1976
Zondag 11 april : Huldeconcert Rik De Bruynxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De Kon. Fanf. St.-Cecilia organiseerde haar
jaarlijks muziekconcert. Het zou tevens een huldeconcert worden ter ere van RIK
DE BRUYN, 40 jaar dirigent en hulpdirigent.
Reeds om 19u15 was in de zaal geen enkele
zitplaats meer vrij. Van overal bleven de muziekliefhebbers toestromen, zodanig
zelfs dat ruim 100 mensen onverrichter zake moesten terugkeren omdat ze
doodgewoon niet meer in de zaal binnen konden.
Om 19u30 werd het concert ingezet. Eerst kwam de
fanfare aan bod met uiterst geslaagde uitvoeringen. Daarna begeleide het korps
het zangkoor in de Postkoets. Vlak voor de pauze bracht de jeugdfanfare, die
nog geen jaar oud is, nog een paar geslaagde werken.
Na de pauze speelde de fanfare o.m. Suite van J.
Segers en begeleidde het zangkoor in de Lustige Weduwe van F. Lehar. Het
jeugdkorps kwam dan nogmaals aan de beurt.
Toen het concert op zijn einde liep, werden
volgende verdienstelijke mensen in de bloemetjes gezet : Marleen Lauwers voor
de presentatie, Rik Lauwens, de leider van het zangkoor en Eduard De Maeyer, de
dirigent van de jeugdfanfare.
Karel De Muyer uit Battel ontving een tinnen
schotel omdat hij sedert de 2de wereldoorlog geen enkel
muziekconcert te Leest miste. Hij dankte daarop de vereniging, sprak lovende
woorden over de dirigent en zei nog het volgende : Leest wordt binnenkort bij
Mechelen gevoegd. Misschien bent u voor
of tegen. Een ding staat echter vast : Mechelen krijgt er in ieder geval een
goede fanfare erbij !
Daarna werd RIK DE BRUYN, de dirigent van de
fanfare, gehuldigd door de vereniging zelf om o.m. zijn 40 jaren leiding, het opleiden van jonge
muzikanten (ongeveer 300 leerlingen) en de goede geest die hij er steeds wist
in te brengen. Het zangkoor en de beide muziekverenigingen uit Tisselt bleven
ook niet ten achter. Van de aanwezige toehoorders kreeg hij een daverend
applaus en van de muzikanten een daverende ovatie.
Met de pittige mars Engeland-Vaarders van W.
Schild werd het concert besloten. Iedereen was tevreden en kon blij en opgewekt
naar huis terug.
Na een periode van moeilijkheden gaat het terug
opperbest met de Kon.Fanf. St.-Cecilia. Dit biedt dan weer gunstige
perspectieven voor de toekomst. Iedereen kan er gerust over zijn : de Leestse
fanfare zal nog lange tijd blijven bestaan ! (DB, mei 1976)
Het jaarlijks concert
Het eerste muziekconcert van de fanfare vond
plaats in 1945. Tot in 57 gaf St.-Cecilia haar jaarlijks muziekconcert in de
maand februari. Vanaf 1958 kreeg het een vaste plaats op de kalender en werd
het georganiseerd op Palmzondag. In februari was het te dikwijls slecht weer,
in buurgemeenten werd door bevriende verenigingen op dezelfde dag een concert
gegeven en er waren heel wat jonge muzikanten die zich moesten voorbereiden op
de examens op school. Door het concert te verplaatsen naar de zondag voor Pasen
werden een aantal van deze minder gunstige factoren vermeden. Het
Palmzondagconcert wordt beschouwd als de plaatselijke muzikale hoogdag voor de
fanfare.
Vroeger werd deze concertuitvoering voorbereid
tijdens de wintermaanden, dit wil zeggen vanaf het ledenfeest in november.
Gewoonlijk waren er toen in de wintermaanden niet zoveel festiviteiten en dan
kon er rustig maar doelgericht gewerkt worden aan een nieuw programma. In de
huidige tijd wordt er niet meer zoveel energie in dat concert geïnvesteerd
omdat de uitvoeringen meer gespreid zijn over het hele jaar.
Het Palmzondagconcert heeft wortels in de
vooroorlogse periode. Toen was het een namiddag-, avond- en nachtvullend
programma. Het concert begon in die tijd omstreeks 16 u. en er werd afwisselend
toneel en muziek gespeeld. Er was een grote pauze omstreeks 19 u. die moest
toelaten aan de landbouwers-muzikanten om hun koeien te gaan melken. Een goed uur
later werd het programma voortgezet en toen iedereen zijn nummer had ten beste
gegeven, volgde als slot een volksbal met een orkest dat werd samengesteld uit
muzikanten die het concert hadden gespeeld.
Na de tweede wereldoorlog werd het programma
ingekort. Het volksbal werd naar een andere dag verplaatst. Toneel spelen was
er niet meer bij. En toch oordeelden de mensen dat muziek alleen niet genoeg
was. Daarom werd op de jaarlijkse muziekconcerten in die tijd een conferencier
ingehuurd. Het was een humorist die tussen de muziekstukken door wat grappen
vertelde en die het volk probeerde te amuseren. Het blijkt nu dat de fanfare
destijds ook al eens een verkeerde keuze maakte en dat sommige humoristen na hun optreden werden betiteld als flauwe
plezanten.Toch hebben min of meer bekende namen hun medewerking verleend aan
het Palmzondagconcert. Ze noemden zich radio-vedetten omdat ze in een of andere
bonte avond op een gewestelijke zender ooit een mopje hadden mogen tappen.
Vooraan in de jaren zestig waren het zelfs tv-vedetten
Zo traden Jos Kiebooms,
Jan en Jean, Kees Brug en Theo Van den Bosch op. Zij hadden succes en daarom
zijn ze nog niet vergeten. Ferdos, alias muzikant Ferdinand Meysmans (de
Ferre), was zo iemand. Ferdos kon zijn grappen en moppen beter aanpassen aan
de plaatselijke situatie en durfde ook al eens op een prettige manier
bestuursleden een veeg uit de pan geven. Maar het bleef beschaafd en het was
niet kwetsend zodat de geviseerden er zelf mee konden lachen. In die tijd werd
het concert altijd afgesloten met het Vaderlands Lied.
Later werden geen conferenciers meer ingehuurd.
Tot ongeveer 1975 zorgde de fanfare in samenwerking met het zangkoor dikwijls
zelf voor een plezante noot door een of ander komisch optreden op het programma
te plaatsen.
Vanaf 1975 was het helemaal gedaan met de komische
optredens op het Palmzondagconcert en was het uitsluitend muziek die de
boventoon voerde.
De programmas ondergingen door de jaren heen
grondige wijzigingen. In de jaren vijftig tot zeventig stonden er op het
programma doorgaans vier marsen. Elk deel werd met een mars begonnen en
geëindigd. Daartussen stonden dan de grote stukken waaraan de muzikanten
tijdens de wintermaanden hadden gezwoegd. Het waren echte kleppers : Epaminondas
van G. De Roeck, De Slag van Waterloo van Kessels, 1812, de Slavische Mars of Italiaans Capriccio van Tsjaikofski, Dichter
en Boer of Lichte Ruiterij van Frans von Suppé, Richard III of de Terugkeer
naar het Vaderland van P. Gilson, Symfonisch Gedicht van M. Poot, Moskwa
van Pieter Leemans. De stelende Ekster of de Barbier van Sevilla van
Rossini
Zelfs de meest onmuzikale mensen konden van deze uitvoeringen genieten
indien er vooraf een waarschijnlijk verzonnen verhaal aan verbonden werd.
Concoursstukken maakten het programma toen extra
zwaar. Dit trok vrij veel toehoorders uit andere verenigingen. Zij wilden
nagaan of de Leestse Cecilianen dat wel aankonden en misschien vielen ze er
wel door.
Het gevolg was dat muziekverenigingen tegen elkaar
op werkten. Wat die kunnen, dat kunnen wij ook, was het motto. De muzikanten
deden voorstellen aan de dirigent om moeilijke stukken aan te pakken.
Op een slimme manier werd het programma
samengesteld. In het eerste gedeelte werd de zware en ernstige muziek gestopt.
Er werd verondersteld dat de muzikanten tijdens het eerste gedeelte nog goed
fris zaten en over al hun krachten beschikten om het labeur naar behoren aan te
kunnen. Tijdens de pauze kregen ze al commentaar van hun collega-muzikanten uit
andere verenigingen, de ene keer al positiever dan de andere keer. Het tweede
gedeelte zat vol met korte en ontspannende stukjes of met solo-optredens. Zo
bleven de toehoorders langer luisteren en het vergde van hen geen enorme
inspanningen net als van de muzikanten. De meeste luisteraars gingen toen met
een of ander deuntje neuriënd naar huis. Als dat het resultaat was van de
muziekavond, dan was die gelukt
De laatste vijfentwintig jaar werd er een meer
gevarieerd programma samengesteld. Alle genres komen nu aan de orde. Er wordt
een overwicht aan brassbandmuziek gespeeld en toch blijven de Vlaamse
componisten niet in de kou staan.
Omstreeks 1955 was het op muzikaal gebied gedaan
met de schlagers, de meezingers en stampers. De rock n roll deed zijn
intrede. Later werd er soulmuziek losgelaten op de jeugd. De bestuurders zagen
de toekomst van hun fanfares en harmonieën bedreigd want ze hadden schrik dat
de jongeren voor gitaarmuziek zouden kiezen.
In 1962 doet fanfaresecretaris August Lauwers op
het Palmzondagconcert een emotionele
oproep om deze muziekverloedering te lijf te gaan. Hij zei het volgende : Ik
wil hier vandaag een dringende oproep doen op allen om eendrachtig samen te
werken, met onze eigen parochiale verenigingen enerzijds, met de besturen van
naburige en verder afgelegen muziekverenigingen anderzijds, hand in hand, om
tegenbezoeken af te leggen ten einde de volksmuziek en andere culturele
organisaties de wellicht verloren standing te doen herwinnen. Vergeet niet dat
de muziek, t zij fanfare of harmonie of koorzang, de zeden verzacht, daar waar
in onze moderne samenleving muziek wordt uitgevoerd en beluisterd omwille van
de zo prikkelende en verwilderde inhoud. Ik dring er op aan, opdat de ouders
die hier vandaag aanwezig zijn hun kinderen zouden laten muziek leren. Ik kan u
verzekeren dat zij door het bijwonen van de herhalingen en de uitvoeringen een
zeer degelijke opvoeding zullen genieten. Daar waar velen onzer jongens een
andere richting uitgaan, zelfs totaal verloren lopen, kunnen wij door samenwerking
en door het beoefenen van echte en goede muziek veel redden.
Ofwel hebben de woorden van de toenmalige
secretaris succes gehad en heeft de fanfaremuziek niet ingeboet ten opzichte
van vroeger ofwel is er zodanig eendrachtig en hard gewerkt dat de volkscultuur
haar toen verloren standing heeft weten te herwinnen. Misschien heeft de rock
n roll niet die verwachte negatieve gevolgen gehad. Maar het kan ook dat de
Leestse ouders toen hebben ingezien dat ze er goed aan deden en doen niet
alleen hun jongens naar de fanfare te sturen, maar later ook zelfs hun
meisjes
(Stan
Gobien, Leest in Feest)
Dat jaar
verscheen er ook een interview met Rik De Bruyn (zie ook 1938 en 1963) in De
Band, ditmaal met de focus op zijn artistieke kwaliteiten als houtsnijder : De Band interviewt Rik van t Kot
Louis XVI stoeltjes, kasten, tafeltjes, Sofas of
staande klokken zouden er niet zo degelijk mooi uitzien zonder hun komische
gedraaide pootjes. Beelden, schoteltjes, pijperekjes, steeds is de houtsnijder
erbij betrokken als een gewaardeerd vakman en zonder hem zou het er niet zo
waardevol uitzien.
Leest heeft zon houtsnijder : Rik De Bruyn. Zn
vader was chef van t Leests stationneke. In 1909 werd Rik geboren in
Ruthuisje (t Kot), vandaar : Rik van t Kot.
Rik heeft zijn atelier in de Dorpstraat. Hij weet
hoe hij de beitel moet houden om t hout te snijden en hij heeft het in zn
vingers om een welving of een inkeping een vloeiende lijn te geven. Ge moet
zeker eens naar de stukken gaan kijken bij mn dochter, zegt hij, daar staat
alles wat ik gemaakt heb. Dat zijn mijn schoonste werken, neemt daar maar eens
een fotootje van.
-Hoe ben je aan dit vak begonnen ?
-Al op 14-jarige leeftijd ging ik naar dacademie.
Samen met meester Meyers volgde ik de avondlessen. Ik had het voor t
beeldhouwen. Zoals elke jongen in mijn tijd begon ik als leerling-houtsnijder
bij Stevens in de Consciencestraat. Na 14 jaar joegen de vliegende bommen me
uit dit atelier. Ik kwam dan bij Van Linthoudt in dienst, daar ben ik 22 jaar
meestergast gebleven. Daarna werkte ik nog ongeveer 10 jaar bij Jacobs in de
Scheerstraat voor ik op mn eigen begon.
-Wat beeldhouw je zoal ?
Alles wat mooi is, bedden, zuilen, tafels, noem
maar op. Gelijk wat en alles met evenveel plezier, want ik moet geen hele
reeksen van hetzelfde maken. Kijk dit is De Wijsheid ruw gebeiteld, het beeld
moet nu afgewerkt worden. Laatst was ik op een begrafenis en in de kerk boven
het hoofdaltaar prijkte een grote adelaar. Verdomme dacht ik, das schoon,
dieje moet ik onthouden. Thuisgekomen tekende ik hem onmiddellijk na. Nu pronkt
hij boven mijn staande klok, één van mn laatste kunstwerken.
-En de klanten zijn die er ?
Er zijn er te veel. Ze vergeten dat ik voor mn
plezier werk en als tijdverdrijf. Ik heb tijd want ik ben op pensioen. Als
iemand aan mijn huis komt en zegt : da vind ik mooi, maak dat ook eens voor
mij, dan zeg ik : ge moet kunnen wachten ! Ik maak er geen handel van. De
schoonste stukken staan in het huis van mijn dochter.
-Kan alle hout voor houtsnijden gebruikt worden ?
Zeker, maar ik gebruik meestal oude eik. Ik weet
hoe ik eraan kan geraken. De mensen kennen mij. Eik is wel moeilijk te
bewerken. Linde is zachter en beter geschikt voor heel fijn werk. Op zekere dag
kwam P. Verbeeck hier aan met een eiken balk en zei : met dat stuk eik daar
kun je wel iets mee maken. Da stuk stutte de wip aan t wiphuis en t zat wel
100 jaar in de grond. Ik kon er alleen een grote zuil van maken met
druivenrankenmotief. Dien zuil is pikzwart uitgeslagen, schoon om te zien.
-Hoe ga je eigenlijk te werk ?
Ik doe het al zolang, dat ik er niet meer bij
stilsta. Kijk, de oude eik krijg ik meestal in rechthoekige stukken. Op t
balkje teken ik de figuur uit. Dan laat ik dat ruim uitzagen, en dan begint het
brutte werk van vormen en plooien , het ruwe kap- en beitelwerk. Daarna kan ik
de definitieve vorm uitsteken, met verschillende ronde en platte beitels in
alle maten. Daarna alleen nog maar even met schuurpapier erover, en het is
klaar.
De kleine motieven moeten ruw en wild blijven, dat
is juist het mooie van handwerk.
-Welke stijl heeft jouw voorkeur ?
Ik heb geen voorkeur voor stijlen. Ik werk wel
veel met Louis XIV. Mn beelden zijn voor Renaissance.
-Wat doet dat muziekinstrument in uw atelier, Rik
?
Ik ben lid van de Koninklijke Fanfare
St.-Cecilia. Ik ben al 57 jaar muziekmaker. Dit jaar ben ik 25 jaar
muziekmeester. In september geef ik de pijp aan Maarten. Jammer, maar ik ben te
oud en ik wil mijn plaats afstaan aan de jonge muzikanten.
Muziek maken, houtsnijden en er tussendoor op
uittrekken met de fiets dat zal ik blijven doen, daar kan ik niet zonder.
Twee maal Rik De Bruyn, tekeningen van Georges
Herregods.

|