Onlangs las ik een passage in het boek met de titel: Albert Schweitzer, Het leven van een goed mens, uitgegeven door Scheltens & Giltay, Amsterdam 1955. Geschreven door Jean Pierhal. Hierin schrijft Schweitzer zijn bevindingen neer over zijn ervaringen met de negers. Zoals de lezer wel weet, heeft Albert Schweitzer zich tijdens zijn leven ingezet voor de negers in Afrika. Hij werd dan ook de oerwouddokter genoemd. Welnu, die ervaringen zijn niet best, er was geen beginnen aan. Zijn christelijke geloof deed hem bergen verzetten, doch het was water naar de zee dragen. Die negers waren nog te lui om te poepen.
Als ik dan lees: Een bittere teleurstelling betekenen voor hen echter de moeilijkheden waarop ze stuiten bij hun werk onder de negerbevolking. De onwil van hun zwarte helpers, van huisbedienden en arbeiders, die, zodra de blik wordt afgewend, niet meer werken, ontmoedigt hen zeer.
Wij beulen ons toch af om jullie te helpen, laat Schweitzer hen telkens weer via zijn tolk zeggen. Dan knikken ze lachend en beloven van alles. Maar zodra hij hen de rug toedraait, laten ze al het werk liggen.
En daar gaan onze miljoenen naartoe. Of het niks is. De hardwerkende Nederlander wordt tot de bedelstaf gebracht. En onze bejaarde medemens krijgt geen verzorging. Alles gaat naar de negertjes in Afrika.
De ziel van de luiaard is begerig, maar tevergeefs, Doch de ziel van de vlijtige wordt overvloedig verkwikt.
Spreuken 13,4
Door: Driek (voor www.ejbron.wordpress.com)
30-09-2015 om 13:20 geschreven door Middle finger is my name
|