We draaien ons om en kijken over de Beek heen. Daar zien we van links naar rechts: allereerst een Japanse esdoorn, Acer palmatum 'Ornatum'; vroeger was de naam van deze plant: Acer palmatum 'Dissectum Purpureum', wat de habitis van de plant beter aan geeft. Deze mooie struik , met zijn donkerrood fijn ingesnede blad, is een sieraad voor elke tuin. Ze is in 1930 geplant, geen harde groeier dus. Dan verder naar rechts ongeveer in het midden staat een beuk, Fagus sylvatica 'Ansorgii'. Het is een kruising tussen de bruine beuk en varenbeuk, deze is ontstaan op de kwekerij van Carl Ansorge, eind - 19e eeuw. Tijdens een excursie naar de Botanische Tuin van Hamburg, ontdekte men op een afgelegen plek waarschijnlijk een oorspronkelijk exemplaar van de boom. Men heeft toen griffels mogen snijden, en in 1956 laten enten. Nu is deze kleine boom, via Trompenburg bij vele kwekers weer verkrijgbaar. Het is een van de taken van een botanische tuin en een arboretum om soorten die verloren dreigen te gaan van de ondergang te redden. Rechts van de boom staat Crataegus monogyna 'Compacta',
een bolvormige meidoorn. De volgende boom is een zachte berk, Betula pubescens 'Urticifolia'. Urtica is de wetenschappelijke naam voor de brandnetel, dus de boom heeft blad dat op brandnetelblad lijkt. (Zie foto). Aan het begin van het Nieuwe Werk staat een bolvormige taxus met goudgerande naalden, Taxus baccata 'Aureo Marginata'. We gaan een stukje verder lopen, langs een hardstenen sokkel. Er staan aan dit pad twee hybride vormen van de paardenkastanje. Ten eerste Aeculus hippocastanum 'Laciniata', met heel diep tot aan de nerf ingesneden blad. (Zie tekening), de andere is Aesculus hippocastanum 'Digitata' waavan het blad door loopt langs de bladsteel, waardoor deze gevleugeld is. Op de hoek staat Rhododendron 'Seven stars', die eerst donkerroze bloeit en dan naar puur wit verloopt. Aan het begin van het pad dat we overslaan, staat een tulpenboom, Liriodendron tulipifera 'Aureo Marginata', de goudgerande tulpenboom. Ze bloeit in juli met groengeel-oranje tulpvormige bloemen.
We lopen een stukje door en komen bij het breedste stuk van de Beek aan.
Hier staat een oude beuk Fagus sylvatica met een heel mooi wortelgestel.
Dit breedste deel van de Beek diende voor kort als zwembad, nu is het
de grote goudvissenvijver. Het zwembad is in 1935 met de hand
gegraven en is drie meter diep. Er zwemmen nu grote goudkarpers in, die
uit de hand eten.
Met de grond die er uit kwam is de atlascederberg opgehoogd,zoals ik al
eerder heb vermeld (deel 3) We gaan iets verder en komen bij de
moerascipres aan, in1870 door Zocher geplant.Ze maakt op oudere
leeftijd kniewortels, deze dienen voor de ademhaling van de wortels
onder water en voor de stabiliteit. Op latere leeftijd gaat de boom
uitdijen en vormt dan een brede kroon. Dit kan wel meer dan honderd
jaar duren.Zijn echte naam is Taxodium distichum en hij is 136 jaar
oud. Het is een bladverliezende conifeer. Langs de Beek groeit ook de
koningsvaren, Osmunda regalis. Men is na de oorlog met drie pollen
begonnen, die werden gescheurd en meer gescheurd, nu staat de hele
oever vol. Deze varen maakt in tegenstelling tot andere varens geen
sporen op de achterkant van het blad, maar er komt van uit het midden
van de plant een stengel met een pluim waar aan de sporen zitten.
Tegenover de moerascipres staat een gewone es: Fraxinus excelsior uit
1870. Iets meer naar voren staat een bijzondere taxus, met dikke ronde
naalden: Taxus baccata 'Amersfoort'. Deze plant is gevonden bij een
bejaardenhuis in Amersfoort. Eerst dacht men met een Podocarpus te doen
te hebben, maar bij de eerste bloei bleek het een Taxus te zijn. We
lopen een stukje door en komen bij de Ginkgo biloba, alweer door Zocher
in 1870 geplant. Omdat de boom vroeger onder grote iepen heeft gestaan,
kon ze geen hoofdstam krijgen, waardoor ze een struikvorm heeft
gekregen. Bij ouder worden van de boom, ontwikkelen zich knobbels aan
de boom, de zogenaamde Tse-tse wortels, deze kunnen tot aan de grond
rijken. Dit gebeurt echter op zeer hoge leeftijd. Deze Ginkgo is
daarnet mee begonnen.
We lopen een stukje door en komen bij het breedste stuk van de Beek aan.
Hier staat een oude beuk Fagus sylvatica met een heel mooi wortelgestel.
Dit breedste deel van de Beek diende voor kort als zwembad, nu is het
de grote goudvissenvijver. Het zwembad is in 1935 met de hand
gegraven en is drie meter diep. Er zwemmen nu grote goudkarpers in, die
uit de hand eten.
Met de grond die er uit kwam is de atlascederberg opgehoogd,zoals ik al
eerder heb vermeld (deel 3) We gaan iets verder en komen bij de
moerascipres aan, in1870 door Zocher geplant.Ze maakt op oudere
leeftijd kniewortels, deze dienen voor de ademhaling van de wortels
onder water en voor de stabiliteit. Op latere leeftijd gaat de boom
uitdijen en vormt dan een brede kroon. Dit kan wel meer dan honderd
jaar duren.Zijn echte naam is Taxodium distichum en hij is 136 jaar
oud. Het is een bladverliezende conifeer. Langs de Beek groeit ook de
koningsvaren, Osmunda regalis. Men is na de oorlog met drie pollen
begonnen, die werden gescheurd en meer gescheurd, nu staat de hele
oever vol. Deze varen maakt in tegenstelling tot andere varens geen
sporen op de achterkant van het blad, maar er komt van uit het midden
van de plant een stengel met een pluim waar aan de sporen zitten.
Tegenover de moerascipres staat een gewone es: Fraxinus excelsior uit
1870. Iets meer naar voren staat een bijzondere taxus, met dikke ronde
naalden: Taxus baccata 'Amersfoort'. Deze plant is gevonden bij een
bejaardenhuis in Amersfoort. Eerst dacht men met een Podocarpus te doen
te hebben, maar bij de eerste bloei bleek het een Taxus te zijn. We
lopen een stukje door en komen bij de Ginkgo biloba, alweer door Zocher
in 1870 geplant. Omdat de boom vroeger onder grote iepen heeft gestaan,
kon ze geen hoofdstam krijgen, waardoor ze een struikvorm heeft
gekregen. Bij ouder worden van de boom, ontwikkelen zich knobbels aan
de boom, de zogenaamde Tse-tse wortels, deze kunnen tot aan de grond
rijken. Dit gebeurt echter op zeer hoge leeftijd. Deze Ginkgo is
daarnet mee begonnen.
We zijn ondertussen aangekomen op het
"Nieuwe Werk". Zo wordt het in 1870 door Zocher aangelegde deel van
Trompenburg nog steeds genoemd. Er staan hier enkele bomen en struiken
die toen door hem zijn geplant, zogenaamde exoten.
Via een brug over de Beek, komen we in dit gedeelte en gaan linksaf.
Aan beide kanten van het pad is veel te zien:links loopt de Beek met
prachtige waterlelie's en Aponogeton distachyos, de kaapse waterlelie.
het plantje heeft smalle lange blaadjes, de bloem is wit en tweearig (
Gr. stachus= aar)
De eerste boom die we tegenkomen , is een geweldig exemplaar. Het is de
reuzenthuja; Thuja plicata. Dit is een van de exoten geplant door
Zocher in
1870. Het is een boom met vele afleggers, die op latere leeftijd, als
de zogenaamde navelstreng is afgestorven,zelfstandige bomen worden.het
is het potlodenhout. Hij wordt ook wel Western red cedar genoemd. Aan
de andere kant van het pad, staat een boompje dat als een poortje over
het pad is geleid. Men zou denken dat het een wilgje was, maar niets is
minder waar: het is de wilgbladige peer; Pyrus salicifolia pendula. Dit
boompje is ook van 1870, net zo oud als bovenstaande boom. Iets
verderop aan de linkerkant staat Rhododendron 'Caractacus', een
ouderwetse soort die niet meer wordt gekweekt. De bloemen zijn
karmijnrood. Er staat ook nog een hazelaar met niet alleen roodbruin
blad, maar ook met roodbruine vruchten. De naam is Corylus avelana
'fuscorubra'. Ze stamt waarschijnlijk van de eerste aanleg.Ilex
aquifolium 'Laurifolia' is de volgende die we te zien krijgen. Het is
ook een plant uit 1870. hetis een zeer oude vorm van de hulst. Toen de
Beek werd gegraven, werd de grond die er uit kwam,is gebruikt om de
westelijke kant mee op te hogen.Dit is nu de hoogste plek van de tuin.
de klei uit de Beek, was niet zo vruchtbaar als de veengrond. Hierop
zijn de bomen en struiken geplant die het minst winterhard zijn.Er
staan groenblijvende eiken, hulsten en andere minder winterharde
gewassen. Zo staat er de struikeik; Quercus dumosa (dumosa =
struikvormig) en een aardbeienstruik die eigenlijk in het mediterraan
gebied thuis hoort. Arbutus unedo. De bloemen zijn wit en klokvormig en
de vrucht is een eetbaar aan een lange steel hangend roodbolletje, dat
veel weg heeft van een aardbei.
Enkele meters verder staat Queen of
Hearts' met mooie donkerrode bloemen. Verderop staat een Sequoia
sempervirens 'Adpressa'. Deze blijft kleiner dan haar soortgenoot, en
heeft kortere naalden. De volgende struik is Rhododendron 'Rothenburg'
met cremekleurige bloemen. Dieper in de beplanting staat een
Sequoiadendron giganteum, in 1961 als vier meter hoge boom geplant. Hij
staat er ruim 45 jaar en heeft al een stamdoorsnede van 1 meter.
Het pad volgend zien we nog een rhododendron met lange rode klokvormige
bloemen, Rhododendron cinnabarium var. roylci. De twee bomen die we nu
tegen komen heten Platanus x acerifolia, een kruising tussen twee
andere platanen en wel de oosterse plataan Platanus orientalis en de
westerse
plataan Platanus occidentata. Deze boom komt in Nederland veel voor.
Ze zijn in 1870 door Zocher geplant. Oorspronkelijk stonden er vier
platanen, maar bij een septemberstorm in 1944 is de meest westelijke
boom omgewaaid, omdat hij te veel wind opving.Er bleven er toen drie
over , waarvan de middelste kort werd gehouden om de twee andere bomen
meer kans te geven zich verder te ontwikkelen. In 2004 is een van de
drie bomen bij een hevige storm omgewaaid. Als we links afslaan komen
we op een smal pad, dat tussen het pinetum en de beek loopt. Aan het
begin van dit pad staat een witbonte esdoorn, Acer pseudoplatanus
'Variegata', in 1870 bij de eerste
aanleg geplant. Aan de waterkant staat Myrica gale, de gewone gagel,
uit de Brabantse vennen.Waarschijnlijk zijn deze planten ook door
Zocher geplant.Aan de rechterkant staat een blauwe atlasceder, Cedrus
libani subsp. 'Atlantica Glauca'. Aan dezelfde kant zien we een
reusachtige kruipende conifeer, Picea omorica 'Exansa'. Voor deze plant
staat nog een kruiper nl. Microbiota decussata, in 1923 al ontdekt, ten
noordwesten van Wladiwostok in Oost-Siberie. Na de Tweede Wereldoorlog
is deze conifeer naar Europa gekomen. Geplant in 1970. Oorspronkelijk
dacht men dat de plant tweehuizig was,mannelijke en vrouwelijke bloemen
ieder op een andere struik.
Er werden echter hele minuscule kegeltjes met vier schubjes op de plant
ontdekt, met een doorsnede van twee milimeter. Bij rijpheid wordt er
maar een enkel zaadje voortgebracht. Van deze plant zijn over de hele
wereld stekken verspreid. Bijna aan het eind van dit pad staat ook een
ceder, (Cedrus libani subsp. 'Brevifolia'),die alleen voorkomt op
Cyprus in het Troodosgebergte en in zuiden van Turkije in het
Taurusgebergte.
Dit is de toegang tot het Pinetum met de twee
libanonceders. Onder de linker ceder staat de Turkse klimop,
Hedera colchica, deze verdraagt veel schaduw en droogte.
Teruglopend komen we langs een vijvertje met aan de
oever Lysichiton americanum en Lysichiton camtschatcensis.Deze bloeien
vanaf eind April tot en met Juni, met grote gele en witte bloemen. Het
is een aronskelkachtige, met een groene kolf: de eigenlijke bloem, de
schutbladeren zijn geel en wit. Later ontwikkelt zich het blad, dat
meer dan een meter groot kan worden. De wortels zijn lang en dik,
daarom is het een goede bescherming van de oever. Hier staat ook een
zeer mooi exemplaar van een gouden treurbeuk (Fagus sylvatica 'aurea
Pendula). Dicht erbij staat ook een mooie Rhododendron 'Purple
Splendour'. Verder door lopend komen we bij een heel bijzondere boom,
de vaantjes- of zakdoekjesboom Davidia involucrata. De bloem is een
klein bolletje met onopvallende bloempjes, het is omgeven door twee
grote witte schutbladeren, waardoor het lijkt als of er zakdoeken in de
boom hangen. Hij bloeit van Mei t/m Juni.
We lopen weer in de richting van het eikenprieel en gaan dan rechtsaf
een brug over. Daar gaan wij het Pinetum in, de coniferentuin, Hier
staan de kegeldragers (conus = kegel). Vooraan het pad staan twee grote
libanonceders (Cedrus libani). Links staat een boom, die we bij onze
eerste wandeling al hebben gezien maar dan kleiner, Sciadopytis
verticilata, de parasolden. Verderop staat aan de rechterkant -iets van
het pad af- een schijncipres met de naam Chamaecyparis Lawsoniana
'Imbricata Pendula'.
Deze boom is op verzoek van Trompenburg in Nieuw-Zeeland in 1979
ge-ent, is naar Trompenburg gekomen en daar in 1984 geplant. Het
is de moederplant van alle in Europa voorkomende bomen van deze soort.
Ongeveer aan het eind van het pad, bij de splitsing, staat de
Cunninghamia lanceolata, deze is niet helemaal winterhard, waardoor er
elk jaar wel een paar takken bevriezen en daardoor een wat slordige
indruk maakt. De boom die we nu tegen komen is de Himalayaceder (Cedrus
deodara); in 1930 geplant. In het begin van de jaren veertig verloor
deze boom al zijn naalden en enkele takken door de toen heersende
strenge winter. Daarna leek het verder goed te gaan met de boom, tot
men in 1962 ontdekte dat er zonnebrand op de stam was ontstaan. Het
hout onder de bast was voor 90% verrot. Het verrotte hout is tot op het
gezonde hout weggehaald en met houtteer behandeld. Voorts werd er
bewapening in aangebracht, en van een oude zinken dakgoot schubben
aangebracht. Daarna werd het gat volgegoten met beton. De wond is
al meer dan voor 95% dicht.
Wandeling door Trompenburg, deel 5
Als we nu een smal bruggetje over gaan zien we aan de rechterkant een
mooie moerascypres staan (Taxodium distichum), met een hele rij
kniewortels. We zijn op een plein aangekomen met in het midden een rond perkje,waar in een Ginkgo biloba pendula staat,dit boompje is in 1969 hier geplant. Hier staat ook het woonhuis van de familie van Hoey- Smith Aan de zijkant
van het huis, naast de keuken, staat tegen de muur een klimmende ribes (Ribes speciosum) met bloemen die sterk op die van Fuchsia's lijken.
Naast het zijraam aan de voorkant groeit een soort brem tegen de muur, het is de Argyrocytisus battandieri uit Marokko en is in 1998
meegebracht als zaad dat hoog in de bergen, tussen de atlasceders is
gevonden. Hierdoor is ze hier vrij winterhard. De grote gele bloemen
zijn een lust voor het oog. Drie grote zuilvormige bomen beheersen dit gedeelte: het zijn beuken, Fagus sylvatica 'Dawyck'. In 1860 op het landgoed Dawyck in Schotland ontdekt als een van onderaf vertakt boompje. Men heeft het boompje meegenomen naar een kwekerij, en
zijn toen vegetatief gaan vermeerderen, dus door alleen te stekken.
Hierdoor werden ze allemaal onvruchtbaar (steriel). Honderd jaar later in 1968, lagen er beukenootjes onder de boom. Waarschijnlijk zijn ze door andere beuken (de bruine, de gele en de rode) uit de omgeving bestoven. De boom is na 100 jaar vruchtbaar geworden. De zaden waren voor 60% gewone en voor 40% zuilvormig. Tenbate van het Arboretum zijn de kweekrechten verkocht, ze komen nu voor in de catalogi van de kwekers.
We lopen nu een stukje door en komen bij het
eikenprieel. Dit prieel dateert van 1820. Oorspronkelijk was hier een
treures geplant, deze is aan het eind
van de 19e eeuw dood gegaan; men heeft toen wederom een treures
geplant,welke in de jaren vijftig is dood gegaan. De derde boom die er
werd geplant,was een treureik (Quercus robur pendula). Deze eik heeft er tot 2004 gestaan,
maar omdat er veel op de voet rondom de stam gelopen werd, ging de grond
er onder vaster en vaster worden. De boom ging daarvan lijden en begon
dode takken te maken.De boom is gerooid en op een andere plek
geplant.Men heeft nu een houten vlonder geplaatst onder het prieel en
een nieuwe treureik geplant. Op de foto van het
prieel staat nog de oude eik. Hier staan ook drie echte tulpenbomen:
Liriodendron tulipifera "Mediopictum" met een gele vlek in het midden
van het blad, Liriodendron tulipifera "Integrifolium" heeft bladeren
zonder zijlobben en de mooiste herfstkleuren en Liriodendron tulipifera
"Crispum" met gekroest blad.In het prieel staat ook een zware antieke
gietijzeren tuintafel.
Vooraan het pad waar wij nu in gaan staat een groep coniferen met de
naam Podocarpus nivalis, (Podo= voet+ carpus= bes) dus de bes met het
voetje.
Deze plant werd vroeger als alternatief gebruikt voor de taxus (Taxus
baccata), deze was zeer giftig en mocht niet meer langs de openbare weg
aangeplant worden.
Doorlopend zien we twee grote bomen staan. Dit zijn de oudste bomen van
Trompenburg, het zijn zomereiken (Quercus robur).Ze zijn in 1820
geplant.
De eerste boom is begroeit met een kamperfoelie (Lonicera
periclymenum), deze uit het wild meegebracht uit Voorne's Duin en in
1947 hier geplant.
Op de hoek staat een heel mooi treurbeukje, Fagus sylvatica "Purpurea
pendula". Dit boompje is in 1930 geplanten is dus 76 jaar oud. Het is een
zeer langzame groeier die heel zeldzaam een zijtak maakt, en daardoor
weinig etages vormt.