Ik ben Van Camp Alfons, en gebruik soms ook wel de schuilnaam fonne - ennof - fons - alfons - fonsvc - alfie.
Ik ben een man en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is gepensionneerde politieman.
Ik ben geboren op 29/12/1935 en ben nu dus 88 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: genealogie - voetbal - zwemmen - tennis en geschiedenis en foto's over Antwerpen.
VI.46.- VAN HOVE Carolus - Geboorteakte van OUDVADER -
Geboorteakte nr 60 dd. 28.11.1859, Nieuwkerken-Waas van :
Oudvader : VI.46.- - VAN HOVE Carolus Ludovicus
De aangifte van de geboorte werd gedaan om 4.00 uur in de namiddag, - door de vader in tegenwoordigheid van : - Joannes Josephus Verhaeren, 48 jaar, gemeentesecretaris, en - Joseph Maerkaerdt, 70 jaar, veldwachter, beiden wonende te Nieuwkerken.
VI.44/45.- GOOS Henricus/JACOBS Agnes - Huwelijksakte van oudouders -
Huwelijksakte nr 2421 dd. 31.12.1898, Antwerpen van :
Oudouders : VI.44.- - GOOS Henricus gehuwd met : - JACOBS Agnes
(HA nr 2421, dd. 31.12.1898, Antwerpen) Adressen bij huwelijk : Hij : - Makelarenplaats 14 - S4 Zij : - Lepelstraat nr onleesbaar. Vermelding op de HA van de erkenning van : Joannes Baptista ° Antwerpen, 7.3.1897. Getuigen bij hun huwelijk : - Petrus Van Velthoven, arbeider, 39 jaar, OOM van de echtgenoot; - Ferdinandus Simons, kantoorbediende, 27 jaar; - Alphonsus Jacobs, arbeider, 25 jaar, BROER van de echtgenote en - Joseph Eeckels, arbeider, 60 jaar. Allen gehuisvest te Antwerpen.
De aangifte van de geboorte werd gedaan voor de gemelde vader, door : - Catharina Finé, wasvrouw, 59 jaar, bij het baren tegenwoordig geweest zijnde. Alzo verklaard in het bijzijn van : - Petrus Kols (?) en Jacobus Verstapen, 51 jaar. Beiden arbeiders en gehuisvest te Antwerpen.
Deze visinvoerder had zijn vrienden van de kegelclub "Onder Ons" eens uitgenodigd voor een etentje waar o.a. heerlijke paling zou opgediend worden. Alle leden van de club waren natuurlijk van de partij ! Ook Jef Janssens was bekend als een ware lekkerbek. Zijn tafelgenoten zaten al lang voor lege borden terwijl Janssens nog profijtig de beentjes van zijn kip afpeuzelde. Daarom had Jef Pladijs besloten deze Janssens eens een poets te bakken tijdens een etentje dat door ging in een café aan de vismarkt. Toen Pladijs Janssens vroeg of hij kreeft lusste had deze laatste volmondig ja geantwoord. Hij zou daarvoor zelfs op zijn blote voeten naar Brussel gaan als dat nodig was. Tijdens het etentje werd eerst heerlijke paling opgediend die met de nodige hoeveelheid Liebfraumilch verorberd werd. Daarna kwamen de kreeften aan de beurt. De dieren zagen er echt prachtig uit en Jef Pladijs beloofde dat ieder één van de beestjes zou krijgen. Tien stuks had hij besteld. Eén voor één werden de schotels van uit de keuken opgediend. Ze werden door de gretige ogen van Jef Janssens nauwlettend gevolgd. Nadat de negende kreeft geserveerd was keek Jef hoopvol naar de keukendeur. Maar in de plaats van de laatste kreeft werd de schotel met sla opgediend. Verbijsterd zag Janssens dat zijn vrienden reeds begonnen waren de diertjes smakelijk op te eten. Toen kwam de waardin zeggen dat er maar negen kreeften geleverd waren in de plaats van tien, tot grote teleurstelling van Jef Janssens die op dat moment zijn derde portie paling juist opgesmuld had. Hij wist niet waar hij het had en zijn gezicht werd rood van ergernis. Hij wou heel het gebeuren met een glimlach opnemen, maar daar bracht hij niet veel van terecht.
Toen hij naar huis keerde was hij erg ontgoocheld. Hij had zich zo verheugd op het naar binnen spelen van de lekkere kreeft. Thuis hing hij zijn overjas aan een kapstok en wat ontdekte hij ? In één van zijn jaszakken zat een levende kreeft !
De grap die Jef Pladijs met de waardin bekokstoofd had, bleek erg geslaagd ! Janssens is dat nooit vergeten.
Rosse Wannes reed met het dievenkarretje van de gevangenis uit de Begijnenstraat. Zijn bijnaam kreeg hij door de vuurrode kleur van zijn haardos. Wannes was een grote kerel met een ruig uiterlijk.
Hij was een regelmatige klant in het café "De Schapekop", dat zich naast "De Spiegelpoort" bevond in de Boeksteeg, de huidige Nationalestraat. De Spiegelpoort was de stapelplaats van houthandelaar Blanckaert. De klanten van de De Schapekop waren meestal mensen die wat extra bijverdiende hadden door hout te lossen of te laden en die dan hun dorst kwamen lessen en wat zij bijverdiend hadden kwamen verteren. Naast deze klusjesmannen trof men ook voddenrapers, leurders, viskopers, duivenmelkers aan. Het was een bont gezelschap.
De tanden van Rosse Wannes waren zo sterk dat hij in De Schapekop een zwaar bierglas stuk kon kauwen en een koperen cent in tweeën kon bijten. Dat leverde hem bij weddenschappen menig biertje of jenever op. Wannes had tevens de reputatie agressieve honden kalm te laten worden. Daardoor werd zijn hulp vaak ingeroepen. Wanneer hij zo'n kwade hond moest temmen, volgde hij een heel ritueel. Rosse Wannes kroop dan behoedzaam op handen en voeten naar het dier toe, legde een rode zakdoek op zijn roestkleurig haar en keek de hond recht in de ogen. De verhalen deden de ronden dat deze tactiek altijd lukte en dat het agressieve beest hem dan gedwee volgde, tot grote verbazing van de toekijkende menigte. De beloning die Wannes voor deze stoutmoedige daden verdiende werd vlug omgezet in bier of pinard in het café De Schapekop. Daar werd naarmate het aantal consumpties vorderde, tijdens het vertellen, de hond steeds groter en kwader aan de tooghangers beschreven, zodat Wannes voor de zoveelste keer de caféheld van de dag werd. Rosse Wannes blijft in de herinnering van de Sint-Andriezenaren een moedige kerel die voor geen enkele hond terugdeinsde.
Dicht tegen de kerkmuur van de Sint-Andriesstraat stond zijn winkeltje. Men herkende het direct aan de ranken van een wingerd die langs de raampjes naar boven kronkelden tot aan het venster van de zolderkamer. Het houtwerk van de ramen en van de deur was helgroen geschilderd. Het onderste van de gevel was tot aan de ramen met teer besmeerd. Een kantkussen van zijn vrouw stond voor het ene raam en voor het andere zag je een koperen bus met enkele zwavel-stokken erin. Het waren dunne lange kempsplinters. Voor die tijd bestonden er verschillende manieren om vlammetjes te laten branden. De meest gebruikte was de tondeldoos. Een tondel is geschroeid linnen waarmee men vuur kan maken. De rijken kochten de chemische vuurdoos, die voor het eerst in Londen gebruikt werd. Deze kostte toen 12 gulden en kon enkel de schouwmantel van de rijken sieren . Een paar jaar later kon men voor 3 gulden de ontvlambare zwavel-stokken kopen met het daarbijhorende flesje fosfor. Onnodig te zeggen dat dit een algemeen gebruik werd. Daardoor kwam het dat men na enkele jaren de zwavelstokjes en flesjes kon kopen voor amper 50 cent. De solferstekjes werden uitgevonden in 1831.
Veel volk kwam er niet in het winkeltje van Jan, omdat de mensen veel liever stekken van hem op straat kochten. Hij liep van deur tot deur om die te verkopen. Je zag hem dan gaan, gekleed in een lange kiel. Jan hield in iedere hand een cirkelvormige bussel met solferstekken. Hij leurde niet enkel in het Sint-Andrieskwartier, maar verkocht zijn waar tot aan de Meir, waar men hem de bijnaam van "Jan-met-zijn-stekken" gaf.
Wanneer Jan 's avonds thuis kwam, ging hij in een achter-kamertje bij het schijnsel van een peerke zijn geld tellen dat hij die dag ontvangen had. Hij was altijd een beetje zenuwachtig wanneer hij dit deed omdat hij graag had dat zijn centjes opgeborgen waren voor Laguerre thuiskwam die boven de winkel op een zolderkamer woonde.
Antwerpen heeft weer iets op de bult Nochtans weet niemand daarvan de schuld Van zoo een schoon en sterk monument Waar dat den vreemde zeer kontent was 't Is niet plezant voor Belgeland Dat er zoo iets moet gebeuren Al zijn z'in ons stad ook nag al plat 't Is waarlijk om te treuren De mensenvriend van vrouw en kind Dat ligt daar nu weer in puinen En vriendenlief wat groot verdriet 't Is om 't hart te verscheuren
Als men daar zag op de plaats der ramp Hoeveel goed der menschen daar lag te verbranden En zonder middelen van bestaan Zullen zij moeten zoeken waarheen te gaan Zou er niemand eene goed hand Aan al die menschen toereiken Die al hun goed al door den gloed Tot pulver toe hier ligt te prijzen Als men met moeite iets voor hen doet Wil ik ook een milde hand leenen En met gemoed en liefde teer Mijn beste werking ten beste geven
Nochtans zijn wij nogal kontent Dat er geen malheuren zijn gekend Want voor het leven van een mensch Geven wij toch geen enkele cent Of het zou moeten zijn dat een rijkaard fij Door zulk ramp ging verloren Van den arme man daar spreekt niemand van Dat is niet waard om 't aanhoren Tot zelfs de stad geeft iets of wat Om de schamele te helpen Een vrouw en kind door hun bemind Van honger niet te laten gaan verloren
De folkloristische figuur die wij vandaag bespreken is Willem Audiffret, een leurder van beroep. Hij werd geboren in Antwerpen op 12 augustus 1881. Hij is nooit getrouwd geweest. Audiffret woonde o.a. in de Oude Beurs, in de Grote Pieter Potstraat 30 en op het einde van zijn leven in de Waaistraat 6 in de schaduw van de Sint-Andrieskerk.
Willem zong net als Frans Van Kets als marktzanger op het Sint-Jansplein en op de Rui. Geen jaarmarkt, geen kermis, zelfs geen processie, liet Audiffret voorbijgaan zonder er zijn muzikaal tintje aan toe te voegen.
's Zondagsnamiddags toen honderden Antwerpenaren de Schelde overstaken op de Sint-Annekesboot stond Willem zijn verhalen te zingen op het Vlaams Hoofd.
Van deze marktzanger zijn er twee gelegenheidsliederen overgebleven : "Groote Kuisch te Antwerpen" en "Het nieuw lied van den brand Entrepot" uit 1901.
Dit laatste lied van Willem Audiffret handelde over de brand van woensdag 5 juni 1901 op de twee bovenste verdiepingen (de 5° en de 6°) van het groot middengebouw van het Entrepot. Deze verdiepingen langs de zuidoostelijke hoek van het gebouw brandden de hele nacht terwijl de bewoners van de naburige Koeikensgracht hun huisraad veilig probeerden weg de brengen.
Deze brandramp lokte heel wat Antwerpse toeschouwers. Maar ook de koning kwam daags nadien de aangerichte brandschade vaststellen. Deze schade werd geschat op 26.782.628 fr.
Audiffret stierf in zijn woning van de Waaistraat op 23 februari 1913. Samen met Frans Van Kets is hij één van de beste marktzangers uit de geschiedenis van het Sint-Andrieskwartier.
Het liedje over deze ramp verhalen wij in een volgende rubriek.
Voor de zoveelste maal vertellen we over de geschiedenis van een merkwaardig volksfiguur uit de Parochie van Miserie. Deze keer is het de beurt aan "Piet Van Schoor". Deze schoenmaker woonde in de Schoytestraat in het "Bloemenhofken", samen met zijn vrouw Bartien.
Met zijn vriend, de Prik, een gasontsteker uit de Leliepoort in de Schoytestraat, bracht hij de gerepareerde schoenen naar zijn klanten. Deze droeg hij steeds in dezelfde zwarte doek. Een groot deel van het geld dat de reparaties opbrachten besteedde hij aan drank in de verschillende cafés die hij met de Prik op de terugweg tegenkwam.
Tegen middernacht belandden zij gewoonlijk in "De Drij Ouderlingen" bij moeder Coffo in de Happaertstraat. Tijdens de terugkeer naar huis bond Piet de te herstellen schoenen aan de gasstok van de Prik. Als in een stoet droegen ze de stok tussen hen in, waaraan de schoenen feestelijk bengelden. Piet liep fier vooraan en de Prik volgde enthousiast. Toen ze stomdronken aan de deur van Piets woning stonden, zongen ze uit volle borst : Bartien, Bartien, w'hebben de reus gezien ! "Bartien, Bartien, hedde de drij vrienden ni gezien ?" Bartien liet dan de twee mannen binnen en schonk voor hen sterke koffie op, want de Prik moest de dag daarna al om acht uur zijn gasronde doen. Daarna kroop Van Schoor vlug in bed om van het gezeur van Bartien af te zijn.
De buren in de Schoytestraat hebben Piet en de Prik zo nog jaren zien lopen door het Sint-Andrieskwartier. De Prik heeft zich om onbekende redenen verhangen en Piet stierf kort daarna naast Bartien in bed.
Piet Van Schoor blijft één van de onvergetelijke volksfiguren uit de 4de wijk.
Sint-Andries (W-16) Geen wijk in Antwerpen heeft zoveel namen als het Sint Andrieskwartier: de Vierde Wijk, de Parochie van Miserie, de Luizenmarkt, de Rode Burcht. Ze is de wijk van volkse figuren zoals Mie Citroen, Zotte Rik en Lange Sander. Maar ook van grote namen zoals Hendrik Conscience, Door Van Rijswijck, de volksschrijver John Wilms en Lode Zielens.
Via een zoektocht kan u op eigen tempo het Sint Andries ontdekken. Het was een typische arbeidersbuurt en uitsluitend bevolkt door de armsten der armen. In de ontelbare gangen en stegen en smalle straatjes, in de dikwijls bekrompen huisjes, woonden een bonte mengeling van leurders, dokwerkers, koffieboonraapsters, zakkenmaaksters, zwervers en bedelaars.
Vandaag is het nog steeds een levendige buurt, waar het aangenaam is om te wonen. De misérie is gelukkig verdwenen, maar enkele mooie pareltjes zoals de Paardekensgang en de Sint Andrieskerk nog niet.
Sint-Andrieskerk
ANTWERPEN - Als je door de straten van Sint-Andries kuiert, stap je van het ene mini-straatje in het andere. Het geeft een beetje een vakantiegevoel. Tussen de smalle huisjes ontdek je vaak mooie verrassingen. Via de Willem Lepelstraat kom je zo in het Paardenpoortje of Paardekensgang. Het piepkleine steegje is in 1997 verkocht voor 5,6 miljoen frank (bijna 140.000 euro) omdat de eigenaars het niet eens waren over de bestemming. Het ultra kleine straatje telt zes huisjes aan elke kant en is iets meer dan twee meter breed. Om te tonen hoe erg ze aan hun stekje verknocht zijn, versieren ze het elke zomer met kleurrijke bloemen. Het is maar enkele decennia geleden dat de bewoners er nog één douche en één toilet deelden. Ze leefden heel primitief, maar ze bleven steeds super opgewekt