Humor volgens één der vele Leekedichtjes van onze taalgenoot Petrus Augustus de Génestet
Geliefd vanwege zijn toegankelijkheid De
goden moeten simpelweg de Nederlandse theoloog en dichter Petrus
Augustis de Génestet (1829-1861) wel bijzonder hebben bemind, want hij
is nog geen tweeëndertig jaar oud geworden. Zelfs het volgens niet de
geringsten onder ons werd zelfs het universele muziekgenie Mozart
tenminste nog vijfendertig jaar, maar diens Spaanse tegenhanger Juan
Chrisostomo de Arriaga. Of onze dichtergrootheid De Génestet, uit de
eerste helft van de negentiende eeuw, ook tot die grote hoogten in
kwaliteit mag worden gerekend, zou enigszins in twijfel mogen worden
getrokken, maar zijn toenmalige populariteit op basis van de ruime
toegankelijkheid van zijn gedichten die enerzijds een gevoelige snaar
konden raken en aan de andere kant werden gedragen door het fenomeen
humor is daaraan niet onderhevig. Zijn Leekedichtjes
114 in getal zijn in 1861, zijn sterfjaar, voor het eerst
verschenen. Opvallend is dat in de geïllustreerde bibliografie van de
Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage deze verzameling consequent
en tevens zichtbaar op diverse titelpagina's als Leekedichtjens, dus met een extra N, wordt gespeld. Meer daarover op onze zustersite Tempel der Letteren van heden. In die Leekedichtjes staat een korte bijdrage, nummer 111 met een titel die op specifiek deze site past:
CXI
H U M O R
Een rijke taal vol geest en ingehouden tranen, Vol zin ook zéér geschikt tot leren en vermanen, Mits maar de vrienden haar verstaan. Want velen klinkt ze als Grieksch; voor anderen weer profaan.
__________
Op de Nederlandse cultuursite Tempel der Wijze Woorden kunt u in een bijdrage, eveneens van heden, nog een tiental voorbeelden vinden van Leekedichtje(n)s van deze dominee-dichter. ____________ Afbeeldingen 1. P.A. de Génestet. 2. Voorplat van De Dichtwerken van P.A. de Génestet, in eenuitgave van 1886, Elsevier, Rotterdam (zevende druk). Zie ook de bijdrage op Tempel der Letteren voor een andere band van dezelfde druk uit 1886. Bijzonderheid hieraan is dat we hier nu een goed voorbeeld hebben van een halflinnen
band. Het voorplat zelf is er één van in de tijd passend gemarmerd
papier met een waaiermotief, c.q. pauwenveren-ornamenen. Ten onrechte nemen inmiddels hele
volksstammen, inclusief boekhandelaren, aan dat alleen een rug in het
materiaal dat wordt benoemd, vldoende is om van halflinnen, halfleer,
etc. te spreken, doch dan gaat het om kwartleer,
etc.. Pas als de twee direct zichtbare hoekjes van het voor of
achterplat eveneens zijn aangepast, mag men spreken van halflinnen of
ander materiaal.