Oude jaar Tekst: J. Mossel - Muziek: C. van Rennes
Oude jaar! o, laat ons rusten, Omzien eer wij verder gaan; 't Nieuwe jaar word' niet begonnen Eer we hebben stilgestaan. Eer we in ernst ons zelven vroegen: Deed ik waarlijk, wat ik kon? Ben ik wijzer, beter, vromer, Dan toen 't jaar zijn loop begon?
God gaf ons Zijn zon en regen, Gaf ons vreugde, gaf ons smart; Maakten wij genot en lijden Tot een zegen voor ons hart? Oude jaar! de jaren vlieden, En zij keerden nimmer weer: Ieder jaar dan vind' ons verder, Vind' ons beter, meer en meer!
Nieuwjaarke zoete, ons varken heeft vier voeten, twee oren en ne steert, is dat dan geen centje weerd?
--O--
Oud jaar, nieuw jaar, ik wens u een zalig Nieuwjaar. Echt waar, tot volgend jaar!
--O--
Helder klinkt ons liedje door de winterlucht in alle straatjes, hoor wat een gerucht. Kinderhartjes wensen u een zalig jaar. Wil ons mandje vullen tot volgend jaar.
--O-- Hier woont nog wel een goede vrouw, die nog wel wat geven zou. Veel mag ze geven, lang mag ze leven. Honderd jaar op dezen dag, hoop ik dat ze leven mag. Jaja 't is waar, ik wens u een zalig en gelukkig Nieuwjaar.
Het kan zijn dat ik me vergis Rond de boom staan veel dozen En zakken vol met engelenhaar Slingers, lampjes, en mooi gekleurde ballen Vast wel duizend bij elkaar Ik weet het zeker, het is Kerstmis!
--O--
Wij wensen je een vrolijke Kerst vol warmte en licht dan kan die niet meer stuk en voor het nieuwe jaar gezondheid, plezier en veel geluk
Ergens woont de kerstman heel ver hier vandaan hij heeft in zijn sneeuwpaleis de mooiste kerstboom staan Met balletjes van zilver Met balletjes van goud En balletjes van gehak omdat hij daar zo van houdt.
Een witte kerst als in een droom met tientallen lichtjes in de boom Kerstballen blinken kerstklokken klinken De gezelligste tijd van het jaar met het hele gezin bij elkaar!
--O--
Kerstavond, wit en pril buiten is het vredig en stil dan ineens klinken de klokken door de nacht een ster begint te stralen met een wonderbare kracht opdat de Kerstgedachte op aarde zal neerdalen
Hoe zacht der klokken klagen, Uitzindrend op mijn hert! Het sneeuwt op donkre smert. En vromen hoor ik vragen, Terwijl de dag komt dagen, Wat groots geboren werd.
Gebogen mensen rijzen En zien elkander aan. Voorbij de bloedige waan! De volkren zijn te prijzen Waar Koningen en Wijzen Langs witte wegen gaan.
O gij, die recht en rede Begeert, genoeg gedwaald. De zoen des hemels daalt. Verheugt u telkerstede: Geboren is de Vrede Die godlijk ademhaalt.
Wees brave, broerke, brave, Ons kloefkes staan gezet: Het ene bij de kave, En 't ander onder 't bed. 't Zijn wortels in en raapkes, Wel zes of zeven gaapkes. Wees brave, of weet-je niet Dat Sinte Klaas ons ziet?
Bid zoetekes, met zusje, De heilgen tabbaardman, Heel koes gelijk een musje, Dat nog niet vliegen kan. En morgen, bij 't ontwaken, Uw schoonste kruiske maken! Wees brave, of weet-je niet Dat Sinte Klaas ons ziet?
Dan lopen, juichen, zoeken Uw marbels, band en top; De menten en de koeken; Mijn langgelinte pop! Van ieder mokje en tartje, Krijgt moederken haar partje. En zo vergeet-je niet Dat Sinte Klaas ons ziet.
De hemel viel op aarde in stukken En nergens is een bloem die ongeschonden leeft. De aarde stinkt van ’t bloed, dat uit den hemel spat. De wond is groot en niet te helen.
De hemel die gaat dood Het verstand staat stil. De mensch is weg. Hij bracht zichzelve om. De beesten brullen in de straten. Ze ruiken bloed. Ze lekken zich de muilen Ze woelen met hun zwarte snoet de roode aarde om en scheppen zich ’n hemel van kruitdamp en van bloed.
Herfstzegen. Ver en heinde een stille pracht van bomen. Bewaasde weiden dromen, en donker wordt verwacht. In vromend zoet gebeuren verheimlijken de kleuren, vergroeien grond en gracht. En alle zoen is zacht: een vrede ver en heinde; de zomer voelt zijn einde, en de avond raakt de nacht.