Wees brave, broerke, brave, Ons kloefkes staan gezet: Het ene bij de kave, En 't ander onder 't bed. 't Zijn wortels in en raapkes, Wel zes of zeven gaapkes. Wees brave, of weet-je niet Dat Sinte Klaas ons ziet?
Bid zoetekes, met zusje, De heilgen tabbaardman, Heel koes gelijk een musje, Dat nog niet vliegen kan. En morgen, bij 't ontwaken, Uw schoonste kruiske maken! Wees brave, of weet-je niet Dat Sinte Klaas ons ziet?
Dan lopen, juichen, zoeken Uw marbels, band en top; De menten en de koeken; Mijn langgelinte pop! Van ieder mokje en tartje, Krijgt moederken haar partje. En zo vergeet-je niet Dat Sinte Klaas ons ziet.
De hemel viel op aarde in stukken En nergens is een bloem die ongeschonden leeft. De aarde stinkt van ’t bloed, dat uit den hemel spat. De wond is groot en niet te helen.
De hemel die gaat dood Het verstand staat stil. De mensch is weg. Hij bracht zichzelve om. De beesten brullen in de straten. Ze ruiken bloed. Ze lekken zich de muilen Ze woelen met hun zwarte snoet de roode aarde om en scheppen zich ’n hemel van kruitdamp en van bloed.
Herfstzegen. Ver en heinde een stille pracht van bomen. Bewaasde weiden dromen, en donker wordt verwacht. In vromend zoet gebeuren verheimlijken de kleuren, vergroeien grond en gracht. En alle zoen is zacht: een vrede ver en heinde; de zomer voelt zijn einde, en de avond raakt de nacht.