'En waar de ster bleef stille staan' opvoering te Schriek in februari 1930 In de bijlage vind je een afdruk van het voorblad en een afdruk met alle gegevens van de opvoeringen, de tekst van de volgende twee blz vind je hier onderaan
BEKNOPTE. INHOUD. VAN: EN WAAR DE STER BLEEF STILLE STAAN.
ZE KOMEN !!! PITJE VOGEL, SCHROBBERBEECK en SUSKEWIET —
Het zijn de straatloopers; van overal en de dingen die ze vertellen en beleven liggen in den mond van het volk en gebeuren in elke streek.
Het zijn de schooiers, die nooit eens een heete stoof hebben om zich te warmen en dag-in, dag-uit rondloopen met een gelapte broek en een vest waarbij hen de lodderen achterna zwieren.
Zij bezitten geen rooden duit, leven van den hemelschen dauw en van wat ze dagelijks per abuus kunnen meenemen.
Hun neus gloeit als een nachtlichtje: van de vele borrels die ze naar binnen klinken en hun ziel is zoo zwart als hun voeten; van de vele kiekens die ze 's nachts bij de boeren den nek. omwringen.
Hun ideaal is een kruik genever, zoo groot dat z' er recht op kunnen instaan en eenen ronden buik vol eten dat z’ er een vlooiken kunnen op kraken. Het is de oude historie van een man die zijn ziel aan den duivel verkoopt.
Het is het legendespel van Felix Timmermans. Een spel dat méér dan honderd maal door het Vlaamsche Volkstooneel werd opgevoerd in Vlaanderen en in het buitenland.
Een internationaal succes.
Het is een verbeelding die als een drieluik drie Kerstmissen omvat. De eerste vangt aan in de staminee van Polien Pap " In 't Zeemeerminneke ,, Tusschen de drinkende en tierende boeren zijn drie trouwe kamaraden vergaderd : de palingvisscher Pitje Vogel, de herder Suskewiet en de bedelaar Schrobberbeeck, drie wilde vogels langs de wegen. Met een lei vol schuld bij Polien, een zak vol lucht, een leegen buik en een on-verzadigden dorst, is 't drietal er ellendig aan toe. De bijtende Winter is ook voor Schrobberbeeck, den bedelaar, een ernstige ambtsbelemmering.
Zoo gaat het niet langer. Suskewiet krijgt een " blinkend gedacht,,, ze zullen op Kerstmis met de ster rond gaan. en de Drie Koningen spelen. Het zal een geweldig winstgevend bedrijf worden. Opgewonden als kinderen voor een feest verdringen de kerels zich met elkaars plannen. Suskewiet kent een gepast liedje. Hij zal het voordoen, maar Pitje Vogel moet het leeren zingen. Suskewiet zal ook de ster ineenkleuteren. Schrobberbeeck van zijn kant zal het wit van zijn oogen laten zien, en paternosters lezen. Uitgedost als hansworsten, trekken zij er op af. Bij hun terugkomst bemerken ze opeens aan een root droomende knotwilgen een kreupel foorwagentje. En als ze zien dat Jozef en Maria en Jezus — want 't is die heilige Familie die in den foorwagen zit — geen eten hebben en geen vuur, geven en geven ze van hun opgeborgde schatten. En dan na die overrompelende edelmoedigheid, hun bevreemding over het wonderlijke, even een ontdaanheid dat de glorie van den buit plotseling is verdwenen.
Als er een haakje los is, heeft de duivel houvast. De tweede Kerstmis bewijst het. Van de drie trawanten is alleen Suskewiet standvastig gebleven. Hij is van het Kerst-miswonder doodernstig geworden, hij predikt van ijdelheid der ijdelheden tegen wie hooren of niet hooren wil. Hij deelt het lot der profeten en de burgemeester dreigt hem in een zottenhuis op te sluiten.
Pitje Vogel en Schrobberbeeck slijpen nog altijd de straten af, met spijt om hun dwaze goedgeefschheid. Pitje Vogel droomt altijd van " een ronden buik waar ge de wereld op teekenen kunt" en Schrobberbeeck die maar één holleke had willen vullen, kan zich maar niet vergeven, dat hij eens twee kiekens ongemoeid heeft laten loopen.
Die twee komen den vromen Suskewiet wat treiteren, maar ze hebben hem weer spoedig noodig als den derden koning met de ster. Suskewiet wil wel meedoen met zijn ster, maar dan moet 't profijt voor arme menschen zijn. Schrobberbeeck en Pitje Vogel willen heel de opbrengst omzetten in tabak en genever. “Met mijn ster geen zonde " houdt Suskewiet vol, en van armoe gaan de twee begeerige koningen dan maar alleen op stap. Hun oogst is schraal: slechts drie centen en een onbelegde boterham! De duivel ziet zijn kans en verschijnt in de gedaante van de Zwarte Madam: Pitje Vogel verkoopt zijn ziel.
Suskewiet is aan 't sterven in denzelfden nacht. Hij was zoo graag opnieuw met de ster het.Goddelijk Kind gaan aanbidden, maar het Kindje Jezus komt zelf: " Omdat gij niet naar mij kunt komen, kom ik naar u. „ Dan is de tweede Kerstmis om. Het derde deel "geeft Pitje Vogel als slaaf van den duivel. Hij heeft overvloed van geld ; genever een vat vol, maar het smaakt hem als zeepwater. Hij leeft in doodsangst voor den duivel. Schrobberbeeck, aan wien hij zijn ellende klaagt, voelt zich veilig met zijn schapulier. Pitje Vogel zal door den duivel naar den Heksensabbath gebracht worden, doch hij vlucht, met. Satan op de hielen, den nacht in, waar juist het witte wonder van Kerstmis is begonnen; de lievenvrouwenbeelden van Vlaanderen worden levend, om 't Goddelijk kind te gaan aanbidden.
Pitje .Vogel valt radeloos en berouwvol neer aan den voet van de Moeder der Smarten en wordt gered. Hij sterft met het Wees Gegroet op de lippen. Schrobberbeeck is zijn armzalig zondaarsleven aan het bepeinzen: "Och.... mijn handen zijn rapper dan mijn gedachten en de kiekens loopen zoo bekoorlijk tegen mijn voeten. ,,
Een fijne stem klinkt tot hem op: Onze Lieve Vrouw van Zeven Smarten, verlaat door de redding van Pitje Vogel, is bang niet tijdig bij de Kerstmis te zijn en vraagt Schrobberbeeck met zijn groote beenen er haar heen te dragen.
" Ach „ — klaagt hij — " ik durf u niet dragen, Lieve Vrouwke! Mijn ziel is zoo zwart als mijn voeten. „ Maar Maria zal zijn ziel beschijnen tot ze blinkt en zuiver is als parlemoer.
In een visioen verschijnt Jezus, stralend aan het kruis Schrobberbeeck, met een gebaar of hij een ster in zijn hand laat draaien, zingt.
De Kerstmis is om. Alle drie de Koningen zijn binnengegaan.
uit de uitnodigingen welke vroeger werden verstuurd.
|