Schriek
Verleden-Heden-Toekomst

wapenS
Wapens

Tekstgrootte aanpassen?
Klik op + of -

ZOOM

butmed

Schriekbutton
butRo

genealogiebutton
butD1
butD2
butSh
butO
betS2
butSg
butS2
butP2
butH4
butS4
butS5
butS6

Geschiedenisbutton
betPd
betSog

butBV14
WOI
WOIa
WOIv
butBV40

dialect

Parochie
Kerkrek

Grootlobutton

Inhoud blog
  • WO I Begraafplaatsen in België - Westvleteren
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (17)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (12)
  • Schriek - info
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (25)
  • BS Putte - Gezinnen 1800-1920 (9)
  • WO I De Stem uit België (15-16)
  • BS Beerzel - Gezinnen 1800-1920 (10)
  • St.-Jan Baptist kerk : Het orgel
  • BS Heist - Geboorteakten 1868
  • Heist - Gezinnen 1593-1797 (6)
  • BS Schriek Overlijdensakten 1924-192.
  • Schriek - Het onderwijs tot 1800
  • WO I Begraafplaatsen in België - Steenkerke
  • WO I Begraafplaatsen in België - Wandre (Liège)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (1)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (2)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (3)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (4)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (5)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (6)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (7)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (8)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (9)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (10)
  • WO I Vluchtelingen in Nederland - Uden (11)
  • BS Putte - Gezinnen 1800-1920
  • BS Putte - Gezinnen 1800-1920 (2)
  • BS Putte - Gezinnen 1800-1920 (3)
  • BS Putte - Gezinnen 1800-1920 (4)
  • BS Putte - Gezinnen 1800-1920 (5)
  • BS Putte - Gezinnen 1800-1920 (6)
  • BS Putte - Gezinnen 1800-1920 (7)
  • BS Putte - Gezinnen 1800-1920 (8)
  • WO I Begraafplaatsen Belgische gesneuvelden
  • WO I Begraafplaatsen in België - Aalter
  • WO I Begraafplaatsen in België - Aarschot
  • WO I Begraafplaatsen in België - Adinkerke
  • WO I Begraafplaatsen in België - Adinkerke (2)
  • WO I Begraafplaatsen in België - Adinkerke (3)
  • WO I Begraafplaatsen in België - Boncelles
  • WO I Begraafplaatsen in België - Brugge 1
  • WO I Begraafplaatsen in België - Brugge 2
  • WO I Begraafplaatsen in België - Champion
  • WO I Begraafplaatsen in België - Chaudfontaine
  • WO I Begraafplaatsen in België - De Panne
  • WO I Begraafplaatsen in België - De Panne (2)
  • WO I Begraafplaatsen in België - De Panne (3)
  • WO I Begraafplaatsen in België - De Panne (4)
  • WO I Begraafplaatsen in België - De Panne (5)
  • WO I Begraafplaatsen in België - Elsene (Brussel)
  • WO I Begraafplaatsen in België - Eppegem
  • WO I Begraafplaatsen in België - Antwerpen
  • WO I Begraafplaatsen in België - Antwerpen (2)
  • WO I Begraafplaatsen in België - Dendermonde
  • WO I Begraafplaatsen in België - Evere (Brussel)
  • WO I Begraafplaatsen in België - Gent
  • WO I Begraafplaatsen in België - Grimde
  • WO I Begraafplaatsen in België - Halen
  • WO I Begraafplaatsen in België - Oeren
  • WO I Begraafplaatsen in België - Ougrée
  • WO I Begraafplaatsen in België - Ramskapelle
  • WO I Begraafplaatsen in België - Schiplaken Hever
  • WO I Begraafplaatsen in België - Sint-Margriete-Houtem
  • WO I Begraafplaatsen in België - Veltem-Beisem
  • WO I Begraafplaatsen in België - Veltem-Beisem (2)
  • BS Beerzel - Gezinnen 1800-1920 (1)
  • BS Beerzel - Gezinnen 1800-1920 (2)
  • BS Beerzel - Gezinnen 1800-1920 (3)
  • BS Beerzel - Gezinnen 1800-1920 (4)
  • BS Beerzel - Gezinnen 1800-1920 (5)
  • BS Beerzel - Gezinnen 1800-1920 (6)
  • BS Beerzel - Gezinnen 1800-1920 (7)
  • BS Beerzel - Gezinnen 1800-1920 (8)
  • BS Beerzel - Gezinnen 1800-1920 (9)
  • Ons Oorlogsdagboek 1914-1919 (12)
  • Kerkrekening 1682-
  • BS Heist - Geboorteakten 1864
  • BS Heist - Geboorteakten 1865
  • BS Heist - Geboorteakten 1866
  • BS Heist - Geboorteakten 1867
  • BS Schriek - Huwelijksakten 1891-1900
  • BS Schriek Huwelijksakten 1901-1909
  • BS Schriek Huwelijksakten 1910-1918
  • BS Schriek Huwelijksakten 1919-1923
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (1)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (2)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (3)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (4)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (5)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (6)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (7)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (8)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (9)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (10)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (11)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (12)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (13)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (14)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (15)
  • Heist - Klapper Dopen 1593-1797 (16)
  • BS Schriek Overlijdensakten 1891-1895
  • BS Schriek Overlijdensakten 1896-1900
  • BS Schriek Overlijdensakten 1901-1906
  • BS Schriek Overlijdensakten 1907-1911
  • BS Schriek Overlijdensakten 1912-1915
  • BS Schriek Overlijdensakten 1916-1918
  • BS Schriek Overlijdensakten 1919-1923
  • BS Heist - Overlijdensakten 1857-1858
  • BS Heist - Overlijdensakten 1859-1860
  • BS Heist - Overlijdensakten 1861-1862
  • BS Heist - Overlijdensakten 1863-1864
  • WO I De Stem uit België (1)
  • WO I De Stem uit België (2)
  • WO I De Stem uit België (3)
  • WO I De Stem uit België (4)
  • WO I De Stem uit België (5-6)
  • WO I De Stem uit België (6)
  • WO I De Stem uit België (7)
  • WO I De Stem uit België (7-8)
  • WO I De Stem uit België (8-9)
  • WO I De Stem uit België (9)
  • WO I De Stem uit België (10)
  • WO I De Stem uit België (11)
  • WO I De Stem uit België (11-12)
  • WO I De Stem uit België (12-13)
  • WO I De Stem uit België (13-14-15)
  • Ooit gelezen ...
  • Ooit gelezen ... (1) Kinderkarnaval
  • Ooit gelezen ... (2) Houten huis.
  • Ooit gelezen ... (3) Aflaat Franciscus
  • Ooit gelezen ... (4) De uyle krijst.
  • Ooit gelezen ... (5) Een vliegende bom voor Grootlo.
  • Ooit gelezen ... (6) Uitslag der loting 1908
  • Ooit gelezen ... (7) De Vluchtelingen.
  • Ooit gelezen ... (8) En waar de ster bleef stille staan
  • Ooit gelezen ... (9) Warme luchtballon in den hof van de pastorij.
  • Ooit gelezen ... (10) Het kasteel van Schriek.
  • Documenten
  • Huiseigenaars 1858
  • Akte - 1 Van der Stegen
  • Akte - 2 Van der Nath
  • Akte 3- de Brouckhoven
  • Akte 4-de Brouckhoven
  • Akte 5 -de Brouckhoven
  • Akte 6 -de Brouckhoven
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (1)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (2)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (3)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (4)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (5)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (6)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (7)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (8)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (9)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (10)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (11)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (12)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (13)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (14)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (15)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (16)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (17)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (18)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (19)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (20)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (21)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (22)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (23)
  • BS Heist - Gezinnen 1797-1910 (24)
  • BS Heist Gezinnen 1797-1850 (14)
  • BS Heist Gezinnen 1797-1850 (15)
  • BS Heist Gezinnen 1797-1850 (16)
  • BS Heist Gezinnen 1797-1850 (17)
  • Overlijdens (alf) 1556-1971
  • Overlijdens (alf) 1556-1971 (2)
  • Overlijdens (alf) 1556-1971 (3)
  • Overlijdens (alf) 1556-1971 (4)
  • Overlijdens (alf) 1556-1971 (5)
  • Overlijdens (alf) 1556-1971 (6)
  • Overlijdens (alf) 1556-1971 (7)
  • Overlijdens (alf) 1604-1929 (6)
  • Overlijdens (alf) 1604-1929 (7)
  • Overlijdens (alf) 1604-1929 (8)
  • Overlijdens (alf) 1604-1929 (9)
  • Overlijdens (alf) 1604-1929 (10)
  • Overlijdens (alf) 1604-1929 (11)
  • Overlijdens (alf) 1604-1929 (12)
  • Overlijdens (alf) 1604-1929 (13)
  • Overlijdens (alf) 1604-1929 (14)
  • Overlijdens (alf) 1604-1929 (15)
  • Overlijdens (alf) 1604-1929 (16)
  • Gezinnen 1604-1923 (A-B)
  • Gezinnen 1604-1923 (C-Cop)
  • Gezinnen 1604-1923 (Cor-De L..)
  • Gezinnen 1604-1923 (De M..-De We..)
  • Gezinnen 1604-1923 (De Wi..-E)
  • Gezinnen 1604-1923 (F-Goo..)
  • Gezinnen 1604-1923 (Gor..-Her..)
  • Gezinnen 1604-1923 (Het..-Ja..)
    28-02-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schrieks dialect (1)

     Het Schrieks Dialect 
    samengesteld door
    René Lambrechts


    Om de dialect woorden goed te kunnen uitspreken heb ik de schrijfwijze enigszins aangepast met enkele fonetische tekens, welke ik in onderstaande lijst tracht te verklaren, liever dan een zuivere fonetische voorstelling te geven van het woord, omdat dit voor de gewone man bijna onleesbaar zou worden. De lettergrepen worden onderling gescheiden door het ' teken. Samengestelde woorden worden niet opgenomen in de lijst tenzij ze erg specifiek zijn, dus geen aa’zer’vaal maar wel aa’zer’moal in deze lijst.

    Mocht u nog een specifieke uitdrukking of woord kennen met deze letter a dan mag je die altijd via een reactie of mail laten weten.

    å : zoals in het Franse woord: blanc

    a : zoals in het woord: pak

    aa : zoals in het woord: piano

    aai : zoals in het woord: amaai

    æ : zoals in het Engelse woord: chat

    au : zoals in het woord: oud

    èè : zoals in het Franse woord: élève

    e : zoals in het woord: de

    é : zoals in het woord: mes

    éé : zoals in het woord: kees

    ei : zoals in het Franse woord: chien

    eu : zoals in het Franse woord: fleur

    ey : zoals in het Engelse woord: stay

    i : zoals in het woord: zit

    ie : zoals in het woord: niezen

    ieu : zoals in het woord: nieuw

    o : zoals in het woord: kot

    oa : zoals in het dialect woord: stoan = staan

    oe : zoals in het woord: boer

    oei : zoals in het woord: koeien

    oo : zoals in het woord: radio

    ooi : zoals in het woord: hooi

    oy : zoals in het woord: hooi maar kort

    u : zoals in het woord: nut

    ui : zoals in het woord: lui

    uu : zoals in het woord: uur

    ye : zoals in het Engelse woord: beer

     

       -A-  

    - a’bon’dans : naar 9 slagen bij het wiezen   ‘k hém nen a’bon’dans in de koe’ke’ne

    - a’ges’te : achterste   héd’de gaa de a’ges’te dey vast’ge’mokt

    - a’ges’te’vey : achterste voor   haa haa ze læf’ke a’ges’te’vey oan

    - a’joa’en : ajuin

    - a’lie’jen : alleen

    - a’loa’en : aluinsteen

    - a’maai’ke : wonde in kindertaal   hér’re gaa a’maai’ke oan aa pol’le’ke?

    - a’ne’ze’rum : andersom

    - a’poat : apart

    - a’præn’se : aanstalte maken om   die koei és ont a’præn’se moa’ke vey te ka’le’ve

    - a’ran’zjei’re : regelen   kom Lod’de, hie valt niks te a’ran’zjei’re

    - a’va’sey’re : voortgaan

    - a’ve’koat : advokaat

    - a’ve’ron : omgeving

    - a’ve’sey’re : vorderen   da wærk a’ve’seyrt ni

    - aa : 1) u of uw  zie ook aa’ve  2) oud (voor woorden met een meervoud) ‘aa wave’ zie ook aat  3) deel van begroeting ‘aa de Zjok’ke’

    - aa’joen’ge doch’ter : ongehuwde vrouw

    - aa’land : eiland

    - aa’te : erwten

    - aa’ve : 1) oude  2) uw, uwe

    - aa’ve’joenk’man : ongehuwde man

    - aa’ver : 1)ouder  2) vergrotende trap van oud

    - aa’ver’doem : ouderdom   ha héé’ter den aa’ver’doem vey

    - aa’ver’lek : ouderlijk   zaa héét aa’ver’lek hoa’es ver’kocht

    - aa’ver’wéts : als van ouds   das noch en aa’ver’wét’se léz’ze

    - aa’vers : ouders

    - aa’ze’re’weg : het spoor of de spoorweg

    - aa’zel : ijzel

    - aa’zer : ijzer

    - aa’zer’moal : grondsoort, soort steenzavel

    - aai’ge : eigen

    - aai’ke : ijken

    - aai’ke’mél’der : meikever

    - aaik : eik of eikenhout

    - aal : ijl  ik zæn aal in maa’ne kop = verward

    - aa're : 1) eieren 2) are  3) eierkolen waa stau’ke mey aa’re-gezegden :1) wa zalt zaan, aa're of joeng ? = vraag aan iemand om een keuze te maken.  2) lecht do zoe’e’veil aa’re ni on’der = verwen hem niet zo veel

    - aas : ijs

    - aat : oud (voor woorden met een klinker) ‘aat’aa’zer’

    - ach’ter’ge’rokt : achterhaald

    - ach’ter’haa’ve : niet terugbezorgen

    - ach’ter’ie’jen : 1) achter elkaar  2) weldra

    - acht’noen : namiddag ook sacht’noens

    - æ’chel : bloedzuiger

    - æ’chel’top : draaitol

    - æ’re’bol : knikker

    - æ’re’moei : armoede

    - æk’ser : ekster

    - æks’pèèr : veearts

    - æks’præs : moedwillig

    - æl’le : jullie,  zit on’zen Tist baa æl’le?

    - æng : eend

    - æt’raas : stok om aan erwten te plaatsen, rijshout

    - af : veel die’e héé noch’al wa af geblet (af ge’jankt – af ge’zie’e’verd)

    - af’blaai’ke : bleken

    - af’blot’te : afschilferen van de verf

    - af’bol’le : vertrekken

    - af’daa’ve : 1) afduwen 2) ophoepelen

    - af’dok’ke : betalen

    - af’drie’e’ge : 1) afdrogen  2) verslagen bij spel of sport

    - af’fèè’re : zaken

    - af’fer : in de richting van  noo Schriek af’fer

    - af’gank : 1) achterplaats in het huis  2) diaree

    - af’ge’bes’telt : er goed voorkomen

    - af’ge’trok’ke : erg vermagerd

    - af’héf’fe : handeling bij het kaartspel waarbij de laatste gever de kaarten deelt in twee.

    - af’joa’ge : afjakkeren

    - af’loa’e’ze : op een valse manier verkrijgen : haa héé draa bey’le’kes af’ge’loa’est

    - af’pi’két’te : met paaltjes aanduiden   kau’me die van de ge’mæn’te dat af’pi’két’te

    - af’pit’se : heimelijk een wind laten ‘wie héé ter hie ie’e’nen af’ge’pitst?’

    - af’preng’e’le : afbedelen   lét aa die kéz’ze ni af’preng’e’le

    - af’ros’se : afslaan, een rammeling geven

    - af’schaf’fe’le : een grachtkant beschadigen zodat de aarde naar beneden schuift

    - af’strein : ontkennen (V.D.=‘af’ge’stréé’je’)

    - af’strep’pe : een dier van zijn pels of huid ontdoen bv een haas of een paling

    - af’taa’re : al snijdend scheiden bv vlees van de beenderen

    - af’tæk’ke : bij aansluiten bv elektriciteit

    - af’to’te’re : ergens afvallen

    - af’trék’ker : 1) kurkentrekker  2) vloer- of raamwisser

    - af’troe’ve : 1) pak rammel geven  2) verslagen bij spel of sport

    - af’zæ’be’re : veelvuldig zoenen

    - al’koul : alcohol

    - al’le’baa : allebei, begroeting van twee mensen

    - al’le’bot’te : heel dikwijls

    - al’le’goo’e : allemaal

    - al’le’me’nak : kalender

    - al’le’ze’léé’ve : altijd

    - al’ler’haa’le’ge : allerheiligen

    - al’vey : alvorens

    - am’be’tant : moeilijk doende

    - am’ber’jaas : ontkoppelingspedaal

    - am’me’zoo’se : amusement

    - an’nes : anders

    - ap’pel : gezegde : vei nen ap’pel en een sik = voor een appel en een ei

    - ar’zaan : azijn

    - as : 1) als  2) begaafd iemand ‘gaa zaa nen as’

    - as’siet : koolzuurgas

    - au : oud   die au doe’es ræt noch al’taa mey de vlau

    - au’ke : ootje, kringetje bij het knikkeren  as aa’ve schie’ter int au’ke léé zær’re ka’pot

    - au’le : olie   bak’te gaa aa’ve frit oe’ek in au’le?

    - au’pe : open   doe die dey naa es au’pe

    - au’pe’taa’re : openen van de buik van geslachte dieren  we gén da kie’ke es au’pe’taa’re

    - au’ver : over   ast ne mie’e réé’gent ést au’ver

    - au’ver’ley’ze : overlezen  met gebeden genezen   de non’ne’kes kon’ne aa tant’paan au’ver’ley’ze, én thielp

    - au’ver’loe’e’pe : bewolkt   na ést van’doag al nen hie’e’len dag au’ver’loe’e’pe

    - au’ver’rey’e : omver gereden   ze hém’me zaa’nen hont dau zjust au’ver’rey’e

    - au’ver’taat : 1) onlangs   au’ver’taat zén’nek noa Oe’e’le ge’weyst   2) maandstonden die uitblijven   die van ons és wey au’ver’taat, ge zot er schrik van kraai’ge

    - aur’log : oorlog   doa zén der veyl in den aur’log ge’bley’ve

     

      -B-

    - ba’rél’tje : plaatsnaam te Schriek : het Bareeltje

    - ba’rie’el : bareel

    - ba’sæng : 1) waterkuip  2) goan wær’ke noa de ba’sæng : gaan werken naar de dokken

    - ba’vét : slabbetje   bint zen’ne ba’vét moa vey

    - baa : 1) bij  2) bouw  haa werkt in den baa 3) uitdrukkelijke bevestiging of ontkenning aa baa joo - aa baa nie’je

    - baa’ne : binden

    - baa’re : kinderspel

    - baa’spie’je : bijpassen met geld

    - baa’te : bijten  gezegde : da es nen dey baa’ter : dat is een doordrijver

    - baa’tel : beitel

    - baa’ve : bouwen   wan’nie’er gor’re naa baa’ve

    - baal : bijl

    - baan’zie’el : zware zelen om de oogst of het hooi op de kar vast te binden

    - baar : ijzeren ronde staaf

    - baar’sjok : bumper

    - baas : regenbui

    - bæ’be’ke : voorkeurleerling

    - bæ’de’re : met planken gemaakt  e bæ’de’re kot

    - bæ’des : schotten die men op een kruiwagen plaatst

    - bæ’re’bier : haarkapper

    - bæ’re’vits : blootvoets

    - bæst : barst

    - bæt : plank

    - baf’fe : eten  die’je kan goe baf’fe

    - bak’héé’ring : panvis

    - Bal’der : Berlaar

    - bal’le : ballen  gezegde : ik snap doa gie’en bal’le van = ik snap er niets van

    - bal’le’ke : veelvuldig boeren

    - ban’ne : 1) banden  2) maandverbanden gemaakt uit textiel

    - bank’ke : 1) kaartspel om het geld = gokspel  2) financiële instelling  3) zitmeubel

    - bat’te’klank : al uw spullen = aa’ven hie’e’len bat’te’klank

    - bat’te’re : vechten

    - bat’te’rie : batterij van een auto

    - bat’te’vie : het bont maken die hem’me doo den bat’te’vie gedroa’et

    - bau’ke : boterham in kindertaal

    - bau’te’re : 1) boteren  2) bepaalde wijze van fietsen als het zadel iets te hoog staat

    - bau’ter : boter

    - be’dér’re’ve : 1) bedorven  2) rotverwend be’der’re’ve joeng

    - be’di’se’le : heimelijk afspreken

    - be’die’e’me : seffens

    - be’die’ne : berechten

    - be’gaan : begijn

    - be’géz’ze : slechte waren, materialen

    - be’hang’sel : behang

    - be’kal : bokaal

    - be’kan : bijna

    - be’kést : gedaan

    - be’lon : 1) ballon  2) bout

    - be’lon’ne’ke : gloeilamp

    - be’naat : benauwd

    - be’ney’je : beneden  haa wént be’ney’je  gezegde : de wint és van be’ney’je = zuidenwind

    - be’rak : woonwagen van zigeuners

    - be’rak’vænt : zigeuner

    - be’ri’de’re : regelen   wie goa da toa be’ri’de’re

    - be’schie’e’lek : duidelijk

    - be’sloa’ge : 1) met hoefijzers  2) er warmpjes inzitten die’jen es goe be’sloa’ge  3) er wanordelijk bijliggen  da lee doa nog’al be’sloa’ge

    - be’ta’fe’le : bepotelen

    - be’toa’le: betalen

    - be’vey’ze : angstig  mey e be’vey’ze gat

    - béé’wech : bedevaart  oep béé’wech goan

    - béés : 1) bes  2) snoepje

    - béésj : beige kleur

    - bék’ke : beetje

    - bél’le’kes : bloem = fuchsia

    - bén : voorste deel van de koeienstal

    - béng’ke’rein : op een ijsbaan glijden

    - bér’ger : burger  den bér’ger = de burgemeester

    - bér’re : treem van kruiwagen of kar gezegde : haa és au’ver de bér’re ge’sproen’ge = hij is vreemd gegaan

    - bér’re’græcht : water rond grote hoeven

    - bér’re’pit : bornput

    - bés : zonder kousen bés in zen schoe’ne

    - bés’de’gat : zonder kousen of naakt

    - bés’tel : borstel

    - bes’tjæt : bezorgd

    - bést : borst

    - bét : 1) deel van de stal waarop de koeien staan  2) bed

    - beus : beurs  gezegde : das tey’gen aa beus ge’schey’te = daar ga je naast vissen

    - beus’ze : doe maar voort géf moa beus’ze

    - bey’le’kes : prentjes

    - bey’teg : bijtend zoals in bey’teg kaat

    - bey’voat : bedevaart

    - bie : bij  gezegde : das e bie’ke = dat is een vinnig meisje

    - bie’boer : imker

    - bie’en : been

    - bie’en’haa’ver : beenhouwer

    - bie’er : mannelijk varken

    - bie’est : beest, dier

    - bie’et : biet zegswijze : haa es noa den bie’et : hij was als seizoenarbeider werken in Vlaams-Brabant, meestal op de suikerbietvelden.

    - bie’ke’noy’ke : beukenootje

    - bie’ze’ke : boordje

    - bie’ze’pjæt : paardehorzel (ook voor libellen gebruikt)

    - biek : beuk of beukenhout

    - bil’le’klet’ser : ??

    - bil’le’man : kalf met een grote vleesproductie

    - bin’ne’dey : binnen door

    - bis : 1) autobus  2) kruik en melk’bis  3) busje e biske kou’la

    - bis’kwi : taart

    - Bis’skot : Booischot

    - bit : 1) mondstang bij paarden  2) eerste dikke melk van een koe die juist gekalft heeft

    - bit’te’re : gebrande cichorei voor de koffie

    - bit’ter’pey : cichoreiwortel

    - bits’koem’mer : is men als men een kemel schiet, lomperik

    - bjæl’lint : boordlint

    - Bjei’zel : Beerzel

    - bjest : beest

    - bla’gey’re : opscheppen

    - blaa’kes : lobelia’s

    - blaa’sel : blauwsel voor een extra witte was

    - blaa’ve’réé’gen : blauwe regen (bloem)

    - blaaik : grasveld onder de wasdraad waarop men het linnen te bleken legde gezegde : haa zit oep maa’nen blaaik = hij moeit zich met mijn zaken

    - blaan : blaar of balein

    - blaat : blauw

    - blaf’fe’tuur : slagvenster

    - blak : blank, onder water die plék stoa blak

    - blat : tong  gezegde 1) gaa hét a lank blat = gij kunt niet zwijgen = verklappen  2) die’je héé a voal blat = kwaadspreken

    - bléé’te : wenen ha blét, ha hee geblét

    - blék’ke : het omkeren van een kaart in het kaartspel blék’ke tien = ruiten tien in het kaartspel

    - bleu’ke : beginneling

    - blie’ek’schaa’ter : een mager en bleek ventje

    - blink : schoensmeer

    - blink’doe’es : 1) schoensmeerdoos om met te hinkelen  2) een opgetut meisje (omwille van de schmink)

    - bloa’ze : 1) blazen  2) pochen, stoeffen

    - bloas’koak : pocher, stoeffer

    - bloe’me’kéé : ruiker bloemen

    - bloei’je : bloeden

    - blok’ke : 1) klompen  2) studeren

    - blos’kes : blaasjes  gezegde gaa mokt maa gie’en blos’kes waas = ik geloof u niet

    - blot : 1) kaal  2) blut

    - boa’e : baden die zwe’rez’ze moe’te boa’e

    - boa’e’ge : buigen

    - boa’e’te : buiten   gezegde : van boa’e’te lie’e’re = uit het hoofd leren

    - boa’es : buis

    - boa’ke’le : een kind verzorgen

    - boan : baan  gezegde ik kan mey hém au’ver de boan = wij komen overeen

    - boat : baard

    - bod’ding : pudding

    - boe’em : 1) boom  2) bodem ik zin den boe’em  gezegde : boe’em stoan = hij die recht staat bij het spel hamer, scheer of mes

    - boe’en : boon

    - boe’et : boot

    - boe’mers’kon’ten : een onbekende en onderontwikkelde plaats van waar iemand afkomstig is

    - boe’re’gat : streek waar de tijd is blijven stilstaan

    - boe’re’haa : kleine wervelwindjes op zonnige dagen die zand en hooi omhoog zuigen.

    - boe’re’kloe’et : lomperik

    - boe’zjie : ontstekingskaars bij motoren

    - boecht : slechte waren  wa vey boecht és da!

    - boef : eten  gezegde oep de wil’den boef = willekeurig

    - boef’fer : beroepsvrijwilligers

    - boei’kaar : speelkar voor twee personen

    - boek : 1) boek  2) geitebok

    - boek’se’ring : bakharing

    - boeng’kers : een soort van grote vleestomaten

    - boo’mes : 1 oktober, bamis

    - booi’ek : buik

    - bos’se’man : sporter zonder prijs vb een visser die niets heeft gevangen is bos’se’man

    - bot’te : laarzen

    - bots : plots

    - braa’ve’raa : brouwerij

    - bræk : mier gezegde : dat és doa nen bræk’ke’nest = dat is daar een rommeltje!

    - bral’le : brullen

    - bréé’ker : 1) landbouwwerktuig  2) kotelet met wat vet

    - brém’bey’ze : braambessen

    - bri’ké : aansteker

    - bri’két : in blokken geperste brandstof van bruinkool

    - briers : gebroeders, broers

    - brig : brug

    - brisk : bruusk

    - brit’te: brutale

    - bro’de’le : knoeien

    - broa’e : 1) kuit van het been  2) braden

    - broa’en : bruin

    - broek : bij een koe : het aangekoekte mest op de billen

    - broek’schaa’ter : bangerik

    - broek’zak : driehoekige koek met een stuk appel erin en gebakken van de deegrestanten.

    - brok’ke : stukjes brood mé’lek mey brok’ke

    - bron’zje’lét : armband

    - bros : 1) voetbaluitslag 0-0  2) korte haarsnit welke met zeep werd recht gezet e bros’ke

      -C-

    - chi’che’le : giechelen

    - chi’chel’trien : meisje dat veel giechelt

    -D-

    - da : dat

    - daa : 1) duw, por  2) dauw ’t héé ge’daat

    - daa’ve : duwen

    - dab’be : krabben haa dabt in zen hoar  æx’pé’zes bloa’et dab’be

    - Dach’ter’haa : Achterheide (plaatsnaam in Schriek)   we gén last Dach’ter’haa noat Goe’er

    - dæ’ge’re : door het slijk gaan

    - dæ’teg : dertig

    - dæd’de = derde   is zæn den dæd’de

    - dæk : dak gezegde das nen dæk’schaa’ter = postduif welke steeds naast de prijzen valt

    - dærm : darm

    - dæs’sel : dissel

    - dæs’tag : dinsdag

    - dals : betonnen vloerstenen

    - dam : 1) dame in het kaartspel  2) dam, dijk  3) dubbel schijfje in het damspel  4) graskant

    - dans : dans gezegde ne be’dér’ven dans = verwend kind

    - dau : achterlijk iemand

    - dau’re : doorn

    - de’rey’ge :    de’rey’ge pe’toa’te zæn ge’rangk’te pe’toa’te

    - décht : deugd

    - déém : uierspeen

    - dél’le’per : dorpel

    - der’rie’en : dooreen

    - dés’mey’le : dorsmolen

    - dés’se : dorsen

    - dést : dorst

    - déts : Duitser

    - dey : 1) deur  2) door

    - dey’doen : 1) door de roerzeef draaien  2) nieuwjaarsnacht vieren

    - dey’ge’niet : deugniet

    - dey’joa’ger : iemand die veel eet maar toch mager blijft

    - dey’trap’pe : onnozele praat vertellen

    - deyn : den of dennenhout

    - dhæft : de helft

    - dib’be : dubben

    - die’eg : deeg

    - die’el : deel

    - die’pe’rik : diepte gezegde: die’je goa den die’pe’rik in die gaat er onderdoor

    - die’ve’le : opspelen, uitvaren

    - die’vel : 1) duivel  2) hardwerkende persoon  3) soda voor de afwas  4) klein rond kacheltje een die’vel’tje  5) bier

    - die’zent : duizend

    - dier : duur

    - dig’ge’le : dat ligt in duigen da léé in dig’ge’le

    - dik’kes : dikwijls

    - din : dun   den dik’ke én den din’ne

    - ding’e ; klederen gezegde : ding’en oan ding’en oa’et = wat gaat de tijd snel

    - djæm’me’le : ter plaatse trappelen

    - djæm’me’leer : onrustig persoon

    - djéts’kop : doodskop

    - djuu : vooruit !, ook gebruikt bij het paardrijden  de’djuu = klein vloekje

    - doa : daar

    - doa’e’ver : doffer, mannetjes duif

    - doa’ef : duif

    - doa’em : duim; maar een klein dem’me’ke

    - doa’ze’rik : daas, steekvlieg

    - dob’bel : dubbel

    - dod’de’le: stotteren

    - doe’e’pe : dopen

    - doe’ef : doof, dof

    - doe’es : doos

    - doe’et : dood

    - doef : muf, laf weer

    - doef’fes : kapot zitten, op  ik zit doef’fes

    - doem’pe’léér : sukkelaar, behoeftige

    - doemp : damp

    - doeng’ker : donker

    - doesj : stortbad

    - dok’taur : geneesheer  gezegde: haa dok’taurt al’lank = hij heeft de hulp van de geneesheer al lang nodig

    - dol : vleesvlieg

    - doo’li’as : dahlia (bloem)

    - dop’pe : stempelen

    - draa : drie

    - draa’pik’kel : stoeltje met drie poten

    - dræs’se : spatten zegswijze : haa héé den dræs = hij heeft diaree

    - drak’sel : vocht van ogen die tranen

    - dréf : grondsoort soort drijfzand

    - drie’ech : droog

    - drie’em : droom

    - drip’pel : 1) druppel  2) borrel, klein glaasje likeur of jenever

    - droa’e 1) draaien  2) bocht in den droa’e

    - droa’e’ve : druiven

    - dwæs : dwars  nen dwæ’se = iemand die altijd moeilijk doet, tegendraads

    - E -

    - éé’pis’tel : een zeer lange brief

    - éé’ve’ræks : averechts

    - éé’ze : het voeden bij vogels

    - éés : aas

    - éf’kes : eventjes

    - él’le’goet : flanel, katoen, … dat verkocht werd per el, later per meter, maar de naam bleef.

    - éngk : inkt

    - ér’re’gel : orgel

    - érk : gierigaard

    - és : 1)is  2) es, essenhout

    - ét’ter : 1) etter  2) moeilijk mens  gaa zaa nen ét’ter

    - F -

    - faan : fijn  gezegde gaa zaa ne faa’ne = jij bent een slimme

    - faan’au’le : bv. zonnebloemolie

    - faar : groot licht

    - faat : 1) feit  das e faat  2) fijt  haa héé het faat

    - fæf’teg : vijftig   ze zæn fæf’teg joar ge’traat

    - færm : mooi - "e færm mok’ke" = een mooi meisje

    - fak’tèèr : postbode

    - fan’ton’te : gie’jen fan’ton’te = gie’jen pril’le = geen spelletjes

    - fars : gezegde : ik haa doo en fars vey se = ik had daar wat voor, zeg!

    - fas : kraakbeen (zoals in geperste kop) gezegde : haa és ze fas au’ver’ge’val’le : hij heeft zijn nek gebroken

    - fas’se : bakkebaarden

    - fe’joans’kes : faience stenen

    - fe’tæs’se : versnellingen

    - fèè’bel : zachte kleur

    - fer’két : vork als eetgerei

    - fer’naa’neg : venijnig

    - fer’naas : fornuis

    - feu’ter : vilt

    - fey’ber’woa’re : februari

    - fi’dey’ke : koininginnehapje

    - fie’e’teg : veertig   acht kie’e’re vaaf és fie’e’teg

    - fie’jest : feest

    - fik’fak’ke : ravotten, speels vechten

    - fiks : rechtop (staan of zitten)

    - fis : bunzing

    - flæs : 1) fles  2) glazen knikker welke vroeger in de flessenhals zat

    - flæt’se’boa’es : kinderspeeltuig dat gemaakt werd uit een vlierstok of een fietstrapper

    - flæts : flets

    - flaus’veng’ke : een opgetut manneke

    - flei’res : longontsteking

    - fleut’je : klein bierglas van 20 cl, een kermispintje

    - fli’saan : reuma

    - flie’e’me : flemen

    - flier : vlier   flier’se’raup vey en val’ling

    - flik’ke : 1)politiemannen  2) maken, doen  wie héé maa da ge’flikt

    - flik’ker : in zenne flikker stoan = in zijn blootje staan

    - flip’pe : 1) peer  2) doorslaan

    - floa’e’te : fluit  gezegde : gaa kint noa aa gelt floa’e’te = gij gaat dat geld niet krijgen

    - flod’der : gezegde : skie’te mey los’se flod’ders = schieten zonder scherp

    - floer : fluweel

    - flos : hevige stortbui

    - flosj : gordijnkwast

    - flots’broek : soort kniebroek

    - foe’er’kroam : kermiskraam

    - foe’fe’le : bedriegen, vals spelen

    - foef : 1) mislukking  tés en foef  2) vagina  gezegde : ge moet nie mey foef’kes af’kau’me = geen uitvluchten!

    - foei’e’zjeyr : handelsreiziger  mey die foei’e’zjeyrs oan aa dey kin’de ne mie’e véts’doen

    - foem’pe : 1) manier van knikkeren  2) porren, stompen  haa zit hie te foem’pe

    - foer’re : razend  in en foer’re

    - foers : vork van een fiets

    - fon’taan : fontein

    - fors’bal : biceps of armspier

    - fos : steenkoolmijn

    - fos’keu : schampstoot in het biljarten

    - fraa’doas : vrijdags  ik kan fraa’doas ni kau’me

    - frak : jas gezegde : haa héé a stik in zaa’ne frak = hij is dronken

    - frang : frank

    - frank : brutaal

    - fréé’te : 1) vreten  2) kaarten rapen bij bepaalde kaartspelen

    - frein : remmen

    - fring’ket : vork als fer’két

    - frit : specifiek behangpapier

    - froe’ze’le’wis : froe’zel’pa’pier = versieringspapier met veel franjes

    wordt vervolgd



    28-02-2019, 00:00 geschreven door Renic
    Reacties (0)
    27-02-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schrieks dialect (2)

     Het Schrieks Dialect 
    samengesteld door
    René Lambrechts


    - G -

    - ga’leg : 1) galg  2) houten constructie die men op de kar plaats om hooi of schoven graan te vervoeren

    - ga’let : rond ijskoekje  vey maa ie’e’ne in en ga’let

    - ga’raasj : garage

    - ga’rie’jel : gareel

    - gaa : 1) gij 2) gauw

    - gaa’ve : gouden  ne gaa’ven tant

    - gaa’zen’taar : zwarte teerverfstof voor onder aan de muren in de stallen

    - gaas : gas

    - gaas’kau’le : cokes

    - gaat : 1) geit  2) goud  3) ook gebruikt om een domme vrouw te typeren

    - gæl’le : julie

    - gæn’sters : vonken  ver’kie’e’re da de gæn’sters der af’sprin’ge

    - gær’re’noat : garnaal

    - gæs : gras

    - gæs’dooy’kel : hondendrol in het gras

    - gæst : gerst

    - gal’jaar : kerel ga zaa ne gal’jaar se

    - gangk : 1) manier van gaan  2) gang in het huis

    - gar’de : veldwachter

    - gat : gat, opening meervoud : goa’te  gezegde: 1) haa wént in a ver’lau’re gat = hij woont ver achterin  2) haa es in ze gat ge’bey’te = hij is slecht gezind 3) haa es nie oep se gat ge'djépt = hij is zeker niet achterlijk

    - gat’boe’re’ke : kleine boer met weinig land en beesten

    - gat’læk’ker : flemer

    - gaut : goot

    - ge’baa : gebouw

    - ge’bak’ke : gezegde : tes ge’bak’ke = ’t is in orde

    - ge’bie’re : buren

    - ge’die’est : stilhouden aa ge’die’est haa’ve

    - ge’djépt : gedoopt, wordt ook gezegd van iemand die is nat geworden door een bui

    - ge’don :fietsstuur

    - ge’hof’fe : geheven

    - ge’kæt’telt : gekarteld als de rand van vele munten

    - ge’kapt = gehakt

    - ge’laaik : gelijk, effen

    - ge’læt’teg : glad    gaa zaa ook ne ge’læt’te’ge = je bent een gluiperd

    - ge’ley’je : geleden, afgezien

    - ge’lie’e’ve : geloven

    - ge’lit : gewricht  trékt die’je vin’ger es trig int gelit

    - ge’loei’eg: gloeiend

    - ge’maan : slecht, onbetrouwbaar  gemaan stof – ne ge’maa’ne kéé’rel

    - ge’mak : toilet

    - ge’mét : oppervlaktemaat gebruikt door de boeren van een klein half hectare

    - ge’ræmt : gerijmd   thés goe ge’ræmt al’les zie wit

    - ge’rankt :    ge’rank’te pe’toa’te

    - ge’rie’jet : gereed  est ey’te noch ni ge’rie’jet

    - ge’schést : 1) geschorst  haa és vey zes wéé’ke ge’schést  2) in de menopauze  zaa waaf és oe’ek al ge’schést

    - ge’trok’ke : gefotografeerd

    - ge’wænt : teelbed

    - ge’wén’te : gewoonte

    - ge’win : teelt

    - ge’woe’en : gewoon

    - ge’zaaik : overdreven gezaag

    - géb’be’le : braken

    - géé’re : gaarne, graag

    - gééf : gaaf, schoon

    - géél : gezegde : 1) haa héé het géél = hij lijdt aan een leverkwaal  2) haa stoa doa te géél oe’e’ge = hij staat daar te giezen

    - gés : gist

    - gét : vuil water, slijk

    - gét’te : beenlappen (leger)

    - gey’ve : geven : ik geyf, gaa géft, haa héé gegeyve, haa haa gegauve

    - geys : geuze   geys oa’et groe’e’te flæs’se

    - geyt : geut, scheut

    - gi’és’sel’dop : tol om te gie’e’se’le = aandrijven met een koord

    - gie’jen : geen

    - gie’jep : geep, soort vis

    - gie’jest : geest  gezegde : haa héé doa zaa’ne gie’jest ge’loa’te = hij is daar gestorven

    - gie’ze : verlangend kijken

    - gis’ting : goesting

    - goa’pe : gapen

    - goa’re : garen

    - goan : gaan

    - goap’ban’ke : bankjes in de kerk aan de zijkant waarvoor men geen stoelgeld moest betalen

    - goar : gaar

    - goei’vraa : vroedvrouw

    - goei’ze : gonzen

    - gooi’e’koe’ep : goedkoop

    - gra’di’jaul : gladiool

    - gra’woe’el : greppel in laaggelegen bossen, zoals in de Puttebossen

    - graa’pe : grijpen

    - graa’ve’lek : gruwelijk, verschrikkelijk

    - graaf : straf  das graaf

    - graas : grijs

    - graat : bruin-grijs, grauw  graat pa’pier

    - græk : spul, produkt

    - grauf : 1) grof grauf broe’wet = grof brood, bruin brood  grau’ven deyn = grove den 2) zwaar das grauf = dat is zwaar ; bv. werk

    - grél’leg : verschrikkelijk, grillig

    - gréng’el : grendel

    - grien : groen

    - grik’sel : werktuig om het hooi te keren, rijf

    - groa’e’ze’le’mén’te : in scherven

    - groas : gruis ne groas’wech

    - grok’taat : beroete

    - grop : handvol

    - gros’kés : grote trommel 

    - H - 

    - ha’ne’kes’nest : wanorde

    - haa : 1) heide  2) hij  3) Pijpelheide  die van de Haa

    - haa’bel : kleine ruzie  doa was doa zoo’e wa haa’bel mey de Zjok’ke

    - haa’leg : heilig  gezegde : das oe’ek gie’je’nen haa’le’ge = Hij is ook niet echt te vertrouwen

    - haa’roak : akkerhaak welke aan de ploeg werd gehaakt om de ploegsnede te egaliseren  den haa’roak haa’ve

    - haa’ve : houden  ik haaf én gaa hot

    - haai’ge : hijgen

    - haai’kes : heideplantjes

    - haak : had ik  haak da ge’wey’te

    - haas : handvat van emmers en grote ketels

    - haat : hout  gezegde: 1) das nen haa’te = hij is houterig, stijf  2) khém nen haa’te kop = ik heb een kater

    - hæns : handspel (voetbal)

    - hæs’se’ne : hersenen  kop mey hæs’se’saas

    - Hæs’selt : Herselt

    - hæs’te : roosteren  ne ge’hæs’ten bau’ter’ham

    - hæt : hart : hard  gezegde : das nen hæt’te = die weent niet snel

    - hæt’te’ne : harten = kaartsoort ook hæt’ten hoas

    - hak : hark

    - hal : overdekte speelplaats  on’der de hal spey’le

    - Hal’der : Hallaar

    - hal’le’ve’goa’re : gek, zot

    - hal’le’ver : half (uur)  hal’le’ver twie’e = half twee, hal'le'ver wéé'ge = halfweg

    - hal’lef : half gezegde : 1) hal’lef’én’hal’lef = onvolledig  2) hal’lef’se’gat = onvoldoende 3) hal’lef’jost = 15 augustus  4) maa’nen hal’le’ven traa’boek = echtgenoot (e)  5) zen klak stoa oep hal’le’ver’zey’ve = zijn pet staat scheef, meestal een teken van dronkenschap  6) ik zæn moa nen hal’le’ve = zich slapjes voelen na ziekte

    - hal’lef’acht’noen : 16 uur

    - hal’lef’bak : middenvelder (voetbal)

    - hal’lef’moan : borstel om tussen de plafondbalken te kuisen

    - han’ne : handen  gezegde : haa kan zen han’ne nie thoa’es haa’ve = een handtastelijk mannetje

    - han’te’klaa : kluns

    - han’ten’tas’ter : iemand met losse handjes

    - hang’er’ke : juweeltje aan een kettinkje

    - hant’hééf : handvat

    - hau’re : hoorn  en koei mey hau’res  en hau’re’ke = ijskoekje

    - hau’ren’dul : gek  ik wér doa hau’ren’dul van = ik wordt daar gek van

    - hau’ræt’teg : opgewonden  aa’ven hont és hau’ræt’teg séch

    - hau’ze : aflopen  die’jen haust wat’af zel’le = rond’hau’zer

    - haus : gezegde : tés en haus = ’t gaat niet door

    - hauw : 1)stop !, 2) hak = soort spade

    - : wat zegt u?

    - hé’ze’le : onrustig gedrag

    - hécht : oud paard

    - hééf : zuurdeeg

    - hèèr : 1) om het paard links te sturen  2) houding

    - hélp : kruiwagenriem

    - hém : hemd

    - hém’me : hebben ik hém  gaa hét  haa héé

    - hen’ne : heen  hen’ne én trich

    - hés’ke : toilet, komt van huizeke , het toilet stond vroeger los van het huis.

    - hés’teg : haastig

    - hey’ning : honig

    - hey’veg : heftig

    - hie : hier

    - hier : huur

    - hie’e’ke : jeuken  jékt da? hie’e’ke da ta doe !

    - hie’e’le’gans : helemaal

    - hie’e’ze : dræs’sen = mey woa’ter hie’e’ze

    - hie’el : heel

    - hie’er : heer

    - hie’néf’fe : hiernaast

    - hik’ke : gehurkt  ha zit oep zen hik’ke

    - hil’le : steenkolen

    - hil’le’bis : kolenemmer

    - hin : hen gezegde : wa moe’te hém’me ? tself’ste ! das en hin’ne’gat !

    - his’te : hoesten

    - hit : 1) hut  2) om het paard rechts te sturen  gezegde : van hit noa hèèr = van hier naar daar

    - hit’se’le : hutselen, opschudden

    - hoa’ef’kaar : huifkar

    - hoa’es : huis

    - hoa’es’haa’ve : gezin  haa es mey zen hoa’es’haa’ve oep kon’zjey

    - hoa’es’haat’skool : huishoudschool

    - hoa’es’plot : persoon die bijna nooit uitgaat

    - hoa’ge’mis’ke : heggemus

    - hoa’gel : hagel

    - hoa’le : halen  ik hoal  gaa hélt  haa héé ge’hélt

    - hoa’mer : hamer  hoa’mer skéér of més = kinderspel

    - hoa’ne’kroa’we : sport met kraaiende hanen

    - hoa’ne’poe’e’te : lelijk geschrift

    - hoa’re : 1) haren  2) een zeis scherpen met een hamer

    - hoa’ver : haver

    - hoa’ze’poe’per : man die snel klaarkomt

    - hoa’ze’slo’pe’ke : korte siësta

    - hoa’zel’noy’ke : hazelnootje

    - hoach : haag  gezegde : hoach’skaul haa’ve = spijbelen

    - hoach’weyf : ongehuwde moeder

    - hoaf’koe’ep’dag : verkoop van bezittingen

    - hoak : haak  gezegde : da hangt mey hoa’ken en oe’e’gen oan’ie’en = is maar in elkaar geflanst

    - hoar : haar  gezegde : hoar doen = vals spelen (in de omgang = coifferen)

    - hoar’kroa’e : haarspit, ijzeren pin met klein aambeeldje in een houten blok

    - hoar’zak : valsspeler

    - hoas : 1) haas  khém nen hoas ge’strépt : 2) aas in het kaartspel  kloa’ve’ren hoas

    - hob’bel’de’sob’bel : wanordelijk  da bét és hob’bel’de’sob’bel oep’ge’mokt

    - hoe’chel : schaamhaar  ze lépt mey héé’ren hoe’chel bloe’et

    - hoe’e : hooi of hooien

    - hoe’e’mes : hoogmis

    - hoe’e’ve’jær’reg : hovaardig, ijdel

    - hoe’eg : hoog

    - hoe’eg’zoal : doksaal

    - hoe’mel : hommel "en hoe’mel mey e vos’se’gat "

    - hoe’ter’de’koe’ter : hals over kop

    - hoecht : heester, struik

    - hoep : zangvogel

    - hok’ke’naut : okkernoot

    - hoks : haaks, loodrecht

    - hoks’kes : 1) nietjes  doet die hoks’kes in de voa’el’bak 2) leestekens

    - hol’der’de’bol’der : hals over kop

    - hon’ne’stiel : triestig beroep

    - hos’klos : slecht, wanordelijk gemaakt  das hos’klos in’ie’jen ge’smey’te

    - hot : rug, schouder  haa pakt die’je zak oep zen hot 

    - I - 

    - i’vaur : ivoor

    - ie’je’ke’nis’se : lies

    - ie’je’mer : emmer

    - ie’ve’rans : ergens

    - ie’ver : ijver

    - iet : iets

    - im’pær’mé’a’bel : regenjas

    - in’doe’fe’le : induffelen

    - in’hém’me : inhebben, lang duren  da héé no’gal wat in = dat duurt nogal

    - in’ie’en’flan’se : knoeierig samenstellen

    - in’jons : ineens, plots

    - in’key’ve : inkorven (duivenspel)

    - in’læs’te : inlijsten

    - in’ney’me : innemen  gezegde : haa és goe van in’ney’me = hij leert snel

    - in’pas’sant : te gelijker tijd

    - in’pi’ke : uitrusten, van het nodige voorzien  haa és goe in’ge’pikt = hij is goed uitgerust

    - in’poem’pe : aan zijn verstand brengen  ik hém het er moe’te in’poem’pe

    - in’sloa’ge : 1) indraaien  oan den bak’ker in’sloa’ge  2) in elkaar zakken  maa’ne bis’kwi és in’ge’sloa’ge

    - in’sméé’re : 1) insmeren  2) pak rammel geven  ze hém’me ten es goe in’ge’sméérd

    - in’stét’te : instorten

    - in’stop’pe : met draad en stopnaald een gat dichten  ons moe héé maan kaa’se in’ge’stopt

    - in’tæts : op tijd

    - in’voa’ze : invasie  indraaien

    - in’zie’e’pe : inzepen van een baard 

    - J - 

    - jak’beys : aardbei

    - jam’men’kloe’e’te : een strekenventje, stoefer  gaa zaa nen æch’te jam’men’kloe’e’te

    - jan’ne’woa’re : januari

    - jau’ke’re : een bepaald kaartspel

    - jau’ker : joker  ne jau’ker meych’de au’ve’ral oan’lé’ge

    - jéch’te : hoogte  oep wél’le’ke jéch’te moet da stoan

    - jèèr : grond

    - jèèr’dol’le’ke : veldmuis

    - jèèr’klot : grondkluit

    - jék’sel : jeuk

    - jést :  eerst  ik zæn jést

    - Jét : Koningshooikt   zaa és van Jét af’kom’stech

    - jét’je : gezegde : die gey’ve ser’jeys van jet’je : die gaan serieus van bil

    - joa : ja  gezegde : haa es moa ne joa’knik’ker = hij is maar een gemeenteraadslid

    - joa’en : ajuin

    - joa’ge : jagen

    - joag’zak’ke : hevig hijgen

    - joar’ge’taa : jaargetijde

    - joar’ling’e : één jaar oude duiven in de duivensport

    - joar’mæt : jaarmarkt

    - joe’kel : zeer groot  da was ne joe’kel van nen bult

    - joeng : kinderen  gezegde : joeng moe’te hém’me = er is wel altijd iets

    - joeng’e : 1) jonge  das noch ne joen’ge gast  2) jongen werpen  ons kat héé ge’joenkt

    - joeng’man : ongehuwde man  Sooi, das nen aa’ve joeng’man

    - joeng’skes : jonge dieren : on’zen hond héé joeng’skes

    - joenk : jong  haa és noch joenk gezegde : haa héé oe’ek al e joenk = hij heeft ook al een kind

    - joenk’haat : jeugd  ge moet de joenk’haat loa’te doen

    - jok : bij het kaartspel ‘præs’sen’ is de boer de hoogste kaart

    - jol’lek : lelijk

    - jon’de’léék : vreselijk uitziend  die was jon’de’léék ge’stélt se. Het zach er jen’de’lek oat!

    - jon’der : eender, gelijk  ik hém veyl jon’der bey’le’kes

    - jong’es’zot : meisje dat gek is van jongens

    - jop’pe’ling : peluw, langwerpig kussen onder de hoofdkussens   ge moet die’e jop’pe’ling es te’goei oep’schid’de

    - jos’te’re : roesten  die’en hooi’e’kie’er’der stoa doa te jos’te’re

    - jost : 1) eerste  haa was de jos’te  2) oogst  de jost és bin’ne

    - jot’te : 1) hitte  wat en jot’te  2) noemt = heet  hoe jot’te gaa?

    - ju’fraa : juffrouw, onderwijzeres 

    -K- 

    - ka’bar’does’ke : bordeel

    - ka’bas : winkeltas, boekentas

    - ka’dau : geschenk  ik kraaich géé’re ka’dau’kes

    - ka’dey : kereltje

    - ka’dul’droa’e : = zot’droa’e = als de vijsdraad het niet meer doet

    - ka’lan’die’se : cliënteel

    - ka’me’lot : brol, slechte waren  was da vey ka’me’lot

    - ka’paut : 1) motorkap  2) condoom  3) zware winterjas

    - ka’rot’ten’trék’ker : plantrekker die vlucht in de ziekte

    - ka’toen : gezegde : van ka’toen gey’ve = met veel inzet iets doen

    - ka’zak’ken’droa’er : overloper, iemand die met de andere partij samenwerkt

    - kaa : kou  khém kaa = ik heb het koud  tés kaat : het is koud

    - kaa’re’kot : loods voor karren

    - kaa’se : kousen gezegde: ge voel’tem oep zen kaa’se oan’kau’me = hij heeft iets tekort

    - kaa’zer : keizer  gezegde : we zél’le die flæs es kaa’zer moake = we gaan die fles uitdrinken

    - kaai’kes : 1) bloem duizendschoon  2) keien

    - kaar : kar gezegde : haa héé tey’ge maan kaar ge’rey’e = hij heeft mij gekrengt

    - kaar’lie’es : uitgereden karrespoor  gezegde : haa héé in de kaar’lie’es ge’pist = hij heeft een oogontsteking

    - kab’be’le : schiften, stremmen

    - kab’bi’ne’kes : kleedkamers bij het voetbalveld  Jean van de pin stamp’te de dey van de kab’bi’ne’kes in

    - kæ’ze’le : schiften, stremmen

    - kæmp : hennep, kemp

    - kæn : pit  das nen ap’pel’sien mey veyl kæn’ne

    - kæs : biggetje

    - kæs’kes’pis’ser : misdienaar

    - kæt’se : paren bij dieren  die’jen doa’e’ver héé’se zjust ge’kætst se  gezegde : die zoak és af’ge’kætst = die zaak is afgesprongen, mislukt

    - kæt’te’le : gezegde  ze zit’te ach’ter maan kæt’te’le = ze jagen mij op

    - kaf’fe : koffie

    - kaf’fe’bés : 1) linnen koffiebeurs  2) iemand die veel koffie drinkt

    - kak : gezegde : mey veyl kak én zwier = met veel pracht en praal

    - kak’ka’jau : cacao, chocomelk  vey maa ne wær’me kak’ka’jau

    - kak’ma’dam : hoovaardige dame

    - kak’stoel : speciale hoge stoel voor kleine kinderen om hen bij aan de tafel te plaatsen

    - kal : (slit)pen, ijzeren staafje

    - kal’key’re : natekenen met ‘kalkpapier’

    - kal’lot’te’ke : kapsel als Mireille Mathieu

    - kalfs’poe’et : arondskelk (bloem)

    - kalk’pa’pier : een matig doorschijnend papier

    - kant : 1) houtwal  2) kant

    - kap’blok : gezegde : haa léé mey saa’ne kop oep de kap’blok = hij heeft niet lang meer te leven

    - kap’pe’ke : een doorschijnend plastiek hoofddeksel tegen de regen

    - kar’dan : aandrijfas

    - kar’toes : jachtgeweerpatroon  haa héé zen lés’te kar’toes ver’schau’te = hij geeft het op

    - kas : 1) kas  2) kast  gezegde : haa héé doa zen kas oep’ge’frét = hij heeft zich daar verveeld

    - kas’saa : kasseisteen

    - kas’se’rol : kookpot

    - kas’taar : sterke durfal  doa moe’te ne kas’taar vey zaan

    - kasj’ot : cel in een legerkazerne

    - kasj’pau : sierbloempot

    - kat’sjoe : rubber

    - kat’te’ge’spin : gezegde : klaan ge’win és kat’te’ge’spin = kleine winst

    - kat’te’kis’se’mes : voorbereiding op de plechtige kommunie noa de kat’te’kis’se’mes goan

    - kat’te’pis : gezegde : das gie’e’ne kat’te’pis = dat is iets waardevol

    - kau’per : kopermetaal

    - kau’re’poa’ter : pater van een bedelorde welke jaarlijks bij de boeren om wat graan of aardappelen kwamen bedelen

    - kaur : koord

    - ke’min’ne : communie  haa héé gis’te’re zen ke’min’ne ge’doan

    - ke’reyr : renner

    - ke’réz’ze : moed  die’je héé noch veyl ke’réz’ze

    - ke’tier : kwartier (tijd) a ke’tier vey draa ie’re  (vierdedeel van een beest)  ze droe’ge de ke’tier’re doa bin’ne

    - kéé’ze’mie’ke : koolmees

    - kéép : schoudermantel

    - kéér’bés’tel : straatveger

    - kéés : kaas

    - kéés’kop : Nederlander

    - keis : kaars

    - kél’le’koa’mer : kelderkamer

    - ker’die’el : leisel bij de paarden

    - ker’jeys : nieuwsgierig  gaa zaa noch’al ker’jeys

    - ker’mæl : karamel

    - ker’naan : konijn  herre gaa noch ker’naa’ne?

    - ker’nis : kroonlijst van de dakgoot

    - kér’re’boek : kerkboek

    - kér’re’mes : kermis  gezegde : tés kér’re’mes in dhél : regenen als de zon schijnt

    - kér’re’woa’ge : kruiwagen

    - kérf : korf

    - kés : kers

    - kés’se : kuisen

    - kés’se’mes : kerstmis

    - kes’tæn : kastanje

    - kés’vraa : kuisvrouw

    - kés’ze’stie’en : kersepit

    - kést : korst  de kés’te oe’ek oep’ey’te

    - két : kort

    - két’baa : dichtbij

    - két’jes’knip’per : kaartjesknipper

    - kéts : koorts  die’e klaa’ne héé veyl kéts

    - key’mels’vet : kamelenvet tegen de gesprongen handen

    - key’re : keuren

    - key’te’le : kittelen

    - key’te’re : koteren, met een kachelpook = key’ter’hoak de kachel aanporren

    - key’ting : ketting

    - keyf : duivenkorf

    - keys : 1) keuze  2) verkiezingen

    - ki’me’nau’maa’ve : zonder mouwen

    - kid’de : kudde

    - Kie’e’berg : Keerbergen

    - kie’e’re : 1) keer, keren  2) omgooien  hoe’e kie’e’re = hooi keren

    - kie’ke’frét’ter : Brusselaar

    - kie’ke’pél’der : lattenwerk waarop kippen slapen

    - kie’ke’vlie’es : kippevel

    - kin’ne: kunnen

    - kin’ne’kes’kak : doopsuiker

    - kip’per : 1) doelman  2) kipwagen

    - kir’re : 1) big  en zoech mey kir’res  2) jonge biggen werpen  die zoeg héé te’nacht ge’kirt

    - kirk’drie’eg : kurkdroog

    - kis’se : kussen  gezegde : ge kint ze kis’se = ge kint er oan’hang’e = gij kunt het vergeten

    - kjép’dag : koopdag

    - kjép’man : koopman

    - kla’wie’re : ongecontroleerde bewegingen van kleine kinderen  die’je klaa’ne léé doa te kla’wie’re in zaan wieg

    - klaa’gelt : kleingeld

    - klaan : klein

    - klæf’fe’re : klauteren

    - klæt’ter’mey’le : klappermolen wie kent deze nog?

    - klæts : 1) slag  2) een beetje  vey maa nog a klæts’ke  3) helemaal  ik zæn da klæts ver’gey’te 4) praten  haa klætst noch’al wat af zel’le

    - klam’per : roofvogel

    - klamp’læs’ter : grote lijster

    - klap’hau’re : oude grammofoon

    - klaun : clown, wordt ook gezegd van iemand die wat stoms doet

    - kléé’reg : woedend

    - kléér : klaar

    - kley’te’re : knutselen

    - klik’ke’én’klak’ke : gezegde : ze hém’men hém mey klik’ke’én’klak’ke boa’e’te ge’smey’te = ze hebben hem onverwijld buitengegooid

    - kling’ke : 1) drinken  we zél’le der es oep kling’ke 2) kantelen  die kroan goa kling’ke

    - klink : 1) deurkruk  2) helemaal  ik ben da klink ver’gey’te

    - klip’per : knuppel

    - klis’oe’er : deel van een baksteen

    - klis’sen’haat : zoethout

    - kloa’e’ze’néér : kluizenaar

    - klod’der’vos : een onverzorgd iemand

    - kloe’e’te : 1) knoeien  2) bedriegen lét aa nie kloa’e’te  3) teelballen  gezegde : haa és gie’e’ne stamp tey’ge zen kloa’e’te weit = hij is niets waard, je kan er niets mee aanvangen

    - kloef’kaf’fer : pummel

    - knaat : 1) kauwt  ik knaa gaa knaat wæl’le knaa’ve 2) niets  ik kén doa gie’en knaat van

    - knæb’bers : bonensoort in duivenvoer

    - knæp : kin

    - knæt’ser : 1) drukknoop  2) insekt, kniptor

    - kney’kel : kneukel

    - kneyt : vittende vrouw

    - knie’ep : knoop

    - knoa’e’ter : zangvogel

    - knoe’sel : 1) enkel  2) stekelbes

    - knop’pe : 1) knopen  2) gezegde : tés noa de knop’pe = het is om zeep

    - koa’ep : kuip

    - koa’ke’nest’je : een zich minder ontwikkelend jong dier (of kind), een achterblijvertje

    - koa’mer : kamer  gezegde : haa héé’get in zen boa’ve’koa’mer = hij heeft ze niet alle vijf

    - koat : kaart

    - koe’che’le : hoesten

    - koe’e’le : kolen   wit’te, roe’e en se’voe’e koe’e’le

    - koe’e’pe : kopen  ik koe’ep haa kjépt

    - koe’e’ze : 1) klagen  2) jammeren

    - koe’er ; koor

    - koe’ke’ne : ruiten in het kaartspel

    - koe’ken’bak : gezegde : tés koe’ken’bak = ’t is in orde

    - koe’we : een vlucht vogels  en koe’we bos’doa’e’ve

    - koef’fe’le : veelvuldig hoesten

    - koem : kom, schaal  en koem aa’re

    - koeng’kel’foe’ze : heimelijk bedisselen

    - koerp : bocht

    - koks’bie’en : kaaksbeen

    - kol : 1) boord   2) lijm

    - kom’af : afkomst

    - kom’es’vey : grote borsten van een vrouw  das ie’en mey ne sé’ri’ey’se kom’es’vey

    - kom’mis’se : boodschap  ik moet noch en poar kom’mis’kes doen  on’zen hond moet zen kom’mis’se noch doen

    - kom’pas’se : medelijden mey da veng’ke moet’te gie’en kom’pas’se hém’me

    - kon’se’teyr : klok om de duivenaankomst te registreren

    - kon’sèèr : toneel, concert

    - kon’zjéé : verlof

    - kont : achterste

    - koo : kwaad  kéd’der = meer kwaad

    - koo’e’kes : restant van het uitgebakken varkensvet dat bij in de pensen werd gedraaid

    - kooi : koe

    - kor’ner : hoekschop

    - kor’sey : korset

    - kor’vey : zwaar werk

    - kos’sem : dubbel kin

    - kot’se : braken

    - koz’ze : ko’zaan : kozijn, neef

    - kra’mik’kel : niet stevig, wankel  das moa kra’mik’kel in’ie’en ge’stau’ke

    - kraa’ge : krijgen  ik kraach haa krægt ik hém ge’krey’ge

    - kraat : krijt

    - krab’be’le : stuntelen  wa lig’ge ze doa naa te krab’be’le vey die gaul, krab’bers zænt

    - kræ’ze’le : het gevoel in de mond van zand bij het eten  die mos’sel kræ’zelt

    - kræs’se : krijsen

    - krak : ergens heel goed in zijn  das ne krak int tie’e’ke’ne, moa oe’ek int pin’te dring’ke

    - kram’me : gezegde : on’ze voa és doa oe’et zen kram’me ge’schau’te : mijn vader is daar uitgevlogen

    - krap : 1) rijf  2) krap, niet ruim

    - kré’mels : kruimels

    - kre’poel : slechte, onbetrouwbare mensen

    - kre’wél’leg : hevig  haa ging doa noch’al kre’wél’leg te kie’er

    - kréé’me’rie : ijssalon

    - kréé’te : plagen, pesten, druk maken

    - kréém : ijsroom  ne groe’e’te kréém mey kréém’frésj = ijs met slagroom

    - kréft : 1) kreeft  2) deugniet  gaa zaa nen æch’te kréft

    - krép’pa’pier : papier waaruit men rozekes maakte

    - krey’ve’le : kriebelen

    - kri’zan’téém : chrysant (bloem)

    - krik’kel : vlug geërgerd  das e krik’kel man’ne’ke, en æch’te krik’kel’bés

    - krip : voederbak, voorste deel van de stal waar de dieren gevoederd werden gezegde : das nen æch’te krip’baa’ter = vitter,

    - kris’ta’le’zey : kristalsuiker  kris’ta’le’zey of klok’kes’ soa’e’ker

    - kro’che : 1) persen bij een moeilijke stoelgang  krocht noch es goe!  2) kreunen bij zwaar tilwerk  da was doa kro’che en daa’ve

    - kro’két : zegwijze : hal’lau kro’ket = halloo zeg!

    - kro’sjét : zangwedstrijd

    - kroa’e : 1) kraai  2) kraaien

    - kroa’e’naut : kruidnagel

    - kroa’ep’pin : zeer klein huisje  haa wént in ne kroa’ep’pin

    - kroa’es : kruis  gezegde : a krés’ke moake = een kruisteken slaan

    - kroa’es’jas’se : kaartspel

    - krocht : oud vervallen huis  haa wén’de doa in en æch’te krocht

    - krod’der : sportman die slecht presteert  die’e krod’der kon ni vol’le’ge in de koers

    - kroei’e : draaien, duwen, trekken, sleuren om iets los of vrij te krijgen

    - kroes : 1) drinkbeker  2) eendekroos (klein waterplantje)  de béék léé vol kroes

    - krok : onkruid in graanvelden

    - kros : 1) cross  2) roetaanslag op potten en pannen

    - kwaat : kwijt, verloren  haa ést kwaat

    - kwæ’de’le : 1) ruzie  ik wil hie gie’en kwæ’de’le  2) brol, slecht materiaal  mey wa vey kwæ’de’le ræd’de gaa?

    - kwæt : vulling van de bloedpens

    - kwats : gezwel of zwelling na kwetsuur  on’der oan zen knæp hing en hie’el kwats

    - kwats’ke : minder dan een halve zak (bv aardappelen)

    - kwatsj : onzin, zever  das kwatsj, das dik’ke zie’e’ver

    - kwéék : mond  hot aa kwéék es toe

    - kwei’ker : keep (vogel)

    - kwék’ke ; kwartje = 25 centiemen

    - kwiet : snul  gaa se kwiet

    - kwik’ke : wegen door even op te tillen   lét maa dat es kwik’ke

    - kwing’kwank : schommel 

    -L- 

    - la’ve’lier : laurier

    - laa : 1) lei  schraa’ve op en laa 2) lag  haa laa noch in ze bet  3) lauw  maa’ne kaf’fe és laa

    - laa’der : leider

    - laa’ter’vænt : vogelschrik

    - laaf : lichaam

    - laai’ke : 1) een lijk afleggen, opbaren  2) smal straatje  haa wén’de int laai’ke oan de pas’te’raa

    - laaik : lijk

    - laaik’bid’der : begrafenisondernemer

    - laan : 1) lijn  2) vislijn

    - læf’ke : onderhemd

    - læk’ske : het likken

    - læk’stok : snoep op een stokje

    - lækt : gelijkt  gaa lækt zjust oep aa voa’der

    - læs’ter : lijster

    - læst : lijst  gezegde : haa stoa oep de læst = hij is kandidaat bij de verkiezingen

    - laf : 1) drukkend  laf weyr  2) vals  das laf van aa

    - laf’foot : lafaard

    - lak : 1) gelijk  haa héé dat oe’ek zjust lak zaa 2) lakverf  3) haarlak

    - lam’mey’re : lang blijven praten  die héé den hie’e’le vér’noen ge’lam’meyrt

    - lam’pe’déér : staanlamp

    - lam’pét’te : drinken  haa és gis’te’ren oa’vent wey goan lam’pét’te

    - lan’gen’oa’sem : kauwgom

    - lan’sey : werphengel   mey ne lan’sey kin’de waat vis’se

    - lan’téé’re : lantaren  gezegde : en groe’e’te lan’téé’re moa e klaan licht’je = een grote mond maar weinig verstand

    - lank : lang  ik hém dat al lank ge’zéé

    - last : langs  ge ræt bést last de Haa

    - lau’re’jas : iemand waaraan men zich ergert

    - lau’te’re : heen en weer bewegen  ge moet e bék’ke mey die’en tant lau’te’re

    - lau’ter’dop : onbevrucht ei dat na het broeden overblijft, ook een slecht geworden ei

    - le’waat : lawaai  gaa mey aa le’waat

    - léb’be : doodbrave simpele man  die héé ne léb’be van ne vænt

    - léé’per : lepel

    - lééch’loe’e’per : een band die stilaan lucht verliest

    - lék : siroop  das goei’e péé’re’lék = perensiroop

    - lék’neis : druipneus

    - lél’le : lelie

    - léng’sel : op lengte gesneden behangpapier

    - lés’te’re : luisteren, gehoorzamen  klaan man’ne moe’te lés’te’re

    - lést : laatst ik hém em lest noch ge’zien  haa es de lés’te

    - lét : 1) laat  2) schakel van een ketting  mey vaaf lét’te kon’ne wæl’le bik’ke’le

    - lét’te : gezegde : oep de doa’e’ve lét’te =de duiven opwachten na een vlucht

    - lét’ters : gezegde : die’jen héé veyl lét’ters gey’te = die heeft lang gestudeerd

    - ley : 1) scharnier  2) lende, zij  das ie’en mey a faan ley’ke

    - léz’ze : horloge

    - licht : longen van geslachte dieren  haa gaf de licht oan de kat’te

    - lie’e’ne : lenen  ik lie’en haa lént haa héé gelént

    - lie’e’peg : paardrift bij vrouwelijke dieren  die koei stoa lie’e’peg = die koe is tochtig

    - lie’e’re : leren

    - lie’e’wærk : leeuwerik

    - lie’eg : laag  gezegde : das ne lie’eg’vlie’ger = iemand die veel te snel rijdt

    - lie’em : leem  gezegde : khém lie’e’me bie’e’ne = ik heb zwaar benen

    - lie’ep : leep

    - lie’er : ladder  gezegde : mey de lie’er oa’et’goan = stelen

    - lie’ke : lied  da was a schoe’e lie’ke

    - lie’vraa’ke : 1) lieveheersbeestje  da zat vol lie’vraa’kes  2) O.L.Vrouw

    - lig’ge : liggen  ik lich gaa licht haa léé haa héé ge’ley’ge  gezegde : ik lich baa Mart in de bau’ves’ste schoa’ef = Mart heeft het voor mij, heeft mij graag

    - lik’ke : lukken   da goa lik’ke

    - lil’le’put’ter : mens met dwerggroei

    - lits : lus  oan maan zip stoa gie’en lits ne’mie’e

    - loa’e : laden

    - loa’e’ze’poa’ter : iemand met veel luizen

    - loa’ke : laken

    - loa’te : 1) laten  ik loat, haa lét  2) de late ploeg  ik stén mey de loa’te

    - loa’ze’rus : lazarus, iemand met vreselijke huiduitslag

    - lod’ders : lompen  ik haa doa ne zak lod’ders stoan

    - loe’bas : groot en struis en rustig (dier of mens)  aa’ven hont és nen æch’te loe’bas

    - loe’e’kes’ge’wéér : luchtbuks zoals op het schietkraam

    - loe’e’per : loper, een kind dat pas kan lopen  die hey’re klæn’ste és al ne loe’e’per

    - Loe’e’zen’hoek : Lozenhoek onder Keerbergen

    - loe’es : 1) op een geheime plaats  ik zal dat es loe’es wech’stey’ke  2) zonder vrucht  das en loe’e’ze hok’ke’naut

    - loe’ke’beer : gefantaseerde afschrikker voor kinderen  pas oep want de loe’ke’beer komt

    - loe’ter : afgeroomde melk, diende vroeger tot voer van kleine kalveren

    - loecht : 1) lucht  de loecht zach zwét van de sprie’e’we 2) niet zwaar  oo das e loecht paks’ke

    - loei’e : 1) luiden het loeit vey de mis  2) lui  dat és ne loei’e vænt

    - loei’e’rik : luierik

    - loei’waa’ve’soep : pakjes of dozensoep

    - loem’mer : lommer, schaduw  de bjés’te gén in de loem’mer stoan

    - loen’ke : gluren, loeren

    - loet : eigenaardige karaktertrekken  die van ons héé wey en loet hé

    - loik’ke : lotje   vey maa draa loik’kes van de lau’te’raa

    - lot’se : zuigen 

    - lots : oud zuigdoekje met honig voor kleine kinderen, later tutter 

    wordt vervolgd



    27-02-2019, 00:00 geschreven door Renic
    Reacties (0)
    26-02-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schrieks dialect (3)

     Het Schrieks Dialect 
    samengesteld door
    René Lambrechts


    -M- 

    - ma’ka’rau’ne : pasta

    - ma’sjoef’fel : vagina

    - maa : 1) mei   2) mij   haa héé’chet maa in de maa noch ge’zéé  3) mouw  we zél’le doa es en maa oan’pas’se = we zullen dat eens verhelpen

    - maa’ne : 1) mijne  das de maa’ne   2) menen  ik maan gaa mænt  het es ge’mænt

    - maa’nes : gemeend   tés maa’nes dey’ze kie’e

    - maa’se : meid   het maa’se van de pas’toe’er

    - maa’te’raa : mouterij  haa wærkt oep de maa’te’raa

    - maa’véé’ger : iemand die fleemt

    - maan : 1) mijn  da zæn maan zoa’ke 2) vismijn  die kau’me van de vis’maan

    - maat : mijt  baa élk bak’hoa’es ston en haat’maat

    - Mæ’che’léér : 1) Mechelaar  ne Mæ’che’léér zéé : nei’je  2) hond, Mechelse scheper  haa héé ne Mæ’che’léér ge’kocht

    - mæm’me : 1) grote borsten  2) zagen en zeveren  die’e zat doa oan den toe’eg te mæm’me

    - mær’re’bels : knikkers  mey de mær’re’bels spey’le

    - mær’re’ge : morgen

    - mær’re’mer : marmer   haa héé vloer in de mær’re’mer

    - mær’re’mit : (steriliseer)ketel  doe de mær’re’mit moa half’vol

    - mæs’ke : meisje  das e schoe’e mæs’ke hé

    - mæt’te : waren verkopen op de markt  oep de roe’mel’mæt kin’de al’les mæt’te

    - mæt’te’le : martelen

    - mæt’waaf : taterende vrouw  zaa doa mey ge’traat, zoe’e mæt’waaf

    - maf’fe : slapen  baa den troep hém’me kik dik’kes lig’ge maf’fe oep de wacht

    - mal’broek : grote kar op drie wielen

    - mal’lét : aktentas  haa goa doa wey mey zen mal’lét on’der zen ær’me

    - mal’ley’re : ongelukken  hot me tey’ge of ik doen mal’ley’re

    - mal’sjans : tegenslag  die’jen héé al dik’kes mal’sjans ge’hat

    - mam’brey’re : beschilderen als marmer

    - man : mand  en man pe’toa’te

    - man’ne : 1) manden  2) de kinderen van één gezin  son’doas kau’me ons man’ne al’taa noar hoa’es

    - man’ne’vlich’ter : mandenmaker

    - mang’e’le : ruilen

    - mans’lie : de mannen  de mans’lie zoa’te réchs in de kérk

    - mans’mæns : man  das en te’loe’er vey a mans’mæns

    - mar’sæl’le’ke : onderlijfje zonder mouwen

    - mar’sjan’dies : koopwaar  die’en héé al’taa goei’e mar’sjan’dies baa

    - mas : massa, tesamen  ik pak die draa koe’epe in mas

    - mas’se’paan : marsepein

    - mast : conifeer ook dennenboom  khém last’ach’ter al’les af’ge’zét mey mas’te

    - mat’te : 1) matten  2) niet glanzend, mat  3) vlokken in het koemelk

    - mau’ze’gaut : afvoergreppeltje voor het afwaswater  de mau’ze’gaut kost se’waa’le nog’al sting’ke

    - maus : achterplaats in het huis waar de afwas gebeurde  den af’was ston oep de maus’bank

    - Me’daar’de’zaai’ker : H.Medardus   mær’re’ge ést Me’daar’de’zaai’ker, khoe’ep dat ni réé’gent

    - me’dél’le : medaille   die’e wint krægt en gaa’ve me’dél’le

    - me’las : 1) siroop  2) residu van de siroopproductie verkocht als paardenvoer

    - me’ney’vers : legeroefeningen  ten’nés’te week gém’me oep me’ney’vers

    - me’niet : minuut  gezegde : ne me’niet hé = een ogenblikje

    - me’teyr : motor  de me’teyr és noa de voeing’kes

    - mé’ze’le : kruimels  kést de mé’ze’le es vant toa’fel

    - me’zey’re : miserie  doa és noch’al wa me’zey’re in de wé’relt

    - mein : mijden   ik mey hem  gaa mæt hem  wæl’le mein hem

    - mél’der : molenaar  de mél’der wærk’te in de mél’der’raa

    - mél’taat : maaltijd  oem twélf ie’re wast al’taa ne wær’me mél’taat

    - mén’dach : maandag  a mén’dach komt hem

    - mént : maand  deys mént gie’e’ne voet’bal

    - mér’reg : gaar  de koe’e’le zæn mér’reg

    - mes’sing : hof van huis  ik moest al’taa de mes’sing oep’kéé’re én oep’krab’be

    - mes’tæs : 1) snor  haa héé en groe’e’te mes’tæs  2) onderwijzeres  da was gie’en sim’pel mes’tæs vey baa te zit’te

    - mét’je : kameraadje  hey mét’je kom’mes hie

    - mét’te : kalf  ne mét’te lotst oan aa ving’e’re

    - mét’ter : mortel  mét’ter stie’en én bier tlés’te jost

    - mey : mee of mede wie doe’ter mey

    - mey’ge : 1) mogen  ze mey’ge naa ni kau’me spey’le  2) lusten  veyl joeng mey’ge gie’en té’mat’te

    - mey’le : molen  gezegde: gaa zaa ne mey’le = een wispelturig mens

    - mey’mel : 1) bladluizen  die’e sloat zit vol mey’mel  2) houtworm  die kas és hie’e’le’moal ver’mey’melt

    - mey’ning : loodverf, menie  as ghet ni wil loa’te ver’jos’te’re moe’te der roe’e mey’ning oep’zét’te

    - mey’ter : meter

    - mey’ter’taat : mettertijd  mey’ter’taat goa da ver’an’de’re

    - mi’jæt’se : maartse  mi’jæt’se baa’ze

    - mi’jeit : maart   in de mi’jeit kant noch kaat zaan

    - mich : mug  das ne mich’ge’zif’ter ség = haarklovers

    - mie’e’ze’ke : mees

    - mie’jei’rel : merel

    - mie’re : mikken  oept schiet’kroam moe’te goe mie’re

    - mie’zaai’kers : mieren  mie’zaai’kers noe’me ze oe’ek bræk’ke

    - miech : moe  wér’re gaa da naa nie miech = word jij dat niet moe

    - mier : muur  baa den troep dey’e wæl’le de mier = na de avondklok over de muur naar binnen

    - mik : gaffelvormige tak om een katapult te maken  en goei mik vey ne slin’ger

    - mil’jaar’de : vloek

    - mil’tert : midden  goa es int mil’tert stoan

    - milt : homklier  nen héé’ring mey ne milt of ne zoat

    - mint : munt als plant of smaak  mint tit’te’frit

    - mis : mus  en koe’e mis’se

    - mit’soat : mutsaard  en haat’maat da was ge’stoa’pel’de mit’soat

    - mjos’ter : meester  khém baa mjos’ter Fil noch ge’zey’te

    - mjot’ste : meeste  haa héé de mjot’ste bey’le’kes

    - moa : maar  moa ni mey maa hé

    - moa’e : 1) made  in maa’ne sloat zit en moa’e  2) maaien  ze gén den bémt af’moa’e

    - moa’e’bits : gangetje van een made  a pey’ke mey veyl moa’e’bit’se

    - moa’e’ze : muizen  zit’te gæl’le mey moa’e’ze

    - moa’e’zen’tand : siermetselwerk onder de dakgoot

    - moa’es’hont : wezel

    - moa’ger : mager  moa’ger vlie’es : vlees zonder vet

    - moa’ke : maken  ik moak gaa mokt haa héé gemokt

    - moa’le : malen  ik moal gaa mélt haa héé gemoalen

    - moa’ling : bepaald onkruid  trékt die’je moa’ling es oa’et de pe’toa’te

    - moa’ze : mazen van het net   die moa’ze zæn te klaan

    - moat : maat   gezegde : de moat pak’ke = de maat nemen

    - moe’der’hoa’es : kraamkliniek  ze léé noch int moe’der’hoa’es mey héy’re klaa’ne

    - moef : slechtgezind  haa lépt doa mey en moef ront

    - moei’e’noks : poedelnaakt  moei’e’noks oep ne vlau, wat e zicht

    - moei’er : 1) vrouwelijk dier (bv konijn)  khém de moei’er bij de reir ge’zét  2) moeder (beledigend) die zwæt’te moei’er goei’de de stie’e’ne oep on’zen dam

    - moem’bak’kes : masker  on’der da moem’bak’kes hém’mek noch’al ge’zwét

    - moem’pe’le : mompelen  wa moem’pel’de gaa doa

    - mok’ke : meisje  das e færm mok’ke

    - mos’toat : mosterd  ie’e’ne mey kees én mos’toat

    - mot : 1) nachtvlinder  2) slaag  3) gezegde : de mot zit ‘er’in = de geestdrift is weg

    - mot’te : slagen  kzal aa se’biet es wa mot’te gey’ve

    - mot’tech : 1) vuil  hoe mot’tech és aa broek naa  2) onwel  kzæn pe’sies mot’tech 

    -N- 

    - naa : 1) nu  naa ést oan aa  2) nauw  tstékt ni zoe’e naa

    - naa’pe : nijpen  ik naap gaa næpt  haa héé ge’ney’pe

    - naa’ve’leks : nauwelijks  khém naa’ve’leks ge’sloa’pe

    - naaich : hevig   das e naaich væng’ke

    - naap’licht : zaklantaarn  doet da naap’licht es oan

    - nacht’noen : namiddag  dey’zen nacht’noen héé’tem ge’weyst

    - næk : nek  gezegde : das ie’e’ne mey nen dik’ke næk = hij is hoovaardig

    - naft : benzine  kval zon’der naft = ik heb geen energie meer

    - nat’teg’haat : nattigheid  gezegde : kvoel nat’teg’haat = iets voelen aankomen

    - nau’re : noorden  in de nau’re ést jost doeng’ker

    - nau’te : noten  kin’de gaa me’ziek nau’te ley’ze  gezegde : haa héé veyl nau’te oep zaa’ne zang = hij heeft veel eisen

    - ne’mie’e : niet meer   ik zint ne’mie’e zit’te

    - néf’fe : naast  haa lépt noa’e néf’fe zen schoe’ne

    - nél’le : naald  zikt maan nél’le es

    - nés’tel : veter  de nés’tels van maan schoe’ne  gezegde : ik hém maa’ne nés’tel doa af’ge’droa’et = ik heb daar hard gewerkt

    - ney : neer   légt da ney

    - ney’ge : negen   draa kie’e’re draa és ney’ge

    - ney’ke : strikje   twas ne plas’te’ron of e ney’ke

    - neys : neus   ik hém ne groe’e’te neys en za e wip’nui’ze’ke

    - neys’doek : hoofddoek welke de oudere vrouwen vroeger droegen  ons moe droeg al’taa e neys’doek’ske

    - ni : niet   ni mey maa hé

    - nich’ter : nuchter  haa és noe’et ni nich’ter

    - nie’e : nee, neen  nie’e ik doen da ni

    - nie’man’nie : niemand   dat héé noch nie’man’nie ge’zéé

    - nie’te’léér : vitter  gaa zaa ne nie’te’léér joa

    - nie’ve’joar : nieuwjaar  nie’ve’joar zing’e

    - nie’ve’rans : nergens  haa goa nie’ve’rans gie’e gélt kraai’ge

    - nief : nieuw   haa héé e nief lief  nief bés’tels kéé’re goe hé = hij heeft een nieuw lief, voor zolang als het duurt

    - nik’se : niets doen  haa zit doa te nik’se

    - nip : gezegde : da was nip zel’le = dat was bijna raak

    - noa : naar   van Pit noa de Haa

    - noa de voeing’kes : naar de vaantjes, kapot

    - noa’e : naaien  ze lét ne rok noa’e

    - noa’gel : nagel   khém maa’ne noa’gel in’gescheyrt

    - noa’gel’bloe’me : seringen  khém schoe’en blaa noa’gel’bloe’me

    - noa’gel’boa’ek : navel   Eé’va héé gie’e’ne noa’gel’boa’ek want zés ni ge’bau’re

    - noa’mok’sel : namaak  das gie’en æch’te Rub’bes, das en noa’mok’sel

    - noa’paa’ze : nadenken  ik zal der es au’ver noa’paa’ze

    - noa’ter : 1) dar  ne noa’ter stékt ni 2) jongman  doa hém’me noch twie’je noa’ters thoa’es

    - noa’ve’nant : naar gelang   das noa’ve’nant hoe gaa da zie

    - noat : naad  gezegde : haa wærkt de noat oar zen bés = hard werken

    - noe’e : niet graag  da doe’nek naa noe’e se

    - noe’ne : zot  gaa zaa ne noe’ne gaa

    - noe’ne’ke : mondharmonica  ik speyl oep e noe’ne’ke

    - noeng’kel : nonkel, oom  hér’re gaa ne soa’e’ker’ noeng’kel 

    -O- 

    - o’laa’ve : olijven  meyg’de gaa o’laa’ve?

    - oa’el : uil

    - oa’er : ader   ze hém’men en oa’er ge’rokt

    - oa’et : uit

    - oa’et’ge’bloemt : uitgebloeid  de roe’e’ze zæn oa’et’ge’bloemt

    - oa’et’ge’læb’bert : uitgerokken  maa’ne pe’lau’ver és hie’e’le’moal oa’et’ge’læb’bert

    - oa’et’ie’en : uiteen, gescheiden  die zæn al een tæt’je oa’et’ie’en

    - oa’et’klap’pe : uitpraten  lém’me naa es oa’et’klap’pe

    - oa’et’kléé’re : het verdwijnen van de bewolking  se’biet goat da hie’e’le’moal oa’et’kléé’re

    - oa’et’laa’pe : uitrekken  pas oep want das ne pe’lau’ver die’e ge’mak’ke’léék goat oa’et’laa’pe

    - oa’et’lich’te : doorlichten  haa héé zen’ne rich moe’te loa’ten oa’et’lich’te

    - oa’et’loe’ep : koortsblaasje  khém hie wa oa’et’loe’ep oan maan lip

    - oa’et’moa’e’ze : er stilletjes vandoor gaan  zés er stil’le’kes oa’et’ge’moast

    - oa’et’naa’pe : uitknijpen  kzal die’e mey’ey’ter es oa’et’naa’pe

    - oa’et’ney’me : uitnemen ge kint da doa oa’et’ney’me  gezegde : das iet dat oa’et’némt = dat is buitengewoon

    - oa’et’pæs’se : uitpersen   ik gén die’en ap’pel’sien oa’et’pæs’se

    - oa’et’schaa’te : uitschelden   lét aa ni oa’et’schaa’te hé

    - oa’et’schoa’e’ve : 1) uitschuiven  ge moet die’en bak doa oa’et’schoa’e’ve  2) uitglijden  ik zæn doa oep die’en trap oa’et’ge’schau’ve

    - oa’et’sjot’te : uittrappen door de doelman (voetbal)

    - oa’et’sley’re : dood wegsleuren

    - oa’et’span’ne : tot armoede brengen, ruïneren  ze hém’me die aa’vers hie’e’le’moal oa’et’ge’span’ne

    - oa’et’vlie’ge : met woorden te keer gaan  die’e zaa’ne pey kon ser’jeys oa’et’vlie’ge

    - oa’et’zwie’e’te : uitzweten  gezegde : da gor’re noch oa’et’zwie’e’te = dat gaat u nog bekopen

    - oa’re : aren   oept stop’pel’lant oa’re roa’pe

    - oa’rech : eigenaardig  kvin dat oa’rech dat hem er nie és

    - oa’sem : adem  ha héé’get oep zaa’nen oa’sem

    - oan’baa’ne : aanbinden  de te’mat’te oan’baa’ne

    - oan’doem’pe :    de roa’e’te doem’pe oan

    - oan’ge’brant : 1) aangebrand  de raas’pap és oan’ge’brant  2) vuil, gewaagd  en oan’ge’bran’de mop

    - oan’ge’stau’ke : aangestoken  haa héé die an’de’re joeng oe’ek oan’ge’stau’ke = hij heeft de andere kinderen ook besmet

    - oan’gey’ve : aangeven   gezegde  da zor’re hém ni oan’gey’ve = dat had je van hem niet verwacht

    - oan’haa’ve : liefde buiten het huwelijk  ze zaa oan’haa’ve mey de Rik

    - oan’haa’ven’de : om de haverklap   haa és oan’haa’ven’de ziek

    - oan’ie’en : aaneen  we gén da oan’ie’en zét’te

    - oan’jèè’re : 1) aanaarden  de pe’taa’te oan’jèè’re  2) ie’mant oan’jèè’re = iemand opjagen

    - oan’pap’pe : 1) een kaart aanleggen  die’en hoas kin’de oan’pap’pe  2) het aanleggen met iemand  tschænt da ze zaa oan’pap’pe mey de Rik

    - oan’pi’ke : aankoppelen, aansluiten  die’e ke’reir kon trig oan’pi’ke

    - oan’stey’ker : 1) aansteker voor de sigaret  2) pantoffel  soa’ves loe’e’pe’kik al’taa oep maan oan’stey’kers dey hoa’es

    - oan’was : abnormaal aangegroeid deel   die’en haa e klaan oan’was’ke oep zaa laaf

    - oan’zaan : 1) in het spel aangetikt zijn  gaa zaa’ter’oan  2) stervende  zaa tem ‘er ni waat oan’zaan

    - oap : aap  doa moet’te naa ne stoem’men oap vey zaan

    - oat : 1) levenslust  khém gie’enen oat  2) geaardheid  noa wie héé die’je den oat

    - oe’e’ge : 1) ogen  ghét schoe’en oe’e’ge  2) vetdruppel  soep mey oe’e’ge  gezegde: haa héé en oe’ech’ske oep Marie = hij is verliefd

    - oe’ek : ook  ik kén dat oe’ek

    - oe’er : 1) oor  neslag rond zen oe’e’re  2) handvat  pas’oep die oe’e’re zæn hie’jet

    - oe’er’naa’per : oorworm  in maan pæs zit nen oe’er’naa’per

    - oe’et : ooit  oe’et héé die’e da ge’zéé

    - oei’er : uier   soe’me’ge koei haan ne groe’e’te oei’er

    - oem : om   aa’ven taat és oem

    - oem’ge’léé : veranderd   die’en héé hem hie’e’le’moal oem’ge’léé

    - oem’hoe’eg : omhoog   gezegde : de wint és van oem’hoe’eg = noorderwind

    - oem’poar : oneven, onpaar  a loik’ke mey oem’poar saa’fers

    - oem’sloa’ge : verzwikken  haa héé zaa’ne poe’et oem’ge’sloa’ge

    - oem’vaar : omver   khém hem oem’vaar ge’loe’e’pe

    - oep : op  de kéés és oep - kzæn oep = ik ben uitgeput  gezegde : oep de wil’den boef = op goedvallen uit  oep en an’der ést béé’ter = ergens anders is het beter

    - oep’fér’hand : op voorhand   ge moet dat oep’fér’hand be’toa’le

    - oep’ge’poeft : opgezwollen  khém te hæt gey’te, kzæn hie’e’le’moal oep’ge’poeft

    - oep’ge’schépt : opgescheept  haa zit doa goe mey zaan Mie oep’ge’schépt

    - oep’ge’te’loe’ert : opgesmukt   die van den braa’ver was noch’al oep’ge’te’loe’ert

    - oep’ge’tut : opgesmukt  die liep er oep’ge’tut baa

    - oep’gey’te : opgegeten  haa héé dat al’lie’en oep’gey’te

    - oep’lég’ge : inmaken, steriliseren  ik moet die boe’e’ne van’doag noch oep’lég’ge

    - oep’lein : opleiden  baa den troep zél’le ze aa wél oep’lein

    - oep’lig’ger : oplegger  kgén die’en oep’lig’ger noch oan’pik’ke

    - oep’per : in de richting van  die vlaug noa tGoor oep’per

    - oep’rie’re : omroeren  ge moet da ie’est goet oep’rie’re

    - oep’schaa’re : opscharrelen   joeng, joeng, haa héé doa ie’en oep’ge’schaart

    - oep’schie’ter : plant welke voortijdig een zaadstek aanmaakt  ze moe’te die oep’schie’ters doa noch oa’et’trék’ke

    - oep’smau’re : oproken   haa lét zen sig’ge’rét zoe’e moa lig’ge oep’smau’re

    - oep’sol’fe’re : aansmeren  lét aa niks oep’sol’fe’re hé

    - oep’stoem’pe : verplicht doen eten  ge moet hem da ne’mie’e baa oep’stoem’pe

    - oep’te’nieft : opnieuw   be’gint moa oep’te’nieft, want trékt oep niks

    - oep’tur’re’lut’te : geld over de balk gooien  die’en héé dal wa oep’ge’tur’re’lut in zaa léé’ve

    - oep’vil’le : opzetten van dode dieren  haa héé zaa’ne poa’pe’goa’e loa’te oep’vil’le

    - oep’waa’ne : opwinden, opdraaien   ge moet oe léz’ze oep’taat oep’waa’ne

    - ok’ke’ley’re : enten  roe’e’ze moet’te oe’ek ok’ke’ley’re

    - ok’ke’naut : okkernoot  wæl’le knik’ker’de vey ok’ke’nau’te

    - on’der’dey : onderdoor  gezegde : haa goa’ter on’der’dey = hij gaat instorten

    - on’der’vaa’ne : ondervinden   ge gaa da wél on’der’vaa’ne

    - on’der’waa’zer : onderwijzer   haa lie’ert vey on’der’waa’zer

    - on’der’zip : ondervest  zie ook zji’ley

    - on’ge’die’rech : ongedurig  haa was hie’el on’ge’die’rech

    - on’ge’lie’e’ve’gen’tau’mas : iemand die niets geloofd   gaa zaa nen on’ge’lie’e’ve’gen’tau’mas

    - on’ge’rist : ongerust  ik was vrie’et on’ge’rist hé

    - on’nes’te’bau’ve : ondersteboven  haa goei’de al’les on’nes’te’bau’ve  gezegde : ik was doa hie’e’le’moal on’nes’te’bau’ve van = ik was daar heel erg van geschrokken

    - ont : aan het   haa és ont ey’te

    - ont’haa’ve : onthouden  ik kan dat al’le’moal ni ont’haa’ve

    - os’se’toen’ge : soort rode aardappel  de os’se’toen’ge moeg’te ni groe’et zaan vey de mæt

    - ot’tau : auto  kom’de gaa mey de vlau of mey den ot’tau? 

    -P- 

    - pa’tey’ke : gebak   e pa’tey’ke goat er al’taat in

    - paa’hoanpaa’hin : pauw  ne paa’hoan héé ne schoe’e’ne stjeit

    - paa’ze : denken  ge meygt doa niet te’veyl oep paa’ze

    - paal : pijl  oan de wip goan paa’le roa’pe

    - paap : pijp   vrie’ger woa’re de broeks’paa’pe brie’er en mey ne zie’em

    - paas : paus  dat de paas moa in Roe’e’me blæft zél’le

    - pad’de : op handen en knieën voortbewegen  die’e klaa’ne kan goe pad’de

    - pad’de’slot : hangslot

    - pad’de’ver’gif : een heel slechte smaak hebbende  die flæs van den dok’toar és just pad’de’ver’gif

    - pad’de’voa’er : varens (plant)   doa ston veyl pad’de’voa’er tey’get bos

    - pæk : teer  ze gie’te pæk tis’se die be’ton’ploa’te

    - pæl’tje : 1) sprietje  e gæs pæl’tje  2) pijltje  pæl’tje pik = darts

    - pæn’ne’læk’kers : lisdodde khém pæn’ne’læk’kers in maa’ne vaa’ver

    - pær’re’me’nant : watergolf (haartooi)  aa vraa’ve loa’te dik’kes ne pær’re’me’nant zét’te

    - pær’re’me’tey’re : 1) veroorloven  die’e kan hem da goe pær’re’me’tey’re  2) klagen  én moa pær’re’me’tey’re, man man

    - pær’re’plie : 1) paraplu, regenscherm  2) scheef  maa stier stoa pær’re’plie

    - pærk : perk   mæs’kes hin’kel’de in e pærk

    - pæs : perzik   vey maa ne ki’lau pæs’ze

    - pæst : pest  haa stinkt lak de pæst

    - pæt’te : heel lastig zijn   die’e klaa’ne kan pæt’te

    - paf’fe : roken zonder te inhaleren  ie’est lie’er’de we paf’fe en dan smau’re

    - pak’ke : 1) grijpen   2) lukken   da goa ni pak’ke

    - pak’ske : pakje  gezegde : komt mey gie’e pak’ske thoa’es = zorg dat je niet zwanger wordt

    - pal’jas : 1) strozak  2) trekpop  3) persoon die men niet ernstig neemt

    - pal’tau : mantel  das ne schoe’e’ne pal’tau

    - Pan’doe’ren’hoek : plaatsnaam te Schriek afgeleid van pandoeren = agenten van Leuven welke voor de uitvoering van de doodstraf door verhanging in de Galgestraat daar hun tenten opsloegen in afwachtijng van de uitvoering van het vonnis

    - pan’dul : slingerklok

    - pap’pe : 1) kaartspel  2) inlijmen van behangpapier  da léng’sel goe in’pap’pe

    - pap’schaul : kleuterschool  khém mey Gréét noch oep de pap’schaul ge’zey’te

    - par’taa : 1) partij  2) mannelijk geslachtsdeel  haa kreych doa ne stamp oep zen par’taa

    - pas’se : 1) passen  en zip pas’se  2) niet meegaan in het kaartspel  ik moet pas’se, zoe’en slæch’te koa’te

    - pas’sey’re : gebeuren  ge lét da toch nie pas’sey’re

    - pas’til’le’ke : pilletje, geneesmiddel  hér’re gaa e pas’til’le’ke vey maan kéél

    - pas’vit : roerzeef  vey de soep dey te doen héd’de ne pas’vit van doen

    - paut : poort   de paut stoat au’pe

    - pe’dal : trapper   ne pe’dal van maa’ne vlau

    - pe’ris : parkiet  ne pe’ris kin’de goe oep’lie’e’re

    - pe’sies : precies   gaa wét da pe’sies ne mie’e

    - pe’tie’ter : zeer kleine ( bv. Aardappeltjes)   de pe’tie’ters woa’re vey de vær’re’kes

    - pe’toa’te : aardappelen ook pe’taa’te  ver’gét gie’e zaat oep aa pe’toa’te te doen

    - pe’toa’te’bloem : aardappelmeel   e bék’ke pe’toa’te’bloem vey de saas te dik’ke

    - pe’toa’te’schél’der : aardappelmesje

    - pe’trol : petroleum   géf moa pe’trol = geef maar gas, vlieg er maar in

    - péé’per’kau : bruine huidvlek   haa héé veyl péé’per’kaus in zaa ge’zicht

    - péé’rel : parel, parelsnoer  ze haa ne schoe’e’ne péé’rel oan

    - péé’wésp : wesp   kbén gestau’ke dey en péé’wésp

    - péét : 1) doopmeter  2) grootmoeder  péét Schriek zaa on’ze Pol’le al’taa

    - pél : schil, schaal, vlies  de pél van nen ap’pel, en aar, oept mé’lek,…

    - pél’der : slaapstok voor kippen  gezegde : ik kroa’ep in maa’ne pél’der = ik ga slapen

    - pen’nen’tie : strafschop (voetbal)

    - per’rey : puree   haa zit in de per’rey = hij zit in de problemen

    - per’sey : dringend   haa wilt per’sey noa Lier rein

    - per’tang : nochtans   haa héé per’tang ge’laaik

    - pést : puist   das en sér’jey’se pést

    - pey ook pey’re : vader  gezegde : khém maa’ne pey’re ge’zien = ik heb afgezien

    - pey’kel’teyf : moeilijke vrouw   zaa mey zoe’en pey’kel’teyf ge’traat

    - pey’kel’vis : haring in azijn   wærm ge’mok’te pe’toa’te mey pey’kel’vis en joa’en, goe zaan

    - pey’kes : 1) wortelen  pey’kes mey aa’te   2) oude mannen  zés noat pey’kes’hoa’es = ze is naar het rusthuis

    - pey’pel : vlinder  deys joar woa’re der ni veyl pey’pels

    - pey’te’re : 1) dooppeter  2) grootvader  maa’ne pey’te’re és aat ge’wér’re

    - pey’ze’’wey’ver : vitter   de Lau was nen æch’te pey’ze’’wey’ver

    - peys : pees   die peys in maa’ne næk doe zie’er

    - pi’néé’re : penarie   haa zit in de pi’néé’re

    - pi’néés : duimspijker

    - pie’jes : kaartterm

    - pie’pe’dol’le’ke : spitsmuis   kat’te ey’te gie’en pie’pe’dol’le’kes

    - pie’pe’ling : verstoppertje spelen   we gén pie’pe’ling spey’le

    - piet : 1) pier, aardworm   ne piet mey ne kor’sey = aardworm met een ring  2) geluk

    - piet’jes’bak : teerlingbak (spel)

    - piet’zak : gelukzak

    - pik’kel’le : 1) pikkels  2) benen   haa héé zaa’ne poe’et oem’ge’sloa’ge en naa léé’them mey zen pik’kel’le oem’hoe’ech

    - pil’le’ke : 1) pilletje  2) afkrabben, pulken   ge meygt die kést doa ni af pil’le’ke

    - pil’le’per : purper  aa lip’pe zin pil’le’per van de kaa

    - pil’léér’baa’ter : kerkloper met een negatieve bijklank

    - pil’licht : zaklantaren   mey a pil’licht oept zol’der goan sney’ke’le

    - pin’jèèr : steekmes gebruikt om dieren te doden door de halsader door te snijden

    - pin’ne’kes’droad : prikkeldraad   khém maan broek ge’scheyrt oan de pin’ne’kes’droad

    - ping’ker : richtingaanwijzer   zét aa’ve ping’ker muar af

    - pir’re’wit : kleine asperges  de pir’re’wit és vey de soep

    - pis’bloem : paardebloem  doa stén wey veyl pis’bloem’me in aa’ve ga’zon

    - pis’doek : luier van textiel  vrie’ger woa’ret pis’doek’ke én naa pam’pers

    - pis’kaas : meisje of vrouw die veelvuldig moest plassen

    - pis’saa’ne : urinoir   oept jong’es’schaul haan ze groe’e’te pis’saa’ne

    - pis’to’ley : broodje, pistolet   draa pis’to’leys én e sant’wisj’ke

    - pis’ton : gulp van een broek   doet aa pis’ton toe

    - pis’ton’ne’kes : papieren knallertjes voor speelgoedwapens

    - Pit : Putte

    - pit’je : kleine penis  gezegde : khém hem baa ze pit’je = ik heb hem te pakken

    - pit’te’léér : ceremoniekledij voor mannen met zwaluwstaart

    - pjæts’hoar : paardehaar  de be’zét’ters ge’broa’e’ke pjæts’hoar

    - pjæts’sés’ze : paardehorzel niet verwarren met pjei’re’sés’ze = paardedeken

    - pjé’de’stal : houten meubeltje waarop men meestal een beeld plaatste

    - pjei’ren’oe’ech : spiegelei

    - pjei’ren’tés’ser : paardenhandelaar

    - pjeit : paard  baa ons hém’me ze e boe’re pjeit moa de Lod’de héé draa pjei’re

    - plaan = plein  gezegde : haa és de plaan au’ver = hij is weg, vertrokken

    - plæk : 1) plak  ik plæk die’en tæm’per hie  2) veld   doa ston en schoe’en plæk aa’te  3) vlek  kraaich die plæk doa nie oa’et

    - plæk’ker : 1) bezetter  de plæk’kers zæn bey’zeg  2) iemand die blijft hangen  de Swa és nen æch’ten toe’ech’plæk’ker  3) een trage tango  dau’pe’nings’dans was ne plæk’ker

    - plæk’pot : vuil mens   noa de schil’der’lés zach hem er’oa’et lak ne plæk’pot

    - plas’te’ron : das   aa’ve plas’te’ron hangt schie’ef

    - plat’te : pasgeboren   de kat héé draa plat’te joeng  gezegde : 1) ge zaa toch gie’e’ne plat’te ne’mie’e = ge zijt toch geen kind meer  2) ge ziet er moa plat’te’kes oa’et = ge ziet er erg bleekjes uit

    - plés’ter : pleister  veyl van die bél’de zæn van plés’ter

    - pléts : plaats   we gén ten oep zen pléts zét’te

    - ploa’em : pluim  vrie’ger schrey’ve ze mey en ploa’em

    - ploach : 1) plaag  2) zware verkoudheid   kzit mey en ploach

    - ploat : 1) plaat  2) geld   haa héé gie’en ploat ne’mie’e

    - ploe’e : plooi of plooien  helpt da loa’ke es oep ploe’e

    - plon : zekering   de plon és ge’sproen’ge

    - plot : schootkat   die plot goa gie’en moa’e’ze vang’e

    - plusj : zwierkwast op paardemolen  wie de plusj pakt mach ver’niet mey

    - poa’e : paaien  de vis’se zæn noch oant poa’e

    - poa’te’nos’ter : rozenkrans   vey nen doe’e leys’de ze draa poa’te’nos’ters

    - poa’ter : 1) pater   haa zat baa de poa’ters oept school  2) donker paterbier  as kint droenk’ek poa’ter baa de noen’mél’taat

    - poal : paal

    - poas’bloem : narcis

    - poat : part  gezegde : vey maa poat meych’de gaa naa ver’trék’ke = wat mij betreft mag u nu vertrekken

    - poe’e’ze : wee’en   de poe’e’ze kau’men al rap ach’ter’ie’en

    - poe’es : 1) pauze   mey de poe’es gink het licht trig oan  2) slaapje   khém al en poe’es oa’et

    - poe’et’ziek’te : mond- en klauwzeer

    - poe’pe’ke : popje, meisje   das e schoe’e poe’pe’ke

    - poe’pers : gezegde : haa zit mey de poe’pers = hij heeft schrik

    - poe’ze’laan : porselein   en Sji’ney’se voas in poe’ze’laan

    - poef : 1) schuld  khém noch poef  2) voetmeubeltje  ni mey aa schoe’nen oep de poef hé

    - poef’fe ; op krediet kopen  Lie’za mak’kik poef’fe

    - poei’er : poeder  en vraa dey poei’er oep heyr gezicht  een opgetutte vrouw = poei’er’doe’es   géft maa es e poei’er’ke vey de kop’paan = geef mij een pilletje tegen de hoofdpijn

    - poek’kel : pukkel   haa héé ne poek’kel oep zaa’ne neys

    - poem’pe’loe’re’ke : kikkervisjes  doa zit’te veyl poem’pe’loe’re’kes in de béék

    - poem’pe’loe’re’zat : stomdronken   haa was poem’pe’loe’re’zat

    - poemp’af : doodop  haa és poemp’af

    - poep’hoan : stoomtram die reed van Mechelen naar Aarschot

    - poep’zje’laa : Luikse siroop   vey maa ne pan’ne’koek mey poep’zje’laa

    - pol’le : handen  gaa meycht aa pol’le’kes oe’ek es voa’el moa’ke

    - pol’le’vie : hiel van damesschoen   hey’re pol’le’vie zat vast in de rés’ter vey de dey

    - pon’ne’koek : peperkoek

    - por’trét’ten’trék’ker : fotograaf

    - pot’te’féér : hij die potten en ketels herstelde en van een nieuwe laag tin voorzag

    - pots : muts   haa trékt zen pots au’ver zen oe’e’re

    - praa : prei   ne praa of vaaf in en bis’sel

    - praas : prijs   khém praas

    - praas’kamp : examen   mey de praas’kamp’e wir’ter noch’al wat af’ge’key’ke

    - præs’se : 1) persen   2) kaartspel

    - præt’te : grillen, kuren  die van ons goa heyr præt’te wey oa’et’wæ’re’ke

    - prey : zakgeld, loon   e zon’dach ést wey prey

    - preyk : preek   prey’ke van’oep de prék’stoel

    - prie’ve : proeven, smaken   haa prieft da ni hé

    - pries : stopcontact   kzaa doa en pries moet’te baa’zét’te

    - pril’le : prullen   ge moet mey gie’en pril’le af’kau’me

    - pril’le’man : iemand die belang hecht aan prullaria

    - prim : premie   oep dæn vant joar kraai’ge die ne prim

    - prit : oogdraksel   véégt die’e prit es oa’et aa oe’e’ge

    - prit’se : kleinigheid   da zæn gie’en prit’se hé

    - prit’ser : klungelaar   doa és doa ne prit’ser bey’zeg se

    - prom’bey’re : proberen   ge moet da ni prom’bey’re

    - prop’pe : gezegde : mey iet oep de prop’pe kau’me = met iets naar voren komen

    - pros’se : spelen   zés wey mey de kat ont pros’se

    - prot’te : een wind laten   pjei’re die kin’ne prot’te 

    wordt vervolgd



    26-02-2019, 00:00 geschreven door Renic
    Reacties (0)
    25-02-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schrieks dialect (4)

     Het Schrieks Dialect 
    samengesteld door
    René Lambrechts


    -R-

     - ra’dæs’kes : radijzen   ra’dæs’kes mey plat’te kéés

    - raa : 1) rechte lat om beton of chape te egalizeren   we gén die’e be’ton af’trék’ke mey en raa  2) rij   goa es in de raa stoan  3) rauw   raa vlie’es  4) rouw   zés in de raa  5) ruw  da voelt raa oan

    - raa’ze : 1) reizen  ze raa’ze dey noa Bris’sel 2) rijzen  die’jen die’ech moet noch wa raa’ze

    - raai’ger : reiger  ge zie veyl blaa raai’gers de lés’ten taat

    - raaich’nél’le : rijgnaald, lange naald waarmee jutte zakken werden gedicht die men niet kon dichtbinden

    - raaik : rijk   haa és raaik getraat

    - raap : rijp   de kéz’ze zæn noch ni raap

    - raas : 1) rijst  keyt géé’re raas’pap 2) reis  zés oep raas  3) rijs,twijg  ne raas’bés’tel

    - raas’af : schuif af   die’e groe’e’te zit oe’ek noch oep de raas’af

    - ræ’chel : richel  de zwél’le’me zoa’ten oep de ræ’chel in de koei’stal

    - ræchs : rechts   ræchs af’sloa’ge = rechts afslaan

    - ræcht’dey : rechtdoor   ræt es ræcht’dey

    - ræcht’oa’et : eerlijk  zéch et es ræcht’oa’et

    - ræm’me’ke : rijmpje  kén’de gaa da ræm’me’ke noch : loei zwie’et és rap ge’rie’et

    - ræs : pas   das noch moa ræs ge’beyrt

    - ræt’tech : rap groot   das e ræt’tech ding’ske

    - ram’me’næts : rammenas   kan’daa’soa’e’ker oep ram’me’næt’se zét’te

    - ram’me’nant : rommelwaar  mey die’e ram’me’nant kin’de noa de roem’mel’mæt

    - ram’me’sey’re : bijeen rapen   al die bloks’kes baa’ie’en ram’me’sey’re

    - ram’pla’sant : vervanger   den dok’taur héé vey ne ram’pla’sant ge’zércht

    - rap : 1) snel  mok’tes rap da ge wég zaa 2) verharding op een wonde  oan die rap meyg’de ni pil’le’ke

    - rap’al’le’gaa : snel  goa es rap’al’le’gaa noa den dok’taur

    - ras : goed voor de stoelgang  proa’e’me zæn ras hé

    - rats : helemaal   ik zæn da rats ver’gey’te

    - rau’we : met de handen zoeken in een hoop  mey de sol’de zid’de die vraa’ve noch’al rau’we in de bak’ke

    - raus : roze   woa és den taat van de rau’ze ba’lét’te

    - raut : rij, reeks   zét ze moa in de raut

    - re’fe’zey’re : weigeren   ge kint da ni re’fe’zey’re

    - ré’gle’teyr : klok waarop de andere klokken werden geregeld (duivensport)

    - re’kom’man’dey : aangetekende brief   hér’re gaa oe’ek ne re’kom’man’dey ge’hat

    - re’véér : kraag van een vest of jas

    - re’ze’ney’re : van gedachten wisselen   we woa’re ont re’ze’ney’re au’ver de keys

    - réén : slank   das e réén man’ne’ke

    - rein : rijden ik rei haa ræt zaa héé ge’rey’e

    - reir : mannetjes konijn   ne reir én en voe’e

    - réls : spoorstaven   den traan stoa oep de réls

    - rén : kinderpark   zét’hem moa in zen rén, dan zæm’me wa ge’rust

    - rép : ruk   we trék’ke in ie’ene rép die’e der’oa’et

    - rép’koe’e’le : raapkolen   rép’koe’e’le hém’me ze in den aur’log veyl gey’te

    - rés’se : wrijven   ge moet dat es goe in’rés’se mey za’lef

    - rés’ter : rooster   légt die’e rés’ter es trig toe

    - résp : 1) rups  doa zit’te veyl rés’pe oep de koe’e’le 2) rupsmolen   in de résp hém’me der veyl lie’e’re kis’se

    - rét’sel’ke : raadsel   die klapt in rét’sel’kes

    - rey’gels : 1) regels  de Læm’me sloech mey ne rey’gel oep aa kney’kels 2) maandstonden  die van ons héé heyr rey’gels

    - ri’jon : 1) spaak van een wiel  draa ri’jons ka’pot 2) afdeling in winkel  in wé’le’ke ri’jon léé da

    - rich : rug   khém in maa’ne rich

    - rich’ge’broe’et : roggebrood   rich’ge’broe’et wir ge’bak’ke mey nen hééf

    - rie’e’ke : roken   zie da doa rie’e’ke – die stauf rékt

    - rie’e’pe’ke : metalen onderzetter voor pannen of kookpotten op tafel

    - rie’e’pel : repel, strook   snæt doa vey maa es ne rie’e’pel af

    - rie’e’sem : een ganse reeks   doa ston nen hie’e’le rie’e’sem oan den dop

    - rie’ep : reep, velg van fietswiel   wæl’le spél’de dik’kes mey ne rie’ep

    - rie’ke : ruiken   ik riek haa rikt én zaa héé ge’roa’ke

    - rier : 1) roer  2) lokvogel op het steek  de rier zat oept steyk oem de vau’gels te lok’ke

    - ringk’oan’ie’en : voortdurend  ringk’oan’ie’en kwam doa volk bin’ne

    - ris’se : 1) Russen  2) graszoden   de ris’se groei’e tot oep den dél’le’per

    - ris’te : rusten   we gén wa ris’te

    - rit’nél’le : ritnaald, larve van de kniptor  doa hém’me veyl rit’nél’les oan de pey’kes ge’zey’te

    - ro’zaa’ne : rozijnen   vey maa draa ro’zaa’ne koe’ke

    - ro’zæl : grenadine   ne geys mey ro’zæl

    - ro’zas : rozet, ronde versiering aan het plafond

    - roa’e : raden   da gor’re ni kin’ne roa’e

    - roa’e’ge : ruwe   ne mæt’ser héé roa’e’ge han’ne

    - roa’e’le : ruilen   vey te roa’e’le gor’re noa de roa’el’bés

    - roa’e’ter : 1) ruiter  2) droogstokken voor het hooi  zét dat hoe’e es oep die roa’e’ters

    - roa’e’ve : ruien, haar verliezen   ik zæn ont roa’e’ve

    - roa’en : gesneden hengst

    - roa’es : geruis   vrieger hær’re noch’al wa roa’es oep de ra’di’jaus

    - roa’et : ruit   die roa’et és noa de vén’kes

    - roa’pe : rapen   ik roap gaa répt haa héé ge’répt

    - roa’zech : razend   hey die’e was roa’zech se

    - roe’e’ze : rozen   haa zit oep roe’e’ze

    - roe’e’ze’krans : rozenkrans, gebeden voor de overledene in het sterfhuis, later in de kerk

    - roe’ef = rap : verharding op een wonde  stoa’ter al en roe’ef oep

    - roe’et : rood  rode = roe’e -  roe’et licht én roe’e koe’e’le

    - roe’fe’le : wrijven, met een houten stamper bewerken  me gén die nief pe’roa’te es roe’fe’le

    - roe’lét’te : rolschaatsen   dau roe’lét’te van vrie’ger zæn oe’et de mau’de

    - roe’mel : rommel   ge moet aa’ve roe’mel noch oep’kés’se

    - roe’mel’pot : persoon zonder orde   ge zaa nen æch’te roe’mel’pot

    - roe’per : mond in het gezegde : ast dey de roe’per goa, goa’get oe’ek dey de poe’per = als men iets had ingeslikt, zou het er wel doorgaan

    - roe’toat : Vlaamse gaai   ne roe’toat noe’me ze oe’el ne rot’zak

    - roef’fe : weigeren iets te doen  hot in doe’ech haa goa roef’fe se

    - roei : roede  gezegde : ge moet er de roei on’der haa’ve = ge moet ze in toom houden

    - roet : spoorweg  haa wærkt oan de roet

    - rols : rolluiken  trékt de rols moa oemhoe’ech

    - ron’dæl : ijzeren ringetjes   gét groe’e’te én klaan ron’dæls

    - ront’bræk’ke = ront’hau’ze = ront’ros’se: rondhangen   die joeng lig’ge hie ront te bræk’ke

    - ront’rein : rondslingeren   ge moet dat hie nie loa’te ront’rein

    - ros : roskleurig, kwade vrouw   das en koa’e ros

    - ros’kes’mey’le : paardenmolen

    - rot : rot  gezegde  ik hém hem oa’et’ge’schey’te veyt rot van de stie’e’wech = iemand zeer erg uitschelden 

    -S-

     - sa’le’wey’re : wuiven   ze ston’nen oan den an’de’re kant vant Schel te sa’le’wey’re

    - sa’loat : sla   oep maa’ne kaa’ve pla ni te ceyl sa’loat hé

    - saan : sein   joa, tés ne saan gey’ver oept vliech’plaan

    - saas : 1) saus  nen boef’steyk mey péé’per’saas  2) gezegde : ik hém doa en saas ge’hat joa = ik heb onder mijn voeten gekregen

    - sacht’noens : ’s namiddags   swoen’stoas sacht’noens ést gie’e schaul

    - sæm’me’léér : zeveraar, mompelaar

    - sænt : geld in kindertaal   vey aa oe’ek ne sænt?

    - sæs’kes : 1) sijsjes (zangvogel)  2) stress   ik hémt oep men sæs’kes

    - sam’me’léér : rammelaar voor kleine kindjes

    - san’te’boe’tik : bezit   haa vlauch mey hie’el zaa’ne san’te’boe’tik oept stroat

    - sap’pe : beitsen, hout een kleur geven   kmoet de dey’re noch sap’pe én ver’nis’se

    - sau’te : soorten   vier sau’te a’pe’le hém’mek stoan

    - saut : van te mijden mensen   das ie’e’ne van æch’te saut

    - scha’chel : kramslijster   ge hét scha’chels, klamp’læs’ters en tit’sers

    - scha’pey’re : ontsnappen   mey die lés’te hoa’gel’baas zæm’me oan iet ge’scha’peyrt

    - scha’vak : groot deel van beschadigde huid   oep aa knie’je was er en ser’jey’ze scha’vak af

    - schaa : 1) schouw   tpor’trét stoa oep de schaa  2) schuw   die kat és æcht noch schaa

    - schaa’ver : schouder   gaa hét brie’e schaa’vers

    - schaaf : schijf   ver’gét aa par’keyr’schaaf ni

    - schaan : schijn   da doet hem vey de schoe’e’ne schaan

    - schaat’kleyr : oker   daa kérk was vrie’ger van on’der ge’værft in en schaat’kleyr

    - schacht : rekruut, nieuweling (studentenclub of leger)   den doe’ep van de schach’te

    - schæt’kut : extreem hoovaardige vrouw

    - schaf’fe’le : moeilijk gaan met kleine stapjes zoals zeer oude mensen   woa schaf’felt em naa wey hén’ne

    - scham : gedeelte in een veld waar de planten duidelijk minder opbrengst gaan geven   mey die baas léé’ter een groe’e’te scham oem’vaar in de ma’ies

    - schamp’pa’vie : er van door   ha és schamp’pa’vie

    - schap : 1) schap  zét die te’loe’er moa oept schap 2) boezem   das ie’en mey e groe’et schap

    - schau’tel’vod : schoteldoek   zie moa da ge de schau’tel’vod ni in aa’ve næk kræcht

    - schau’ve : eten   tés taat vey te schau’ve

    - schauf’zak : werkzak met het eten erin   ver’gét aa’ve schauf’zak ni

    - schaul’mes’tæs : schooljuffrouw   ons Rie lie’ert vey schaul’mes’tæs

    - schaur : schoorbalk, stut   ge goa mey ie’en schaur ni toe’kau’me

    - schéé’re’sliep : rondtrekkende messenslijper  de schéé’re’sliep rey mey en stoe’et’kaar

    - schéél : 1) scheel  2) deksel   léft da schéél moa oep die’e kas’se’rol

    - schéér : 1) schaar  die schéér és zoe’e bot as en krap  2) dakbalk   den oe’el zat oep de bau’ves’te schéér

    - schél : 1) schil  de schél van nen ap’pel  2) plak, sneetje   gém’maa es en schél hésp   3) Schelde   de Flan’dri’a boe’e’te lig’ge oept schél

    - schél’les : schaliën   ga hét oe’ek schél’les zey’ker, én mey schél’le’bæt?

    - schél’tje : kroonkurk   ik kén en ka’fey mey die’zen’de schél’tjes tey’ge de mier

    - schélft : hooizolder boven stal of schuur   oep ne schélft és er van ze léé’ve veyl ge’beyrt

    - schéns : schuin   die toa’fel stoa schéns

    - schés : schors   doe die schés moa van die’en dey’ne’boe’em

    - schés’se : schorsen    ze gén ten vier wéé’ke schés’se  gezegde en vraa die ge’schést és kræcht der rey’gels ne mie’e = een vrouw in de menopauze

    - schey’ne : scheen, schenen   haa kreych doa ne stamp tey’ge zen schey’ne

    - schey’pe’ne : schepen, wethouder   haa és schey’pe’ne van on’der’waas

    - schey’re : scheuren   lét ze da moa ka’pot schey’re

    - scheyt : scheut   gezegde : das moa ne scheyt in en flæs = dat is de moeite niet

    - schich’teg : schuchter   oo das e schich’teg væng’ke

    - schie : schuur  gezegde : en aa schie brant noch hæt = wordt gezegd van een oude vrouw die nog een man in huis haalt   aa schie’paut stoat au’pe = uw broek staat open

    - schie’e : 1) grens, scheiding   die’e poal stoat oept schie’e  2) scheiden   die twie’e gén schie’e

    - schie’ef : scheef   den tau’re van Pie’za stoa schie’ef

    - schie’loe’es : schuchter   das e schie’loe’es man’ne’ke

    - schie’re : 1) schuren   ge moet de gank noch schie’re  2) verslaan, kloppen   lét aa ni schie’re hé

    - schilt : schuld   tés zen aai’ge schilt

    - schip : 1) schip  2) spade   die’e doe zaa’nen hof noch oem mey de schip

    - schip’pe’ne : schoppen in het kaartspel   schip’pe’zot

    - schip’peskzæn schip’pes = ik ben er mee weg

    - schit’sel : schut, verplaatsbare wand   we zét’te doa e schit’sel tis’se

    - schoa’e : schade   mey die lés’te wint’haus was er veyl schoa’e

    - schoa’e’le : schuilen   zés moe’te goan schoa’e’le vey de réé’gen

    - schoa’ef : 1) lade  tléé in de schoa’ef 2) schuif   das en schoa’ef’dey

    - schoa’pe’pels : schapevacht   klaan kin’ne’kes wir’re ge’trok’ke oep ne schoa’pe’pels

    - schoam : schuim   doa stoa ni veyl schoam oep maan pint

    - schoe’en : schoon   gét schoe’en’aa’vers én en schoe’e’moe’der

    - schoe’et : schoot   ze droa’e’de heyr in maa’ne schoe’et

    - schoe’fel : op de kap van een ander   haa héé den hie’e’len oa’vent oep de schoe’fel ge’droeng’ke

    - schoeft : schouders bij koeien en paarden, ook bij mensen   ze zit’ten oep maa’ne schoeft = ik heb pijn in de bovenrug, schouders

    - schoen’blink : schoensmeer   mey de doe’es van de schoen’blink kon’ne de mæs’kes hing’ke’le

    - schof : 1) sluitstuk van een kar   ghét e schof van vey en ie’en van ach’ter  2) tijd om te eten tussen het werk   man’ne tés schof, taat vey de schauf’zak

    - schof’fer’daa’ne : ijsschaatsen   wæl’le gin’ge schof’fer’daa’ne rein oep de bém’me’kes

    - schok : gezegde : oep schok goan = uitgaan, op reis gaan

    - schom’te : schaamte   haa krépt van schom’te in de gront

    - schot : 1) schot  2) vaars die slechts éénmaal heeft gekalfd   het bés’te vlie’es és van e schot

    - schraa’ve : schrijven   ik schraaf gaa schræft  haa héé ge’schrey’ve

    - schraan’wær’ker : schrijnwerker   de schraan’wær’ker és de roa’me ont zét’te

    - schrab’be : doorstrepen, anuleren   schrabt da vey maa moa

    - schrank : hooi op een rij samen rijven voor het pakken   het hoe’e léé al oep schrank’ke

    - schrap : tijdelijk onvoldoende geld   ik zir er vey de mo’ment moa schrap vey

    - schrey : schrede   die’e fa’zant zat oep draa schrey’e van maa

    - schrie’e’ve : schreien   schrie’e’ve dat die dey oept kerk’hof

    - schrik’ken’tist = schrik’schaa’ter: bangerik   dérf’de gaa da ni, gaa se schrik’schaa’ter

    - schroaf : schraag   we hém’me vrie’ger noch’al mey schroa’ve ge’sleyrt

    - se’biet : dadelijk   se’biet goa’get réé’ge’ne

    - se’sis : soort worst   Ar’deyn’se se’sis das goe jong

    - se’son’doas : ge zaa pe’sies oep se’son’doas = je bent mooi uitgedost

    - se’taan : satijn   se’taa’ne loa’kes das kaat zél’le

    - se’ti’ei : bustehouder   de se’ti’ei van ons moe’moe da was ne groe’e’te

    - se’voe’e : savooikool   gezegde : die’e ze waaf das en loei se’voe’e = hij heeft een luie vrouw

    - se’waa’le : soms   se’waa’le zaak paa’ze dat zaa ni wilt

    - sèèr : serre   da zæn sèèr te’mat’te

    - sér’re’wau’rech : tegenwoordig   sér’re’wau’rech ést ge’voar’lek oept stroat

    - sér’zjant : 1) sergeant (leger)  2) spanvijzel   zét doa moe ne sér’zjant of draa oep

    - sés’ze : deken   oep maa bét lig’ge wél draa sés’zes

    - siet’kaar : zijspan   nen toef’fer mey en siet’kaar

    - sik : 1) een prop pruimtabak   haa stak zen sik al’taa on’der zen klak  2) karamel  mey de stoet goei’e ze noch’al wa sik’ken oa’et

    - sik’ke : 1) pruimtabak kauwen   2) roepnaam voor Franciscus   sik’ke, kom es hie

    - sin’tan’ne’kat : een kat met drie kleuren

    - sin’te’me’dink : ingebeelde ziekte   ik paas dat on’ze klaa’ne het sin’te’me’dink hey oem ni noat schaul te moe’te

    - sing’e’le : sintels   das ne zift vey de sing’e’le oa’et de stauf

    - sja’kos : handtas   die van ons héé heyr sja’kos al’taa baa

    - sjaa’fe’le : kletsen, praten   die waa’ve kon’ne sjaa’fe’le

    - sjaa’te’kaa : hernia van een lendewervel   haa zit thoa’es meyt sjaa’te’kaa

    - Sjæs’pers : Jespers (plaatsnaam in Schriek)  haa wént int Sjæs’pers

    - sjam’pét’ter : veldwachter

    - sjans’saar : gelukzak   vey de lot’tau te win’ne moe’te ne sjans’saar zaan

    - sjap’pe’mænt : uitlaat  ze sjap’pe’mænt hangt los

    - sjar’lot : sjalot   boe’e’ne mey sjar’lot’te’saas

    - sjau’se’taat : fanfare   de sjau’se’taat van hoen’ger én dést

    - sje’loes : jaloers   doa moe’te nie sje’loes vey zaan

    - sje’pap : ventiel   haa ést top’pe’ke van zaan sje’pap kwaat

    - sjip’pe’ke : kuikentje   en kloek mey sjip’pe’kes

    - sjoe’ke : soes, gebak   draa sjoe’kes én ne kaf’fe’koek

    - sjon’der : schoner   die van Bris’sel és sjon’der lak gaa

    - sjot’ter’kes : tafelvoetbalspel   khém veyl oep de sjot’ter’kes ge’spélt

    - slaa’pe’raa : slijperij   vrie’ger woa’re der hie noch ver’schaa di’a’mant’slaa’pe’raas

    - slaa’te : door de tijd gaan berusten   da goa wél slaa’te mey de joa’re

    - slaaik : slijk   ze hém’me die’e doa deyt slaaik ge’sleyrt

    - slaaik’lap : spatbord   de slaaik’lap van maa vér’res’te wiel és schie’ef

    - slaaik’mos’sel : zoetwatermossel

    - slæf’fers : muiltjes   haa kwam doa oep zen slæf’fers oan

    - slæk : slak   de slæk’ke ey’te maa’ne se’loat af

    - slæp’stie’en : slijpsteen   das ne slæp’stie’en mey woa’ter

    - slæt’se : muiltjes   das tzélf’ste lak slæf’fers

    - slats : dweil   ge moet die slats jost oa’et’vring’e

    - slém’me’kes : sluimerwten, peulerwten   on’ze voa rey mey slém’me’kes noa de mæt

    - slér’re’pe : slurpen   ge meygt zoe’e ni slér’re’pe oan toa’fel

    - slét : sleede   mey de slét noa de plæk

    - slét’jes’dag :

    - sley : grote luxe wagen   die’e rey mey en færm sley

    - sley’ter : sleutel   haa és zen’ne sley’ter kwaat

    - sleyr : voorschoot gemaakt van een jute zak   Læd’de’res Ca’tau  haa hey’re sleyr al’taa oan

    - slik’ker : adamsappel   zie zen’ne slik’ker es goan

    - slin’ger : katapult   khém mey maa’ne slin’ger oe’et en mis ge’schau’te

    - slis’pa’pier : fijn schuurpapier

    - slis’se : fijn schuren   kmoet die kas noch slis’se vey dak ze kan ver’nis’se

    - sloa’e’pe : sluipen   zie die kat doa sloa’e’pe

    - sloa’e’te : sluiten   de stam’me’ney hém’me ze moe’te sloa’e’te

    - sloa’em : peul   de sloa’eme van de aa’te zæn vey de koei

    - sloa’es : sluis   de sloa’es és toe

    - sloa’per : 1) slaper  2) rattenval waarin deze dieren zich konden schuil houden tot men de ingang dicht draaide

    - sloap’læf’ke : nachthemd   in de winter doe’nek e sloap’læf’ke oan

    - slod’de’re : regelmatig iets laten vallen    hey, ge zaat aa boe’e’ne ont slod’de’re

    - sloe’er : onverzorgde vrouw   die aa sloe’er wént doa noch

    - sloef : pantoffel   hoe’er’dhem oep zen sloef’fe af’kau’me

    - sloei’er : sluier   doa es ne sloei’er ront de moan

    - sloek : slok   pakt doa es ne sloek van

    - slop : gezegde : int slop zit’te = er zit geen vooruitgang meer in

    - smaa’te : gooien   ze kin’nen aa oe’ek boa’e’te smaa’te

    - smaat : smout   mey de kér’re’mes ey’te we smaat bol’le

    - smær’re’ges : ’s morgends   smær’re’ges és hem noe’et ni oat’ge’sloa’pe

    - smau’re : roken   vrie’ger ging’e ze in de ge’bie’re es smau’re (twas aai’ge’lek vey de mæs’kes da ze kwoa’me)

    - smén’doas : ’s maandags   smén’doas ést mæt in Hæst

    - smey’e : smeden   ne smét moet het aa’zer smey’e ast hie’et és

    - smeyt : gezegde : khém gie’e’ne smeyt hoeng’er = ik heb totaal geen honger

    - smie’re : witte sierduif   oe’et e kop’pel smie’re ge’hat

    - smos’se : morsen   nie te veyl mey die værf smos’se

    - snei’kau’re : koren dat gezaaid werd als goedbemesting of groen veevoer   de boe’re zét’te gie’e snei’kau’re ne mie’e

    - snein : snijden   ik snei gaa snæt haa héé ge sney’e

    - snér’re’ke : snurken   man’ne die ge’droeng’ke hém’me kin’ne hæt snér’re’ke

    - sney’ke’le = snol’le : snuffelen, doorzoeken   in aa pa’pie’re zit’te sney’ke’le

    - snie’e : sneeuw   de joeng spey’le géé’re in de snie’e

    - snip’snie’e : motsneeuw, fijne sneeuw

    - snit’te : de neus snuiten   snit’te doe de ni in de slip van aa hém

    - snoa’e’ve : snuiven   snoa’eft naa moa se = het onder zijn neus wrijven

    - snot : 1) neusslijm  2) kippenziekte  3) hars   oan die’en deyn hangt veyl snot

    - soa’e : breiwol   ghét sér’re’wau’rech veyl sau’te soa’e

    - soa’e’ker : suiker   haa lééft naa oep soa’e’ker woa’ter

    - soa’e’ze : suizen   maan oe’e’re soa’e’ze

    - soa’ter’doas : zaterdags   soa’ter’doas blaa’vek géé’re wa lang’er lig’ge

    - sol : loden werpschijf bij het teppeschieten   ik giet maa’ne sol in ne pol’léé’per

    - sol’le’ke : oud muntstuk van 5 centiemen   na ge’broa’e’ke ze die sol’le’kes vey ron’dæl

    - sop : 1) zeepwater  2) top   die æk’ser hot int sop van den boe’em

    - spaa’ve : overgeven   moe’te gaa naa wey spaa’ve

    - spaas : confituur   vey aa oe’ek proa’e’me’spaas  gezegde : zoe’e rot as spaas = volledig verrot

    - spaat : spijt   doa moe’te gie’e spaat van hém’me

    - spæl : speld   das en spæl mey e plas’ti’ke kop’pe’ke

    - spæt’te’le : spartelen   die’e klaa’ne léét doa in zen wieg te spæt’te’le

    - spau’se : portie   vey maa e spau’se frit

    - speen : aambeien   haa héé veyl last vant speen

    - spérk : sporkehout, hout van de vuilboom

    - spét : sport van een ladder   pas oep hé want de dæd’de spét és ge’krokt

    - spey’te : met spelden hechten of markeren  die van ons moest hél’le moe der’re rok af’spey’te

    - speyl’kaar : kleine kar waarmee men ’s zondags uitreed

    - speyl’vau’gel : speels kind   ik was vrie’ger nen æch’te speyl’vau’gel

    - speyt’spæl : wasspeld   vrie’ger woa’ret speyt’spæl’le, naa zænt naa’pers

    - spie : deel van een gesneden taart   vey maa en spie van die proa’e’me’vloa’e

    - spie’e’ke : spuwen   ik spie’ek  gaa spjékt   haa héé ge’spjokt

    - spie’le : spoelen   ge moet de mél’lek’bis noch oa’et’spie’le

    - spik’ke’loas : speculaas   dau man’ne sop’pen hél’le spik’ke’loas in de kaf’fe

    - spin’hoer : spin   veyl mæn’se hém’me schrik van en spin’hoer

    - spin’ne’kop : spinneweb   oep de zol’der hang’et vol spin’ne’kop’pe

    - spin’se’tærf : mais   kgeyf naa ge’kap’te spin’se’tærf oan de kie’kes

    - spjok’sel : speeksel   het spjok’sel lépt oa’et ze bak’kes

    - splin’ster : splinter   doa zit ne splin’ster in maa’nen doa’em

    - spoa’e : spitten   die’e kan zaa’nen hof noch al’lie’en oem spoa’e

    - spoa’et : spuit   hér’re gaa schrik van en spoa’et

    - spoei’e : spoeden, haasten   kgén me moe’te spoei’e

    - spon : sponde van het bed   haa zat oept bet’spon

    - sport’kaar : sportauto   die’e ræt mey en vrie’e sport’kaar

    - spraa : sprei   das en schoe’en bét’spraa

    - sprein : uitspreiden   vrie’ger dik’kes moe’te mést sprein

    - sprey’ke : spreken   ik spreyk  gaa sprékt  haa héé ge’sprau’ke

    - sproa’e’te : spruitjes   meych’de gaa gie’en sproa’e’te

    - stæk : reep   vey maa ne stæk sjo’ko’lat

    - stæks’kes : lucifers   zie da die klaan joeng nie oan de stæks’kes kin’ne

    - stæs’sel : stijfsel   doe wa stæs’sel oan de man’sjét’te en de kol

    - stam’me’ney : herberg   oep stam’me’ney goan

    - stamp : stamp  gezegde : haa és gie’e’ne stamp on’der ze gat weit = met hem is niets aan te vangen

    - stauf’vlie’es : karbonade   ne frit mey stauf’vlie’es

    - stéks : steil   das ne sték’sen trap

    - stét : stort   tstinkt oept stét

    - stey’ker : roofvogel volgens vogelvangers

    - steyk : 1) steek  baat brein meych’de gie’e’ne steyk loa’te val’le 2) plaats waar de vogelvanger zijn netten heeft opgeslagen

    - stéz’ze : plaats, verdiep   ik gén en stéz’ze véts en ga goa en stéz’ze oem’hoe’ech

    - stie’en : steen   haa kloacht stie’en en bie’en = hij is erg te beklagen

    - stie’pel’zat : stomdronken   de Waa’re was stie’pel’zat

    - stie’re : sturen   gén ze da naa oep stie’re of ni

    - stie’ve : stuiven   da zand stieft

    - stil’le’kes’oan : stilaan   twét stil’le’kes’oan win’ter

    - stjæts’bie’en : staartbeen   haa és oep ze stjæts’bie’en ge’val’le

    - stjeit : staart   haa és oep zen’ne stjeit ge’trapt = hij voelt zich geraakt

    - stoa’e’ve : stuiven   het goat er stoa’e’ve

    - stoa’se : 1) statie  en stoa’se van de kroa’es’wæch 2) station   den traan stopt in de stoa’se van Lier

    - stoan : staan   ik stén  gaa stoa  stor’re gaa  haa héé ge’stoan

    - stoe’e’re : storen   ik stoe’er toch nie

    - stoe’e’te : 1) duwen   we stoe’e’te die’e mier oem’vaar  2) ’t zijn toeren   da zæn stoe’e’te hé, noch zoe’e joenk én al moe’te goan

    - stoe’ep : stoop, kruik  ne mél’lek’stoe’ep

    - stoe’et’kaar : handkar   en stoe’et’kaar of en mæt’kaar mey twie’e wie’le

    - stoef’fer : 1) opschepper   2) wit doekje in de bovenzak van een vest

    - stoem : dom   das stoem van maa, khaa’get moe’te wey’te

    - stoem’pe : duwen   pro’beyrt maa’nen ot’tau es in gank te stoem’pe

    - stoemp : aardappelpuree met een groente als wortelen, spinazie, boerekool, …

    - stoemp’ke : sigarettepeuk   de stoemp’kes in de voa’el’bak

    - straai’ke : strijken   doa stoa noch ne groe’e’te straaik

    - strein : diskusiëren   die twie’e woa’re doa tey’gen’ie’en ont strein

    - strép’per : 1) stroper   2) magere vaars die weinig melk geeft

    - strés’sel : hooi van slechte kwaliteit, nog goed om mee te strooien

    - strie’e : strooien, stro spreiden onder de dieren   ge moet het pjeit noch strie’e

    - strie’e’ke’le : strelen   die kat zor’re al’taa moe moe’te strie’e’ke’le

    - strie’e’pe : stropen   strie’e’pe in de bos’se van de groaf

    - stringk : tronk   die’en oe’el heyf in die’en aai’ke’stringk

    - stroa’e’ze : stoere kerel   hey stroa’e’ze, kom es hél’le’pe

    - stroa’ek : struik   haa zit doa in de stroa’e’ke

    - stroe’e : stro   khém noch oep ne stroe’e’zak ge’sloa’pe

    - sus : 1) roepnaam voor Franciscus 2 ) gezegde : van aa’ve sus val’le : flauwvallen

    - swænst : sedert   swænst dat haa mey ne nie’ven o’tau ræd ként hem nie’mant ne’mie’e

    wordt vervolgd



    25-02-2019, 00:00 geschreven door Renic
    Reacties (0)
    24-02-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schrieks dialect (5)

     Het Schrieks Dialect 
    samengesteld door
    René Lambrechts


    -V- 

    - va’peu’re’kes : opvliegers   hér’re gaa oe’ek zoe’veyl last van die va’peu’re’kes

    - vaa : vouw, plooi   doe was en vaa in aa blat

    - vaa’leg : veilig   woa zær’re naa noch vaa’leg

    - vaa’lingk : veiling   haa doe zen koer’zjét’te noa de vaa’lingk

    - vaa’ver : vijver   die’en héé færm koeis oep zaa’ne vaa’ver zit’te

    - vaaf : vijf   haa héé ze al’le vaaf ne’mie’e

    - vaaich : vijg   da zén vaaich’ge noa Poa’se

    - vaal : vijl   da moe’te mey en aa’zer’vaal doen

    - vaar : stier   de vaar oa’et loa’ten

    - vaas : vijs   baa die’e stén der mie’er as ie’en vaas los

    - væf’de : vijfde   gaa zaat al de væf’de van’doach

    - væng’ke : ventje   væng’ke, væng’ke toch, wat hér’re naa wey vey

    - vær’re’ke : varken   vrie’ger hey’ve ze e vær’re’ke vey den af’val, naa haa’ve ze kie’kes

    - væs : 1) vers   zæn de aa’re væs  2) pas  ze héé væs ne klaa’ne  3) nieuw  haa héé e væs lief

    - væs’sem : hiel   khém en blaan oep maa’ne væs’sem

    - val : valdeur, valluik   és de val van de zol’der toe

    - val’laa : vallei   haa wén’de in de val’laa van de Daal

    - val’le : vallen  gezegde : 1) van aa zél’le’ve val’le = flauwvallen  2) haa és mey ze gat in de bau’ter ge’val’le = hij heeft het getroffen

    - val’ling : verkoudheid   ik loe’ep al draa wéé’ke mey en val’ling ront

    - van’aai’ges : vanzelfsprekend   van’aai’ges dat haa da doe

    - van’den’oa’vent : vanavond   van’den’oa’vent ést téé’re van de boe’re

    - van’on’der’moa’e’ze : stilletjes verdwijnen   haa és er wey van’on’der’ge’moa’est

    - van’taat : soms   ge zot’hem van’taat en sméér gey’ve

    - van’ten’heir : opnieuw   naa és maa’nen tiep van’ten’heir ka’pot

    - van’ze’léé’ve : eens, ooit   van’ze’léé’ve wil’lek doa noch es kau’me

    - vang’e : niet goed wijs zijn   gaa vangt zey’ker !

    - vast’pak’ke : knuffelen   ge moet ze moa es goe vast’pak’ke

    - vau’gel : vogel   béé’ter ie’e’ne vau’gel in dhant dan tien in de loecht

    - vau’gel’jeir : volière   haa héé pe’ris’se in zaa’ne vau’gel’jeir zit’te

    - vé’die’el : voordeel  doa kin’de vé’die’el oat hoa’le

    - véé’le : vale kleur   men’ne véé’le én men wit’pæn woa’re te loat

    - véé’re : varen   hoe langk hér’re moe’te véé’re?

    - véng’kes : gezegde : noa de véng’kes zaan = naar de vaantjes zijn, stuk zijn

    - ver’aa’ve’re : verouderen   gaa zaa noch al’taa ni ver’aa’vert

    - ver’au’ver : voorover   haa és doa ver’au’ver af’ge’val’le

    - ver’baa : voorbij   haa rey hie ver’baa mey zen tri’nét

    - ver’bab’be’reyrt : verbouwereerd   haa kwam ver’bab’be’reyrt noat bort

    - ver’bas’ter’deyrt : niet van zuiver ras   ge zie da, die hon’ne zæn ver’bas’ter’deyrt

    - ver’bie’e : verbieden   ik ver’bie’e, gaa ver’bit, haa és ver’bau’we

    - ver’blaaf : verblijf   haa héé e boa’e’te’ver’blaaf oan de zie’e

    - ver’boeft : te veel van eten   ik kan maa doa ver’boeft in ey’te

    - ver’bræ’ze’le : verbrijzelen   die vey’roat és hie’le’moal ver’bræ’zelt

    - ver’broa’ek : verbruik   die’en o’tau ze ver’broa’ek ley lie’ech

    - ver’dés’te’re : verduisteren   vey licht’bél’de te be’kaai’ke moe’te de klas ver’dés’te’re

    - ver’die’e’le : verdelen   ik ver’die’el, gaa ver’dælt, wæl’le ver’die’e’le

    - ver’dis’tre’wey’re : verwoesten, vernielen   die’e zaan gas’te kin’nen iet ver’dis’tre’wey’re hé

    - ver’doem’me : korte vloek   ver’doem’me, ver’doem’me toch

    - ver’dwaa’ne : verdwijnen   ik ver’dwaan, gaa ver’dwænt, haa és ver’dwey’ne

    - ver’froe’melt : verfrommeld   goeit da ver’froe’melt pa’pier moa in de voa’el’bak

    - ver’gæ’ze’le :

    - ver’goei’e : vergoeden   die’e gén ze doa moe’te vey ver’goei’e

    - ver’hans’vol’le : verhandelen

    - ver’hoart : geschaafde huid   tés nie æ’rech, tés moa en bék’ke ver’hoart

    - vér’hoe’eft : voorhooft   en as’krés’ke oep aa vér’hoe’eft

    - ver’in’ne’wey’re : geruïneerd   dey die’en brant és haa hie’le’moal ver’in’ne’weyrt

    - ver’jos’te’re : verroesten   lét die aa’ze’re poat ni ver’jos’te’re

    - ver’klie’e : omkleden   in gén me noch rap ver’klie’e

    - ver’krok’kelt : verkreukt   mey te goem’me was men tie’e’ken’blat ver’krok’kelt

    - ver’læb’bert : niet fris, niet vers   die’e sa’loat zie’ter moa ver’læb’bert oa’et

    - ver’lap’pe : verkopen om er vanaf te zijn   ik pro’beyr die aa vlaus noch te ver’lap’pe

    - ver’ley’e : verleden   ver’ley’e wéék wast kaat zen’ne

    - ver’loe’e’pech : voorlopig   doa goa ver’loe’e’pech niks ver’an’de’re

    - ver’mau’re : verkwisten   tés nie oem’da ger veyl hét da ge ze moa moet ver’mau’re

    - ver’ney’pelt : verrimpeld   die’e ze ge’zicht és hæt ver’ney’pelt

    - ver’nie’ve : vernieuwen   ze gén de key’ke ver’nie’ve

    - ver’niet : gratis   ik mag ver’niet mey de bis rein

    - ver’oa’et : vooruit   ge moet al’taa ver’oa’et paa’ze

    - ver’oep : voorop   haa rey doa al’lank ver’oep

    - vér’re’me : vormen   wan’nie’er zær’re gaa ge’vér’remt

    - vér’re’noen : voormiddag   haa és gis’te’re vér’re’noen ge’weyst

    - vér’res’te : voorste   zaa zit ni géé’re oep de vér’res’te raa

    - ver’sæm’melt : niet vers, verrimpeld   die a’pe’le zæn al ver’sæm’melt

    - ver’sas’se : verkopen, verpatsen   ik hém die kas noch rap kin’ne ver’sas’se

    - ver’sjok’ke : niet correct volgen bij het kaartspel

    - ver’stékt : verstuikt   khém maa’ne pols ver’stékt

    - ver’tén’ne : vertinnen, van een laagje tin voorzien  pot’ten én pan’ne ver’tén’ne

    - ver’véé : angstig   ooh die kat és ver’véé zég

    - ver’vie’re : vervoeren   hoe gor’re die kas ver’vie’re

    - ver’waa’te : verwijten   haa kreyg doa ver’waa’te noa zen’ne kop

    - ver’waaft : man met vrouwelijke trekken, homo   haa zie’ter zoe’e’wa ver’waaft oa’et

    - ver’zoch’te : verzachten   doa moet noch ver’zoch’ter baa de was

    - vés : kikker   de hie’e’re ey’te vés’se’bil’le’kes

    - vés’schoe’et : voorschoot   het maa’se van de pas’toe’er haa al’taa ne zwæt’te vés’schoe’et oan

    - vés’se’klib’ber : kikkerdril   doa léé veyl vés’se’klib’ber oep de klaa’ne vaa’ver

    - vést : 1) gracht rond huis  de vést és toe’ge’vrau’ze  2) nok van het dak  zen doa’e’ve zit’te wey oep de vést  3) vorst  de vést zit noch in de gront  4) vuist  aa kaa’se moe’te mey’te ront aa vést

    - vét : 1) vet  2) voort   lépt es e bék’ke vét

    - vét’te : vetmesten  da zæn e kop’pel mét’te’kes vey te vét’te  gezegde : das gie’e’ne vét’te = dat is niet veel soeps

    - véts : voorts   ik moet naa goan véts doen

    - vey : voor   naa hém’mek iet vey se

    - vey’le : veulen   die mér’re héé e schoe’e vey’le

    - vey’pléts : voorste kamer, tevens de beste kamer, waar men ook belangrijke mensen in ontving als de pastoor, de dokter, de schoolmeester, enz…

    - vey’poa’e’te : 1) voorpoten  2) de eerste tekenen van iets  de vey’poa’e’te van zaa’nen baa zén der al

    - vey’stey’ke : voorbijrijden   kzal die bis es rap vey’stey’ke

    - veyl : veel   kzén noch veyl wau’re ver’gey’te

    - vi’trin : uitstalraam van een winkel   die bloes léé in de vi’trin

    - vich’te : vechten   vrie’ger és er veyl ge’voech’te oept schaul

    - vid’de : vierde   de vid’de van de mént moe’tek bin’ne

    - vie : vuur  doet vie moa in brant

    - vie’e’mol : veenmol   in die’e zant’gront hér’re noch’al es last van vie’e’mol’le

    - vie’ge : goed gedragen   ge goat aa vie’ge baa den dok’taur hé

    - vie’klaa’ves : hals over kop   haa liep vie’klaa’ves noar’hoa’es

    - vil’le : vullen   ik moet maan vil’pæn noch vil’le

    - vin’ne : vinden   haa goa da noe’et ni vin’ne

    - vis’woa’ter : plaatsnaam in Schriek achter het meisjesschool, vis betekent hier vies, vuil

    - vjeis : vaars   en vjeis és en joen’ge koei, e vjæs’ke és noch ne mét’te

    - vjo’tien : veertien

    - vlag’ge : gezegde : haa héé’get vlag’ge = haa héé get zit’te = hij heeft prijs (negatief)

    - vlak’af : ronduit   ik hém hem da vlak’af ge’zéé

    - vlam’me = vlas’se : hard op doel schieten   haa vlam’de em der’in van két’baa

    - vlau : fiets   ge kint gie’e’ne vlau mis’se

    - vlie’es : vlees   e goe stik vlie’es kan ni slæcht zaan

    - vlie’goat : vlieger   haa goa zen’ne vlie’goat oep’loa’te

    - vlim : scherp mes   som’mes’te més’se’vich’ters haan a vlim baa

    - vloach : vlaag   en vloach das en két’te baas

    - vloe’e : vlo   gezegde : tzén zen aai’che vloe’e die baa’te = dat is zijn eigen schuld

    - vlok : te groot (kleding)   vol’le’ges maa és die broek e bék’ke te vlok

    - Vloms : Vlaams   in de Vlén’de’re sprey’ke ze Vloms

    - voa : va, vader   on’ze voa én zaa voa’der woa’re briers

    - voa’e’loat : vuilaard  da zir’re dat hie ne voa’e’loat wént

    - voa’el : 1) vuil  gaa zaa voa’el ség 2) nageboorte  tvoa’el és’ser gis’tre af’ge’kau’me

    - voa’el’kaar : vuilniswagen  smén’doas komt de voa’el’kaar

    - voa’re : raar aankomen   da ze wéch és, da goa voa’re se

    - voak : slaap krijgen   van die’e zen’ne preyk zor’re voak kraai’ge

    - voas : vaas   lét die voas ni val’le hé

    - voat : 1) vaart   doa zit voat ach’ter  2) kanaal  haa goa noa de voat vis’se

    - vod’de : 1) vodden, prullen  tzæn vod’de 2) maandstonden  ze zit mey de vod’de

    - vod’de’vænt : prulleman   da was nen æch’te vod’de’vænt

    - voe’e : moer, vrouwtjes konijn   haa haa draa voe’es én ne reir

    - voe’el : doorzichtige sluier   vrie’ger haan veyl hoe’te e voe’el

    - voe’es : sponsachtig, uitgedroogde vrucht   die ap’pe’le zén voe’es

    - voei’e’re : voederen  ik gén de bjés’te noch voei’e’re

    - voei’e’ring : voering   de voei’e’ring van aa’ve rok és los

    - voei’er : voer   kmoet noch voei’er doen vey de bjés’te

    - voer’re’man : hij die met het paard rijdt   tliecht oan de voer’re’man dat de vau’re ni ræcht zæn

    - vol : 1) vol   2) drachtig  kpaas nie dat die koei vol és

    - vraa : 1) vrouw, echtgenote   maan vraa was doa oe’ek baa  2) vrij  zér’re gaa mér’re’ge noch vraa

    - vraa’lie : jonge vrouwen, meisjes   woa zén ons joen’ge vraa’lie hén’ne

    - vraa’mes : vrouw (iets negatief)   as ge mey da vraa’mes moet wær’re’ke, a’maai men oe’e’re

    - vraa’ven’bont : vrouwenbeweging als K.A.V.  és die van æl’le oe’ek in de vraa’ven’bont

    - vrémt : vreemd   gaa zaa hie vrémt zey’ker

    - vrie’e : 1) geweldige  gaa hét ne vrie’e o’tau  2) wrede  vrie’e joeng kraai’ge niks

    - vrie’mes : vroegmis  de vrie’mes be’gost oem zey’ven ie’re

    - vriech : vroeg   kzal wey vriech moe’ten oep’stoan

    - vroem : terug  kom’de gaa noch vroem?

    - vroengk : vroeger was de breiwol verpakt per kluw  vaaf vroeng’e soa’e

    - vwa’joe : schurk (heel negatief)

    - vwa’tuur : (kinder)wagen  tés e schoe’en vwa’tuur vey hey’re klaa’ne 

    -W- 

    - wa = wat’te (als ge het woord alleen gebruikt) : 1) wat   wa wét die’e doa van  2) een beetje  ik zén wa te klaan

    - waa : 1) wij   waa zæn noa Pit  2) weide  de koei stén in de waa  3) willen  haa waa da ni

    - waa’neg : weinig   khém noch moa waa’neg ré’ak’ses ge’krey’ge

    - waa’ve’toeng’e : sanseveria (plant)  ne pot waa’ve’toeng’e of vraa’ve’toeng’e

    - waa’woa’ter : wijwater   in Schriek hém’me ze den tau’re ge’blist mey waa’woa’ter

    - waa’ze : wijzen   ge meygt ni waa’ze, zaa ons moe al’taa

    - waaf : vrouw   khém ni te kloa’ge au’ver me waaf

    - waai’goat : druiven   vey aa oe’ek en tros’ke waai’goat

    - waaik : 1) wijk  haa wént in de waaik  2) week (van weken)  ik zét die pis’vod’de jost wa te waaik

    - waan : wijn   gaa drinkt géé’re waan hé

    - waan’bey’ze : druiven   hie zit’ter’oe’ek al mey waan’bey’ze in hél’len hof

    - waar : verward   kzén hie’e’le’moal in de waar

    - waas : wijs, voor kinderen betekent dit braaf  gaa zaa waas se

    - waat : ver   és da waat van hie?

    - wæ’der : verder  wént die’e noch wæ’der as gaa?

    - wæ’re’me’rék : vers gemaakte snoepstukjes op kermissen

    - wæ’rem : warm   da bier és veyl te wæ’rem

    - wæl’le : wij   wæl’le kau’me

    - wæng’er : woerd, mannetjes eend  de wæng’ers zæn schoe’en van kleyr

    - wæt : wrat   haa héé en wæt vant zwém’me

    - waf’fer : welk(e)   waf’fer pak’te gaa?

    - wak : zwak   het aas hot noch nie, tés noch veyl te wak

    - wak’ke’re : vlug, vinnig ventje   ge ziet da, dat da ne wak’ke’re és

    - wal’le’bak’ke : op zwier gaan   aa zau’ne hém’me wey ont wal’le’bak’ke ge’weyst

    - wan’te : 1) handschoenen  zie da ge oe wan’te ni ver’gét  2) van wan’te wey’te = meer weten

    - wap’per : zeer grote man  da was ne lan’ge wap’per, én das gie’en brig!

    - was’spey’ter : wasspeld, wasknijper   da zén noch au hau’te was’spey’ters

    - wau’re : woorden   haa grokt oa’et zen wau’re ni

    - waut : woord   tés maa waut tey’ge zaa waut

    - wéch’ge’flotst : weggespoeld door de regen   doa és veyl jeir wéch’ge’flotst mey de ré’gen

    - wéch’moe’fe’le : heimelijk wegstoppen   khém maan si’ge’rét’te dik’kes moe’te wéch’moe’fe’le

    - wech’smaa’te : weggooien   das sér’re’wau’rech al’le’moal vey wech’te’smaa’te

    - wéé’ser’kan’te : weerskanten   last wéé’ser’kan’te héé ten al en bits

    - wéén’oe’ech : oogontsteking   ge kræcht en wéén’oe’ech van in de kaar’lie’es te pis’se

    - wein : 1) grazen   hie stoa schoe’e gæs, doa gén de koei goe kin’ne wein  2) wijden  ze moe’te da woa’ter noch wein

    - weir’de : waarde   dat héé gie’en weir’de

    - weit : waard   das niks weit

    - wél : akkerrol   vrie’ger dik’kes de wél moe’te trék’ke, én moa wél’le

    - wénks’braa : wenkbrauw   en snor és en ge’zak’te wénks’braa

    - wér’re : worden   ik wér - gaa wét ni géé’re ge’stoe’ert

    - wér’rem : worm   haa zit mey wér’re’me

    - wés’te : worsten   roe’e koe’e’le mey wés’te

    - wés’te’le : worstelen  wés’te’le mey aa brier, da liep se’waa’le oa’et de hant

    - wét’tel : wortel   die’en boe’em héé dik’ke wét’te’le

    - wey : weer, opnieuw   haa doe’get wey se

    - wey’al : alweer   moe’te wey’al noa de ver’goa’de’ring

    - wey’te : weten   ik weyt, gaa wét - kmoet er ni van wey’te

    - wey’ve’néér : weduwnaar   die’en és oe’ek al e joar of twie’e wey’ve’néér

    - weyf : weduwe   haa és mey die weyf ge’traat

    - weyr : weder, luchtgesteldheid   tés gie’e weyr vey nen hont dey te joa’ge

    - weyr’hoak : weerhaak   vis’se zon’der weyr’hoak goa ni pak’ke

    - wie’e : wieden, onkruid verwijderen   pey’kes wie’e, das vey zot te wér’re

    - wie’ek = week, gevoelig   ooh, moa die van æl’le és en wie’e’ke

    - wie’er : aanzet van een tak in de stam  doa zit’te veyl wie’e’re in die plank

    - wie’es : wees   en wie’es héé gie’en aa’vers ne’mie’e

    - wie’ze : bepaald kaartspel   baa ons wét veyl ge’wiest

    - wil’den’boef : onvoorzien   oep de wil’den’boef ie’vers hén’ne rein

    - wip’schie’te : volkssport (boogschieten)  ge kint wip’schie’te oep ne sténde of ne lig’gen’de wip

    - wis : wilg   wis’se blok’ke és wærm in de winter

    - wis’ke : de twee in het kaartspel   kloa’ve’re wies, moa twie’e wis’kes én en vaaf

    - wis’se’le : melktanden die worden vervangen  on’ze klaa’ne és am’be’tant, haa és ont wis’se’le

    - wit’te’ke : jenevertje   baa de fak’teyr kon der al’taa e wit’te’ke in

    - wit’te’kes : bleekjes   haa ziet’er moa wit’te’kes oa’et

    - wiz’ze’wés : zenuwachtig, drukdoend kind   hét zoe’e’ne wiz’ze’wés in hoa’es

    - woa : waar   woa wént hem?

    - woa’e : waaien   as ge dey de wint lépt zir’re der ver’woa’et oa’et

    - woa’e’te : wilde man   past oep vey die’e woa’e’te

    - woa’e’ve : wuiven   noch es woa’e’ve in de bis hé

    - woa’ge’waat : wagenwijd   die dey ston woa’ge’waat au’pe

    - woa’ke : waken  ik woak, gaa wokt, schéé’pers zæn goei woak’hon’ne

    - Woa’le : Wallonië  vrie’ger wærk’te der veyl in de Woa’le in de fos

    - woa’ter’kans’ke: kleine kans   haa héé noch e woa’ter’kans’ke dat hem het hélt

    - woa’ter’kie’ke : 1) waterhoen   doa zæn woa’ter’kie’kes mey e roe’et én mey e wit tjup’pe’ke  2) een kind dat graag door de plassen loopt

    - woa’ter’kop : mensen met het syndroom van Down   da kin’ne’ke és ge’bau’re mey ne woa’ter’kop

    - woar : waren, goederen   zie da ge aa woar noch kwaat grokt

    - woe’e’ne : wonen   ik woe’en gaa wént - wét’te gaa hém woe’e’ne?

    - wolf’aa’zer : gezegde : pas oep vey de wolf’aa’zers én de schiet’ge’wéé’re = pas op voor strikvragen 

    - Z -

    - zaa : 1) zij  2) zei  zaa zaa tey’ge maa die’je van Bris’sel és sjon’der as gaa  3) zijde  e zaa sjal’le’ke 4) lende  khém sték’tes in maan zaa

    - zaa’pe’le : sijpelen   da woa’ter zaa’pelt dey de mier

    - zaa’wéts : zijwaarts   ge moet zaa’wéts stoem’pe

    - zaai’ge : melk door een zeef met watte gieten om alle onreinheden eruit te zeven, zijgen

    - zaaik : aal, beer, drek, gier   kmoet noch goan zaaik vie’re mey tzæk’vat

    - zaaik’nat : drijfnat   zaaik’nat zén’nek van de voet’bal ge’kau’me

    - zaal : zeil   we trék’ke doa e zaal au’ver

    - zaan : zijn  ik zén, ik zæn, gaa zæt, haa és, ik zén ge’weyst

    - zaas : zeis   pit’je de doe’et mey zen zaas

    - zaat : zout   moet er gie’e zaat zaan

    - zæb’be’re : miezeren, lichte regen   tbe’gint wey te zæb’be’re

    - zæk’vat = beervat, gierton   in de zau’mer ge’brék’te zet zæk’vat vey zie’ep’sop oan de boe’e’ne te gie’te

    - zærk : zerk   vey Al’ler’haa’le’ge wér’re de zær’re’ke oep’ge’kést

    - zærp : zuur   die spaas és zærp

    - zak : zak  gezegde : lét aa nie int zak zét’te = laat je niet beetnemen

    - zak’paan : buik en darmkrampen bij paarden   e pjeit mey zak’paan kin’de oa’et’sley’re

    - zant’jan : zandverkoper   baa zant’jan kon’de schoe’e wit zant koe’e’pe

    - zant’stoa’e’ver : soldaat van het voetvolk   haa was baa de zant’stoa’e’vers

    - zat’te’rik : dronkaard   die’e zen’ne pey’re da was ne zat’te’rik

    - zaul : zool   haa lépt de zau’le van on’der zen schoe’ne, moa haa kan ze toch ni kraai’ge

    - zaun : zoon   haa héé draa zau’ne én en doch’ter

    - zér’re’ge : zorgen   die’en és oe’ek noch nie oa’et de zér’re’ge

    - zét’goet : zaaigoed   kpaas da deys zét’goet e bék’ke taat és

    - zeuj : het zuur   as ek moet krim hang’e noa men ey’te hém’mek last van de zeuj

    - zey’gel : zegel  ne post zey’gel és nen tæm’per

    - zey’ker : zeker   zær’re zey’ker

    - zey’me’léér : zenuwachtige persoon   æl’len aat’ste és ne zey’me’léér

    - zey’tel : zetel   haa zat doe’et in zaa’ne zey’tel

    - zey’ve : zeven   draa én vier és zey’ve

    - zicht’koat : prentkaart   veyl mæn’se  ver’zoa’me’le aa zicht’koa’te

    - zie’e : zee  die zén oep kon’zjey noa de zie’e

    - zie’e’pjæk’ke : zeepaardje   zie’e’pjæk’kes zén ko’de’ge bjést’jes

    - zie’e’ve’réér : zeveraar   ne zie’e’ve’réér of ne zoa’ge’vænt

    - zie’e’ver : 1) speeksel  het zie’e’ver lépt oa’et ze bak’kes  2) niet waar   das dik’ke zie’e’ver

    - zie’e’ze’ke : bedeesd en braaf ventje   e braaf stil man’ne’ke, zoe’e braa zie’e’ze’ke

    - zie’el : zeel   hér’re gaa oe’ek al oant klok zie’el ge’hang’e

    - zie’em : zoom   de zie’em van hey’re rok was los

    - zie’em’vel : zeemlap   ke’reyrs noa’en e zie’em’vel in hél’le broek

    - zie’ep : zeep   schie’re mey broa’en zie’ep

    - zie’er : zeer, pijn   da kan zie’er doen

    - zie’ke : zoeken  ik ziek haa zikt gaa zoecht ik hém gezoecht

    - zie’te’kes’oan : stilletjes aan   lét die kas moa zie’te’kes’oan kau’me

    - zie’te’mél’lek : vers koemelk   meych’de gaa zie’te’mél’lek?

    - zier : zuur   da mél’lek és zier

    - ziet : zoet   die spaas és vél te ziet

    - ziet’zaat : bepaald snoepje met een zoetzure smaak

    - zift : zeef  das ne zift vey de as’se

    - zik’ke’le’zoat : als aprilgrapje  goa es oem e pont zik’ke’le’zoat = dit bestaat niet

    - zik’kel : sikkel   mey en zik’kel moe’te ver’zich’teg zaan

    - zil’le : 1) fundamenten   vrie’ger moes’te ze de zil’le mey de hant oa’et’groa’ve  2) zullen  zil’le wæl’le es wis’se’le

    - zip : vest   doe moa en zip oan tés kaat ge’noech

    - zis’ter : zuster   kzén ni mey aa zis’ter getraat

    - zja’nét : homo, verwijfde   das en sja’kos vey en zja’nét

    - zjak : zweep   me gén der de zjak es oep’lég’ge

    - zjan’dærm : gendarme, rijkswachter   die’en héé e waaf lak ne zjan’dærm

    - zjant : velg   haa héé al’le’mi’ni’um zjan’te ge’stau’ke

    - zjap’pe’kes : bepaalde malse snoepjes   e zaks’ke zjap’pe’kes

    - zjas : kermisorkestje   mey de kér’re’mes zat er in al’le sta’me’neys ne zjas

    - zjat : tas   vey heyr en zjat soep

    - zjau : 1) lompe vrouw   zaa naa mey zoe’en zjau ge’traat

    - zjau’se’taat : fanfare  de zjau’se’taat trékt oa’et mey de kér’re’mes

    - zje’laa : gelei   spaas deyn ze oep de vloa’e én zje’laa oep den bau’ter’ham

    - zje’lap : lekgelei  ap’pel en péé’re ge’lap

    - zje’ney’re : gestoord voelen   ge moet aa vey maa nie zje’ney’re

    - zje’ney’ver : jenever   ne goei’en aa’ven Has’selt’se zje’ney’ver

    - zje’nof’fel : 1) anjer   stékt die zje’nof’fel moa in aa knops’gat  2) vagina

    - zje’ra’ri’oem : gerarium   in Oe’es’ten’raaik hang’e der veyl zje’ra’ri’oems oan dhoa’e’ze

    - zje’ton’ne’ke : ritpenningen   haa héé noch draa zje’ton’ne’kes vey de bots’ot’tau’kes

    - zjef’zoag : steekzaag   ræcht zoa’ge mey en zjef’zoag és ni sim’pel

    - zjeir’kloe’et : hoovaardig iemand   wa paast die’e zjeir’kloe’et van zen aai’ge

    - zjést : gebaar   ik vin dat hem en schoe’en zjést ge’doan héé

    - zji’ley : ondervest   trékt ze noch moa’res tey’gen aa zji’ley

    - zjim’me’nas : gymnastiek   die lés zjim’me’nas és’ser te’veyl oan

    - zjoa’e : juichen   haa rey tis’se de zjoa’en’de se’por’ters au’ver de meyt

    - zjoak zaan : 1) dood zijn   2) kapot zijn in het spel

    - zjoar : genre, soort   die’e me’ziek , das maa’ne zjoar ni

    - zjol’le’zie : dierentuin   ons moe és mey de klaan man’ne noa de zjol’le’zie

    - zju’be’ley : jubilee   te’nés’te joar hém’me ne zju’be’ley in de fa’mil’le

    - zju’das’se : treiteren   ge moet oep’haa’ve mey die’e te zju’das’se

    - zjust : juist   zjust és zjust zaa on’ze’voa al’taa

    - zjuu : vleesnat   de zjuu lépt oa’et maa’nen boef’steyk

    - zoa’e : zaaien   vey pey’kes te zoa’e moet het stil zaan

    - zoa’e’de : zuiden   de wint komt oa’et zoa’e’de

    - zoa’e’ge : zuigen   oan da riet’je moe’te zoa’e’ge, ni bloa’ze

    - zoa’e’le : toestand tussen wakker en slapen   ik hém doa wa zit’te zoa’e’le

    - zoa’e’pe : zuipen   die’en héé baa den troep lie’e’re zoa’e’pe

    - zoa’e’ver : zuiver   vol’le’ges maa és die’e ni zoa’e’ver oep de groat

    - zoa’ge’vænt : zeveraar   oept loat oan den toe’eg stén der noch a’lie’en zoa’ge’væn’te

    - zoa’vel : zavel   veyl ge’spélt oep ne zoa’vel’hoe’ep

    - zoach : 1) zaag   2) vrouw die veel zanikt   die’en héé en zoach van e waaf

    - zoal : 1) zaal   tés in de pro’che’zoal te doen  2) zadel   hér’re naa ge’zien hoe dat die’e oep zaa’ne zoal zit

    - zoan : zaan, pel op de gekookte melk   doa léé nen dik’ke zoan oept mélk

    - zoat : zaad   die’e blæft vey zoat stoan = hij geraakt niet getrouwd

    - zocht : zacht   das e zocht kis’se

    - zoe’e : zo   ge moet da zoe’e doen én ni an’nes

    - zoech : zeug   en zoech mey kir’res

    - zoecht : zocht, van zoeken   haa héé ni hæt ge’zoecht

    - zoei’e : koken   wét te zég’ge as de pe’taa’te zoei’e

    - zoem’peg : drassig   die plæk léé ter zoem’peg baa

    - zoenk : een laagte in het terrein   doa léé ne zoenk in da plaan

    - zoet : roet   tzoet hing tot oep maan hém

    - zol’der : zolder gezegde : doa hangt aa’ve zol’der te lie’ech vey = daar ben jij te min voor

    - zwaa’me’le : zwijmelen   die’e zat’te zwaa’mel’de au’ver de stie’e’wæch

    - zwaai’ge : zwijgen    ik zwaaich, gaa zwæcht, haa héé ge’zwey’ge

    - zwad’de’re : schudden   nie te hæt zwad’de’re mey die flæs’kes bier

    - zwæt : zwart   tés zwæt mey se brier = hij komt niet meer overeen met zijn broer

    - zwak’ke : een lenige   vey da te kin’ne moe’te ne zwak’ke zaan

    - zwé’rez’ze : zweer   die’en haa doa en zwé’rez’ze in zaa’ne næk

    - zwéd’der : zwaarder   die’e weycht zwéd’der as’ze gaa

    - zwél’lem : zwaluw   zwél’le’me zir’re ne mie’e zoe’e’veyl de lés’ten taat

    - zwéng’kes : de zwaantjes = bereden politie   de zwéng’kes hém’me ten tey’ge ge’hey’ve

    - zwés : zwoerd van het spek   de zwés és vey de kat

    - zwey’ve : zweven   ni be’gin’ne zwey’ve

    - zwie’e’te : zweten   héé tem zwie’et’ voe’te

    - zwie’ep : zweep   doa zén der die vrie’ger van de zwie’ep krey’ge

    - zwier : schommel   zær’re gaa oe’ek al oa’et de zwier ge’val’le

    - zwik : zeer grote vrouw van gestalte   wa vey en lang’e zwik was da

    - zwil’le : zwellen   hot dat in’doe’ech want da goa zwil’le

    - zwing : vleugel   die’en oa’el haa zen zwing ge’brau’ke

    - zwoa’e : zwaaien   baa den troep zwoa’e ze af

    - zwoan : zwaan   en zwoan és en koa’e bjést as ze brit

    - zwoar : zwaar   da goa zwoar tey’ge val’le



    24-02-2019, 00:00 geschreven door Renic
    Reacties (0)

    buurgemeentenbutton
    butRo

    Baalbutton
    betB3
    betB4
    betB5
    betB
    betB1
    betB2

    Beerzelbutton
    but1b
    but3b
    but2b
    butP1
    butP2
    butP3
    butPG

    Booischotbutto
    butB5
    butB6
    butB1
    butB3
    butB4
    butB2

    Heistbutton
    betH
    butHg

    betHo
    butH1
    butH2a
    butH2b
    butH3
    butH4a
    butH4b
    betHg

    Keerbergenbutton
    betK
    betK1
    betK2
    butS2
    butP2
    butH4

    Puttebutton
    butRo
    betP
    betP2
    betP1
    butP1
    butP2
    butP3
    butPG

    Tremelobutton
    betW
    betT
    betT1
    betT2

    Akten Bierbeek
    Korbeek-lo
    Lovenjoel
    Opvelp

    Archief per maand
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 05-2023
  • 03-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 10-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 10-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 12-2020
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 09-2019
  • 08-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 04-2019
  • 03-2019
  • 02-2019
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Blog als favoriet !

    botS1

    Loon
    botS2

    Aarschot
    botS3

    Grimbergen
    botS4

    Berthout
    Berth

    Gelre
    botS5

    VanKleve
    botS7

    Arkel
    botS6

    van Wezemaal
    botS8

    kareldestoute
    botS9

    Vanderlaen
    botSs1

    van der Nath
    botSs2

    Brouchoven
    botSs3

    VdStegen
    botSs4


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!