W E D E R W I J V E N
Hoe wijsterwaster vliegt de lucht vol witte en lange stressen van wolken, die ontvlochten zijn lijk haar van toveressen.
‘t Zijn wederwijven, boos en fel, die, kwaad van hande en vinger, malkanderen te kere gaan en vechten slag om slinger.
De wind zit in ‘k en weet niet welk geweste, ‘t buist en bommelt alhier, aldaar een zwepe los, die deur de wolken schommelt.
Ze stuiven heinde en verre, en van malkaar gescheurd, in stressen van wijsterwaster vechtende, en verwaaide toveressen.
Guido Gezelle
|