Ik ben Van Camp Alfons, en gebruik soms ook wel de schuilnaam fonne - ennof - fons - alfons - fonsvc - alfie.
Ik ben een man en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is gepensionneerde politieman.
Ik ben geboren op 29/12/1935 en ben nu dus 88 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: genealogie - voetbal - zwemmen en tennis.
Na de verjaardagen van de blogs ""fonne" - "ennof" - "fons" - en "alfons" is het vandaag de beurt aan mijn twee andere blogs, nl. : "alfie" (familie Horemans) en "fonsvc" (familie Goos).
Zij bestaan zoals de 4 andere blogs TWEE jaar.
Dat het opzoeken van al deze genealogische gegevens veel zweet en tranen heeft gekost, zullen jullie wel veronderstellen. Maar wij volharden in de boosheid en gaan voort met regelmatig onze blogs aan te vullen.
Na zowat 18 jaar opzoekingswerk zitten wij zowat aan het einde van ons latijn en doen langs deze weg een oproep aan al diegenen, die begaan zijn met genealogie, en die mij eventuele gegevens kunnen bezorgen over de 5 families, waarvoor ik hen op voorhand zéér dankbaar zou zijn.
Zij zijn dus 2 jaar oud en langs deze weg willen wij de duizende bezoekers bedanken voor hun regelmatig bezoek.
Wandeling in het Sint-Andrieskwartier - Deel 6 - Korte -en Lange Ridderstraat -
Vandaag laten we even de aktes en documenten rusten en begeven we ons terug naar het Sint-Andrieskwartier, geboorte -en verblijfplaats van onze voorouders en begeven we ons in de
Korte -en Lange Ridderstraat
foto uit eigen beheer
Volgend aan een meerderheid van moderne sociale woningprojecten, bieden deze lange -en smalle straten verrassende zichten op de Kathedraal. Ze vormden vroeger samen één straat, in 1374 "Ridder Steghe" genaamd, naar welke ridder is ons niet bekend, hij diende in ieder geval slechts met een steeg vrede te nemen.
Een opmerkelijk voorbeeld van architectuur vindt men in het nr 2 (arch. Crepain). De eigenaar verliet zijn landhuis voor dit "City Butterfly", zo genoemd voor zijn speciaal design.
Een beetje verder - achter de deur van het nr 79 - betreed je een stille en gerenoveerde steeg, maar de eigenaar liet toch een opening zodat je kunt zien welke belasting men hier aan de Ridders moest betalen. Deze renteschuld bestond in de vorm van "1 kieken en 1 ei".
In de "Atlas van Antwerpen" van Roger Binnemans en George van Cauwenbergh, anno 1975, lezen wij :"""dat de schoonste straat van het Sint-Andrieskwartier de Lange Ridderstraat was, die met haar grillige wentelingen loopt van de Sint-Andriesplaats naar de Vrijdagmarkt. Hier staan nog vele trapgevels, hier prijken op alle hoeken de Lieve-Vrouwebeelden, onder hun rood -of blauw -of groengeschilderde baldakijnen, hier gaan de gangen en hofjes open, hier is ten einde van die lange en smalle kronkeling het schoonste zicht op de O.L.V.-toren.""" (citaat van Jozef Muls, 1919)
Wandeling in het Sint-Andrieskwartier - Deel 5 - Moeder Netje -
Moeder Netje
Het oorlogsgeweld kostte aan duizenden Sinjoren het leven.
Op 28 november 1944 werd Lode Zielens op de hoek van de Simonsstraat en de Plantin -en Moretuslei dodelijk getroffen door een V-bom. Op die plaats werd op 24 juni 1951 het beeld van "Moeder Netje" onthuld ter nagedachtenis van de schrijver in wiens werk het meelijwekkend proletariaat ten tonele werd gevoerd met zijn materiële en morele noden. Moeder Netje, het onvergetelijke hoofdpersonage uit "Moeder, waarom leven wij ?", werd gebeeldhouwd door Leopold Van Esbroeck.
Bij de verbreding en herprofilering van de Simonsstraat werd het beeld in december 1962 naar de binnenkoer van het Archief en Museum van het Vlaams Kultuurleven in de Minderbroedersstraat overgebracht. Een te verantwoorden plaats, aangezien Lode Zielens er lange tijd werkzaam was. Toch werd herhaaldelijk gepleit om het monument terug in het Antwerpse straatbeeld te brengen.
In november 1975 kwam Moeder Netje na het beëindigen van de restauratiewerken aan de Sint-Andrieskerk in het plantsoentje bezijden de kerk, vlak bij de Pompstraat, waar Lode Zielens in 1901 het leven zag.
Lode Zielens, wiens werk getuigt van een schrijnend heimwee naar een beter en schoner lever, kreeg verder nog 2 gedenkplaten (Carnotstraat 90 en geboortehuis Pompstraat 17) en eind 1949 zijn laan op Linkeroever, tussen Thonetlaan en Halewijnlaan.
(Gelezen in de afzonderlijke bijdragen van Gazet van Antwerpen (van 16.11.1982 tot 21.1.1983)
In 1876 verkocht Edward Moretus de drukkerij met volledige inboedel aan de stad Antwerpen. Een jaar later, in 1877, kon het publiek het woonhuis en de drukkerij bezoeken.
In 1951 werd het museum heropend nadat het in 1944 zwaar beschadigd was door een Duitse V2 raket.
In 2002 werd dit museum genomineerd als UNESCOwerelderfgoed en in 2005 effectief op de lijst geplaatst (als eerste museum ooit), omdat dit een historische drukkerij uit de zestiende eeuw is, die uitzonderlijk goed is bewaard.
Wandeling in het St.-Andrieskwartier - Deel 2 - Vrijdagmarkt te Antwerpen -
De Vrijdagmarkt Deze markt bevindt zich in de onmiddellijke omgeving van het modekwartier. Midden op het plein staat het standbeeld van de Heilige Sint-Catharina, patronesse van de Kleerkopers, die vanop haar sokkel neer kijkt op het "gemarchandeer" van haar beschermelingen.
Het plein is ontworpen door de 16e eeuwse stadsbouwer Gilbert Van Schoonbeke voor de verkoop van tweede handskledij. De traditie van de wekelijke vrijdag (en woensdag) gaat heden ten dage nog door voor de verkoop van gedragen klederen en afgedankte meubelen, en is erg in trek bij het publiek. Het is een stukje van Antwerpse folklore en bestaat reeds sedert 1549.
Een groot deel van het plein werd herbouwd, met respect voor het origineel 16° eeuws karakter, nadat een Duitse V-bom het vernietigde in 1945.
Wandeling in het Sint-Andrieskwartier - Deel 1 - Het Modepaleis -
Dicht bij het Antwerpens toeristisch centrum en het naastbijgelegen Zuid ligt deze relatieve stille buurt waar mensen van alle leeftijd en elke achtergrond hun thuis vonden. Het bekwam een arbeidsklasse area in de 15° eeuw, 400 jaar later was het het center van sociale onrechtvaardigheid. Vandaag is het Sint-Andrieskwartier een vredevol en plezante buurt. Het feit dat we ons dicht bij de rivier "De Schelde" bevinden, is een pluspunt; ge kunt hier bij wijze van spreken zelfs de zeelucht ruiken.
3 zéér drukke winkelstraten kruisen en omgeven dit oud kwartier; bric-a-brac-shops en antiquairwinkels van alle slag vindt men in de Kloosterstraat, men kan dagelijk winkelen in de Nationalestraat, en de modewinkels vindt men in de Steenhouwersvest, Lombardenvest en Kammenstraat.
De Kloosterstraat is de enige overgebleven referentie van het eens zo machtig Nobertaans klooster dat hier gedurende 7 eeuwen stond. De Fransen vernietigden het in het begin van de 19° eeuw. 15 jaar geleden was deze straat een arme en genegeerde straat. Vandaag is het echter een "must" voor iedereen die van antiek of dergelijk houdt, echt - vals - of nieuw het doet-er-niet-toe.
Nadat wij reeds uitvoerig de meest folkloristische figuren uit het Sint-Andrieskwartier hebben besproken, gaan wij vanaf vandaag eens een wandeling maken in het kwartier waar onze voorouders woonachtig waren en opgegroeid zijn.
Hoe het er vandaag uitziet vertellen wij in de volgende rubrieken, beginnende vanaf de Groenplaats, met het :
Het Modepaleis De 19e eeuwse hoekwinkels - samen met dit "Modepaleis" zijn originieel gebouwd als een grote binnenkomst in de Nationalestraat. Zij waren eens het centrum voor herenkleding en vele Antwerpse mannen en jongens kochten hier hun "zondagskleren".
In de 70er jaren sloten de meeste winkels hun deuren en gaven aan dit stadsdeel een verlaten indruk. Gelukkig koos de wereldvermaarde Dries van Noten voor deze monumentale gebouwen als zijn hoofdkwartier.
Terwijl het ganse, komplete en originele interieur werd behouden, opende hij de weg voor andere ontwerpers om zich te vestigen in dit stadsgedeelte.
Deze visinvoerder had zijn vrienden van de kegelclub "Onder Ons" eens uitgenodigd voor een etentje waar o.a. heerlijke paling zou opgediend worden. Alle leden van de club waren natuurlijk van de partij ! Ook Jef Janssens was bekend als een ware lekkerbek. Zijn tafelgenoten zaten al lang voor lege borden terwijl Janssens nog profijtig de beentjes van zijn kip afpeuzelde. Daarom had Jef Pladijs besloten deze Janssens eens een poets te bakken tijdens een etentje dat door ging in een café aan de vismarkt. Toen Pladijs Janssens vroeg of hij kreeft lusste had deze laatste volmondig ja geantwoord. Hij zou daarvoor zelfs op zijn blote voeten naar Brussel gaan als dat nodig was. Tijdens het etentje werd eerst heerlijke paling opgediend die met de nodige hoeveelheid Liebfraumilch verorberd werd. Daarna kwamen de kreeften aan de beurt. De dieren zagen er echt prachtig uit en Jef Pladijs beloofde dat ieder één van de beestjes zou krijgen. Tien stuks had hij besteld. Eén voor één werden de schotels van uit de keuken opgediend. Ze werden door de gretige ogen van Jef Janssens nauwlettend gevolgd. Nadat de negende kreeft geserveerd was keek Jef hoopvol naar de keukendeur. Maar in de plaats van de laatste kreeft werd de schotel met sla opgediend. Verbijsterd zag Janssens dat zijn vrienden reeds begonnen waren de diertjes smakelijk op te eten. Toen kwam de waardin zeggen dat er maar negen kreeften geleverd waren in de plaats van tien, tot grote teleurstelling van Jef Janssens die op dat moment zijn derde portie paling juist opgesmuld had. Hij wist niet waar hij het had en zijn gezicht werd rood van ergernis. Hij wou heel het gebeuren met een glimlach opnemen, maar daar bracht hij niet veel van terecht.
Toen hij naar huis keerde was hij erg ontgoocheld. Hij had zich zo verheugd op het naar binnen spelen van de lekkere kreeft. Thuis hing hij zijn overjas aan een kapstok en wat ontdekte hij ? In één van zijn jaszakken zat een levende kreeft !
De grap die Jef Pladijs met de waardin bekokstoofd had, bleek erg geslaagd ! Janssens is dat nooit vergeten.
Rosse Wannes reed met het dievenkarretje van de gevangenis uit de Begijnenstraat. Zijn bijnaam kreeg hij door de vuurrode kleur van zijn haardos. Wannes was een grote kerel met een ruig uiterlijk.
Hij was een regelmatige klant in het café "De Schapekop", dat zich naast "De Spiegelpoort" bevond in de Boeksteeg, de huidige Nationalestraat. De Spiegelpoort was de stapelplaats van houthandelaar Blanckaert. De klanten van de De Schapekop waren meestal mensen die wat extra bijverdiende hadden door hout te lossen of te laden en die dan hun dorst kwamen lessen en wat zij bijverdiend hadden kwamen verteren. Naast deze klusjesmannen trof men ook voddenrapers, leurders, viskopers, duivenmelkers aan. Het was een bont gezelschap.
De tanden van Rosse Wannes waren zo sterk dat hij in De Schapekop een zwaar bierglas stuk kon kauwen en een koperen cent in tweeën kon bijten. Dat leverde hem bij weddenschappen menig biertje of jenever op. Wannes had tevens de reputatie agressieve honden kalm te laten worden. Daardoor werd zijn hulp vaak ingeroepen. Wanneer hij zo'n kwade hond moest temmen, volgde hij een heel ritueel. Rosse Wannes kroop dan behoedzaam op handen en voeten naar het dier toe, legde een rode zakdoek op zijn roestkleurig haar en keek de hond recht in de ogen. De verhalen deden de ronden dat deze tactiek altijd lukte en dat het agressieve beest hem dan gedwee volgde, tot grote verbazing van de toekijkende menigte. De beloning die Wannes voor deze stoutmoedige daden verdiende werd vlug omgezet in bier of pinard in het café De Schapekop. Daar werd naarmate het aantal consumpties vorderde, tijdens het vertellen, de hond steeds groter en kwader aan de tooghangers beschreven, zodat Wannes voor de zoveelste keer de caféheld van de dag werd. Rosse Wannes blijft in de herinnering van de Sint-Andriezenaren een moedige kerel die voor geen enkele hond terugdeinsde.
Dicht tegen de kerkmuur van de Sint-Andriesstraat stond zijn winkeltje. Men herkende het direct aan de ranken van een wingerd die langs de raampjes naar boven kronkelden tot aan het venster van de zolderkamer. Het houtwerk van de ramen en van de deur was helgroen geschilderd. Het onderste van de gevel was tot aan de ramen met teer besmeerd. Een kantkussen van zijn vrouw stond voor het ene raam en voor het andere zag je een koperen bus met enkele zwavel-stokken erin. Het waren dunne lange kempsplinters. Voor die tijd bestonden er verschillende manieren om vlammetjes te laten branden. De meest gebruikte was de tondeldoos. Een tondel is geschroeid linnen waarmee men vuur kan maken. De rijken kochten de chemische vuurdoos, die voor het eerst in Londen gebruikt werd. Deze kostte toen 12 gulden en kon enkel de schouwmantel van de rijken sieren . Een paar jaar later kon men voor 3 gulden de ontvlambare zwavel-stokken kopen met het daarbijhorende flesje fosfor. Onnodig te zeggen dat dit een algemeen gebruik werd. Daardoor kwam het dat men na enkele jaren de zwavelstokjes en flesjes kon kopen voor amper 50 cent. De solferstekjes werden uitgevonden in 1831.
Veel volk kwam er niet in het winkeltje van Jan, omdat de mensen veel liever stekken van hem op straat kochten. Hij liep van deur tot deur om die te verkopen. Je zag hem dan gaan, gekleed in een lange kiel. Jan hield in iedere hand een cirkelvormige bussel met solferstekken. Hij leurde niet enkel in het Sint-Andrieskwartier, maar verkocht zijn waar tot aan de Meir, waar men hem de bijnaam van "Jan-met-zijn-stekken" gaf.
Wanneer Jan 's avonds thuis kwam, ging hij in een achter-kamertje bij het schijnsel van een peerke zijn geld tellen dat hij die dag ontvangen had. Hij was altijd een beetje zenuwachtig wanneer hij dit deed omdat hij graag had dat zijn centjes opgeborgen waren voor Laguerre thuiskwam die boven de winkel op een zolderkamer woonde.
XII.2648.- - MAES Franciscus - geen verdere gegevens - - - - x te Bevel met : Stamovergrootmoeder : XII.2649.- - VAN DEN BULCK Anna Maria - - - - - - - - - - 5 kinderen uit dit huwelijk :
XII.2648.1.- - MAES Catharina ° Bevel, ZO 28.9.1721 - - - - - XII.2648.2.- - MAES Joannes ° Bevel, VR 1.9.1724 - zie XI.1324 - - STAMGROOTVADER - - - - - - XII.2648.3.- - MAES Adrianus ° Bevel, WO 14.1.1728 - - - - - XII.2648.4.- - MAES Anna ° Bevel, ZO 25.2.1731 - - - - - XII.2648.5.- - MAES Andreas ° Bevel, ZO 10.10.1734
-o-o-o-O-o-o-o-
Van de Stamovergrootouders genummerd van XII.2650 tot en met XII.2811 hebben wij geen verdere gegevens.
Antwerpen heeft weer iets op de bult Nochtans weet niemand daarvan de schuld Van zoo een schoon en sterk monument Waar dat den vreemde zeer kontent was 't Is niet plezant voor Belgeland Dat er zoo iets moet gebeuren Al zijn z'in ons stad ook nag al plat 't Is waarlijk om te treuren De mensenvriend van vrouw en kind Dat ligt daar nu weer in puinen En vriendenlief wat groot verdriet 't Is om 't hart te verscheuren
Als men daar zag op de plaats der ramp Hoeveel goed der menschen daar lag te verbranden En zonder middelen van bestaan Zullen zij moeten zoeken waarheen te gaan Zou er niemand eene goed hand Aan al die menschen toereiken Die al hun goed al door den gloed Tot pulver toe hier ligt te prijzen Als men met moeite iets voor hen doet Wil ik ook een milde hand leenen En met gemoed en liefde teer Mijn beste werking ten beste geven
Nochtans zijn wij nogal kontent Dat er geen malheuren zijn gekend Want voor het leven van een mensch Geven wij toch geen enkele cent Of het zou moeten zijn dat een rijkaard fij Door zulk ramp ging verloren Van den arme man daar spreekt niemand van Dat is niet waard om 't aanhoren Tot zelfs de stad geeft iets of wat Om de schamele te helpen Een vrouw en kind door hun bemind Van honger niet te laten gaan verloren
…Gespuis, stumperds, ellendelingen, bandelozen… à 1. Uit: { DE LATTIN A. – De politie waakt – 1976 – p. 101 } De verschrikkelijke 4de of Sint-Andrieswijk… Verslag van haar commissaris in het jaar 1841: 9.500 tot 10.000 behoeftigen meer dan in andere stadswijken. De bewoners onderscheiden zich door hun rumoerigen geest. Enkele hunner straten zijn de gewone verblijfplaats van ontslagen tuchthuisboeven en van al wat uit de samenleving gestooten is. Reeds in 1831 waren er 161 herbergen voor de volksklas. Sedertdien steeg hun aantal haast met den dag. Veel plezier: Niet minder dan vier parochiekermissen en bovendien verscheidene markten. Allen zijn van bijzonderen aard en eischen een bijzonder politietoezicht. In de straatjes krioelt het van het gespuis. Breekt het uit zijn wijk, dan is het om elders den boel op stelten te zetten. En respect voor de burger, geen zier. Op de “promenade publique”, tusschen de Harmonie en de Begijnenpoort, paradeeren bij zomerdag de deftige Antwerpenaren met al de leden van hun gezin. Het is er landelijk, het is er lommerlijk en men kan er elkaar bewonderen en salueeren volgens de regels van het burgerlijk fatsoen. Opgepast echter voor het jonge galgenaas uit de Steenberg- en Rochusstraat. Iedere wandelaar die met een witten hoed gesierd is, krijgt een karrevracht beleedigingen naar den kop. In beleedigingen is trouwens het Sint-Andrieskwartier de baas. De tong is scherp en geslepen en niemand hoeft er naar zijn woorden te zoeken. Louis Eeckhout, de bleeker uit de Rochusstraat, is zeker een rustig burger, en zijn dochter Theresia het fatsoenlijkste meisje dat men zich droomen kan. Zij denkt dan ook het volle recht te hebben in de wijk te wandelen. Zij vergeet alleen dat zij de spruit van een burger is, dus eigenlijk niet in het lijstje van de wijk past. Twee feeksen uit de Boeksteeg gaan haar te lijf, spuwen haar in het gelaat, geven haar een klap, schelden haar uit voor hoer, dievegge der weezen, canaille. De reden? Vader Eeckhout moest geld van hen hebben en had het den vorigen dag aangedurfd het hun te vragen… à 2. Uit: { POFFE E. – Plezante mannen in een plezante stad. - 1913 - p. 226. } De bevolking van de Vlierstraat was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet. Het huisraad en porseleinwerk stond voor de vensters uitgepakt, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders. à 3. Uit: { VAN CAUWENBERGH G. – Gids voor Oud Antwerpen – 1975 – p. 123. } Sint-Andrieskwartier, vierde wijk, parochie van miserie, luizenmarkt, rode burcht – allemaal namen om één en dezelfde wijk aan te duiden. Een programma, een calidoscoop waarin zowel de berusting in het lot van verschoppeling, volkse vroomheid, als het verzet tegen de ellende aanwezig zijn. à 4. Uit: { De LATTIN A. – Dit waren Gemini’s kinderen – 1957 – p. 157 } De meeste zwervers en bandelozen resideerden, voor zover zij ergens iets of wat vast hokten, in het Sint-Andrieskwartier. Daar troepten zij tesamen als mieren. In de Kloosterstraat, de Lepelstraat, de Schoytestraat, de Prekersstraat en in al de gangen en steegjes die men in die straten in overvloed aantrof.
Geen wijk in Antwerpen heeft zoveel namen als het Sint Andrieskwartier: de Vierde Wijk, de Parochie van Miserie, de Luizenmarkt, de Rode Burcht. Ze is de wijk van volkse figuren zoals Mie Citroen, Zotte Rik en Lange Sander. Maar ook van grote namen zoals Hendrik Conscience, Door Van Rijswijck, de volksschrijver John Wilms en Lode Zielens.
Het was een typische arbeidersbuurt en uitsluitend bevolkt door de armsten der armen. In de ontelbare gangen en stegen en smalle straatjes, in de dikwijls bekrompen huisjes, woonden een bonte mengeling van leurders, dokwerkers, koffieboonraapsters, zakkenmaaksters, zwervers en bedelaars.
Vandaag is het nog steeds een levendige buurt, waar het aangenaam is om te wonen. De misérie is gelukkig verdwenen, maar enkele mooie pareltjes zoals de Paardekensgang en de Sint Andrieskerk nog niet.
Sint-Andrieskerk
Paardenpoortje of Paardekensgang
In enkele vorige berichten beschreven wij reeds enkele gekende straten in Antwerpen. Sommige zijn verdwenen, en sommige bestaan nog steeds. Zo is de "Vliersteeg" één van die stegen die nu niet meer bestaan. Thans noemt zij zich als Korte -en Lange Vlierstraat, waarvan de ene uitkomt in de Nationalestraat (de vroegere Boeksteeg) en de andere in de Kloosterstraat.
We willen u de kostelijke beschrijving van de inwoners van de Vliersteeg door Edward Poff niet onthouden:
"De bevolking van de Vliersteeg was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet en de nijverheid, welke men daar uitoefende, zou, mij dunkt, heel goed gepast hebben in een tentoonstelling van wondere kostwinningen. De vrouwen, zij die een 'treksken' van het armenbestuur genoten moesten overdag straat in, straat uit slenteren, met een gieter in de eene, een ijzeren krabber in de andere hand, om de bestaande of toevallige pissijnen te kuischen. Met een geneverneus, een dikke zwartsaaien muts op het hoofd en kousen voor wanten aan hunne handen, sletsten zij op klompen den heelen dag door dik en dun, snapten ondertusschen een stevigen borrel en kwamen 's avonds juist in tijd naar huis, om geregeld een kloppartij met hunnen wettigen echtgenoot te houden. Het huisraad en porseleinwerk stond uitgepakt voor de vensters, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders...."
In aansluiting van wat er over het Sint-Andrieskwartier wordt verteld is dit eveneens een prachtig stukje folklore.