stellen zodat de moeder van Dennis geen gelegenheid krijgt om de boel te verkopen en het geld op te eisen zogezegd voor de opvoeding van haar kind.

Een week later wordt Dennis uitgenodigd bij de notaris, hij laat zich bijstaan door Mieke als zijn sociale helpster.

De notaris stelt de aanwezigen voor. Dennis zijn moeder en twee onbekende mannen zaten al te wachten. Ze zijn helemaal niet geïnteresseerd, het stormweer van de afgelopen dagen had bij één van hen enkele pannen van het dak doen waaien en zij zoeken nu een oplossing om de pannen weer te vervangen. “Indien ik geen juiste pan vind, moet ik het ganse….” “Meneer De Decker ben jij daarmee akkoord?”

“Oh, pardon meneer de juge, kan je dat nog eens herhalen?”

“Ik ben meneer de juge niet, ik ben notaris en ik vroeg alleen maar of jij de broer van de overledene bent.”

“Ja, ja dat ben ik, meneer de ju… meneer de notaris. En hij” de man wees naar zij broer “is mijn broer en dus ook een broer van onze Henk.”

“Bedankt voor de inlichting, maar Walter mag seffens zelf antwoorden wanneer ik hem voorstel aan de aanwezigen hier.”

“Meneer De Decker Walter ben jij een broer van de overledene?”

“Ja, en wij hebben geen van beiden bezwaren tegen al wat jij nog wilt vertellen. Mogen wij nu naar huis?”

“Heren, dit is een erfenis met onroerend goed, dit is ernstig en ik wil jullie met drang verzoeken om aandachtig te luisteren en verder mee te werken zoals het een volwassen mens betaamt.”

“Als dat uw nonkels zijn dan gaan we nog wat beleven,” mompelt Mieke stilletjes tegen Dennis. “Mevrouw!”

“Ja, verontschuldig me, meneer de notaris.”

“Goed, als iedereen uitgepraat is zal ik nu de nalatenschap voorlezen. Het huis waar Dennis De Decker zijn domicilie heeft was gehuurd, dus dit was geen eigendom van de heer De Decker zaliger. Het pand met de inboedel dat zich bevindt op het Tinnengat was wel volledige eigendom van Henk, hij had deze eigendom verworven na zijn scheiding en deze eigendom gaat dus volledig naar zijn enige zoon ten name: jongeheer De Decker Dennis. Wat de inboedel aangaat indien iedereen akkoord gaat wordt deze op vijfhonderd euro geschat worden. De eigendomswaarde zal bepaald worden door het kadastraal inkomen. Ik neem aan dat niemand bezwaar heeft? Zodat we kunnen afsluiten.”

“Wij hebben geen bezwaar, mogen we nu naar huis?”

“Ik heb bezwaar!” riep Dennis plots, “de inboedel…”

“Wacht, riep nu Mieke. Het pand in het Tinnengat is toch dat leegstaand pand dat zo afgelegen staat, het laatste huis van de straat?”

“Ja, daar gaat het over, maar wat heeft dat met de inboedel te maken?”

Walter De Decker heeft een helder moment. “Meneer de notaris, als het pand leegstaand is, hoe kan dan de inboedel op vijfhonderd euro geschat worden?” “Volgens de wijkagent ginder staan er in de garage verschillende kunstwerken en staan er op de hof nog een kar enkele fietsen en een bromfiets. Ik was zo vrij dit alles op vijfhonderd euro te schatten.”

Mieke staat recht: “Meneer de notaris mogen wij daar even over nadenken? Een dag of twee of zo?”

“Om de kunstwerken te verstoppen zeker, en dan moeten de heren De Decker na twee dagen nog eens terugkomen, daar zitten ze niet op te wachten, vermoed ik.”

“Neen,” roepen de beide mannen in koor.

“Mag ik dan even overleggen met Dennis, ik ben toch zijn raadgever.”

“Oké, ga maar even in de gang.”

Dennis en Mieke verlaten de kamer. Onmiddellijk nadat de deur dicht was merkt Dennis op: “We moesten alles toch rekken, waarom mocht ik dan niet uitspreken?”

“Dennis, het pand waarover de notaris spreekt is het pand waar wij allen verblijven. Indien we bezwaar indienen moet alles geteld worden door officiële schatters. Zelfs de rommelhoop van Jan om dan nog niet te spreken van de galerij. We kunnen beter alles vandaag afhandelen.”

“En als mijn moeder de ganse inboedel wil verkopen? “

“De inboedel is geschat op vijfhonderd euro, we plaatsen deze som op een rekening op uw naam. En dat is al wat zij zou kunnen opeisen. Om het pand te kunnen verkopen moet de rechter toelating geven. Eer dat die verkoop door gaat ben jij al lang achttien.”

“Ja, jij zult het wel best weten. Gaan we dan terug naar binnen?”

“Wat is er, je vindt het precies plezant daarbinnen?”

“Ja, ik vind mijn nonkels zo komiek, ik zou hun adres moeten vragen om een langs te gaan bij hen.”

“Zo, Jongeheer heb jij nog steeds een bezwaar?” vraagt de notaris aan Dennis nadat zij terug in het kantoor zitten.

“Neen, meneer de notaris alles is in orde voor ons.”

“Oef!” een dubbele zucht komt van de twee mannen.

“Goed, wat de nalatenschap aangaat geldt het volgende: omdat Dennis De Decker nog geen achttien is zal zijn moeder zijn vermogen samen met de vrederechter beheren. Het onroerend goed blijft onverkocht tenzij Dennis dit zelf wilt verkopen. Daar moet hij minstens achttien voor zijn. Tot zijn achttien moeten zijn moeder en de vrederechter akkoord gaan.

“Meneer de notaris,” merkt Mieke op, er is een adoptie aanvraag ingediend om Dennis te adopteren.”

Zolang de adoptie niet rond is en tot Dennis zijn achttien jaar blijft alles zoals juist vermeld. Van zodra de adoptie rond is krijgen we een herziening. Zijn er nog vragen?” de notaris wacht een tiental seconden, “dan wens ik Dennis veel geluk met zijn nieuwe eigendom, en allemaal bedankt om te komen.”

Terug in het pand verhaalt Mieke de gebeurtenissen van die dag en verantwoordt haar besluit om het bezwaarschrift niet in te dienen.

Jan haalt bij die laatste woorden opgelucht adem, hij zag zich al ieder vijsje, nagel en veertje zitten tellen. Dan zou hij als huwelijkscadeau aan Nestor vragen om dat voor hem te doen. Gelukkig heeft Mieke die klus kunnen afwenden. Zijn vrouwtje is zo lomp nog niet.

“Dat betekent dat Dennis nu onze nieuwe huisbaas is. Hopelijk mogen we blijven wonen en gaat hij ons geen huur vragen.”

“Dennis staat op, zolang ik hier woon mogen mijn vrienden hier ook wonen en jullie allemaal zijn mijn vrienden.”

“Maar je woont hier nog niet, uw domicilie is nog altijd bij uw moeder?”

“Och, zodra de adoptie achter de rug is komen wij hier wonen, niet, Mama?”

“Natuurlijk mijn zoon,” antwoord Mieke met tranen van geluk in de ogen.

 

 

 

EINDE

 

 

 Bart.

 

 

 

 

.

 

19-05-2020 om 10:53 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)
18-05-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deel 1. Raket met duizend gezichten.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Raket met duizend gezichten.

%%%FOTO1%%%

Deel 11

Een persoon vermist.

 

 

Iedereen is druk in de weer. Mieke schuimt advocaten en notarissen af om alle mogelijkheden uit te zoeken, Jan en Yvette surfen op internet, de twee kunstenaars gaan haast ieder dag naar de bibliotheek en Nestor bezoekt mensen die ooit voor iets dergelijks geprocedeerd hebben. Toch worden Mieke en haar toekomstig kind niet vergeten. Iedereen helpt mee aan het inrichten van een kinderkamer. Behalve

Jan, en dat was Yvette al snel opgevallen. Daarom spreekt zij hem daar op aan, “Jan waarom help jij niet mee aan de kinderkamer?”

Jan staat verward recht, mompelt zoiets van: “Ik heb nu geen tijd,” en loopt haastig de kamer uit.

Zulk een antwoord maakt Yvette nog nieuwsgieriger, maar ze moet voorlopig op haar honger blijven zitten. Dan zal hij zeker de vader niet zijn besluit ze en roept naar Jan: “Hé, Jan wacht eens even, waar moet jij zo dringend naar toe?”

“Ik ga met Dennis naar zijn thuis, dat doe ik toch alle dagen, gewoon om te zien of er geen post is van de notaris, gewoon even controleren. Ik moet me haasten want Dennis wacht buiten al op me.” Met lange pas loopt hij de gang uit.

“Ja, dat kan,” peinst Yvette, “het kan natuurlijk dat hij zijn tram moet halen, maar dat zegt nog niets waarom hij niet meehelpt met de kinderkamer. Anders is hij altijd bezig als een handige Harry en nu? Raar is dat. Of zou het kunnen dat hij niet mag helpen, omdat hij zo handig is, het duurt met hem misschien langer dan zonder hem. Aan wie zou ik dat kunnen vragen?”

              Enkele uren later komt Jan met Dennis weer thuis. Yvette staat hem al op te wachten. Maar voor ze iets kan zeggen begint Jan al: “Weer niets, weer geen bericht van de notaris, dat is nu al drie weken. Maar weet je wat ons wel opgevallen is: Dennis zijn moeder was er niet en gisteren en eergisteren ook al niet. De post lag nog ongeopend op de tafel. Drie flesjes bier staan er ook al drie dagen onaangeroerd op tafel.”

“Dat de post er nog ligt en dat ze toevallig niet aanwezig is op het moment dat jullie daar zijn dat bewijst niets, maar dat bier, die flesjes bier, dat die er onaangeroerd drie dagen lang staan, dat klinkt verontrustend. Zou haar iets overkomen zijn? Moeten we haar niet als vermist aangeven?”

“We wachten tot Mieke hier weer is, dan vragen we haar wat het beste is. Zij werkt niet voor niets bij de sociale dienst.”

“Een goed idee, ik breng de anderen op de hoogte zodat ze paraat kunnen staan indien we ze nodig hebben.”

“Nodig hebben? Waarom zouden wij de anderen nodig hebben?”

“Een zoekactie, misschien, wie weet wat is haar overkomen?”

“Ja, ik zou zeggen, zonder haar zijn er veel problemen opgelost, maar zo mogen we niet denken, een mens in nood moet geholpen worden, ook al kan dat voor je zelf nadelig worden.”

“Jij bent een goed mens, Jan, een mens met een groot hart.”

“Kom Yvette, jij hebt eraan gedacht, ik volg jouw raad alleen maar op.”

“Kijk, als je van de duivel spreekt, daar komt Mieke juist de werf op. Ik roep de anderen dan kunnen we samen overleggen wat ons te doen staat.”

“Hopla, weeral vergaderen, zo kan ik evengoed gaan werken bij een baas, daar moet je ook altijd vergaderen.”

Maar Yvette hoort de opmerking niet, want ze was al weg, op zoek naar de anderen.

Mieke ziet Jan met Dennis staan. “Wat waren jullie zo druk aan het bespreken? Ik kom hier aan en Yvette holt als een bezetene weg. Waren jullie soms over mij aan het roddelen? “

“Bijlange niet, ik kom juist van Dennis zijn thuis en er was nog steeds niets van de notaris. Waarom duurt dat zo lang eer we iets horen van hem!”

“Och, de notaris moet alle pistes onderzoeken, eventuele erfgenamen opzoeken en verwittigen, wie weet is er een testament en wat staat daar misschien wel niet in. De schulden op de eigendommen moeten uitgeklaard worden, en wie weet welke eigendommen er allemaal zijn?”

“Kom mee naar binnen, we moeten nog maar eens vergaderen.”

              Yvette leidt de vergadering in waarop Mieke resoluut beslist om de politie in te lichten. “We moeten zo snel mogelijk de politie inlichten; ik zal dat zelf wel doen.”

“En child focus ook” roept Francesco.

“Child focus is voor vermiste kinderen, de moeder van Dennis is toch geen kind”.

“Jij kunt ook beter bij uwe abstracte rommel blijven, daar valt het niet op dat je stommiteiten doet of zegt.”

“Och, Jantje, jij kent niet eens het verschil tussen kunst en kitsch.”

“Neen, jij wel dan misschien?”

“Ja, kunst is….”

“Zwijg maar al!” roept Nestor verontwaardigd, “stop nu eens met dat geruzie altijd.” Mieke neemt weer het woord: “Bij eventuele zoekactie stel ik voor om alvast zes man aan te bieden om mee te zoeken. “Zes maar?” vraagt Xavier verrast, “we zijn toch met zeven, met Dennis en jij erbij.”

“Dat weet ik maar Yvette blijft beter ondergedoken en zeker als de dienst vermiste personen er bij betrokken is.”

              Die morgen daarop staan een patrouille politiemannen en enkele vrijwilligers klaar om de zoekactie te starten. Buiten zes man is er niet veel volk komen opdagen. Een vergeten en verlaten mens opsporen is geen sensatie genoeg. Jan loopt steeds dicht bij Dennis. Hij hoort hem steeds maar opnieuw uit om de verborgen schuilplaatsjes van zijn moeder te weten te komen. Echter zonder resultaat, een ganse dag zoeken zij zonder ook maar één spoor. Dit is echt verontrustend. Ontmoedigd en moe gaat de groep weer naar huis, morgen is er weer een dag. Onderweg blijft Jan honderd meter achter, in gedachten verzonken volgt hij de anderen, er broedt iets bij hem. Thuis gaat hij recht naar Yvette. “Yvette, weet jij nog de dag dat ik je gevonden heb, voordat we hier belandden, weet jij nog waar jij je zou verstoppen?”

“Wacht, het rattenkot, dat was zo een stenen kotje, begroeid met wilde struiken en netels. Ik had zelf een gangetje door de wildernis gemaakt, als ik daar was blijven zitten had jij mij nooit gevonden.”

“Zou je dat nog terugvinden?”

“Misschien wel, ik weet in elk geval in welke buurt dat was. Wacht eens dat is ergens in velden achter Dennis zijn huis.”

“Zou het waar kunnen zijn, zou zij die schuilplaats ook kennen? Zou ze daar zitten?”

“Tot waar hebben jullie gezocht, jullie hebben daar toch alles afgekamd?”

“Tot aan de spoorlijn, zeker tien km naast de spoorlijn.”

“Oh maar het rattenkot is over de spoorlijn, ongeveer een km verder.”

“Kom doe een jas aan, we nemen een pillicht mee en we gaan zoeken.”

“Kan dat niet tot morgen wachten, dan is het licht.”

“Jij alleen weet de weg, en jij moet ondergedoken blijven. Laat ons nu gaan; ik zal je niet verraden, als we de vrouw vinden zeg ik wel dat ik niet kon slapen en weer gaan zoeken was. Daarbij iedere minuut kan belangrijk zijn voor haar.”

“Goed je hebt mij overtuigd. Maar hoe geraken we ginder, er is op dit late uur geen openbaar vervoer meer.”

“We moeten het aan Xavier vragen. Die heeft nog ergens een chique auto staan. Als hij er Mieke mee kan vervoeren dan kan hij ons ook wel eens wegbrengen. Hij kan jou dan ook weer snel terugbrengen als het moet. Ik zorg wel dat er geen argwaan komt. Trouwens de politie zal blij genoeg zijn, dat deze zaak geklasseerd kan worden.”

Xavier is snel overtuigd, die zoekactie lag hem toch al niet. Nu een beetje avontuur vind hij wel spannend. Zodoende rijden ze met drieën naar het dorp van Dennis zijn thuis. Ze laten de auto in een verlaten straat achter en trekken gewapend met een pillicht de wildernis in. “Kijk hier loopt een pad, laten we dat volgen,” merkt Xavier op.

“Goed idee,” antwoordt Yvette “het is de richting naar het rattenkot.”

Na tien minuten het spoor gevolgd te hebben. “Kijk daar, daar is het rattenkot,” fluistert Yvette de anderen toe. Jan vraagt zich af waarom mensen in het donker steeds beginnen te fluisteren.

In het donkere rattenkot ligt een vrouw, één hoopje ellende, onder een deken. Jan springt onmiddellijk toe en voelt in haar hals. “Haar hart klopt nog, ik bel de ambulance, gaan jullie maar terug en bedankt.”

“Zeg Jan, is zij het? Jij hebt haar toch al eens gezien?” Jan schijnt even met het pillicht in de vrouw haar gezicht. “Het zou kunnen, ik heb haar maar even gezien. ik moet in elk geval de honderd bellen. Maak maar dat jullie wegkomen. Ik vertel het straks wel allemaal.”

Yvette en Xavier lopen snel weer door het wegeltje in de donkere wildernis. “Ik had ook een pillicht moeten meenemen, straks lopen we nog verloren, of verongelukken we nog,” moppert Yvette.

“Och, de ambulance is dan nooit ver weg,” schertst Xavier, “maar wacht ik heb een lichtje op mijn gsm, het is niet veel maar toch beter dan niets.”

“Ik ben toch blij dat je mee bent gegaan, ik zou in mijn broek doen van angst, denk ik. Het is hier zo donker als een hel. Oef eindelijk, de maan komt achter de wolken, we krijgen een beetje licht. Hé, daar loopt het pad, daar rechts, we lopen naast het pad. We zijn niet echt ver afgeweken maar in het donker is men snel verdwaald en ik zou niet graag op de politie botsen nu, wat moet ik hen vertellen. Ik maak hier een avondwandeling misschien? Oh, hoor de sirenes, ze zijn er al. Vooruit rap Xavier, nog tweehonderd meter.” Gebukt lopen ze snel verder. Buiten adem komen ze aan de auto, snel springen ze erin en met gedoofde lichten rijden ze de straat uit.

Wat nu met Dennis

 

 

De hele nacht blijft Jan weg. Tegen halfzeven komt hij doodvermoeid thuis. Xavier had de avond tevoren de anderen op de hoogte gebracht, met de nodige commentaar van Yvette natuurlijk. Eerst wilden ze allen wachten op Jan maar omdat die om half drie nog niet aangekomen was, besloten ze om toch maar naar bed te gaan en de morgen af te wachten. Ze lagen meer wakker dan in slaap en wanneer Jan die morgen binnenkomt zijn alle krakers in de kortste tijd beneden. “Vertel op Jan, hoe is het afgelopen?” vraagt Yvette onmiddellijk maar Nestor zegt: “Wacht toch even Yvette, zie je niet dat Jan uitgeput is. Ik zet hem eerst een bakje koffie, zo een goed oude met een koffiebeurs als op grootmoeders wijze.”

“Vergeet de bitterpeeën niet,” roept Yvette hem smalend achterna. “En?” vraagt ze onmiddellijk aansluitend aan Jan.

“Eerst de koffie, want die zullen jullie allemaal wel kunnen gebruiken nadat jullie dit verhaal gehoord hebben.”

Uiteindelijk komt Nestor met de koppen en een pot dampende koffie. “Die geur van die koffie, dat is toch één van de zeven heerlijkheden,” zegt Jan snuivend met zijn neus.

“Kom Jan drink die koffie en vertel op man, ik zit op hete kolen,” jut Yvette Jan weer op.

“Yvette je bent hier de enige vrouw, maar dat moet je nu toch niet gedurig laten opmerken,” spot Xavier.

“Och, zie hij daar, precies of jij wilt niet weten hoe het afgelopen is. Als ik je niet had tegengehouden was je nog teruggereden om zogezegd Jan te gaan helpen. Uit curiositeit ja, je kon toen al niet wachten”

“Dat is niet waar, ik maakte me zorgen om Jan”

“Nu ineens ben je bezorgd om Jan, ander zou je hem…”

“Yvette en Xavier hou op; zo komen we nooit iets te weten, laat Jan nu maar zijn relaas doen.“ Nestor moet weer maar eens tussenbeide komen.

Jan kucht: “Eerst Xavier bedankt voor je bezorgdheid en ook omdat je ons geholpen hebt en Yvette jij natuurlijk ook. Het gaat immers allemaal om onze Dennis. Trouwens Dennis, ik weet, je relatie met uw moeder is niet zo best, dat weten we allemaal maar het gaat echt niet goed met haar.” “Dus ze leeft nog?” kwam Yvette er weer tussen.

“Yvette, laat me het uitleggen en probeer even te zwijgen en te luisteren. Toen jullie weg waren kreeg ik weer telefoon van de hulpdiensten, zij vroegen mij om naar de straat te gaan en ze dan te begeleiden naar het rattenkot. Dat was niet zo simpel, want jullie waren nog niet ver genoeg weg en ik moest het wat trekken. Ik gaf daarom een andere straat op en vijf minuten later belde ik terug dat ik mij vergist had en dat ik op de straat op hen zou wachten. Zij kwamen met een brancard en samen liepen we door het bos naar het rattenkot. In het rattenkot hebben ze haar de eerste zorgen toegediend en zuurstof gegeven. Daarna legden ze haar op de brancard. Intussen was de politie daar ook, ik mocht mee naar het ziekenhuis, maar moest me daarna melden op het politiekantoor. Een verpleger raadde mij aan om eerst naar het politiebureau te gaan, want de spoedbehandeling zou wel even duren. Zodoende reed ik samen met de politie mee. In het kantoor vroegen ze hoe ik haar gevonden had. Ik vertelde hen van de zoekactie die morgen, en dat ik niet kon slapen, ik ging wandelen, en ik herinnerde mij dat rattenkot van mijn kindertijd. Haastig liep ik erheen en zag de vrouw liggen. Ik begreep onmiddellijk dat het hier om dezelfde vrouw ging en waarschuwde de hulpdiensten. Het klonk allemaal normaal en ze waren blij dat de vrouw gevonden was, dus vroegen ze geen verder uitleg. De agenten brachten mij naar het ziekenhuis, daar moest ik bijna drie uur wachten eer een dokter mij te woord stond. Ik vertelde hem dat haar zoon bij mij thuis was, daarom kon hij mij ook meer vertellen. Ze hebben haar een maagspoeling toegediend want ze had een alcoholvergiftiging en drugs in haar maag, een uur langer in het rattenkot zou voor haar fataal geweest zijn. Momenteel ligt ze nog op de intensive care, alleen Dennis mag haar bezoeken, en dan nog niet te lang.”

“Och, arme Dennis,” opperde Yvette “je moet maar geboren worden met zo een moeder. Je weet Dennis wij staan allen achter jou. We hopen het beste voor je moeder, misschien is dit een les voor haar en zal ze zich beteren.”

Dennis heft even zijn schouders op. “Dit is de eerste keer niet, dat zij zo in het hospitaal terechtkomt. Binnen de kortste keren hervalt ze weer en indien ze aan de erfenis kan zal ze zich zeker niet inhouden.”

“Arme Dennis” troost Yvette hem.

De deur gaat open en Mieke komt binnen. “Wat is er met Dennis? Waarom arme

Dennis?”

Yvette doet opnieuw de uitleg, zij vertelt ook hoe erg zij het vindt voor Dennis.

“De politie zal haar ondervragen en er zal een rapport opgemaakt worden. Het kan zijn dat haar moederrechten ontnomen worden. Dat is nog gebeurd in het verleden.”

“Wie wordt er dan voogd?” vraagt Nestor bezorgd.

“Dat bepaalt de jeugdrechter, ik kan wel eens informeren wat de voorwaarden zijn.”

“Zou jij dan eventueel voogd kunnen worden? “ vroeg Jan met tranen in zijn ogen. Dennis kwam nu echt rechter zitten, dit gesprek had hij niet verwacht.

“Ik weet niet of Dennis dat wel wil, zou je dat willen?” vroeg Mieke dan hoopvol aan Dennis.

“Dat zou de eerste mooie dag in mijn leven zijn. Ooit een echte moeder hebben, dat was voor mij zelfs te mooi om nog maar van te dromen.”

“Natuurlijk, een alleenstaande vrouw en dan nog in verwachting is niet onmiddellijk de beste partij, het zou beter zijn dat ik ook getrouwd zou zijn, daarom vraag ik nu aan de vader van mijn kind: Jan wil je met mij trouwen? Ik weet dat het allemaal niet zo romantisch is en dat de man normaal dit moet vragen maar in deze moderne tijd en de huidige omstandigheden moet dit wel kunnen.”

Yvette valt haast van haar stoel en met open mond staart ze Jan aan.

Jan staat recht en omhelst Mieke. “Natuurlijk wil ik dat,” antwoord hij stilletjes maar toch hard genoeg zodat iedereen het kan horen.

Dennis springt recht. “Ik krijg een echte vader en een echte moeder, of wil jij mij niet adopteren? “ vraagt Dennis angstvallig.

“Natuurlijk jongen, ik vond je altijd al een toffe gast. Maar daar hebben wij de toestemming van uw moeder voor nodig en dat zal zij ons niet geven vrees ik.”

“Ik ga een beeld maken voor jullie trouw met als titel: “DE NIEUWE OUDERS,” roept Francesco enthousiast die tot hiertoe alleen maar gezwegen had.

“Oh ja een goed idee, zo een man met lange oren, dan kan je konijn model staan,” grapt Jan.

Na al de emotie van de laatste uren doen de twee kunstenaars maar alsof ze niets horen. Zachtjes staan ze op, kloppen Dennis bemoedigend op zijn rug en verlaten de kamer, recht naar de rommelhoop van Jan.

 

 

 

 

 

.

 

18-05-2020 om 07:42 geschreven door Bart

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (0)


Inhoud blog
  • GEDICHTENBUNDEL
  • Dromen
  • Op naar mijn pensioen
  • Alles komt goed.
  • 7 Magere jaren
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 15/02-21/02 2021
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 03/08-09/08 2020
  • 27/07-02/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!