De carré op het Breedveld te Lot Het laatste huisje van "de kleine carré" in nagenoeg oorspronkelijke staat. Hier vonden de Waaslanders een nieuwe thuis.
Paul Blyweert
ZIJ KWAMEN UIT HET LAND VAN WAAS
Tijdens de vergadering van de Kamer van 9 november 1926 legde Henri Jaspar, Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, een "Wetsontwerp tot oprichting der gemeente Loth" neer.
Na bespreking in Kamer en Senaat volgde op 8 april 1927 de publicatie in het Staatsblad. Lot was van toen een zelfstandige gemeente.
Op zondagnamiddag 31 augustus 1952, als hoogtepunt van de viering van het 25-jarig bestaan van de gemeente, trok een Historische Stoet door de straten van Lot. Gestart op 25, 26 en 27 mei 1952, datum van de jaarlijkse kermis "Over de Vaart", gevolgd door vieringen in de wijken Acqueduc-Carré (7, 8 en 9 mei), Lot-Centrum (12, 13 en 14 juli), Kesterbeek (26, 27 en 28 juli en Statiewijk (2 en 3 augustus) werden de feestelijkheden besloten met een "officiële jubeldag" de laatste zondag van augustus 1952.
Dertig praalwagens illustreerden een aantal momenten uit de geschiedenis van Lot. Meer dan de helft ervan verwees naar feiten uit de periode dat de gemeente nog niet zelfstandig was maar gedeeltelijk tot Sint-Pieters-Leeuw (van de Steenweg op Bergen tot de Laaktbrug) en gedeeltelijk tot Dworp (over de Laaktbrug) behoorde.
De stoet werd gevormd in de Stationstraat, tegen de Steenweg op Bergen. Hij trok voorbij het gemeentehuis en volgde dan de Dworpsestraat, Kerkstraat, Beerselsestraat, Kerkhofstraat, Kesterbeeklaan, Lakenberg, Dworpsestraat en werd ontbonden aan het "Pleintje Decort" (hoek Dworpsestraat en Pastorijstraat).
"Kroniek van Vijf en Twintig Jaar - 1927 Lot 1952" geeft bij wagen 9 volgende omschrijving: "Zij komen per trekschuit uit het Waasland de Carré bevolken, door Kristen Syndicaat. Omtrent 1860 wierf de weverij Scheppers werkvolk aan in het land van Waas. Deze deden de verhuis per trekschuit over de kanalen en werden gehuisvest in de Carré".
De wagen van het "Kristen Syndicaat" viel niet in de prijzen. Historisch en demografisch bekeken illustreerde hij nochtans een van de belangrijkste feiten uit de Geschiedenis van Lot: de komst van ruim 300 Waaslanders.
Op de foto van praalwagen nr. 9 lezen we de namen van drie Wase gemeenten : SINT-NIKLAAS - STEENDORP - TEMSCHE.
Slechts een paar families kwamen uit Sint-Niklaas en Temse. De overgrote meerderheid, een 45-tal, kwam uit STEENDORP (toen een wijk van BAZEL aan de Schelde). Steendorp is vandaag een deelgemeente van Temse, Bazel een deelgemeente van Kruibeke.
Wagen negen, de omschrijving van de thematiek en de foto vormen een uniek historisch document. Het is de enige bron waarover we beschikken met informatie over de wijze waarop deze families (ruim 280 personen) uit STEENDORP in de CARRE geraakten: per trekschuit.
Met hun geringe bezittingen scheepten ze in op een trekschuit die aangemeerd lag aan de
"Embarcadère" te Steendorp, op het einde van de Gelaagstraat, daar waar de schuiten werden geladen met bakstenen. Dan ging het stroomafwaarts tot Rupelmonde.
Ter hoogte van Rupelmonde vaarden ze rechts de Rupel op. Tussen Ruisbroek en Terhagen trokken ze de schuit rechts het kanaal van Willebroek in. Vanaf Anderlecht ging het verder op het Kanaal van Charleroi. Te Lot verlieten ze de schuit en trokken samen naar de Carré, waar voor hen een nieuw leven begon.
Zo moet het ongeveer gegaan zijn in het najaar van 1865.
De meeste families kwamen tussen 4 september en 22 november 1865. Enkele volgden
tussen 3 september en 20 december 1866 en tussen 19 augustus en 3 september 1867. Later vonden nog enkelen apart de weg naar de "Carré op het Breedveld".
De herinnering aan deze "volksverhuizing" was nog levendig in 1952. Van de echte Waaslanders (geboren te Bazel, Beveren, Sint-Niklaas, Temse, Tielrode, Waasmunster, enz.) waren er toen waarschijnlijk niet veel meer in leven. Kinderen van deze "immigranten", geboren te Dworp, en hun kleinkinderen zagen wagen 9 voorbijrijden en wisten nog uit de mondelinge overlevering dat hun voorouders "per trekschuit" in Lot waren aangekomen.
Er werd in de gezinnen nog regelmatig herinnerd aan het verre Steendorp. Er woonden daar immers nog verre familieleden.
Twee anekdotes m.b.t. tot mijn eigen familie, eveneens afkomstig van Steendorp, zijn mij bijgebleven.
1. Steendorp ligt aan de Schelde. In zowat elke familie waren er schippers. Ik heb mijn vader Jan Baptist Blyweert, zoon van Alexander Blyweert (° Bazel 25.02.1859 - + Lot 05.02.1926) en andere familieleden vaak horen vertellen dat zij zich tijdens de Tweede Wereldoorlog op zekere dag naar het Sas haastten. Daar lag een schip van een familielid uit Steendorp. Zij hoopten er wat steenkool te krijgen.
2. Op donderdag 22 januari 1959 kwam mijn vader zwaaiend met Het Laatste Nieuws de huiskamer binnen. "Wij hebben een honderdjarige in de familie, een nicht van mijn vader: Bake Blyweert. We gaan een telegram zenden", klinkt het mij nog in de oren.
Veertig jaar later ging ik op zoek naar Het Laatste Nieuws en Bake Blyweert.
De titel in Het Laatste Nieuws luidde: "Steendorp viert Eeuwelinge Amelberga Blijweert. Gehuldigde is ouder dan de gemeente zelf".
Amelberga, kwam met haar ouders, Charles Blyweert (broer van Alexander) en Anna De Cock, haar zus Philomena en broer Simon aan in de Carré op 14 november 1865. Vader en moeder werkten bij Scheppers. Charles overleed op 17 september 1866, tijdens de grote cholera-epidemie die de bevolking van de Carré en de Wase inwijkelingen decimeerde. Anna keerde met haar twee dochters terug naar Steendorp op 10 april 1867. Amelberga overleed er op 17 maart 1959.
Daardoor kon in 1959 Steendorp en niet Lot voor de eerste maal in de geschiedenis van de gemeente een honderdjarige vieren.
Een volksverhuizing.
262 inwoners van "De Gelagen" (Steendorp, wijk C van Bazel) meldden aan de Dienst Bevolking van Bazel hun vertrek naar Dworp tussen 4 september 1865 en 22 november 1865, 11 tussen 3 september 1866 en 20 december 1866 en 8 tussen 19 augustus 1867 en 3 september 1867.
43 van hen hielden het vlug voor bekeken en keerden terug naar Bazel: 26 tussen 31 januari 1866 en 29 november 1866, 5 tussen 10 april 1867 en 10 december 1867, 8 tussen 30 en 31 oktober 1969 en 4 op 1 februari 1870.
Niettemin kunnen we spreken van een echte volksverhuizing. De weerslag op de bevolkingscijfers van Bazel zowel als van Dworp is opvallend. Voor de respectievelijke wijken van deze gemeenten, Steendorp (wijk C van Bazel) en Lot (wijk C van Dworp), is de invloed ongetwijfeld nog ingrijpender. Voor de afzonderlijke wijken beschikken we echter niet over bevolkingscijfers.
De officiële bevolkingsstatistieken voor Bazel en Dworp spreken voor zich.
Bevolkingscijfers voor Bazel en Dworp
Bazel Dworp
31 december 1863: 5178 31 december 1863: 3641
31 december 1864: 5188 31 december 1864: 3827
31 december 1865: 4829 (- 359) 31 december 1865: 4101 (+ 274)
31 december 1866: 4655 (- 174) 31 december 1866: 4009 (- 92)
31 december 1867: 4672 31 december 1867: 4091
Als we de bevolkingsaantallen van de gemeenten van het arrondissement Sint-Niklaas op 31 december 1865 vergelijken met die van 31 december 1864 vertonen deze een lichte vooruit- of achteruitgang. Bazel is de grote uitzondering (- 359 inwoners). Op afstand volgt Temse (- 134 inwoners, van 8316 naar 8162).
In het kanton Halle kennen ook Ruisbroek en Sint-Pieters-Leeuw over dezelfde periode
een grotere dan gemiddelde bevolkingstoename, respectievelijk + 96 (van 1464 naar 1560) en + 39 (van 4846 naar 4885).
De gestadige groei van de bevolking van Dworp werd gestopt in 1866. Er was zelfs een niet onaanzienlijk verlies van 92 inwoners. De oorzaak was de grote cholera-epidemie die heel Europa teisterde in het jaar 1866. Het was de ergste epidemie van de eeuw.[1]
We maakten een telling van het aantal sterfgevallen te Dworp voor de jaren 1864 tot en met 1868.
1864: 108; 1865: 149; 1866: 217; 1867: 92; 1868: 106.
Voor het jaar 1866 telden we in totaal 217 sterfgevallen: in januari: 6; februari: 5; maart: 9; april: 14; mei: 6; juni: 6; juli: 12; augustus: 51; september: 87; oktober: 11; november: 2 en december: 8.
In augustus en september 1866 woedde de cholera-epidemie in alle hevigheid. Vooral de Carré te Lot werd getroffen. De bevolkingsconcentratie in deze arbeiderswijk werkte de besmetting in de hand. Na twee maanden was het ergste leed geleden.
In deze twee maanden stierven in de Carré een 70-tal mensen waaronder een 25-tal Waaslanders. Sommige Wase families werden zeer zwaar getroffen:
- In het gezin van Jan Baptist Verhulst x Rosalie De Wachter overleden niet enkel de vader maar ook vier kinderen. De moeder bleef achter met 5 kinderen.
- In het gezin Andreas Steveninck x Paulina Varewijck stierven naast de vader ook drie kinderen. De moeder bleef achter met de oudste dochter.
De officiële statistieken vermelden voor 1866 in totaal 212 overlijdens in Dworp (wij telden 217 overlijdensakten): 141 personen stierven aan cholera; 71 aan andere ziekten.
Het waarom.
Wat zette er tientallen families toe aan Steendorp te verlaten en naar Lot te trekken om er te gaan werken in de fabriek van Scheppers?
Hoe kwamen de bewoners van "De Gelagen"[2] te weten dat er te Dworp werk en huisvesting op hen wachtte?
Hoe is te verklaren dat ze nu juist in het najaar van 1865 vatbaar bleken voor de argumenten van de "ronselaars"?
Als antwoord op de eerste vraag kunnen we zeggen dat ze zoals de meeste emigranten, zowel gisteren als vandaag, een betere toekomst verhoopten, voor zichzelf en voor hun familie.
We vonden echter nergens concrete gegevens m.b.t. arbeidsvoorwaarden en lonen in de steenbakkerijen van Steendorp voor de periode rond 1865.
August De Winne verwees in een artikel over "De Steenbakkers" naar een arbeidsenquête van 1886 waarin de patroons zelf de kwalen aanstipten die de steenbakkersnijverheid teisterden: alcoholisme, het trucksysteem[3], de betaling in koopwaar, de overdreven lange werkdagen en de kinderarbeid. "Een arbeider verklaarde dat tijdens de lange zomerdagen kinderen van zeven jaar zonder onderbreking werkten van vier uur 's morgens tot negen of half tien 's avonds. Voor de maaltijden kregen ze maar een uur rust. Als het 's morgens niet lukte ze wakker te krijgen, kleedde de moeder ze aan terwijl ze nog sliepen; de vader of een buur bracht ze naar de werf. Als de arme schapen daar nog altijd sliepen, wierp men ze koud water in het gezicht om ze te wekken
"[4]
In hetzelfde artikel, oorspronkelijk verschenen in Le Peuple in het jaar 1901, beschreef
A. De Winne op indringende wijze de werkomstandigheden in een "arm steenbakkersdorp op de linkeroever van de Schelde: Steendorp."[5]
Tussen 1886 en 1901 werden door een aantal wetten de meest schreeuwende misbruiken uitgeroeid. De wetten werden bij gebrek aan afdoende inspectie echter niet altijd nageleefd. Niettemin kregen de steenbakkers hun loon in geld, was het trucksysteem volledig verdwenen en was het verboden kinderen onder de twaalf in de steenbakkerijen te laten werken. Maar toch
"Steendorp, een mooie, passende naam! De kleine, lage huisjes zijn met de stenen van de streek opgetrokken. Zelfs de kerk is met de grond van het dorp gebouwd. Ze ziet er bijna even miserabel uit als de steenbakkershuisjes. God zelf is hier met een armoedig huis tevreden, om niet te zeer te spotten met de armoede van deze droevige streek
De steenbakkerijen strekken zich uit over een enorme oppervlakte. Op de tafels, die twee- tot driehonderd meter lang zijn, drogen de gele bakstenen die van bij de vormers komen, in de zon. Onder loodsen van dezelfde lengte gaat het drogen voort en de gedroogde stenen bakt men daarna in grote ovens. Jonge meisjes duwen, barrevoets, kruiwagens vol bakstenen voor zich uit en steken de stenen zelf in de oven.
We zijn vlakbij de putten. Het zijn grote kuilen, gevuld met zwarte, vette klei
Als de putten eenmaal leeggehaald zijn, gebeurt er haast nooit nog iets met de grond. De klei wordt gewoonlijk in de herfst opgehaald en men laat er een hele winter lang vorst, zon en andere weerinvloeden op inwerken, waardoor de klei verbrokkelt en een betere kwaliteit krijgt. Als ze klaar is om bewerkt te worden zuivert een arbeider de klei van stenen en maakt er grote aardkluiten van. Een helper kneedt elk van die kluiten met zijn twee handen en verdeelt ze in kleinere kluiten. Die brengt hij naar de werktafel van de meesterarbeider, de modeleerder of vormer, die voor de eigenlijke fabricage instaat.
De vormer werkt met een aantal houten lijsten of modellen en met een houten mes. Hij plaatst een lijst op zijn tafel, bestrooit ze met zand zodat de klei er niet aan vastkleeft en vult ze op met aarde. Hij drukt de klei dan met de hand samen en effent met zijn mes de bovenste oppervlakte. De steen die hij zo gevormd heeft, geeft hij aan een helper, de drager, die hem op een tafel gaat neerleggen. Een tafel is een grote, rechthoekige, volledig platte oppervlakte van 1500 tot 2000 m2, waarop men de stenen droogt. Dit werk werd vroeger aan kinderen van zes en zeven jaar toevertrouwd. Het drogen gaat voort onder de loodsen. Daarna moesten de stenen alleen nog in speciale ovens gebakken worden.
Voor ons delft een man klei uit een put. Hij heeft zijn broek tot aan de knieën opgestroopt. Zijn blote benen zitten onder het slijk. Zijn hemd staat open, je ziet zijn magere behaarde borst. Zijn gerimpeld gezicht is geel, het heeft de kleur van de grond. Zijn haren en wenkrauwen zijn grijsachtig wit en lijken door de zon verschroeid. Ik vraag hoe oud hij is.
'73 jaar' zegt hij, terwijl hij even uitblaast met de spade onder zijn arm. 73 jaar en hij werkt nog !
'En hoeveel verdien je?'
'Negen frank per schip, het is te zeggen per 12.500 stenen. De beste arbeiders kunnen twee schepen, of twee schepen en een half per week wegvoeren. Ik moet het natuurlijk rustiger aan doen; ik haal hooguit een schip. We werken vooral in de winter. Als het één dag regent, kunnen wij twee dagen niet werken, want we moeten het water laten uitpompen. In de zomer werken we zestien uur per dag. Dan ben je 's avonds doodmoe!'
We komen bij een tafel. Een vormer staat er aan zijn werktafel. De kleikluiten die zijn helper klaargemaakt heeft, werpt hij in een vorm. Krachtig duwt hij met beide handen de aarde bijeen. Wat er te veel is, neemt hij met zijn houten mes weg. Nog twee andere helpsters, twee jonge meisjes, leggen de stenen op de grond. Het werk van de vormer is buitengewoon lastig. Om een idee te geven: tijdens een werkdag van zestien uur maakt hij gemiddeld tienduizend stenen: dat zijn meer dan tien stenen per minuut! Je moet de ongelukkige op dit akelige plein onder de brandende zon zien werken. Alles is in beweging: de armen, het hoofd, de romp, de benen. Uit de borst ontsnapt een geweldige han telkens als het mes over het raam gaat. De man is drijfnat van het zweet: het loopt langs zijn gezicht, zijn armen en benen. Je vraagt je verwonderd en treurig af hoe een mens zestien uur lang dit onmenselijk werk kan volhouden.
De vormer krijgt 45 centiem per 1000 stenen: op mooie zomerdagen, als hij zestien uur werkt, verdient hij zo ongeveer 4,50 frank. De drie helpers samen verdienen ook 45 centiemen per 1000 stenen. De stenen in de oven steken en ze er weer uithalen - een werkje voor vrouwen - brengt 35 centiemen op, nog altijd per 1000 stenen
'Heb je al geprobeerd deze arbeiders te organiseren? ' vraag ik aan Van Hoeylandt. 'Ja, maar gemakkelijk is het niet. Negentig procent kan helemaal niet lezen
Als we terug op weg zijn naar Temse zien we in een bocht op een tiental meter van ons een put met vuil, stilstaand water. Het is een rotkuil. Drie arbeiders staan er in te werken met de modder tot aan hun buik.
'We gaan eens kijken' zegt Van Hoeylandt.
Nauwelijks heb ik enige stappen gezet, of ik moet al wegvluchten. Ik stik, ik heb zin om te braken, zo walgelijk is de verrotte lucht die uit de put opstijgt. Het vlas dat in de Leie geroot wordt, parfumeert de omgeving ook niet dadelijk, maar zo'n stank, dat heb ik nog nooit meegemaakt. Voor de arbeiders in de put is het lachen geblazen als ze zien hoe misselijk ik word
"
Op de tweede vraag blijven we het antwoord schuldig. In de Wase archieven vonden we geen enkel document dat verwijst naar deze uittocht. De procesverbalen van de zittingen van het Schepencollege van Bazel van 1850-1872 zijn zoek.
Vele van de bewoners van "Het Gelaag", steenbakkersknechten van beroep, waren ongeletterd. Aanplakbrieven in de herbergen kwamen er dus vast niet aan te pas.
We kunnen enkel gissen. Waarschijnlijk brachten "ronselaars" de steenbakkersgasten samen in een of andere herberg van Steendorp en overtuigden hen daar van de betere toekomst die hen wachtte te Dworp: verzekerd werk voor heel het gezin gedurende het ganse jaar, hogere lonen, onderwijs voor de kinderen en nieuw gebouwde woningen. Hun overtuigingskracht was zo groot dat ruim 280 inwoners van Steendorp hun dorp aan de Schelde verlieten.
Het antwoord op de derde vraag staat in nauw verband met de militaire geschiedenis en strategie van die tijd.[6]
Na de onafhankelijkheid van België werd stilaan afgestapt van de liniën[7] en barrièresteden[8] die in het zuiden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden opgericht waren om het land te verdedigen.
In 1848 besliste de legerleiding één grote solide vesting op te richten te Antwerpen: de Schelde vormde er een natuurlijke hindernis; de omliggende polders konden onder water worden gezet en bij een Franse aanval rekende men op hulp via de zee van vooral Engeland. Op 20 augustus 1859 namen de Kamers het wetsontwerp aan dat bepaalde dat Antwerpen het nationale reduit[9] zou worden.
Het uitbouwen van Antwerpen tot nationaal reduit omvatte het bouwen van een nieuwe omwalling en een fortengordel van acht grote polygonale[10] forten, een gigantische onderneming. De uit te voeren metselwerken werden geschat op 1 miljoen m3, binnen de vier jaar te voltooien. Dit betekende minstens 250 miljoen bakstenen per jaar. De werken werden toegewezen aan de Brusselse Compagnie Générale de Matériel des Chemins de Fer.
De vraag naar bakstenen nam plots sterk toe met het gevolg dat de prijs de hoogte inging. Als reactie op die prijsstijgingen besloot de Compagnie Générale voor eigen rekening bakstenen te produceren. Hiertoe werden bestaande steenbakkerijen opgekocht maar ook nieuwe opgericht. In 1860 kocht de maatschappij te Bazel verschillende gelagen die meestal eigendom waren van graaf Vilain XIIII.[11]
In Bazel werden 750 arbeiders ingeschakeld, met een productiecapaciteit van 50 miljoen bakstenen.
Het werk werd door de Compagnie Générale opgeleverd in 1865.
De gevolgen laten zich raden. De capaciteit van de steenbakkerijen lag zeer hoog maar na de voltooiing van de forten was er plots veel minder afzet van stenen. In vergelijking met vroeger was het aantal steenbakkerijen flink gestegen. Dit alles moet er toe geleid hebben dat de productie van bakstenen, eigenlijk bruusk, op een lager niveau kwam te staan met een prijsdaling van de stenen en een vermindering van de werkgelegenheid als gevolg. De "gelaagwerkers" van Steendorp werden nu vatbaar voor de argumenten van de "ronselaars" van Scheppers.
Een toemaatje.
Het blijft ons verbazen dat we in het Modern Archief van Bazel geen enkele verwijzing vonden naar de grootste emigratiegolf die de gemeente ooit kende. Een mogelijke verklaring is de toenemende vervreemding van de parochie van Steendorp, bevolkt door arbeiders en steenbakkersbaronnen, en de moederparochie van Bazel, vooral bewoond door landbouwers. Dit werd nog in de hand gewerkt door het feit dat de Steengelagen op driekwart uur afstand van Bazeldorp lagen. In de winter was de weg die naar de parochiekerk van Bazel loopt onbegaanbaar. Op 2 juni 1828 werd begonnen met de bouw van een eigen kerk die ingewijd werd op 27 december 1830. Het Koninklijk Besluit van 3 februari 1835 maakte van het Gelaag een zelfstandige parochie. Op 20 augustus 1881 tenslotte wordt Steendorp een zelfstandige gemeente. Op 1 januari 1977 werd Steendorp een deelgemeente van Temse en niet van Bazel.
Kon het "die van Bazel" niet veel schelen, op de Gelagen moet het vertrek van een 45 tal families ongetwijfeld beroering hebben verwekt. Hoe reageerde Modest Fonck, pastoor van Steendorp sinds 1861, op het verlies van 10 à 15 procent van zijn parochianen?
In een artikel van Jan Art[12] lezen we "Alfons Vilain XIIII[13] burgemeester van Bazel en ook van de 'briquetteries", het toen nog niet zelfstandige dorp Steendorp, schrijft de bisschop op 30 september 1867 "qu'il me sera impossible dorénavant d'inviter Mr. le curé des Briquetteries aux diners que je donne aux membres du clergé de mon canton". Immers, zijn zoon had de pastoor opgepikt op zijn koets om hem van het station van Beveren naar Bazel te voeren en "Mr. le curé" was begonnen uitvaren tegen het slechte beheer dat de inwoners van Steendorp ondergingen, en dit op een hevige toon. Vilain XIIII vraagt de pastoor van standplaats te veranderen."
Mogelijk achtte pastoor Fonck de burgemeester en het gemeentebestuur van Bazel verantwoordelijk voor de uittocht van zijn parochianen.
Jan Art toont met tal van voorbeelden aan dat bij zo'n verzoek van de plaatselijke adel of de voormannen van het politieke leven, de belangrijkste weldoeners van de diocesane werken, een pastoor weinig kans had om op zijn plaats gehandhaafd te blijven.
De bisschop van Gent greep deze keer echter niet in en pastoor Fonck bleef nog tot 1897 parochieherder van Steendorp. Betekenisvol?
--------
[1] "De cholera morbus was een besmettelijke darminfectie die de slachtoffers opzadelde met een hevige diarree, voortdurende braakneigingen en pijnlijke spierkrampen. Zonder behandeling volgde binnen de vier dagen de dood. Heel Europa had er onder te lijden. De cholera sloeg toe in 1831-1832, in 1848-1849 en 1854-1859 en nogmaals in 1866. Een laatste opstoot kwam er in de jaren 1892-1893, maar de epidemie kon worden ingedijkt dankzij de vooruitgang van de wetenschap. In 1883 had de Duitser Robert Koch de cholerabacterie kunnen identificeren en kon aan een vaccin worden gewerkt
De hoge mortaliteit was bovendien te verklaren door het feit dat bijna niemand werd gevonden om de choleralijders te verzorgen
De overledenen werden 's morgens vroeg of 's avonds laat zonder te veel ceremonie begraven om de kansen op besmetting tot een minimum te beperken." (Geuren en Kleuren. Een sociale en economische geschiedenis van Vlaams-Brabant 19de en 20ste eeuw, onder redactie van Jan De Maeyer en Peter Heyrman, Uitgeverij Peeters, Leuven, 2001, blz. 62-63).
Gedurende het hoogtepunt van de cholera-epidemie in de "Carré" (augustus-september 1866) verzorgde E.H. Goutstouwers, de eerste kapelaan van Lot, de zieken met grote toewijding in "het hospitaal op het Breedveld".
De overlijdensakten van 1866 vermelden meestal als plaats van overlijden dit "hospitaal".
Het hospitaal was gelegen op het einde van de "Grote Carré", op de plaats waar zich nu het Petanqueplein bevindt
De ligging kennen we door mondelinge overlevering. Ik kreeg deze inlichting gedurende een gesprek "Bij Vorke" met Julius MINNE op 22.08.2003. De echtgenote van Jules, Juliana LASSAUT (+) wist het van haar grootmoeder Juliana VAN NAMEN (° Waasmunster 1.08.1865 + Lot 10.11.1950). Juliana kwam met haar ouders van Sint-Niklaas naar Lot.
Ludovicus Petrus Goutstouwers werd geboren te Essen en woonde op het Breedveld. Hij was de zoon van Joannes Goutstouwers en Maria Catharina Vanachtmael. Hij overleed op 24 november 1866, 36 jaar oud (akte 209 BS Dworp).
In de Historische Stoet van 31 augustus 1952 herinnert wagen nr. 8 aan deze periode "Pastoor Goutstouwers en de cholera, uitgebeeld door de K.A.J. In 1866 heerste een verschrikkelijke cholera-epidemie in Lot. E. H. Goutstouwers, eerste kapelaan van Lot, verzorgde de zieken met dappere toewijding. Hij stierf als slachtoffer in 1867". De Goutstouwersstraat zorgt er voor dat hij niet wordt vergeten.
[2] Steendorp was een gehucht van Bazel tot 20.08.1881. De kern ervan heette het Gelaag , de Gelagen of het Steengelaag. Een gelaag of een steengelaag is de gehele uitgestrektheid van een steenbakkerij met grond en alles wat er toe behoort. De arbeiders heetten er gelaagwerkers of steenbakkers.
[3] Truckstelsel: stelsel van gedwongen winkelnering, waarbij de arbeiders hun loon niet in geld, maar in goederen of bons voor goederen ontvangen (J. Verschueren, Modern Woordenboek, vijfde druk, 1933, Brepols, Turnhout, blz. 1833).
[4] DE WINNE August, Door Arm Vlaanderen, Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 2001, blz. 48.
Het boek is een vertaling van de Franstalige editie van 1902, "A travers les Flandres" (Société Coopérative "Volksdrukkerij", Gand). Dit oorspronkelijk boek was dan weer een bundeling van de artikels die August De Winne in 1901 in Le Peuple publiceerde.
August De Winne was journalist voor Le Peuple vanaf 1891. Met deze en andere artikelen waarin hij de mistoestanden in landbouw en industrie aanklaagde, bouwde hij een grote reputatie op. De Winne werd na de Eerste Wereldoorlog directeur van Le Peuple, en in 1921 hoofdredacteur. Hij stierf in 1935.
[5] Bij K.B. van 20 augustus 1881 werd Steendorp een zelfstandige gemeente.
[6] POTTIER Werner, De bouw van de fortengordel rond Antwerpen volgens het plan Brialmont (1859-1882). Verhandeling tot het verkrijgen van de graad van licentiaat in de geschiedenis, Gent 1984.
POTTIER Werner, de bouw van de fortengordel rond Antwerpen. Verschenen in Vesting Antwerpen - De Brialmontforten, eindredactie Piet Lombaerde, Pandora.
Met dank aan Roger Colaes (Hollebeek 70 Temse), die een publicatie voorbereidt over de Geschiedenis van de steenbakkerijen van Steendorp.
[7] Een linie is een reeks van verdedigingswerken die elkaar ondersteunen.
[8]Barrièresteden zijn de steden genoemd in het barrièretraktaat.
Barrièretraktaat: het verdrag in 1715 te 's Gravenhage gesloten betreffende het leggen van een barrière (een rij van vestigingen) in de Oostenrijkse Nederlanden. Het was gericht tegen Frankrijk en werd gesloten tussen Karel VI van Duitsland, Engeland en de Verenigde Nederlanden.
[9] Reduit: klein gesloten verdedigingswerk in een grote vesting dat als laatste toevluchtsoord moest dienen.
[10] Polygonaal: veelhoekig.
[11] Burggraaf Alfred Vilain XIIII, burgemeester van Bazel sinds 1856.
Op 14 juli 1779 werd Philip Louis Vilain XIIII (° Gent 17.12.1778) Heer van Wissekerke (Heerlijkheid van Bazel). Hij was toen nog geen volle zeven maanden oud. Hij is niet lang Heer van Wissekerke gebleven. In 1794 trokken de Franse legers ons land binnen en werd het bij de Franse Republiek ingelijfd. Alle heerlijkheden, heerlijke rechten en titels werden afgeschaft.
De familie bleef echter dominant aanwezig. tussen 1800 en 1939 leverde de familie Vilain XIII onafgebroken de burgemeester van Bazel.
[12] ART Jan, Kerkelijke Structuur en Pastorale Werking in het Bisdom Gent tussen 1830 en 1914, In Standen en Landen LXXI, UGA, Kortrijk-Heule, 1977, blz. 121.
[13] Het is Alfred Vilain XIIII en niet Alfons.
|