Ik ben Van Camp Alfons, en gebruik soms ook wel de schuilnaam fonne - ennof - fons - alfons - fonsvc - alfie.
Ik ben een man en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is gepensionneerde politieman.
Ik ben geboren op 29/12/1935 en ben nu dus 88 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: genealogie - voetbal - zwemmen en tennis.
Antwerpen heeft weer iets op de bult Nochtans weet niemand daarvan de schuld Van zoo een schoon en sterk monument Waar dat den vreemde zeer kontent was 't Is niet plezant voor Belgeland Dat er zoo iets moet gebeuren Al zijn z'in ons stad ook nag al plat 't Is waarlijk om te treuren De mensenvriend van vrouw en kind Dat ligt daar nu weer in puinen En vriendenlief wat groot verdriet 't Is om 't hart te verscheuren
Als men daar zag op de plaats der ramp Hoeveel goed der menschen daar lag te verbranden En zonder middelen van bestaan Zullen zij moeten zoeken waarheen te gaan Zou er niemand eene goed hand Aan al die menschen toereiken Die al hun goed al door den gloed Tot pulver toe hier ligt te prijzen Als men met moeite iets voor hen doet Wil ik ook een milde hand leenen En met gemoed en liefde teer Mijn beste werking ten beste geven
Nochtans zijn wij nogal kontent Dat er geen malheuren zijn gekend Want voor het leven van een mensch Geven wij toch geen enkele cent Of het zou moeten zijn dat een rijkaard fij Door zulk ramp ging verloren Van den arme man daar spreekt niemand van Dat is niet waard om 't aanhoren Tot zelfs de stad geeft iets of wat Om de schamele te helpen Een vrouw en kind door hun bemind Van honger niet te laten gaan verloren
De folkloristische figuur die wij vandaag bespreken is Willem Audiffret, een leurder van beroep. Hij werd geboren in Antwerpen op 12 augustus 1881. Hij is nooit getrouwd geweest. Audiffret woonde o.a. in de Oude Beurs, in de Grote Pieter Potstraat 30 en op het einde van zijn leven in de Waaistraat 6 in de schaduw van de Sint-Andrieskerk.
Willem zong net als Frans Van Kets als marktzanger op het Sint-Jansplein en op de Rui. Geen jaarmarkt, geen kermis, zelfs geen processie, liet Audiffret voorbijgaan zonder er zijn muzikaal tintje aan toe te voegen.
's Zondagsnamiddags toen honderden Antwerpenaren de Schelde overstaken op de Sint-Annekesboot stond Willem zijn verhalen te zingen op het Vlaams Hoofd.
Van deze marktzanger zijn er twee gelegenheidsliederen overgebleven : "Groote Kuisch te Antwerpen" en "Het nieuw lied van den brand Entrepot" uit 1901.
Dit laatste lied van Willem Audiffret handelde over de brand van woensdag 5 juni 1901 op de twee bovenste verdiepingen (de 5° en de 6°) van het groot middengebouw van het Entrepot. Deze verdiepingen langs de zuidoostelijke hoek van het gebouw brandden de hele nacht terwijl de bewoners van de naburige Koeikensgracht hun huisraad veilig probeerden weg de brengen.
Deze brandramp lokte heel wat Antwerpse toeschouwers. Maar ook de koning kwam daags nadien de aangerichte brandschade vaststellen. Deze schade werd geschat op 26.782.628 fr.
Audiffret stierf in zijn woning van de Waaistraat op 23 februari 1913. Samen met Frans Van Kets is hij één van de beste marktzangers uit de geschiedenis van het Sint-Andrieskwartier.
Het liedje over deze ramp verhalen wij in een volgende rubriek.
Voor de zoveelste maal vertellen we over de geschiedenis van een merkwaardig volksfiguur uit de Parochie van Miserie. Deze keer is het de beurt aan "Piet Van Schoor". Deze schoenmaker woonde in de Schoytestraat in het "Bloemenhofken", samen met zijn vrouw Bartien.
Met zijn vriend, de Prik, een gasontsteker uit de Leliepoort in de Schoytestraat, bracht hij de gerepareerde schoenen naar zijn klanten. Deze droeg hij steeds in dezelfde zwarte doek. Een groot deel van het geld dat de reparaties opbrachten besteedde hij aan drank in de verschillende cafés die hij met de Prik op de terugweg tegenkwam.
Tegen middernacht belandden zij gewoonlijk in "De Drij Ouderlingen" bij moeder Coffo in de Happaertstraat. Tijdens de terugkeer naar huis bond Piet de te herstellen schoenen aan de gasstok van de Prik. Als in een stoet droegen ze de stok tussen hen in, waaraan de schoenen feestelijk bengelden. Piet liep fier vooraan en de Prik volgde enthousiast. Toen ze stomdronken aan de deur van Piets woning stonden, zongen ze uit volle borst : Bartien, Bartien, w'hebben de reus gezien ! "Bartien, Bartien, hedde de drij vrienden ni gezien ?" Bartien liet dan de twee mannen binnen en schonk voor hen sterke koffie op, want de Prik moest de dag daarna al om acht uur zijn gasronde doen. Daarna kroop Van Schoor vlug in bed om van het gezeur van Bartien af te zijn.
De buren in de Schoytestraat hebben Piet en de Prik zo nog jaren zien lopen door het Sint-Andrieskwartier. De Prik heeft zich om onbekende redenen verhangen en Piet stierf kort daarna naast Bartien in bed.
Piet Van Schoor blijft één van de onvergetelijke volksfiguren uit de 4de wijk.
XI.1406.- - PRINS Paschase Guillaume, schoenmaker ° en = Antwerpen, St.-Andrieskerk ca 1751 Zoon van : - François Guillaume PRINS - zie XII.2812 -, en - Jeanne BROUWERS - zie XII.2813 - - - - - - + Antwerpen, MA 22.12.1823, om 4.00 uur 's morgens in het Burgerlijk Gasthuis. Hij was 72 jaar en 5 maand oud. Adres bij overlijden : - S4/1790 (= Lange Ridderstraat 12) (OA nr 2147, dd. 23.12.1823, Antwerpen) - - - - - - - - - - - 1° x gehuwd te Antwerpen, St.-Andrieskerk met : XI.1407*.- - VAN den BERGH Joanna Catharina = Antwerpen, St.-Andrieskerk in 1750 - - - - - 2° x gehuwd te Antwerpen, St.-Andrieskerk met : XI.1407**.- - STEENS Joanna Maria (ook Joanna Catharina) = Antwerpen, St.-Andrieskerk op MA 18.10.1751 Dochter van : - Guielmus Augustinus STEENS - zie XII.2814 -, en - Maria Magdalena SPEIRELS - zie XII.2815 - - - - - - + Antwerpen, WO 22.8.1832, om 10.00 uur 's morgens. Zij was 80jaar - 10 mnd en 4 dagen. Adres bij overlijden : - S4/496 (= St.-Jansstraat 90) (OA nr 1729, dd. 22.8.1832, Antwerpen) - - - - - - - - - - - - 6 kinderen uit dit huwelijk :
XI.1406.1.**.- - PRINS Joannes Baptista = Antwerpen, St.-Andrieskerk op ZO 7.11.1779 Doopgetuigen : - Cools (Schoenmakerstraat) Joannes Baptiste en - Van den Bergh Christine - - - XI.1406.2.*.- - PRINS Isabella Maria = Antwerpen, St.-Andrieskerk op MA 7.5.1781 Doopgetuigen : - Cools Joannes Baptiste en - Dassens Isabella Maria - zie X.703 - - STAMMOEDER - - - - XI.1406.3.**.- - PRINS Petrus Josephus = Antwerpen, St.-Andrieskerk op ZA 8.5.1784 Doopgetuigen : - Petrus Josephus Van den Bergh en - Geens Maria Catharina - - - XI.1406.4.**.- - PRINS Joannes Baptista = Antwerpen, St.-Andrieskerk op DI 20.3.1787 Doopgetuigen : - Paschael Joannes Baptista, en - Van Bort Joanna Margareta - - - XI.1406.5.**.- - PRINS Judocus = Antwerpen, St.-Andrieskerk op ZA 27.12.1788 Doopgetuigen : - De Brouwer Judocus, en - Wildiers Joanna Maria - - - XI.1406.6.**.- - PRINS Judocus Henricus = Antwerpen, St.-Andrieskerk op WO 28.7.1790 Doopgetuigen : - De Brouwer Judocus, en - Wildiers Joanna Maria
Frans was een grote kerel die bang was van werken. Frans was niet getrouwd en sliep steeds gekleed op wat zakkengoed. Hij dacht er niet aan de handen uit de mouwen te steken als hij nog enkele franken op zak had.
In de Spiegelpoort van de Nationalestraat bevond zich de stapelplaats van houthandelaar Blanckaert. De café's in de buurt hadden daarna aan hem een goede klant. Frans leed namelijk aan chronische dorst die hij probeerde te lessen met romers "Pinard", een soort rode wijn. Vaste klant was hij in het "Pinardkot" op de hoek van de Lange Vlierstraat en het pleintje aan de Nationalestraat.
Als Frans in het "Pinardkot" honger kreeg, kocht hij een pak fritten met pickels en een worst. Of hij haalde in de Steenbergstraat een "gardevil", een gerookte haring die hij met vel en graten naar binnen slokte. Natuurlijk werden fritten of "gardevil" flik doorgespoeld met enorme hoeveelheden "Pinard".
Ook hielpen de lossers en de laders van Blanckaert elkaar aan eten. Zo had Jef, de chauffeur, Frans de overschot van aardappelen met stoofkarbonaden aangeboden. Die had hongerige Frans gretig aangenomen. Hij at alles likkebaardend op zonder te merken dat Jef de aardappalen en de karbonaden had opgemaakt met stampte rode baksteen en roet van de kachel.
Eens wilde Frans de Neus een biefstuk braden. Terwijl deze op het gasvuur in de pan lag, was Frans in slaap gevallen. Plots werd hij wakker door een brandgeur. Hij probeerde het vuur te blussen en zocht naar een fles water, maar hij goot er per vergissing een fles petroleum over. Toen het brandje heviger begon te laaien wierp hij er zijn jas over om het te doven. Toen men Frans de Neus maanden later tegenkwam rook zijn jas nog naar verbrand goed. Hij blijft in de herinnering als één van de stevigste Pinard-drinker uit het Sint-Andrieskwartier.
XI.1402.- DE MARET Antonius Josephus - STAMGROOTVADER -
Stamgrootvader :
XI.1402.- - DE MARET Antonius Josephus - geen verdere gegevens - - - - - - Man van Stamgrootmoeder : XI.1403.- - CUVELIER Maria Josepha - geen verdere gegevens - - - - - - - - - - - - Kind uit dit gezin : XI.1402.1.- - DE MARET Joannes Baptista ° Tilly, VR 26.1.1798 - zie X.701.- - STAMVADER -
Vandaag nog een merkwaardige figuur, nl. "Johannes Ludovicus Scheerdijck", een schrijnwerker die in het krankzinnigengesticht van de Sint-Rochusstraat de 4de mei 1889 op tachtigjarige leeftijd overleed.
Hij werd geboren te Antwerpen op 30 maart 1809.
Scheerdijck huwde met Joanna Catharina Van de Velde. Dokter Vaerenberg werd gelast te onderzoeken of Scheerdijck niet te lastig was voor zijn omgeving. Na een bezoek bij de schrijnwerker thuis oordeelde de arts dat zijn zwakzinnigheid alleen voor zichzelf gevaarlijk was. In het verslag van de dokter stond toen dat Scheerdijck nog niet opgesloten diende te worden.
Toen de vorstin van België overleden was, werd een uitvaartmis in de kathedraal van Antwerpen opgedragen. In de rouwstoet stapte Scheerdijck toen plechtig op tussen de officiële hoogwaardigheidsbe-kleders. Op zijn hoofd droeg hij een hoge zwarte hoed, waaraan vanachter een fluwelen doek bevestigd was, dit tot op zijn hielen neerhing. Om zijn nek waren allerlei "eretekens", penningen en medailles" gehangen. Wie echter nader toekeek, zag dat het gewoon deksels van conservenblikjes waren ! Met een hoogmoedig gebaar wierp Scheerdijck er een wijde mantel over.
In de kathedraal wilde hij naast de personaliteiten plaatsnemen, maar de "suisse" bemerkte dat en hij versperde hem de weg. Scheerdijck bekeek de "suisse" echter op zo'n minachtende wijze dat deze even de kluts kwijt raakte. Daar profiteerde Scheerdijck van en onder het mom van de "onderkoning van België" te zijn nam hij plaats in het koorgestoelte.
Toen hij op een zekere avond terug naar zijn woning wandelde, zag hij enkele militairen ruzie maken met elkaar. Scheerdijck gebood hen te stoppen met dat getwist. Geïrriteerd riepen de soldaten hem toe dat hij zich niet met hen mocht bemoeien. Waarop Scheerdijck plechtig zijn mantel openspreidde en zijn "decoraties" toonde, terwijl hij riep : "jullie spreken tegen de onderkoning van België !" De soldaten schaterden van pret bij het horen van zulke onzin ! Scheerdijck werd daar echter zo kwaad van dat hij één van de militairen te lijf wilde gaan. Deze soldaat sloeg toen zo krachtig met zijn sabel op het hoofd van de zwakzinnige dat deze neerviel.
Toen de jongens dit zagen sloegen ze verschrikt op de vlucht. Bloedend bleef de krankzinnige schrijnwerker liggen. Hij werd daarna verpleegd en genas, maar hij raakte door dit voorval zodanig in de war dat hij in het gesticht van de Sint-Rochusstraat moesten worden opgenomen.
Vandaag vertellen we deze keer over de marktzanger Frans Van Kets.
Hij werd geboren op 12 mei 1862, te Aarschot. Van Kets was schoenmaker van beroep. Het zingen op de markten was louter een bijverdienste voor de onderhoud van zijn groot gezin.
Met zijn vrouw Maria Van Gestel stond hij in de jaren 1875 tot 1914 regelmatig op de Antwerpse markten. Frans zong niet enkel, hij praatte zijn liedjes aaneen met voor die tijd gewaagde grappen. Ook één van zijn vijf dochters zong haar deel in het programma. Van Kets begeleidde zichzelf op de viool. Zijn zwaarlijvige echtgenote zong de strofen van de liederen. Frans zelf voorzag de hele repertoire van veel gesproken commentaar. Frans en zijn vrouw woonden in ons Sint-Andrieskwartier in de Rijke Beuckelaarstraat nummer 17.
Het marktzingen werd in de familie voortgezet van ouders op kinderen. Zijn vrouw kwam ook uit een familie van marktzangers. Zij kon makkelijk een tekst uit het hoofd leren. Na een paar keren lezen, kende zij het reeds van buiten.
Een gemeenteraadslid verkreeg de toestemming van toenmalig burgemeester Jan Van Rijswijck dat Van Kets op de Antwerpse markten mocht zingen. 's Vrijdags op het Sint-Jansplein en 's zondags op de rui. Dertig jaar lang zong Van Kets er zijn marktliederen. 's Zondagsnamiddags toen honderden Antwerpenaren de Schelde overstaken op de Sint-Annekesboot stond Frans zijn moordverhalen te zingen op het Vlaams Hoofd. Geen jaarmarkt, geen kermis, zelfs geen processie liet het echtpaar Van Kets voorbijgaan zonder er hun muzikaal tintje aan toe te voegen. Frans maakte zijn liedjes echter niet zelf. Pierre Bauwens, een gewezen politieagent, componeerde ze en bedacht er teksten bij. De marktzanger betaalde hem hiervoor. Te Hoogstraten waren de liedjeszangers tijdens de bedevaarten bevoor- rechte personen. Zij mochten de nacht gratis doorbrengen in een bed onder het toneel van de zaal "Het Eglantierke" terwijl de pelgrims 5 cent per nacht moesten geven.
Frans Van Kets blijft in de herinnering één van de beste markt- zangers van het Sint-Andrieskwartier.
Over de merkwaardige figuren uit de geschiedenis van de Parochie van Miserie vertellen we deze keer over de jonge en doodarme Driesken de Nijper.
Hij is wel geen langdurig inwoner van het St.-Andrieskwartier geweest, maar de 24jarige jonge man heeft toch enige tijd vertoefd in de afspanning "De Star" in de Kammenstraat. Hij had daar in een knap herenpak plaats genomen om de mensen die aan een ernstige kwaal leden te genezen door op de zere plekken van hun lichaam te nijpen. Al spoedig kreeg hij van de mensen uit de 4de wijk de bijnaam "Driesken de Nijper".
De vraag "Wie moet er eens genepen worden ?" lag op de spottende lippen van vele Sint-Andriezenaren. Vrij vlug gingen de gesprekken aan de togen van de volkscafés over niets anders meer dan over het merkwaardig nijpen van de wonderdokter. Zij die zijn genezingen belachelijk durfden maken werden door enkele goedgelovige volksvrouwen betiteld als "slechte mensen". Toch geloofde het merendeel van de mensen uit de Parochie van Miserie na een tijdje niet zo erg meer in de kwakzalverij van Driesken. Hij besloot daarom zijn kunsten te gaan proberen in onze hoofdstad. De naïeve volksmensen van Brussel trapten dadelijk in de genezingskun-sten van de wonderdoener.
Deze mensen waren meer dan twintig jaar in het Frans aangespro-ken en praktisch niemand onder hen verstond die taal. Die onwetend-heid van de Brusselse volksmens deed het vertrouwen in bijgeloof en kwakzalverij groeien. Driesken de Nijper oogstte met zijn praktijken dan ook veel meer bijval in onze hoofdstad dan in de Antwerpse Sint-Andrieswijk.
De grote schaal die voor gulle gaven klaarstond aan de inkom van de Brusselse cafés werd goed gevuld door de genezen volksmensen. Na ongeveer één jaar was Driesken zo rijk geworden door zijn patiënten dat hij een paard en een chees kon kopen. De periode van de welstand was echter van korte duur voor de wonderdokter. Zichzelf kon hij door zijn nijpen niet genezen. Hij stierf op 25jarige leeftijd. In de gedachten van vele naïevelingen leefde hij echter verder.
Voor de zoveelste keer zijn we erin geslaagd in deze folklorerubriek over een bekende figuur uit de geschiedenis van de Parochie van Miserie te vertellen. Guillaume Wolry was de zoon van mosselleurster "Beth de zevenste". Hij woonde in het poortje van suikerbakker Olfs in de Schoytestraat. De mensen van de 4de wijk hadden hem de bijnaam "Nonkel" gegeven.
Van zijn moeder kreeg Guillaume drie frank zondaggeld en als de mosselzaken goed draaiden 4 frank. Onze "nonkel" hield echter van lekker eten en van veel drinken en probeerde langs listen en knepen zo goed mogelijk zijn inwendige mens te versterken. Op die manier geraakte hij dikwijls gratis aan drank via de pakjesdragers van het station aan het Koningin Astridplein.
A. Van Cakenberghe vertelt in "Wij, jongens van het Sint-Andries- kwartier" over een ontmoeting van Wolry met een boerin in de buurt van dit station. De vrouw die twee korven eieren sjouwde vroeg Guillaume waar ze de trein naar Boom kon nemen. Hij vertelde haar dat ze door de spleet van de brievenbus aan de overkant van de straat "Boom" moest roepen. Onze bereidwillige "nonkel" bood haar zelfs aan één van de korven met eieren te dragen. "Ik ga alvast plaats houden op de trein", riep hij haar toe, terwijl hij zich met de korf uit de voeten maakte. Terwijl de boerin alsmaar "Boom" door de brievenbus bleef roepen, vluchtte Wolry met de korf naar de Arme Beukelaerstraat in het Sint-Andrieskwartier. In deze straat woonde Roos, de echtgenote van Zwik, een man die veertien dagen in de cel zat wegens openbare dronkenschap. Guillaume had een stiekeme verhouding met deze volksvrouw. Bij wijze van attentie schonk hij haar de korf eieren. Toen haar man kort daarna vrij kwam, maakte Roos een eierkoek van de ondertussen al niet meer zo vers uitziende eitjes. Toen Zwik de rotte eiergeur rook, werd hij zo kwaad dat hij de pan met inhoud naar het hoofd van Roos slingerde. Op dat moment kwam een niets vermoedende "nonkel" binnen en hij kreeg heel het zootje over zijn kleren.
De week daarop monsterde Zwik voor een maand als stoker aan op het schip Friesland van de Red Star Line. Deze reis leek Roos een goede gelegenheid om Guillaume te vertellen dat ze zwanger van hem was. Het kind was door "nonkel" verwekt na een avondje "doorzakken" in het café van Rik Boonen op het Scheldeken, in de periode dat Zwik voor de zoveelste keer in de gevangenis zat nadat hij de schenen van een agent openstampte. Veertien dagen na de thuiskomst van Zwik werd de kleine geboren. Aan "nonkel" werd gevraagd het peterschap op zich te nemen. Na de doop bezocht de feestende familie vele café in het Sint-Andrieskwartier. Al die tijd leefde Guillaume op de kosten van de gelukkige vader. Trotse Zwik trakteerde voortdurend en kon maar niet ophouden de cafébazen de geboorte van zijn gezonde erfgenaam mee te delen ...
Folkloristische figuren - Frans, het zoontje van Trees -
Frans, het zoontje van Trees.
Vandaag vertellen we over Frans, "Het Grootste Broodje".
Niemand in de 4de wijk zou gezegd hebben dat Frans slechts zeven jaar oud was. Zijn grote gestalte en zijn sterke spieren gaven hem een veel ouder uitzicht. Van zijn ouders had hij echter die kloeke lichaamsbouw niet geërfd, want die waren beiden mager en lang. Frans moest in de schoenmakerij van zijn vader werken. Hij maakte daar pikdraad en deed daar boodschappen. Naar school gaan zat er bij Frans niet in.
Alle ochtenden ging zijn moeder Trees in de bakkerij "broodjes" kopen. Ze betaalde één cent per broodje. De pistolets kosten twee centen per stuk. Deze kwamen meestal bij de rijken en op de ont-bijttafel terecht. Frans maakte elke morgen ruzie met zijn broer Jan omdat hij steeds het grootste broodje voor zichzelf wilde hebben. Hij bleef daarvoor zeuren en maakte zoveel kabaal tot Trees hem zijn zin gaf. Daardoor gaven de buren hem de bijnaam "Het Grootste Broodje" . Deze bijnaam bleef hij in het Sint-Andrieskwartier behouden.
Elke morgen haalde Frans een flesje "kwak" voor zijn vader in de herberg van Suske Fries. Telkens dronk kleine Frans echter een ferme slok uit zijn flesje. Hij hield het daarna onder de waterpomp, zodat het toch nog vol leek. Op een dag verklapte de herbergier aan de vader van Frans wat zijn zoontje met zijn "kwak" uitrichtte. Razend kwaad nam vader de ochtend daarop het grootste broodje van Frans af. Voor zijn straf moest hij onmiddellijk boodschappen gaan doen. Frans moest een paar herenschoenen naar gemeenteraadslid De Vocht dragen in de Happaertstraat en ook een paar damesschoenen naar juffrouw Van Noyen, de directrice van de meisjesschool in de Sint-Jansstraat (de huidige Aalmoezenierstraat). Zijn moeder Trees had zijn haar nog netjes gekamd en hem gevraagd beleefd zijn pet af te nemen wanneer hij die deftige lieden zou ontmoeten. Frans hield echter van grappen maken en opende al gauw de pakjes onderweg in de poort van Scheel Net. Hij legde een herenschoen bij een dames- schoen. De dienstmeid van meneer De Vocht bedankte Frans hartelijk en gaf ze hem zelfs een klein fooitje. De schooldirectrice was ook heel vriendelijk en ze stopte kleine Frans extra vijf centen toe. Ze stond te wachten om met de mesijes naar de mis te gaan in de Sint-Andrieskerk.
Blij over deze gelukte opdracht kocht Frans in het naar huis gaan twee grote broodjes. Ze waren belegd met kaas en stroop. Na deze grap weigerde de vader van Frans zijn zoon nog in de schoenmakerij te laten werken. Frans werd toen helper van de Cité. Dit is zijn hele verdere leven gebleven.
Vandaag vertellen we over de zonen van vader Janssens. Piet en Jef woonden met hun vader bij meneer De Groof in de Happaert-straat. Jef hielp vader Janssens bij het schoenen maken en Piet verdiende zijn centen als loopjongen in een kaarsenfabriek, wat hem de bijnaam "Piet Bougie" bezorgde.
Alhoewel zij alle drie onder één dak woonden, maakte ieder apart zijn eigen eten klaar. Vader Janssens nam na zijn belegde boterham-men steeds een ontbijtkoek als "dessert". Terwijl Jef zich tevreden stelde met enkel stroop op zijn brood, gaf Piet er de voorkeur aan zijn boterhammetjes te beleggen met "gerookt vlees". Op het middagmenu stonden veelal stoofvlees of worsten 's avonds nog met een veeg mosterd.
Elke zaterdag, zondag en maandag gingen ze uit. Wanneer ze dan elk apart tegen de ochtend thuis kwamen, dronken ze koude koffie uit de tuit van de koffiekan.
Jan De Schuyter vertelt in zijn boek "Wij, jongens van het Sint-Andrieskwartier" een prettige anekdote over Piet en Jef Janssens die tijdens één van de beruchtte "kermisweken" gebeurd was. Tijdens de feestelijkheden speelde vader Janssens steeds de bas en zijn zoon Jef de triangel in café "Het Wereldje" in de Schoytestraat. Het was reeds een traditie geworden dat de schoenmakerij van de familie Janssens tijdens de kermissen een hele week gesloten bleef. Zo konden zij veel tijd besteden aan het tot zich nemen van pinten en borrels. Lang van tevoren leefde men in huize Janssens naar de kermis toe. Om direct aan de slag te kunnen gaan na de kermis, sneed vader Janssens reeds zolen en halve zolen op voorhand. Omdat ze naar de kermisstoet gingen zien, had Janssens senior die ochtend van de feestelijkheden zes biefstukken gekocht bij beenhouwer Breydel in de Sint-Antoniusstraat. Het plan bestond erin deze stukken vlees na de stoet te braden.
In het feestgewoel na de stoet geraakte de heren Janssens elkaar kwijt. Elk van de drie verdwaalde met enkele vrienden van het ene café in het andere
De traditionele ommegangen behoorden tot de mooiste uitingen van het volksleven.
De stoeten van het "Landjuweel" bevat steeds de walvis met Cupido, de dolfijnen, de bootjes, het schip en de zeelieden van alle landen, allemaal zinnebeelden van de rijkdom die Antwerpen vanuit de zee via de Schelde ontving. Cupido spoot de aanwezige kijkers van de feeststoet zo nat dat de paraplu's te voorschijn kwamen. Jef Janssens was echter niet alleen nat van buiten, maar zeker even nat van binnen toen hij die avond huiswaarts keerde.
Wanneer hij de huiskamer binnenwandelde zag hij scheel van de honger. Hij zocht naar het vlees dat zijn vader die ochtend gekocht had. Toen nam hij per vergissing een paar gereed gesneden halve zolen. Hij wierp ze in de pan en "braadde" de toch wel erg taaie biefstukken. Toen hij ging eten, geraakte hij maar niet door zijn lappen vlees met zijn mes. Razend omdat het niet lukken wou, viel hij uiteindelijk toch in slaap, met zijn hoofd op de arm op de tafel naast het bord met het onsmakelijke avondmaal.
Toen rond vier uur in de morgen vader en Piet thuis kwamen, vonden ze het huis vol stinkende rook. Daar zij echter mosselen gegeten hadden in de Hoogstraat en deze schaaldieren nadien rijkelijk hadden laten zwemmen in het bier en de jenever, trokken zij zich van heel de huiselijke situatie niets aan en gingen nog half gekleed slapen.
In de voormiddag werd Piet wakker door het gebraak van de andere huisgenoten. Met een enorme kater vertelden ze toen alle drie hoe mooi de stoet geweest was aan elkaar. Ze waren ervan overtuigd dat het de laatste keer zou zijn dat ze nog zo iets moois gezien hadden. Jef voegde eraan toe dat het te hopen was dat het ook de laatste keer zou zijn dat hij zo'n taaie "biefstuk" te eten kreeg als die vorige nacht.
…Gespuis, stumperds, ellendelingen, bandelozen… à 1. Uit: { DE LATTIN A. – De politie waakt – 1976 – p. 101 } De verschrikkelijke 4de of Sint-Andrieswijk… Verslag van haar commissaris in het jaar 1841: 9.500 tot 10.000 behoeftigen meer dan in andere stadswijken. De bewoners onderscheiden zich door hun rumoerigen geest. Enkele hunner straten zijn de gewone verblijfplaats van ontslagen tuchthuisboeven en van al wat uit de samenleving gestooten is. Reeds in 1831 waren er 161 herbergen voor de volksklas. Sedertdien steeg hun aantal haast met den dag. Veel plezier: Niet minder dan vier parochiekermissen en bovendien verscheidene markten. Allen zijn van bijzonderen aard en eischen een bijzonder politietoezicht. In de straatjes krioelt het van het gespuis. Breekt het uit zijn wijk, dan is het om elders den boel op stelten te zetten. En respect voor de burger, geen zier. Op de “promenade publique”, tusschen de Harmonie en de Begijnenpoort, paradeeren bij zomerdag de deftige Antwerpenaren met al de leden van hun gezin. Het is er landelijk, het is er lommerlijk en men kan er elkaar bewonderen en salueeren volgens de regels van het burgerlijk fatsoen. Opgepast echter voor het jonge galgenaas uit de Steenberg- en Rochusstraat. Iedere wandelaar die met een witten hoed gesierd is, krijgt een karrevracht beleedigingen naar den kop. In beleedigingen is trouwens het Sint-Andrieskwartier de baas. De tong is scherp en geslepen en niemand hoeft er naar zijn woorden te zoeken. Louis Eeckhout, de bleeker uit de Rochusstraat, is zeker een rustig burger, en zijn dochter Theresia het fatsoenlijkste meisje dat men zich droomen kan. Zij denkt dan ook het volle recht te hebben in de wijk te wandelen. Zij vergeet alleen dat zij de spruit van een burger is, dus eigenlijk niet in het lijstje van de wijk past. Twee feeksen uit de Boeksteeg gaan haar te lijf, spuwen haar in het gelaat, geven haar een klap, schelden haar uit voor hoer, dievegge der weezen, canaille. De reden? Vader Eeckhout moest geld van hen hebben en had het den vorigen dag aangedurfd het hun te vragen… à 2. Uit: { POFFE E. – Plezante mannen in een plezante stad. - 1913 - p. 226. } De bevolking van de Vlierstraat was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet. Het huisraad en porseleinwerk stond voor de vensters uitgepakt, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders. à 3. Uit: { VAN CAUWENBERGH G. – Gids voor Oud Antwerpen – 1975 – p. 123. } Sint-Andrieskwartier, vierde wijk, parochie van miserie, luizenmarkt, rode burcht – allemaal namen om één en dezelfde wijk aan te duiden. Een programma, een calidoscoop waarin zowel de berusting in het lot van verschoppeling, volkse vroomheid, als het verzet tegen de ellende aanwezig zijn. à 4. Uit: { De LATTIN A. – Dit waren Gemini’s kinderen – 1957 – p. 157 } De meeste zwervers en bandelozen resideerden, voor zover zij ergens iets of wat vast hokten, in het Sint-Andrieskwartier. Daar troepten zij tesamen als mieren. In de Kloosterstraat, de Lepelstraat, de Schoytestraat, de Prekersstraat en in al de gangen en steegjes die men in die straten in overvloed aantrof.
Geen wijk in Antwerpen heeft zoveel namen als het Sint Andrieskwartier: de Vierde Wijk, de Parochie van Miserie, de Luizenmarkt, de Rode Burcht. Ze is de wijk van volkse figuren zoals Mie Citroen, Zotte Rik en Lange Sander. Maar ook van grote namen zoals Hendrik Conscience, Door Van Rijswijck, de volksschrijver John Wilms en Lode Zielens.
Het was een typische arbeidersbuurt en uitsluitend bevolkt door de armsten der armen. In de ontelbare gangen en stegen en smalle straatjes, in de dikwijls bekrompen huisjes, woonden een bonte mengeling van leurders, dokwerkers, koffieboonraapsters, zakkenmaaksters, zwervers en bedelaars.
Vandaag is het nog steeds een levendige buurt, waar het aangenaam is om te wonen. De misérie is gelukkig verdwenen, maar enkele mooie pareltjes zoals de Paardekensgang en de Sint Andrieskerk nog niet.
Sint-Andrieskerk
Paardenpoortje of Paardekensgang
In enkele vorige berichten beschreven wij reeds enkele gekende straten in Antwerpen. Sommige zijn verdwenen, en sommige bestaan nog steeds. Zo is de "Vliersteeg" één van die stegen die nu niet meer bestaan. Thans noemt zij zich als Korte -en Lange Vlierstraat, waarvan de ene uitkomt in de Nationalestraat (de vroegere Boeksteeg) en de andere in de Kloosterstraat.
We willen u de kostelijke beschrijving van de inwoners van de Vliersteeg door Edward Poff niet onthouden:
"De bevolking van de Vliersteeg was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet en de nijverheid, welke men daar uitoefende, zou, mij dunkt, heel goed gepast hebben in een tentoonstelling van wondere kostwinningen. De vrouwen, zij die een 'treksken' van het armenbestuur genoten moesten overdag straat in, straat uit slenteren, met een gieter in de eene, een ijzeren krabber in de andere hand, om de bestaande of toevallige pissijnen te kuischen. Met een geneverneus, een dikke zwartsaaien muts op het hoofd en kousen voor wanten aan hunne handen, sletsten zij op klompen den heelen dag door dik en dun, snapten ondertusschen een stevigen borrel en kwamen 's avonds juist in tijd naar huis, om geregeld een kloppartij met hunnen wettigen echtgenoot te houden. Het huisraad en porseleinwerk stond uitgepakt voor de vensters, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders...."
In aansluiting van wat er over het Sint-Andrieskwartier wordt verteld is dit eveneens een prachtig stukje folklore.