TUIMELAAR Tursiops truncatus De tuimelaar is de bekendste dolfijn, doordat hij vrijwel overal ter wereld voorkomt en zowel dicht onder de kust als in volle zee. Hij dankt zijn naam aan zijn speelse beweeglijkheid. Karakteristiek voor de tuimelaar is ook het fluitende geluid dat door het uitblazen van de lucht via de ademhalingsopening ontstaat. Zijn buitengewoon groot aanpassingsvermogen aan het leven in gevangenschap maakt hem tot een gemakkelijk te bestuderen diersoort.
Er bestaan van de tuimelaar twee vormen: een kustvorm en een oceanische vorm, waarvan de eerste de grootste en lichtste is.
De tuimelaars leven in groepen van 10 (in kustwateren) tot 25 (in volle zee) exemplaren;maar vooral in de grote oceaan vormen zich scholen van enkele honderden dieren
Door zijn gestroomlijnd profiel en krachtige spieren is de tuimelaar een volmaakte atleet, die zich dankzij de structuur van zijn huid met een snelheid van 40 km per uur in het water kan verplaatsen.
Het is de snelste van de dolfijnachtigen. Hij kan tot een diepte van 300 m duiken en 15 minuten lang de adem inhouden om zijn voedsel te zoeken, dat bestaat uit jonge vis, meervallen, harders, palingen, inktvissen en soms zelfs garnalen.
En ten slotte maakt de tuimelaar ook dankbaar gebruik van menselijke activiteiten door de vissen te vangen die bij het ophalen uit de netten ontsnappen of die door de vissers weer overboord worden gegooid.
In ondiepe wateren zwemt hij soms met de buik omhoog. Hij doet dit hoogstwaarschijnlijk om de storingen aan het echopeilingssysteem tegen te gaan,die wordenn veroorzaakt door de geluiden van het wateroppervlak.
Het echopeilingssysteem verschaft het dier van een akoestisch beeld van de voorwerpen die hij tegenkomt. Om de twee of drie jaar werpen de vrouwtjes in de zomer één enkel jong. De moedermelk, die rijk is aan eiwitten, wordt in scheuten in de bek van het jong gespoten,dat door het ontbreken van de lippen niet kan zuigen.
Het is gedurende de eerste 19 maanden zijn enige voedsel en soms zelfs de eerste 4 jaar. Deze tijd is voor het jong een leerperiode. Wanneer de moeder jaagt, wordt het door de gehele groep bewaakt.
Als alle dolfijnen heeft de tuimelaar geen reukvermogen, maar het dier ziet uitstekend en heeft een goed gehoor. Het rostrum of de snavel van de tuimelaar is een circa 20 cm lange verlenging van de schedelbeenderen en loopt spits toe.
Het rostrum is te vergelijken met de bek van een landdier en dus niet met de neus ervan. De snavel kan alleen op en neer worden bewogen. Snelle prooi kan ermee worden gegrepen en een flinke por met het rostrum in de buik van een haai is vaak ook bijzonder affectief verdedigingsmiddel.
In plaats van neusgaten hebben dolfijnen boven op de kop een ronde ademhalingsopening van circa 5 cm doorsnede. Deze is afgesloten door een waterdicht schot, dat de dolfijn met een willekeurige spier kan openen,en staat met de longen in verbinding door een reeks van holten en sluitspieren, die voorkomen dat er water in de luchtpijp komt.
Het uiteinde van het lichaam, de staartwortel, is een voortbewegingsorgaan, dat verplaatsing door middel van een verticale beweging mogelijk maakt. Om te versnellen voert het dier grote sprongen boven het water uit. De wrijvingsweerstand in de lucht is namelijk aanmerkelijk geringer dan in het water.
De borstvinnen en de rugvin doen dienst als stabilisators. De tuimelaar heeft de eigenschap gemakkelijk met andere soorten te kruisen, waardoor bastaarden worden geboren. In de jaren vijftig nam men bij de Ierse kust een groep dolfijnen waar die zowel op de gramper leken als op de tuimelaar.
Sindsdien hebben in gevangenschap talrijke kruisingen plaatsgevonden met grienden (Californië), snaveldolfijnen (Japan)en grampers(Japan en Hawaii In 1988 werd in het Sea Life Park op Hawaii een 'wholphin' (samentrekking van 'whale' = walvis en 'dolphin' = dolfijn)geboren :een nakomeling van een tuimelaar en een vrouwtje van de zwarte zwaardvis. Men weet nog niet of deze kruising zich zal kunnen voortplanten.
|