De tuinders werkten in de bruine hoven, De wereld was verlaten van gerucht, En het oneindig najaar spande erboven De paarlen sfeer van een gelaten lucht.
Zo was het hier, zo moest het elders wezen: Herfst, land en mensen in een stil verband, Waarboven, in berusting uitgerezen, Een overal gelijke hemel spant.
Wat dan te doen, grijs landschap, grijze luchten, Uit de oudste dromen van de ziel gemaakt, Wat met dit hart te doen, welks diepste zuchten Al haast niet meer naar deze dingen haakt?
September blaas uw gouden vlammen Door al de wijde wereld heen! Blaas van nog boordevolle stammen Het kwijnend afval naar beneên! Begraaf ons in uw gulle goud, Tot ons ontstuimige verlangen Barst boven al uw wilde zangen En feest in al uw vruchten houdt!
September blaas uw witte buien Als blâren van een rozenstok! Blaas aan ons hart, tot het gaat luien Als de uit goud gegoten klok! Totdat ons hoofd zijn lichten draagt Als de aan uw goud ontstoken lampen, Tot straalt door al uw blinde dampen De dag, die uit uw donker daagt!
September blaas de hemel open! Blaas door de wolken wagenwijd! Tot onze harten overlopen Van ‘t goud dat uit de hemel glijdt! Tot onze schoot uw licht bewaart, Tot wij de lichte wereld loven – Tot onze ogen gaan geloven Aan alle heerlijkheid op aard!