Ik ben Van Camp Alfons, en gebruik soms ook wel de schuilnaam fonne - ennof - fons - alfons - fonsvc - alfie.
Ik ben een man en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is gepensionneerde politieman.
Ik ben geboren op 29/12/1935 en ben nu dus 88 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: genealogie - voetbal - zwemmen en tennis.
De folkloristische figuur die wij vandaag bespreken is Willem Audiffret, een leurder van beroep. Hij werd geboren in Antwerpen op 12 augustus 1881. Hij is nooit getrouwd geweest. Audiffret woonde o.a. in de Oude Beurs, in de Grote Pieter Potstraat 30 en op het einde van zijn leven in de Waaistraat 6 in de schaduw van de Sint-Andrieskerk.
Willem zong net als Frans Van Kets als marktzanger op het Sint-Jansplein en op de Rui. Geen jaarmarkt, geen kermis, zelfs geen processie, liet Audiffret voorbijgaan zonder er zijn muzikaal tintje aan toe te voegen.
's Zondagsnamiddags toen honderden Antwerpenaren de Schelde overstaken op de Sint-Annekesboot stond Willem zijn verhalen te zingen op het Vlaams Hoofd.
Van deze marktzanger zijn er twee gelegenheidsliederen overgebleven : "Groote Kuisch te Antwerpen" en "Het nieuw lied van den brand Entrepot" uit 1901.
Dit laatste lied van Willem Audiffret handelde over de brand van woensdag 5 juni 1901 op de twee bovenste verdiepingen (de 5° en de 6°) van het groot middengebouw van het Entrepot. Deze verdiepingen langs de zuidoostelijke hoek van het gebouw brandden de hele nacht terwijl de bewoners van de naburige Koeikensgracht hun huisraad veilig probeerden weg de brengen.
Deze brandramp lokte heel wat Antwerpse toeschouwers. Maar ook de koning kwam daags nadien de aangerichte brandschade vaststellen. Deze schade werd geschat op 26.782.628 fr.
Audiffret stierf in zijn woning van de Waaistraat op 23 februari 1913. Samen met Frans Van Kets is hij één van de beste marktzangers uit de geschiedenis van het Sint-Andrieskwartier.
Het liedje over deze ramp verhalen wij in een volgende rubriek.
Voor de zoveelste maal vertellen we over de geschiedenis van een merkwaardig volksfiguur uit de Parochie van Miserie. Deze keer is het de beurt aan "Piet Van Schoor". Deze schoenmaker woonde in de Schoytestraat in het "Bloemenhofken", samen met zijn vrouw Bartien.
Met zijn vriend, de Prik, een gasontsteker uit de Leliepoort in de Schoytestraat, bracht hij de gerepareerde schoenen naar zijn klanten. Deze droeg hij steeds in dezelfde zwarte doek. Een groot deel van het geld dat de reparaties opbrachten besteedde hij aan drank in de verschillende cafés die hij met de Prik op de terugweg tegenkwam.
Tegen middernacht belandden zij gewoonlijk in "De Drij Ouderlingen" bij moeder Coffo in de Happaertstraat. Tijdens de terugkeer naar huis bond Piet de te herstellen schoenen aan de gasstok van de Prik. Als in een stoet droegen ze de stok tussen hen in, waaraan de schoenen feestelijk bengelden. Piet liep fier vooraan en de Prik volgde enthousiast. Toen ze stomdronken aan de deur van Piets woning stonden, zongen ze uit volle borst : Bartien, Bartien, w'hebben de reus gezien ! "Bartien, Bartien, hedde de drij vrienden ni gezien ?" Bartien liet dan de twee mannen binnen en schonk voor hen sterke koffie op, want de Prik moest de dag daarna al om acht uur zijn gasronde doen. Daarna kroop Van Schoor vlug in bed om van het gezeur van Bartien af te zijn.
De buren in de Schoytestraat hebben Piet en de Prik zo nog jaren zien lopen door het Sint-Andrieskwartier. De Prik heeft zich om onbekende redenen verhangen en Piet stierf kort daarna naast Bartien in bed.
Piet Van Schoor blijft één van de onvergetelijke volksfiguren uit de 4de wijk.
XI.1406.- - PRINS Paschase Guillaume, schoenmaker ° en = Antwerpen, St.-Andrieskerk ca 1751 Zoon van : - François Guillaume PRINS - zie XII.2812 -, en - Jeanne BROUWERS - zie XII.2813 - - - - - - + Antwerpen, MA 22.12.1823, om 4.00 uur 's morgens in het Burgerlijk Gasthuis. Hij was 72 jaar en 5 maand oud. Adres bij overlijden : - S4/1790 (= Lange Ridderstraat 12) (OA nr 2147, dd. 23.12.1823, Antwerpen) - - - - - - - - - - - 1° x gehuwd te Antwerpen, St.-Andrieskerk met : XI.1407*.- - VAN den BERGH Joanna Catharina = Antwerpen, St.-Andrieskerk in 1750 - - - - - 2° x gehuwd te Antwerpen, St.-Andrieskerk met : XI.1407**.- - STEENS Joanna Maria (ook Joanna Catharina) = Antwerpen, St.-Andrieskerk op MA 18.10.1751 Dochter van : - Guielmus Augustinus STEENS - zie XII.2814 -, en - Maria Magdalena SPEIRELS - zie XII.2815 - - - - - - + Antwerpen, WO 22.8.1832, om 10.00 uur 's morgens. Zij was 80jaar - 10 mnd en 4 dagen. Adres bij overlijden : - S4/496 (= St.-Jansstraat 90) (OA nr 1729, dd. 22.8.1832, Antwerpen) - - - - - - - - - - - - 6 kinderen uit dit huwelijk :
XI.1406.1.**.- - PRINS Joannes Baptista = Antwerpen, St.-Andrieskerk op ZO 7.11.1779 Doopgetuigen : - Cools (Schoenmakerstraat) Joannes Baptiste en - Van den Bergh Christine - - - XI.1406.2.*.- - PRINS Isabella Maria = Antwerpen, St.-Andrieskerk op MA 7.5.1781 Doopgetuigen : - Cools Joannes Baptiste en - Dassens Isabella Maria - zie X.703 - - STAMMOEDER - - - - XI.1406.3.**.- - PRINS Petrus Josephus = Antwerpen, St.-Andrieskerk op ZA 8.5.1784 Doopgetuigen : - Petrus Josephus Van den Bergh en - Geens Maria Catharina - - - XI.1406.4.**.- - PRINS Joannes Baptista = Antwerpen, St.-Andrieskerk op DI 20.3.1787 Doopgetuigen : - Paschael Joannes Baptista, en - Van Bort Joanna Margareta - - - XI.1406.5.**.- - PRINS Judocus = Antwerpen, St.-Andrieskerk op ZA 27.12.1788 Doopgetuigen : - De Brouwer Judocus, en - Wildiers Joanna Maria - - - XI.1406.6.**.- - PRINS Judocus Henricus = Antwerpen, St.-Andrieskerk op WO 28.7.1790 Doopgetuigen : - De Brouwer Judocus, en - Wildiers Joanna Maria
Frans was een grote kerel die bang was van werken. Frans was niet getrouwd en sliep steeds gekleed op wat zakkengoed. Hij dacht er niet aan de handen uit de mouwen te steken als hij nog enkele franken op zak had.
In de Spiegelpoort van de Nationalestraat bevond zich de stapelplaats van houthandelaar Blanckaert. De café's in de buurt hadden daarna aan hem een goede klant. Frans leed namelijk aan chronische dorst die hij probeerde te lessen met romers "Pinard", een soort rode wijn. Vaste klant was hij in het "Pinardkot" op de hoek van de Lange Vlierstraat en het pleintje aan de Nationalestraat.
Als Frans in het "Pinardkot" honger kreeg, kocht hij een pak fritten met pickels en een worst. Of hij haalde in de Steenbergstraat een "gardevil", een gerookte haring die hij met vel en graten naar binnen slokte. Natuurlijk werden fritten of "gardevil" flik doorgespoeld met enorme hoeveelheden "Pinard".
Ook hielpen de lossers en de laders van Blanckaert elkaar aan eten. Zo had Jef, de chauffeur, Frans de overschot van aardappelen met stoofkarbonaden aangeboden. Die had hongerige Frans gretig aangenomen. Hij at alles likkebaardend op zonder te merken dat Jef de aardappalen en de karbonaden had opgemaakt met stampte rode baksteen en roet van de kachel.
Eens wilde Frans de Neus een biefstuk braden. Terwijl deze op het gasvuur in de pan lag, was Frans in slaap gevallen. Plots werd hij wakker door een brandgeur. Hij probeerde het vuur te blussen en zocht naar een fles water, maar hij goot er per vergissing een fles petroleum over. Toen het brandje heviger begon te laaien wierp hij er zijn jas over om het te doven. Toen men Frans de Neus maanden later tegenkwam rook zijn jas nog naar verbrand goed. Hij blijft in de herinnering als één van de stevigste Pinard-drinker uit het Sint-Andrieskwartier.
…Gespuis, stumperds, ellendelingen, bandelozen… à 1. Uit: { DE LATTIN A. – De politie waakt – 1976 – p. 101 } De verschrikkelijke 4de of Sint-Andrieswijk… Verslag van haar commissaris in het jaar 1841: 9.500 tot 10.000 behoeftigen meer dan in andere stadswijken. De bewoners onderscheiden zich door hun rumoerigen geest. Enkele hunner straten zijn de gewone verblijfplaats van ontslagen tuchthuisboeven en van al wat uit de samenleving gestooten is. Reeds in 1831 waren er 161 herbergen voor de volksklas. Sedertdien steeg hun aantal haast met den dag. Veel plezier: Niet minder dan vier parochiekermissen en bovendien verscheidene markten. Allen zijn van bijzonderen aard en eischen een bijzonder politietoezicht. In de straatjes krioelt het van het gespuis. Breekt het uit zijn wijk, dan is het om elders den boel op stelten te zetten. En respect voor de burger, geen zier. Op de “promenade publique”, tusschen de Harmonie en de Begijnenpoort, paradeeren bij zomerdag de deftige Antwerpenaren met al de leden van hun gezin. Het is er landelijk, het is er lommerlijk en men kan er elkaar bewonderen en salueeren volgens de regels van het burgerlijk fatsoen. Opgepast echter voor het jonge galgenaas uit de Steenberg- en Rochusstraat. Iedere wandelaar die met een witten hoed gesierd is, krijgt een karrevracht beleedigingen naar den kop. In beleedigingen is trouwens het Sint-Andrieskwartier de baas. De tong is scherp en geslepen en niemand hoeft er naar zijn woorden te zoeken. Louis Eeckhout, de bleeker uit de Rochusstraat, is zeker een rustig burger, en zijn dochter Theresia het fatsoenlijkste meisje dat men zich droomen kan. Zij denkt dan ook het volle recht te hebben in de wijk te wandelen. Zij vergeet alleen dat zij de spruit van een burger is, dus eigenlijk niet in het lijstje van de wijk past. Twee feeksen uit de Boeksteeg gaan haar te lijf, spuwen haar in het gelaat, geven haar een klap, schelden haar uit voor hoer, dievegge der weezen, canaille. De reden? Vader Eeckhout moest geld van hen hebben en had het den vorigen dag aangedurfd het hun te vragen… à 2. Uit: { POFFE E. – Plezante mannen in een plezante stad. - 1913 - p. 226. } De bevolking van de Vlierstraat was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet. Het huisraad en porseleinwerk stond voor de vensters uitgepakt, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders. à 3. Uit: { VAN CAUWENBERGH G. – Gids voor Oud Antwerpen – 1975 – p. 123. } Sint-Andrieskwartier, vierde wijk, parochie van miserie, luizenmarkt, rode burcht – allemaal namen om één en dezelfde wijk aan te duiden. Een programma, een calidoscoop waarin zowel de berusting in het lot van verschoppeling, volkse vroomheid, als het verzet tegen de ellende aanwezig zijn. à 4. Uit: { De LATTIN A. – Dit waren Gemini’s kinderen – 1957 – p. 157 } De meeste zwervers en bandelozen resideerden, voor zover zij ergens iets of wat vast hokten, in het Sint-Andrieskwartier. Daar troepten zij tesamen als mieren. In de Kloosterstraat, de Lepelstraat, de Schoytestraat, de Prekersstraat en in al de gangen en steegjes die men in die straten in overvloed aantrof.
Geen wijk in Antwerpen heeft zoveel namen als het Sint Andrieskwartier: de Vierde Wijk, de Parochie van Miserie, de Luizenmarkt, de Rode Burcht. Ze is de wijk van volkse figuren zoals Mie Citroen, Zotte Rik en Lange Sander. Maar ook van grote namen zoals Hendrik Conscience, Door Van Rijswijck, de volksschrijver John Wilms en Lode Zielens.
Het was een typische arbeidersbuurt en uitsluitend bevolkt door de armsten der armen. In de ontelbare gangen en stegen en smalle straatjes, in de dikwijls bekrompen huisjes, woonden een bonte mengeling van leurders, dokwerkers, koffieboonraapsters, zakkenmaaksters, zwervers en bedelaars.
Vandaag is het nog steeds een levendige buurt, waar het aangenaam is om te wonen. De misérie is gelukkig verdwenen, maar enkele mooie pareltjes zoals de Paardekensgang en de Sint Andrieskerk nog niet.
Sint-Andrieskerk
Paardenpoortje of Paardekensgang
In enkele vorige berichten beschreven wij reeds enkele gekende straten in Antwerpen. Sommige zijn verdwenen, en sommige bestaan nog steeds. Zo is de "Vliersteeg" één van die stegen die nu niet meer bestaan. Thans noemt zij zich als Korte -en Lange Vlierstraat, waarvan de ene uitkomt in de Nationalestraat (de vroegere Boeksteeg) en de andere in de Kloosterstraat.
We willen u de kostelijke beschrijving van de inwoners van de Vliersteeg door Edward Poff niet onthouden:
"De bevolking van de Vliersteeg was wel het wonderlijkste samenraapsel van stumperds en ellendelingen dat ge verdenken kondet en de nijverheid, welke men daar uitoefende, zou, mij dunkt, heel goed gepast hebben in een tentoonstelling van wondere kostwinningen. De vrouwen, zij die een 'treksken' van het armenbestuur genoten moesten overdag straat in, straat uit slenteren, met een gieter in de eene, een ijzeren krabber in de andere hand, om de bestaande of toevallige pissijnen te kuischen. Met een geneverneus, een dikke zwartsaaien muts op het hoofd en kousen voor wanten aan hunne handen, sletsten zij op klompen den heelen dag door dik en dun, snapten ondertusschen een stevigen borrel en kwamen 's avonds juist in tijd naar huis, om geregeld een kloppartij met hunnen wettigen echtgenoot te houden. Het huisraad en porseleinwerk stond uitgepakt voor de vensters, of beter gezegd voor de luchtgaten, want ruiten waren gewoonlijk afwezig, uitgegooid door de kinderen of uitgeslagen door de vechtende ouders...."
In aansluiting van wat er over het Sint-Andrieskwartier wordt verteld is dit eveneens een prachtig stukje folklore.