|
Zware, donkere wolken trekken samen boven het Avondland. De storm zal niet lang meer op zich laten wachten. Alles en iedereen tracht zich zo goed en zo kwaad als het gaat in veiligheid te brengen in de hoop het er heelhuids van af te brengen.
En dan barst de storm in alle hevigheid los. Bliksem en donder volgen elkaar in razendsnel tempo op, de regen valt met bakken uit de lucht en de wind raast over het land met een nooit geziene kracht. De eerste slachtoffers laten niet lang op zich wachten. De arme sloebers die zich slechts konden beschermen met wat gammele golfplaten worden genadeloos meegesleurd door de niet aflatende orkaan. In een mum van tijd zijn deze 1,5 miljoen paupers, die deze nochtans welvarende streek, heeft van de aardbodem verdwenen. Maar voor deze nietsontziende slokop zijn deze prooien slechts een voorgerecht. Hij steekt nog een tandje bij en heeft het nu gemunt op al diegenen die zich in hun afzichtelijke fermettes, protserige villa's, driekamer appartementen en lofts verscholen hebben. Zij die daar wonen keken eens naar de lucht en lieten vervolgens de rolluiken zakken om rustig hun al jaren durend feest voort te zetten. Zij beseften helemaal niet dat de kracht van deze orkaan ook hen midscheeps zou raken. De wind raasde nu door hun straten, de bliksem verlichtte hun steden en de donder gromde vervaarlijk en nog schonken zij er geen aandacht aan. Woedend over zoveel onverschilligheid sloeg de orkaan nu met nog verhevigde kracht toe. Volledige huizenblokken vlogen de lucht in, fermettes strandden op uitgerukte bomen, de waardeloos geworden euro biljetten vlogen in het rond en er was niemand meer om ze op te rapen want de mensen die eens dachten dat die biljetten hun rijkdom uitmaakten en die de orkaan hadden uitgedaagd door het feest gewoon verder te zetten vlogen nu ook overal in het rond. Gekrijs en hulpgeroep stegen boven het gebrul van de storm uit maar tevergeefs, er was niemand om hulp te bieden.
Het was enkel heel in de verte dat er een zwak lichtje scheen en wie goed keek kon zien dat ddar een groepje dames en heren van stand stonden die vergenoegd in hun handen wreven. Waar zij waren woedde helemaal geen storm. Daar scheen de zon en die had reden om precies daar te schijnen. Net voor de storm losbarstte dreigden de dames en heren van stand al hun rijkdom te verliezen omdat ook elders de zon te veel scheen. Dat konden zij niet laten gebeuren. Een nog nooit geziene storm zouden zij veroorzaken en zo moeilijk was dat niet voor hen omdat diegenen die de storm wouden afwenden toch maar arme sloebers waren met geen middelen om de orkaan naar hen af te leiden. En de rest, ja die sliepen of waren aan het feesten dus veel tegenstand hadden zij niet te verwachten. De dames en heren van stand verpestten de lucht zo erg dat de natuurelementen niet anders konden dan dood en vernieling zaaien.
Eenmaal de storm geluwd kwamen de dames en heren van stand de schade opmeten en met grote voldoening stelden zij vast dat het Avondland er in puin bijlag. Zij konden nu beginnen met nog rijker worden en de weinigen die voor de rest nog overgebleven waren werden in ketenen geslagen en moesten aan de slag in ruil voor wat droog brood en boven het Avondland zou alles nog heel lang donker en zwart blijven.
|