ze was nog zo jong, een late twenniemeis, die mijn hart beroerde toen zij mijn hart bezong wat was het dat mij diep ontroerde
ik zelf was al vergrijsd al lang gearriveerd in het leven de wereld bereisd met weelde omgeven
zij keek me uitnodigend aan, grote verlichtende kijkers zogen me naar haar stralende bloesem elke beweging die zij maakte schokte mijn bestaan
zonder te vragen greep ik haar hand raakte verward in al mijn lagen zwom ik nu in verwarmd drijfzand of herstelde mijn jeugd zich in mijn voorlaatste dagen?
de voorlaatste bladzij, papier met gebruinde vlekken kleeft ook nu aan mijn hand ik las het duizendmaal op een rij noch mijn gemoed noch mijn vinger willen verder trekken
ik bezweer het einde ontken een mogelijk afscheid berust liever in het onvolledig zijnde
wil mijn verbeelde geliefde bewaren eer zij mogelijk naar de stilte geschreven wordt en mijzelf terug in de leegte doet staren
een vrouw, wachtend op mij bij de openhaard wuift mij toe met uitgestrekte armen haar stem klinkt zo verzachtend hoe kunnen geschreven woorden mij zo intens verwarmen
hij was nog zo jong, een ruige adonis die mijn ziel beroerde toen hij mijn hart bezong wat was het dat mij diep ontroerde
ik zelf was al vergrijsd al lang gearriveerd in het leven de wereld bereisd met weelde omgeven
hij keek me uitnodigend aan, grote verlichtende kijkers zogen me naar zijn stralende glimlach elke beweging die hij maakte schokte mijn bestaan
zonder te vragen greep ik zijn hand raakte verward in al mijn lagen zwom ik nu in verwarmd drijfzand of herstelde mijn jeugd zich in mijn voorlaatste dagen?
langs akkers van schroom slenter ik tegenwindse stappen aarzelend om ongericht in een verwarrende droom te zullen trappen
neerwaarts gerichte ogen begrenzen als beklemmende bundels van zwart licht meer en meer de ademende borst totdat de knechtende geest de nog resterende levenszaden heeft gedorst
ik verloor de toekomst bij het vinden zocht het verleden te vullen om opnieuw mijn oude ziel te binden
beloofde me gouden bergen droomde van zuiver geluk maar de waarheid wenste mij vooral te tergen mijn ogen te openen met een dwingende druk
ik draag de leegte onder mijn armen als een onzichtbaar bezwaard gewicht maar neem mijn adem nog steeds gewaar voortdurend op verblindend licht gericht
het ware ook gek te denken dat uw kuisheidsgordel is ontsloten ik draag aldoor de sleutel, niet van mijne ruige borst te verstoten
Vrouwe Triestiana:
ik verlang zo naar u, Heer Julius pak toch uw waarde sleutel het ijzer draagt mij zwaar te moede strijk toch over uwe haren laat ons genieten van het goede
Heer Julius:
ja, mijn lief, laat onszelf bevreugden elkander in de bedstee bekoren
maar ik heb mijn sleutel bij vrouwe Clara verloren
te pas en te onpas draait mijn mallemolen rond niet zomaar of afgepast nee zo, ja zo onbepaald hevig, zoals ik altijd vond
maar nu gaat het gericht weliswaar buiten zicht en ongekunsteld maar minder beladen als een gang van minder innerlijk verraden
ach, wij componeren wat af zo hersenloos vaak denken is een beerput van borrelend gekwaak soms stuivend omhoog naar dwarrelend gelaak ditten en datten over weten dat ik loog en kwijlend katten in zinloos gekraak
begrijp ik het wel dat komt wat komt ben ik dat die dit gebral zo maar opsomt ja, dat ben ik en u trouwens ook zag geen verschil toen ik even aan u rook
ik schuif langzaam de gordijnen toe en sluit de wereld buiten zie nog even het licht van een lantaarn dat zacht schijnt door mijn ruiten
de eenzame schemerlamp in de hoek werpt schaduwen op de muren als decor van mijn eenakter waarvan ik nog niet weet hoelang mijn monoloog zal duren
ik fluister woorden op dit wazig toneel verbeeld mij een groot gehoor met wie ik mijn optreden deel
**
ich lebe den Traum von Eden Quelle der strömende Liebe er lässt mich im Heute leben sehe die unverkennbare Schönheit komm folge mir zu der lächelnden Fröhlichkeit
**
hier stokt mijn stem en voel de lege kamer het doek was al eerder gevallen toen zij vertrok naar hem
als een dichter sterft bij leven heeft de ebbe zich te vroeg doorgezet en verschraalt het kunstig zinnenweven tot knopen van een versleten letternet
hij teert slechts op zijn scheppend verleden dat stilaan zo zijn glans verliest een poëet dient tot de dood zijn rijmen te smeden: een onvoltooid vers is waar hij voor kiest
vergaat mijn zwakte voor jou zieltogend in mistig allure vlucht jij weer ver weg naar woelige innerlijke oorden waar pijnlijke zuchten mij sturen en prille zachtheid vermoorden
voel jij me nog mijn verre lieve ik was het toch die je wilde gerieven
zo ga ik weer een stille weg zoekend naar mijn verloren deel struikelend over droge tranen stikkend als in een slangenkeel
voel jij me nog mijn verre lieve ik was het toch die je wilde gerieven
ik slenter door oneindige lanen wilgen treuren mij in koor toe waar elke boom de smart vergroot en mij uitput tot stervens moe
voel jij me nog mijn verre lieve ik was het toch die je wilde gerieven
ik voeg letters aan elkaar om mijn brein te verlichten soms heet dat schrijvend dichten of zo maar, een sprekend gebaar
ik wil ze met leven bezielen opdat ze in woorden worden geboren scheppen in een beeld van schitterende eigenheid ik wil hen, met schoonheid toebedeeld, in gemeenschap bekoren
vaak valt mij de gedachte te binnen was ik het wel die dit schreef heb dat niet alleen kunnen verzinnen zou er iets meer zijn dat mij dreef
ik verhaal u van de man schouw zijn diepste wezen, als dat al kan:
naar binnengaan ofwel mijn ziel door eigen ogen lezen
in mijn aard ben ik ziende blind niet dat ik dat zo wil of dat intimiteit mij ontgaat nee, het is de waarneming van de immer schone vrouw te paard en het jachtgedrag waarop ik mij verlaat
het versmalt het zicht tot oerbeeld van de perfecte moeder en maagd zo zuigend en basaal ik zie daar voortdurend de engel galopperen, de gemalin van oppergod Baäl
zo ben ik, is de man als u ons wilt begrijpen zult u uw verbeelding moeten rijpen tot het inzicht van een korrel zand pas dan raakt u de diepte van het mannelijk zielenland
ik ben al vroeg gestorven het geloof in mijzelf is mij niet geschonken heb mijn ziel ook nooit gevonden: is in mijn ontluikende dageraad verdronken
er groeit een rode roos op mijn graf zonder dat ik hem ooit water gaf
ik zie de zon door het zwarte raam voel de kou door hete vuren heen maar niemand kan mijn naam ontnemen die is van mij alleen
er groeit een rode roos op mijn graf zonder dat ik hem ooit water gaf zou er dan toch iets zijn wat ik niet zie en mij laat leven ondanks mijn vroege pijn
vandaag, te weten hedenmorgen wordt in Avericht een standbeeld in brons onthuld
het is ter mijner ere opgericht het was niet mijn wens maar sta daar nu verstild te wachten onder een wit laken verhuld
dagen lang heb ik moeten poseren opdat het dorp tot in einde van dagen mij kan vereren
na een treurige mars van de fanfare glijdt het doek naar benee daar sta ik dan ernstig uitziend over de dorpelingen nu kunnen wij u altijd gedenken zei de burgervader tevree
op een bordje staat vermeld
-dit openbaar urinoir is opgericht voor een heer van stand in hem gedenken wij een arrogant mens bewater hem onbeperkt neem het heft in eigen hand-
Jantje gaat op reis hij wil heel ver weg neemt Gijs, het beertje onder de armpjes mee zo denkt hij nu ga ik een keertje
op zijn rode sokjes stapt hij over de stoep en roept naar Fietje ga met me mee we gaan naar de kerstman die rijdt op een grote slee
het is wel ver lopen zegt het beertje oh, zegt Jantje, dat is niet erg ik heb van sinterklaas een trein gehad ik haal hem van papa's kamer ja. zei Fietje, dan worden we, als het regent, ook niet nat
zij vlecht heur haar, lang van eeuwig groeien en zwart van jeugdig genot, tezamen met gretige vingers uitzwermend over een gulzige boezem in mei zo zocht zij mij te boeien ik, de oude heer in een overjarig krot met reeds één been in klei
geen blik gunt zij mij weet toch wel de man te verleiden haar gratie vraagt mij een onbevredigende passie voor te bereiden
de duivelin onder groene blaren, alsof onschuld haar omlijsting is, weet mijn druppels te vergaren ondanks dat ik immer en bij voorbaat achter haar loknet vis
ik rijd door velden van mijn jeugd de skyline ach, mistige velden doorkruis ik het zijn de polders in Mondriaan-termen geschetst ik weet dat, maar zie het nu niet en stuur haar vooruit, zoals vroeger nu echter wat ingehouden
kan ik hem nog vertrouwen lijkt zij te denken de leidsels enigszins gevierd ruimte geef ik haar ik voel haar onrust, stapvoets dus
hier zie ik de wieken als zwarte schimmen met de molen als doodskop in deze sinistere stilte met vocht beslagen gras
hier zwierf ik, denkend en kijkend naar torens toen nog punten van hoop en toekomstverwachting en koeien, zwart-witte stippen tot in de verte
ik draag de leegte nog in mij eenzaam als toen opgenomen in gedachten nu in het gevoel verankerd de weg terug is nog ver
hij is lang van stuk deze man voortstappend in een doortastende pas gedragen door zijn zwarte jas waaronder, onzichtbaar, zijn schraal postuur; een lopend skelet alras
zijn bleek gelaat met ingevallen wangen en uitstekende botten lijken de ogen achter tralies te hebben gevangen en de geest te verrotten
zijn vilten hoed ruim om het hoofd gerand verspreidt de uitgeblazen rook tot een weids aureool de sigaret tot de vinger opgebrand en gebruinde nagels resteren als doelloos levenssymbool
vanwaar dat u daar over begint of ziet u met lede ogen aan dat ik zozeer word bemind?
in dat geval strekt het u tot eer zulk een asemend lijf in uw blik te vangen of nog beter, ik bloei in hogere sferen en u tracht mijn warme zucht op uw edele huid te eren met sprakeloze gezangen
wees niet bevreesd ook mijn genegenheid is aan u besteed
zie met open ogen dat mijn ziel in vreugde, ten bate van allen, wordt meegezogen
op de eerste etage slungelden haar benen uit het raam over het al haast verrotte houten kozijn van een herenhuis met verloren faam
ze daagde mij uit met blote benen en lonkende ogen die mijn lust wilden lenen
onder het gewuif van een luchtige rok ontsnapte mijn verstand geenszins aan deze ruif en mijn hart haastte zich als een opgejaagde klok
nog twintig treden te gaan naar dit hemels genot langs gore wanden met verbleekte sterren maar daar boven aangekomen kwam ik al adem tekort om nog verder op te stomen
ik vlucht mee met witte zwanen over wel zeven heuveltoppen naar het vergelegen zilveren meer alwaar ze op het water glijdend stoppen kennelijk niet voor de eerste keer
gevangen in een sluier van regen drijf ik langzaam met hen voort zij bepalen voortaan mijn wegen hartentranen hebben mij verstoord
zij vloeien door een diepe ader van aangeslagen goud je zult ze nimmer aanschouwen zo gevoelloos voor mensenogen deze druppels van eeuwig rouwen
al wat dor is vergaat het slaat wel wonden maar nimmer laat de ziel zich temmen zij is door iets Groots gezonden
ook ik weet niet waarom jij, hij, zij het juist overkomt dat een groeien niet mag bloeien
het is vaak mensenwerk van onbewuste machteloosheid verkrampt tot uiting van geweld gevoel dat snijdt ogen die niet meer zien een hart, genadeloos geveld
soms heel even onverwacht niet overdacht wordt ons getoond waar men vaak zonder weten op had gewacht
geraakt door een mens gepaard aan een ziel vangen wortels het licht er is dan geen weg meer terug men sluipt dan langzaam henen voorwaarts gericht
ik blijf achter keer mij om ben mijn eigen poortwachter uit nood geboren het was niet aan mij te zeggen kom blijf nog even ik had haar bij voorbaat al verloren
zij kwam zo plots in mijn beeldentuin van zoete kersen een zachte stengel met een vederen pluim
en groeide in mijn leven bloeide haast ongeremd tot kostbaar zielengoud zwevend wilde ik dit wonder beleven haar begrijpen in duizendvoud
ik blijf achter in de schemering mijn schepping ontbonden ben weer verweven met de werkelijkheid oh, was ik nog maar daar waar ik mijzelf had heen gezonden
hé? ja u daar heeft u weet van dat u leeft u ziet wel en denkt en denkt maar dwaalt af, terwijl u ogenschijnlijk leest, doch het beeld dat u waarneemt hangt nog bij het feest van gisteren of omdat u zich verveelt of aldoor uw tranende ogen zeemt
heeft u weet dat u leeft of zijn uw gewoonten gewoon u doet maar wat bent u het niet zat om weg te zweven of te turen kijk eens goed, meeloper sta op en vang aan schuur de gedrochten weg wat blijft bent u helaas, uw ego is naar de maan
een druilerige regen stemt mijn Mokum tot een grijs bestaan over lauwe koffie turend zie ik kabbelend water aan mij voorbijgaan
vandaag bruist het niet van kleurrijke mensen de stad lijkt dood ook al belt de tram zijn stem en zijn luiken gastvrij geopend door mij gaan verleden wensen en een hoop die zwaarder weegt dan lood
Het Collectaneum van een Mens is in onderhavig geval een opbouw vanuit mijn gedichten dat op een bepaalde wijze een inzicht op het (mijn) leven geeft. Het kent drie delen: Creatie, Interbellum en Finale.
1 .CREATIE
geboren uit het paradijs van warmte en overvloed teloorgang van de wezenlijke verbondenheid ben ik afhankelijk geworden en gebakend mijn ziel is gescheiden, de Heelheid kwijt
Julius: Vitanova hfdst 3 vers 2
ik ben de Heer uw Herder mijn wijsheid is als water en lekt aan alle kanten mij helpt het verder slechts als u mij voortaan blindelings zult geloven leer ik u zwemmen op het droge (2)
ik verhaal vandaag van het immense grootte in het schrijven een omvangrijke mensendaad
scheppen van de wereld met al zijn loten een wonder laten geschieden zonder enig verraad
slechts ik ben daar in bescheidenheid toe in staat
het is aan de geringe echt genade gegeven van het alom omvangrijke niets een geheel te vormen
waar ook nog de schrale mens mag leven en ruimte is voor kruipende wormen
uit mijn door liefde verzadigd hart ontspruit zich een in regenboogkleuren openslaand lelieblad als waterfontein getooid waar druppels zich glinsterend en juichend verspreiden over een dorre aardse mat
het is nog alleen aan mij, te zeggen goed, ja goed is deze wonderlijk schone daad onvoorwaardelijk uit mijn zachtheid geboren het is overzichtelijk naar menselijke maat
het kostbaar vocht blaast ontelbare toverachtige kristallen bellen verspreidend naar alle hoeken die bij het teder afdalen naar de ontvangende bodem zingend en springend aan u ja aan u gaan vertellen je, mag er zijn hier en nu ga niet meer zoeken
aldus geschiedde de schepping van u en anderen
maak nu zelf het beeld van zee en lucht en dieren we mogen hier en daar wat zichtbaars veranderen
ik zag nog even het was heel goed zo te sieren
Julius: Vitanova hfdst 2 vers 5
slechts jegens uw schepper bent u tot geringheid verplicht u bent immers in grootsheid geschapen blijf derhalve niet verborgen voor uw naasten dan is bescheidenheid teveel naar binnen gericht en neigen uw talenten meer naar aardse zorgen (5)
Het Collectaneum van een Mens --Deel 2: Interbellum -paragraaf 1
Het Collectaneum van een Mens
deel 2: INTERBELLUM(1)
2. INTERBELLUM -- paragraaf 1
hedde nog sin um mie tu gaone uut gaone me mie te suuke naor us binne op unne daach toe beginne
ut sol us bringe verre in siele en haort enne die haort gaon singe me lieve gepaort
so icke ghie segge lope mie die weghe ghie vertrouwe mie doch icke siene dien hogh
gelieke die sonne umhoch te gaone ghie wete dis seker dun wieshiet kumt me du jaore
Julius: Vitanova hfdst 3 vers 3
gaat heen vermenigvuldigt u in woord en daad komt terug en vereenvoudigt u op weg naar uw bescheiden maat (3)
ik schets u hier een portret van een schaduwrijk man
mijn duistere kant kent een blinde vlek slechts doorgewinterde neuroten herkennen die plek immers zij zijn mijn lotgenoten
u, die blikt naar mijn gezicht ziet een zelfverzekerd persoon al ware hij van enig elitair gewicht maar, de waarheid stellende vaak door eb en vloed tijdens het leven is ontwricht
zo schep ik mijn universum ja, u kijkt naar mijn portret ik ben een schaduwrijk man in een onzichtbaar lijstje voor u neergezet
Julius: Vitanova hfdst 3 vers 1
dit zo zijnde zeg ik u: ik voeg hier niets aan toe geen ander dan u zelve kent mijn woordenschat als bollige gewelven neem mij niet serieus ik ga zo vaak op mijn gat (1)
Het Collectaneum van een Mens --Deel 2: Interbellum -- paragraaf 2
Het Collectaneum van een Mens
Deel 2: INTERBELLUM (2)
2. INTERBELLUM -- paragraaf 2
ik slenter, stelt u zich dat voor en ga zo mijn weg vaak in gedachten diep verzonken dat hoort ook zo immers een kip neemt ook tijd voor de leg
ik heb oog voor ernstige zaken niet dat ik per se tot meer wijsheid zal geraken neen, ik denk omdat ik ben zoals een wijs man al eerder zei
ik ben een slenteraar, zo een van: als het nu niet lukt komt het morgen klaar zoals in de volgorde van ieder jaargetij
zo doende denk ik nog aan gister die dag was nog niet rond alhoewel het ook kan zijn dat mijn huidig peinzen wordt gevoed door onduidelijke woorden uit uw mond
u begrijpt nu mijn tempo; beladen met een zwaar hoofd en vergrijsde slapen hoef ik me ook niet te haasten
bent u wel een beroemd dichter nadat u zich met ongeremde passie zo hebt uitgesloofd? uw woorden zijn morgen lucht door verdamping aangetast uw kritieken uitgedoofd uw gedichten zoveel lichter
het moge duidelijk zijn ik orden mijn gedachten, schep een beeld van gister en daarvoor
ik strijk dan door mijn haren en frons mijn gebrild aangezicht ik ben een slenteraar een dromer op straat door innerlijk staren zo schep ik mijn leven langzaam, opdat ik niemand stoor
ik nader mijn bank in een verlopen park omgeven door wilde struiken hier kom ik tot rust hier kan ik echt onderduiken
plots maak ik mij zorgen en dat is nieuw over de dag van morgen zo u weet is dat een last zou ik dan toch door het verwachten worden aangetast
nee dat nooit spookte het door mijn hoofd word ik alsnog van mijn traagheid beroofd?
besmet met het moeten nee, daarvoor is mijn levensgang te traag tevreden draai ik een sjekkie dat leidt mij af van de finale vraag
daar wil ik u noch mijzelf mee belasten en blaas de rook strak voor mij uit
u zult het wel begrijpen dit zijn die momenten waarin ik mijn hoofd bevrijd en mijn wereld kan ontlasten tot de schemering in mijzelf wordt ingeluid
als de zon verdwijnt na een lange pose achter de toppen van de lindebomen en de stilte zo verschijnt rust mijn oog op een laatste zichtbare vogel als hij nader wil komen
twee vreemden bij elkaar maar stil verbonden bij het verscheiden van de dag raakt hij een wezenlijke snaar: het verstaan zonder monden dat kende ik al vertelde een tedere glimlach
ik zette mij aan tot de weg terug maar zie deze woorden niet zomaar als een slot zo ga ik in bedaarde tred die mij immer al bekoorde en waar ik mij nimmer heb tegen verzet
Julius: Vitanova hfdst 3 vers 4a
ik droom zo vaak mijn dromen in het licht van alledag van mijn lief en ver geluk dat het mij vermag zonder enige smuk nader tot U te komen (4a)
Het Collectaneum van een Mens --Deel 2: Interbellum -- paragraaf 3
Het Collectaneum van een Mens
Deel 2: INTERBELLUM (3)
paragraaf 3
soms ben ik alleen en heb dan even niets met dat of jou of het moet de eenzaamheid zijn wanneer ik lijd aan het leven een niet te vatten rouw
*ik hou van rode gladiolen*
ook midden op een zomerse dag ween ik mijn donkere wolken gevoelens die niets anders doen als in mijn lijf steken met plots verschijnende dolken
* ik hou van gladiolen: met rode of witte bloem*
als lijkt dat ik mijn grip verlies en het zicht versmalt tot een leeg verhaal wat houdt mij dan nog hier vertel het mij, in mijn eigen taal
* ik hou van rode gladiolen*
ik weet men heeft mij lief, afwisselend bezongen, is dat nu het geluksgerief waarnaar ik schreeuwde met mijn geboortelongen
* soms zijn er witte, vind ik ook mooi*
nee, reeds toen blies ik al "the last post" het blijft wachten op de willekeur totdat ook op mijn afscheid wordt getoost
*ik hou van gladiolen: kan rood maar ook wit gekleurd*
Julius: Vitanova hfdst 2 vers 1
keer u niet om mijn waarde als u zich achterwaarts zou voortbewegen ook dan ziet u niet wat achter u geschiedt u kunt immers niet alles kennen en dat is een grote zegen (1)
door de muziek van het hart, de "ouverture" van de ziel, waarbij zinnensnaren trillen en ik ver weg kan zien heb ik niet te willen
als een draaiend wiel met zoemende tonen en zilverglanzende spaken ga ik door het heelal zonder van mijn plaats te geraken
begeleid door schone klanken van een engelenpartituur raakt dit het wonderlijke leven aan zijn zuivere flanken een rilling van gelukzaligheid in de eeuwigheid van even
Julius: Vitanova hfdst 1 vers 7
hoop de hoop op tot een sterk verlangen uw oor hoort vanzelf vreugdevolle gezangen (7)
lief heb ik, jullie mijn lieven
voel ik strooi mij uit om jullie te gerieven
zacht gefluister een tedere kus met gloeiend hart
in het andante van mijn lied zweef ik omhoog naar vluchtige wolken en bemin het zachte dat ik aldoor zoek maar niet vind:
ik ben niet bij machte
Julius: Vitanova hfdst 1 vers 7
een leven zonder compassie vertraagt uw tred naar genade verheft uw hoofd en leg uw zorgen in de onderste lade (9)
ik spreek over de mens Andro de Geworpene hij ontwaarde licht onbekend met een gekozen of bewuste wens, gevallen als een wicht
oh, Andro, jij wordt een held jij bevecht het leven maar wordt door het heilig sterven uiteindelijk geveld
bevrucht door genot en drijvende in een vrouw totdat de natuur besloot over een verkrampende dauw en Andro zo wezenbloot in een armzalig heldendom goot
oh, Andro, jij wordt een held jij bevecht het leven maar wordt door het heilig sterven uiteindelijk geveld
zie hier, de Geworpene willoos, door driften voortgedreven om een weg te gaan langs zogende borsten en beschermende handen uit het eeuwig niets tot een stoffelijk lijf geweven
oh, Andro, jij wordt een held jij bevecht het leven maar wordt door het heilig sterven uiteindelijk geveld
als jij dan, tot denken veroordeeld wordt tot het slagveld van goed en kwaad van licht en donker en voortplantend zaad, kruis jij de degens splijt jij je eigen en andermans ziel al doorzeefd met vermeende levensraad
oh, Andro, jij wordt een held jij bevecht het leven maar wordt door het heilig sterven uiteindelijk geveld
stuurloos voortdaverend gezadeld op het paard van de vrije wil door het Opperwezen ongevraagd geaard groeit jouw heldendom door onstuimig hartenleed en afstervende ledematen soms tot een kunst, verheven of fijnbesnaard
oh, Andro, jij wordt een held jij bevecht het leven maar wordt door het heilig sterven uiteindelijk geveld
ik aanschouw jou, Andro nu als lijk uitgestreken, de handen gekruist, in een ongelijke strijd het leven verloren, gevochten voor de vrije doodgeboren keus hoe kan jouw dood mij nu zo bekoren
oh, Andro, jij wordt een held jij bevecht het leven maar wordt door het heilig sterven uiteindelijk geveld
zie hier de held, jij Andro met open ogen gestreden en het stervend leven overwonnen en beleden held, jij was mens zo maar van uit de eeuwigheid zo maar even
oh, Andro, jij wordt een held jij bevecht het leven maar wordt door het heilig sterven uiteindelijk geveld