Ik ben Van Camp Alfons, en gebruik soms ook wel de schuilnaam fonne - ennof - fons - alfons - fonsvc - alfie.
Ik ben een man en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is gepensionneerde politieman.
Ik ben geboren op 29/12/1935 en ben nu dus 88 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: genealogie - voetbal - zwemmen - tennis en geschiedenis en foto's over Antwerpen.
Voor de zoveelste maal vertellen we over de geschiedenis van een merkwaardig volksfiguur uit de Parochie van Miserie. Deze keer is het de beurt aan "Piet Van Schoor". Deze schoenmaker woonde in de Schoytestraat in het "Bloemenhofken", samen met zijn vrouw Bartien.
Met zijn vriend, de Prik, een gasontsteker uit de Leliepoort in de Schoytestraat, bracht hij de gerepareerde schoenen naar zijn klanten. Deze droeg hij steeds in dezelfde zwarte doek. Een groot deel van het geld dat de reparaties opbrachten besteedde hij aan drank in de verschillende cafés die hij met de Prik op de terugweg tegenkwam.
Tegen middernacht belandden zij gewoonlijk in "De Drij Ouderlingen" bij moeder Coffo in de Happaertstraat. Tijdens de terugkeer naar huis bond Piet de te herstellen schoenen aan de gasstok van de Prik. Als in een stoet droegen ze de stok tussen hen in, waaraan de schoenen feestelijk bengelden. Piet liep fier vooraan en de Prik volgde enthousiast. Toen ze stomdronken aan de deur van Piets woning stonden, zongen ze uit volle borst : Bartien, Bartien, w'hebben de reus gezien ! "Bartien, Bartien, hedde de drij vrienden ni gezien ?" Bartien liet dan de twee mannen binnen en schonk voor hen sterke koffie op, want de Prik moest de dag daarna al om acht uur zijn gasronde doen. Daarna kroop Van Schoor vlug in bed om van het gezeur van Bartien af te zijn.
De buren in de Schoytestraat hebben Piet en de Prik zo nog jaren zien lopen door het Sint-Andrieskwartier. De Prik heeft zich om onbekende redenen verhangen en Piet stierf kort daarna naast Bartien in bed.
Piet Van Schoor blijft één van de onvergetelijke volksfiguren uit de 4de wijk.
XI.1406.- - PRINS Paschase Guillaume, schoenmaker ° en = Antwerpen, St.-Andrieskerk ca 1751 Zoon van : - François Guillaume PRINS - zie XII.2812 -, en - Jeanne BROUWERS - zie XII.2813 - - - - - - + Antwerpen, MA 22.12.1823, om 4.00 uur 's morgens in het Burgerlijk Gasthuis. Hij was 72 jaar en 5 maanden oud. Adres bij overlijden : - S4/1790 = Lange Ridderstraat 12) (OA nr 2147, dd. 23.12.1823, Antwerpen) - - - - - 1° x Antwerpen, St.-Andrieskerk met : XI.1407*.- - VAN den BERGH Joanna Catharina = Antwerpen, St.-Andriekskerk in 1750 - - - - - 2° x Antwerpen, St.-Andrieskerk met : XI.1407**.- - STEENS Joanna Maria (ook Joanna Catharina) = Antwerpen, St.-Andrieskerk op MA 18.10.171 Dochter van : - Guielmus Augustinus STEENS - zie XII.2814.-, en - Maria Magdalena SPEIRELS - zie XII.2815.- - - - - - + Antwerpen, WO 22.8.1832, om 10.00 uur 's morgens. Zij was 80jaar - 10 mnd en 4 dagen oud. Adres bij overlijden : - S4/496 = St.-Jansstraat 90. (OA nr 1729, dd. 22.8.1832, Antwerpen) - - - - - - - - - - - 6 kinderen uit dit huwelijk :
Frans was een grote kerel die bang was van werken. Frans was niet getrouwd en sliep steeds gekleed op wat zakkengoed. Hij dacht er niet aan de handen uit de mouwen te steken als hij nog enkele franken op zak had.
In de Spiegelpoort van de Nationalestraat bevond zich de stapelplaats van houthandelaar Blanckaert. De café's in de buurt hadden daarna aan hem een goede klant. Frans leed namelijk aan chronische dorst die hij probeerde te lessen met romers "Pinard", een soort rode wijn. Vaste klant was hij in het "Pinardkot" op de hoek van de Lange Vlierstraat en het pleintje aan de Nationalestraat.
Als Frans in het "Pinardkot" honger kreeg, kocht hij een pak fritten met pickels en een worst. Of hij haalde in de Steenbergstraat een "gardevil", een gerookte haring die hij met vel en graten naar binnen slokte. Natuurlijk werden fritten of "gardevil" flik doorgespoeld met enorme hoeveelheden "Pinard".
Ook hielpen de lossers en de laders van Blanckaert elkaar aan eten. Zo had Jef, de chauffeur, Frans de overschot van aardappelen met stoofkarbonaden aangeboden. Die had hongerige Frans gretig aangenomen. Hij at alles likkebaardend op zonder te merken dat Jef de aardappalen en de karbonaden had opgemaakt met stampte rode baksteen en roet van de kachel.
Eens wilde Frans de Neus een biefstuk braden. Terwijl deze op het gasvuur in de pan lag, was Frans in slaap gevallen. Plots werd hij wakker door een brandgeur. Hij probeerde het vuur te blussen en zocht naar een fles water, maar hij goot er per vergissing een fles petroleum over. Toen het brandje heviger begon te laaien wierp hij er zijn jas over om het te doven. Toen men Frans de Neus maanden later tegenkwam rook zijn jas nog naar verbrand goed. Hij blijft in de herinnering als één van de stevigste Pinard-drinker uit het Sint-Andrieskwartier.
Vandaag nog een merkwaardige figuur, nl. "Johannes Ludovicus Scheerdijck", een schrijnwerker die in het krankzinnigengesticht van de Sint-Rochusstraat de 4de mei 1889 op tachtigjarige leeftijd overleed.
Hij werd geboren te Antwerpen op 30 maart 1809.
Scheerdijck huwde met Joanna Catharina Van de Velde. Dokter Vaerenberg werd gelast te onderzoeken of Scheerdijck niet te lastig was voor zijn omgeving. Na een bezoek bij de schrijnwerker thuis oordeelde de arts dat zijn zwakzinnigheid alleen voor zichzelf gevaarlijk was. In het verslag van de dokter stond toen dat Scheerdijck nog niet opgesloten diende te worden.
Toen de vorstin van België overleden was, werd een uitvaartmis in de kathedraal van Antwerpen opgedragen. In de rouwstoet stapte Scheerdijck toen plechtig op tussen de officiële hoogwaardigheidsbe-kleders. Op zijn hoofd droeg hij een hoge zwarte hoed, waaraan vanachter een fluwelen doek bevestigd was, dit tot op zijn hielen neerhing. Om zijn nek waren allerlei "eretekens", penningen en medailles" gehangen. Wie echter nader toekeek, zag dat het gewoon deksels van conservenblikjes waren ! Met een hoogmoedig gebaar wierp Scheerdijck er een wijde mantel over.
In de kathedraal wilde hij naast de personaliteiten plaatsnemen, maar de "suisse" bemerkte dat en hij versperde hem de weg. Scheerdijck bekeek de "suisse" echter op zo'n minachtende wijze dat deze even de kluts kwijt raakte. Daar profiteerde Scheerdijck van en onder het mom van de "onderkoning van België" te zijn nam hij plaats in het koorgestoelte.
Toen hij op een zekere avond terug naar zijn woning wandelde, zag hij enkele militairen ruzie maken met elkaar. Scheerdijck gebood hen te stoppen met dat getwist. Geïrriteerd riepen de soldaten hem toe dat hij zich niet met hen mocht bemoeien. Waarop Scheerdijck plechtig zijn mantel openspreidde en zijn "decoraties" toonde, terwijl hij riep : "jullie spreken tegen de onderkoning van België !" De soldaten schaterden van pret bij het horen van zulke onzin ! Scheerdijck werd daar echter zo kwaad van dat hij één van de militairen te lijf wilde gaan. Deze soldaat sloeg toen zo krachtig met zijn sabel op het hoofd van de zwakzinnige dat deze neerviel.
Toen de jongens dit zagen sloegen ze verschrikt op de vlucht. Bloedend bleef de krankzinnige schrijnwerker liggen. Hij werd daarna verpleegd en genas, maar hij raakte door dit voorval zodanig in de war dat hij in het gesticht van de Sint-Rochusstraat moesten worden opgenomen.
Vandaag vertellen we deze keer over de marktzanger Frans Van Kets.
Hij werd geboren op 12 mei 1862, te Aarschot. Van Kets was schoenmaker van beroep. Het zingen op de markten was louter een bijverdienste voor de onderhoud van zijn groot gezin.
Met zijn vrouw Maria Van Gestel stond hij in de jaren 1875 tot 1914 regelmatig op de Antwerpse markten. Frans zong niet enkel, hij praatte zijn liedjes aaneen met voor die tijd gewaagde grappen. Ook één van zijn vijf dochters zong haar deel in het programma. Van Kets begeleidde zichzelf op de viool. Zijn zwaarlijvige echtgenote zong de strofen van de liederen. Frans zelf voorzag de hele repertoire van veel gesproken commentaar. Frans en zijn vrouw woonden in ons Sint-Andrieskwartier in de Rijke Beuckelaarstraat nummer 17.
Het marktzingen werd in de familie voortgezet van ouders op kinderen. Zijn vrouw kwam ook uit een familie van marktzangers. Zij kon makkelijk een tekst uit het hoofd leren. Na een paar keren lezen, kende zij het reeds van buiten.
Een gemeenteraadslid verkreeg de toestemming van toenmalig burgemeester Jan Van Rijswijck dat Van Kets op de Antwerpse markten mocht zingen. 's Vrijdags op het Sint-Jansplein en 's zondags op de rui. Dertig jaar lang zong Van Kets er zijn marktliederen. 's Zondagsnamiddags toen honderden Antwerpenaren de Schelde overstaken op de Sint-Annekesboot stond Frans zijn moordverhalen te zingen op het Vlaams Hoofd. Geen jaarmarkt, geen kermis, zelfs geen processie liet het echtpaar Van Kets voorbijgaan zonder er hun muzikaal tintje aan toe te voegen. Frans maakte zijn liedjes echter niet zelf. Pierre Bauwens, een gewezen politieagent, componeerde ze en bedacht er teksten bij. De marktzanger betaalde hem hiervoor. Te Hoogstraten waren de liedjeszangers tijdens de bedevaarten bevoor- rechte personen. Zij mochten de nacht gratis doorbrengen in een bed onder het toneel van de zaal "Het Eglantierke" terwijl de pelgrims 5 cent per nacht moesten geven.
Frans Van Kets blijft in de herinnering één van de beste markt- zangers van het Sint-Andrieskwartier.
Over de merkwaardige figuren uit de geschiedenis van de Parochie van Miserie vertellen we deze keer over de jonge en doodarme Driesken de Nijper.
Hij is wel geen langdurig inwoner van het St.-Andrieskwartier geweest, maar de 24jarige jonge man heeft toch enige tijd vertoefd in de afspanning "De Star" in de Kammenstraat. Hij had daar in een knap herenpak plaats genomen om de mensen die aan een ernstige kwaal leden te genezen door op de zere plekken van hun lichaam te nijpen. Al spoedig kreeg hij van de mensen uit de 4de wijk de bijnaam "Driesken de Nijper".
De vraag "Wie moet er eens genepen worden ?" lag op de spottende lippen van vele Sint-Andriezenaren. Vrij vlug gingen de gesprekken aan de togen van de volkscafés over niets anders meer dan over het merkwaardig nijpen van de wonderdokter. Zij die zijn genezingen belachelijk durfden maken werden door enkele goedgelovige volksvrouwen betiteld als "slechte mensen". Toch geloofde het merendeel van de mensen uit de Parochie van Miserie na een tijdje niet zo erg meer in de kwakzalverij van Driesken. Hij besloot daarom zijn kunsten te gaan proberen in onze hoofdstad. De naïeve volksmensen van Brussel trapten dadelijk in de genezingskun-sten van de wonderdoener.
Deze mensen waren meer dan twintig jaar in het Frans aangespro-ken en praktisch niemand onder hen verstond die taal. Die onwetend-heid van de Brusselse volksmens deed het vertrouwen in bijgeloof en kwakzalverij groeien. Driesken de Nijper oogstte met zijn praktijken dan ook veel meer bijval in onze hoofdstad dan in de Antwerpse Sint-Andrieswijk.
De grote schaal die voor gulle gaven klaarstond aan de inkom van de Brusselse cafés werd goed gevuld door de genezen volksmensen. Na ongeveer één jaar was Driesken zo rijk geworden door zijn patiënten dat hij een paard en een chees kon kopen. De periode van de welstand was echter van korte duur voor de wonderdokter. Zichzelf kon hij door zijn nijpen niet genezen. Hij stierf op 25jarige leeftijd. In de gedachten van vele naïevelingen leefde hij echter verder.
Voor de zoveelste keer zijn we erin geslaagd in deze folklorerubriek over een bekende figuur uit de geschiedenis van de Parochie van Miserie te vertellen. Guillaume Wolry was de zoon van mosselleurster "Beth de zevenste". Hij woonde in het poortje van suikerbakker Olfs in de Schoytestraat. De mensen van de 4de wijk hadden hem de bijnaam "Nonkel" gegeven.
Van zijn moeder kreeg Guillaume drie frank zondaggeld en als de mosselzaken goed draaiden 4 frank. Onze "nonkel" hield echter van lekker eten en van veel drinken en probeerde langs listen en knepen zo goed mogelijk zijn inwendige mens te versterken. Op die manier geraakte hij dikwijls gratis aan drank via de pakjesdragers van het station aan het Koningin Astridplein.
A. Van Cakenberghe vertelt in "Wij, jongens van het Sint-Andries- kwartier" over een ontmoeting van Wolry met een boerin in de buurt van dit station. De vrouw die twee korven eieren sjouwde vroeg Guillaume waar ze de trein naar Boom kon nemen. Hij vertelde haar dat ze door de spleet van de brievenbus aan de overkant van de straat "Boom" moest roepen. Onze bereidwillige "nonkel" bood haar zelfs aan één van de korven met eieren te dragen. "Ik ga alvast plaats houden op de trein", riep hij haar toe, terwijl hij zich met de korf uit de voeten maakte. Terwijl de boerin alsmaar "Boom" door de brievenbus bleef roepen, vluchtte Wolry met de korf naar de Arme Beukelaerstraat in het Sint-Andrieskwartier. In deze straat woonde Roos, de echtgenote van Zwik, een man die veertien dagen in de cel zat wegens openbare dronkenschap. Guillaume had een stiekeme verhouding met deze volksvrouw. Bij wijze van attentie schonk hij haar de korf eieren. Toen haar man kort daarna vrij kwam, maakte Roos een eierkoek van de ondertussen al niet meer zo vers uitziende eitjes. Toen Zwik de rotte eiergeur rook, werd hij zo kwaad dat hij de pan met inhoud naar het hoofd van Roos slingerde. Op dat moment kwam een niets vermoedende "nonkel" binnen en hij kreeg heel het zootje over zijn kleren.
De week daarop monsterde Zwik voor een maand als stoker aan op het schip Friesland van de Red Star Line. Deze reis leek Roos een goede gelegenheid om Guillaume te vertellen dat ze zwanger van hem was. Het kind was door "nonkel" verwekt na een avondje "doorzakken" in het café van Rik Boonen op het Scheldeken, in de periode dat Zwik voor de zoveelste keer in de gevangenis zat nadat hij de schenen van een agent openstampte. Veertien dagen na de thuiskomst van Zwik werd de kleine geboren. Aan "nonkel" werd gevraagd het peterschap op zich te nemen. Na de doop bezocht de feestende familie vele café in het Sint-Andrieskwartier. Al die tijd leefde Guillaume op de kosten van de gelukkige vader. Trotse Zwik trakteerde voortdurend en kon maar niet ophouden de cafébazen de geboorte van zijn gezonde erfgenaam mee te delen ...
Folkloristische figuren - Frans, het zoontje van Trees -
Frans, het zoontje van Trees.
Vandaag vertellen we over Frans, "Het Grootste Broodje".
Niemand in de 4de wijk zou gezegd hebben dat Frans slechts zeven jaar oud was. Zijn grote gestalte en zijn sterke spieren gaven hem een veel ouder uitzicht. Van zijn ouders had hij echter die kloeke lichaamsbouw niet geërfd, want die waren beiden mager en lang. Frans moest in de schoenmakerij van zijn vader werken. Hij maakte daar pikdraad en deed daar boodschappen. Naar school gaan zat er bij Frans niet in.
Alle ochtenden ging zijn moeder Trees in de bakkerij "broodjes" kopen. Ze betaalde één cent per broodje. De pistolets kosten twee centen per stuk. Deze kwamen meestal bij de rijken en op de ont-bijttafel terecht. Frans maakte elke morgen ruzie met zijn broer Jan omdat hij steeds het grootste broodje voor zichzelf wilde hebben. Hij bleef daarvoor zeuren en maakte zoveel kabaal tot Trees hem zijn zin gaf. Daardoor gaven de buren hem de bijnaam "Het Grootste Broodje" . Deze bijnaam bleef hij in het Sint-Andrieskwartier behouden.
Elke morgen haalde Frans een flesje "kwak" voor zijn vader in de herberg van Suske Fries. Telkens dronk kleine Frans echter een ferme slok uit zijn flesje. Hij hield het daarna onder de waterpomp, zodat het toch nog vol leek. Op een dag verklapte de herbergier aan de vader van Frans wat zijn zoontje met zijn "kwak" uitrichtte. Razend kwaad nam vader de ochtend daarop het grootste broodje van Frans af. Voor zijn straf moest hij onmiddellijk boodschappen gaan doen. Frans moest een paar herenschoenen naar gemeenteraadslid De Vocht dragen in de Happaertstraat en ook een paar damesschoenen naar juffrouw Van Noyen, de directrice van de meisjesschool in de Sint-Jansstraat (de huidige Aalmoezenierstraat). Zijn moeder Trees had zijn haar nog netjes gekamd en hem gevraagd beleefd zijn pet af te nemen wanneer hij die deftige lieden zou ontmoeten. Frans hield echter van grappen maken en opende al gauw de pakjes onderweg in de poort van Scheel Net. Hij legde een herenschoen bij een dames- schoen. De dienstmeid van meneer De Vocht bedankte Frans hartelijk en gaf ze hem zelfs een klein fooitje. De schooldirectrice was ook heel vriendelijk en ze stopte kleine Frans extra vijf centen toe. Ze stond te wachten om met de mesijes naar de mis te gaan in de Sint-Andrieskerk.
Blij over deze gelukte opdracht kocht Frans in het naar huis gaan twee grote broodjes. Ze waren belegd met kaas en stroop. Na deze grap weigerde de vader van Frans zijn zoon nog in de schoenmakerij te laten werken. Frans werd toen helper van de Cité. Dit is zijn hele verdere leven gebleven.
Vandaag vertellen we over de zonen van vader Janssens. Piet en Jef woonden met hun vader bij meneer De Groof in de Happaert-straat. Jef hielp vader Janssens bij het schoenen maken en Piet verdiende zijn centen als loopjongen in een kaarsenfabriek, wat hem de bijnaam "Piet Bougie" bezorgde.
Alhoewel zij alle drie onder één dak woonden, maakte ieder apart zijn eigen eten klaar. Vader Janssens nam na zijn belegde boterham-men steeds een ontbijtkoek als "dessert". Terwijl Jef zich tevreden stelde met enkel stroop op zijn brood, gaf Piet er de voorkeur aan zijn boterhammetjes te beleggen met "gerookt vlees". Op het middagmenu stonden veelal stoofvlees of worsten 's avonds nog met een veeg mosterd.
Elke zaterdag, zondag en maandag gingen ze uit. Wanneer ze dan elk apart tegen de ochtend thuis kwamen, dronken ze koude koffie uit de tuit van de koffiekan.
Jan De Schuyter vertelt in zijn boek "Wij, jongens van het Sint-Andrieskwartier" een prettige anekdote over Piet en Jef Janssens die tijdens één van de beruchtte "kermisweken" gebeurd was. Tijdens de feestelijkheden speelde vader Janssens steeds de bas en zijn zoon Jef de triangel in café "Het Wereldje" in de Schoytestraat. Het was reeds een traditie geworden dat de schoenmakerij van de familie Janssens tijdens de kermissen een hele week gesloten bleef. Zo konden zij veel tijd besteden aan het tot zich nemen van pinten en borrels. Lang van tevoren leefde men in huize Janssens naar de kermis toe. Om direct aan de slag te kunnen gaan na de kermis, sneed vader Janssens reeds zolen en halve zolen op voorhand. Omdat ze naar de kermisstoet gingen zien, had Janssens senior die ochtend van de feestelijkheden zes biefstukken gekocht bij beenhouwer Breydel in de Sint-Antoniusstraat. Het plan bestond erin deze stukken vlees na de stoet te braden.
In het feestgewoel na de stoet geraakte de heren Janssens elkaar kwijt. Elk van de drie verdwaalde met enkele vrienden van het ene café in het andere
De traditionele ommegangen behoorden tot de mooiste uitingen van het volksleven.
De stoeten van het "Landjuweel" bevat steeds de walvis met Cupido, de dolfijnen, de bootjes, het schip en de zeelieden van alle landen, allemaal zinnebeelden van de rijkdom die Antwerpen vanuit de zee via de Schelde ontving. Cupido spoot de aanwezige kijkers van de feeststoet zo nat dat de paraplu's te voorschijn kwamen. Jef Janssens was echter niet alleen nat van buiten, maar zeker even nat van binnen toen hij die avond huiswaarts keerde.
Wanneer hij de huiskamer binnenwandelde zag hij scheel van de honger. Hij zocht naar het vlees dat zijn vader die ochtend gekocht had. Toen nam hij per vergissing een paar gereed gesneden halve zolen. Hij wierp ze in de pan en "braadde" de toch wel erg taaie biefstukken. Toen hij ging eten, geraakte hij maar niet door zijn lappen vlees met zijn mes. Razend omdat het niet lukken wou, viel hij uiteindelijk toch in slaap, met zijn hoofd op de arm op de tafel naast het bord met het onsmakelijke avondmaal.
Toen rond vier uur in de morgen vader en Piet thuis kwamen, vonden ze het huis vol stinkende rook. Daar zij echter mosselen gegeten hadden in de Hoogstraat en deze schaaldieren nadien rijkelijk hadden laten zwemmen in het bier en de jenever, trokken zij zich van heel de huiselijke situatie niets aan en gingen nog half gekleed slapen.
In de voormiddag werd Piet wakker door het gebraak van de andere huisgenoten. Met een enorme kater vertelden ze toen alle drie hoe mooi de stoet geweest was aan elkaar. Ze waren ervan overtuigd dat het de laatste keer zou zijn dat ze nog zo iets moois gezien hadden. Jef voegde eraan toe dat het te hopen was dat het ook de laatste keer zou zijn dat hij zo'n taaie "biefstuk" te eten kreeg als die vorige nacht.
Folkloristische figuren - Op Karlientje met zijn klarinet -
Op Karlientje met zijn klarinet
Vandaag wijden wij ons aan een korte, dikke vreemdeling die door de mensen van de Parochie van Miserie "Karlientje met zijn klarinet" genoemd werd, omdat hij steeds op stap ging met dit merkwaardig muziekinstrument.
Deze zonderlinge man woonde bij Trees de Neus in het Steegsken. Hij was bijzonder goed gekend bij de dokwerkers die dagelijks naar de dokken trokken of naar de werven met de boeren van Zwijndrecht, Beveren, Kruibeke, Melsele en omgeving. Ze verdienden daar hun dagelijks brood en ... hun dagelijkse drank. De mannen van de dok noemden hun dagelijkse portie drank "hun kwak".
Rond halftien 's morgens trok "Op Karlien met zijn klarinet" erop uit, zijn muziekinstrument stevig onder de arm geklemd. Hij zocht dan de kade op waar de schepen aanlegden en verwelkomde de matrozen op een muzikale wijze. Weldra vormden ze een klein optochtje. Aan het begin van de stoet liep dan de muziekmakende vreemdeling. Dit bracht een heel eigenaardig stuk sfeer aan de havenkant. In de druk bezochte herbergen krioelde het toen van schippers en ander havenvolk.
De voornaamste havencafés waren toen het "Oud Schippershuis" op de Jordaenskaai, de "oude Marktschuit", "Kleine Brabant" en "Hollandsch Hof" alle op de Van Dyckkaai, "Den Hert" op de Orteliuskaai, "de Eenhoorn" op het Zand en "In Jonas" op de Sint- Pietersvliet. De tocht ging verder van het ene café naar het andere op de deuntjes van de klarinet. Arm aan arm en al zingend trokken ze tenslotte van het lokaal "De Pauw" op de hoek van de Oever en de Muntstraat naar het "Grijs Peerd" op de hoek van de Augustijnenstraat.
Aan eten werd niet gedacht. De groep feestvierders vonden de biertjes belangerijker. Soms gaf men "Op Karlientje met zijn klarinet" een fooitje. Maar dat was niet zo belangrijk voor hem. Het voornaamste vond hij dat zijn lever voortdurend bevochtigd werd met fris gerstenat. Het gebeurde zelfs dat hij een hele nacht gratis klarinet speelde. Ook de zatte vrouwtjes van de wijk hoorden de vreemdeling graag spelen. Zo gaf hij soms "klarinetrecitals" aan "Mieke zonder hemd".
Dat onze muzikant niet altijd een aandachtig luisterpubliek onder zijn toehoorders aantrof, bewijst het feit dat zijn muziek helemaal niet doordrong tot "Marie de voddenlingé" die dikwijls stomdronken in de goot van de straat door enkele spelende kinderen op een stootkar geladen werd en naar het politiebureau gereden werd waar ze haar roes kon uitslapen tot de volgende morgen.
Vandaag vertellen we over Raas,Zotten Raas, ook wel baron Raas genoemd, was de grote varkensbeenhouwer op de Steenhouwersvest. Hij verkocht de beste "frut" van heel de stad. Frut is gekapt vlees. Men kon voor drie centen reeds een redelijke snede "frut" van hem kopen. Van heinde en verre kwam men bij Raas op de vloer. Raas is niet altijd een grote varkensbeenhouwer geweest. Hij was als "frutterke" begonnen in een klein bekrompen winkeltje in de Kammenstraat.
Zijn degelijke waar en zijn billijke prijzen bezorgden hem een groot kliënteel onder alle standen van de maatschappij. Zo werd hij rijk. Hij ging er zienderwijze op vooruit zodat men hem een miljonair begon te noemen.
Waarom men hem voor zot versleet, wie zal het zeggen ? Er was niets van die geestelijke afwijking aan hem te zien, noch in zijn spraak, noch in zijn doen. En toch scheen de benaming niet helemaal uit de lucht gegrepen. Zij geluk moet hem van grootheid en glorie hebben doen dromen. Hij wilde in de adelstand opgenomen worden. Daar streefde hij dan ook naar. Het deed dan ook weldra in de wijk de ronde dat hij zich een baronstitel had aangekocht. Wat zeker is, is dat hij bij de "Garde d'honneurs" ingelijfd werd. Dat was een afdeling van de Burgerwacht waar alleen gegoede burgers en aristocraten konden in opgenomen worden. Daarin bekleedde hij een vooraanstaande plaats, kapitein of zo iets van die aard. Want men zag hem bij de paardetochten steeds aan het hoofd van de afdeling paardenvolk rijden. En dit zo fier als een pauw. Zijn kledij en zijn paard waren tot in de puntjes verzorgd. Wanneer hij bij zulke optochten voorbij reed, dan wezen de mensen hem aan en zeiden : "Zie, dien daar, dat is Raas".
Hij was niet alleen groot, hij was ook dik. Hij moet zeker wel honderd kilo gewogen hebben. Denk nu niet dat hij in evenredigheid met zijn gestalte een stem als een klok had. Integendeel. Hij had een teer en fijn kinderstem-metje, op zijn best de stem van een groot meisje. Als hij een commando uitgeroepen had, klonk het nooit erg bevelend.
Raas had een breed en vol gezicht in de kleur van de kam van een kalkoen, wat met het blanke van zijn vet een hoogrose tint gaf. Omdat men hem nooit met een baard zag, kwam dit zeer goed uit. Hij beschikte over een klein mondje, een dubbele kin, een brede borst en kleine handen als kussentjes. De mensen zeiden : "Geef hem een appelsien of een citroen in zijn mond en hij is precies een vet varken".
Deze schatrijk geworden worstendraaier heeft zich, niettegenstaande zijn maatschappelijke rang of stand, nooit om zijn afkomst geschaamd. Hij bleef zijn beroep uitoefenen en het gebeurde vaak dat men "baron Raas" in zijn beenhouwerspakje in de winkel zag staan. Laat hem dan maar naar eer en grootheid hunkeren, er zijn mensen die zotter deden.
XII.2848.- VAN VELTHOVEN Quirin - STAMOVERGROOTVADER -
Stamovergrootvader :
XII.2848.- - VAN VELTHOVEN Quirin afkomstig van Wuustwezel - - - - - Man van Stamovergrootmoeder : XII.2849.- - BRESSELAERS Marie afkomstig van St.-Job - - - - - Zij hadden 6 kinderen : XII.2848.1.- - VAN VELTHOVEN Anna Maria ° Dinsdag 20.7.1734 Doopgetuigen : - Leonard Antoni Lenaerts, en - Anna Maria Rommens - - - - - XII.2848.2.- - VAN VELTHOVEN Corneel ° Maandag 12.11.1736 Doopgetuigen : - Corneel Van Velthoven - Maria Espbeens - - - - - XII.2848.3.- - VAN VELTHOVEN Paul ° Maandag 5.10.1739 Doopgetuigen : - Rombert Van Velthoven - Petronilla Van Velthoven - - - - - XII.2848.4.- - VAN VELTHOVEN Peter ° Zondag 18.3.1742 Doopgetuigen : - Corneel Verboven - Elisabeth Van Velthoven - - - - - XII.2848.5.- - VAN VELTHOVEN Jan ° Brecht, ca 1745 - zie XI.1424 - - STAMGROOTVADER - Doopgetuigen : - Jan Gijsen - Elisabeth Vrins - - - - - XII.2848.6.- - VAN VELTHOVEN Leonard ° Maandag 25.12.1747 Doopgetuigen : - Corneel Bernaerts - Maria Anna Gijsen
Blinde Mus werd als zoon van Petrus Lenaerts en Anna Elisabeth Francken geboren op 29 september 1862 op een boerderij niet ver van het soldatenkamp te Brasschaat. Zijn officiële voornaam was Wilhelmus.
Reeds bij de geboorte was hij blind. Vurige gebeden en vele bedevaarten naar Scherpenheuvel hielpen niets. Wilhelmus bleef blind. Alle zorg van vader Peer en moeder Betteken ging dan ook naar Wilhelmus en minder naar de drie meisjes van het gezin. De ouders van Blinde Mus hadden het niet breed en ze moesten hard werken om hun vier kinderen behoorlijk te kunnen opvoeden. Peer verkocht aan de soldaten van het kamp fruit, visjes, koeken, veters en schoenblink, tabak en sigaretten en enveloppen en schrijfgerief.
Mus groeide op als een gezond jongetje. Doch enkele jaren later stierf vader Peer na een druipnatte boodschappentoer. Moeder Betteken moest nu de kost voor het gezin verdienen door te wassen voor de soldaten. Toch bleek dit te weinig op te brengen en moest ze elke week een geringe vergoeding bij de gemeente gaan ontvangen van een halve frank.
Muske werd groter en werd de spot van de dorpskinderen. Zo brachten ze hem eens tot aan de rand van een gracht en lieten hem toen alleen verder gaan, zodat hij erin viel. Ofwel leidden ze hem tot juist voor een muur en lieten hem aan zijn lot over zodat hij tegen de muur aanbotste en zich bezeerde. Toen de kinderen echter sprookjes vertelden luisterde hij stralend en met veel aandacht.
Toen Mus zestien jaar was, trok hij de blaasbalg of draaide hij de splijpsteen van de smid van het dorp. Op een zondag zat hij met de zoon van de smid in de dorps-herberg "In de Ploeg" een pint bruin bier te drinken toen de landschapsschilder Theodoor Verstraete hem opmerkte en hem voorstelde mee naar de stad te gaan en voor hem te poseren. Ook moest Mus zijn boodschappen doen.
Mus nam afscheid van zijn moeder en trok naar Antwerpen waar hij van schilder Verstraete een harmonica kreeg en een bakje om met lucifers te leuren. Hij hing dit bakje met een lederen riem over de borst en trok met "stekjes" straat in en uit. Op zekere dag werd hij door een politieagent van landloperij beticht en kwam in de gevangenis van de Begijnenstraat terecht. De rechter veroordeelde hem tot zes maanden verblijf in Hoogstraten. Na een paar dagen werd Mus echter vrijgelaten op voorspraak van de kunstschilders Theodoor Verstraete, Peter Neulens en Frans Simons. Nu kon hij weer gaan venten met lucifers. Mus leerde toen zijn harmonica bespelen, enkel op het gehoor. Toen hij zijn instrument beter beheerste, liep hij de herbergen af, zette zich op zijn harmonicadoos naast de toog en speelde typisch Antwerpse straatdeuntjes. Met een oesterschelp haalde hij de muntstukjes van de klanten op. Stilaan werd Mus gevraagd om op bieravonden en op mosselfeesten met zijn harmonica de stemming te verhogen. In 1885 kreeg hij zelfs een plaatsje om op de wereldtentoonstelling te spelen.
Blinde Mus was zeer zuinig en spaarde zijn rondgehaalde centjes. Op een dag stelde een vreemdeling hem voor samen een bierhandel te beginnen. Mus was uitermate gelukkig en vertrouwde de vreemdeling al zijn zuur gespaarde centjes toe. De man liet Mus echter in de steek en ging er met het geld vandoor. Dat kwam voor Mus bijzonder hart aan. Hij besloot toen op zondag de kerk-gangers bij het verlaten van de kerkgebouwen zijn lucifers te koop aan te bieden.
Mus trok zich het lot van de andere blinden aan en werd actief lid in de blindenvereniging. Zo kwam Mus in contact met leden van de liefdadigheidsorganisaties die hem vroegen de loten van hun tombola's te verkopen. Voor elk verkocht boekje loten kreeg hij een broodkaart. Hij werkte zo hard dat hij na een week zo ongeveer vijftig broodkaarten aan armen kon uitdelen. In de kranten van die tijd las men ook berichten van omhaling voor goede werken die door Wilhelmus Lenaerts georganiseerd werden.
Tijdens de eerste wereldoorlog woonde bij boven een herberg in de Lange Beeldekensstraat. Mus leurde toen met dagbladen in de Carnotstraat. Maar ook dit duurde niet lang. Jaloerse kennissen bekwamen dat hem dat verkopen van gazetten verboden werd.
Blinde Mus stierf in de Wolstraat op 2 november 1929 in het huis waar hij toen woonde. De herinnering aan hem bleef in de Antwerpse binnenstad echter voortleven.
XI.1468.- - DE PAUS Antoine - geen verdere gegevens - - - - - - Man van stamgrootmoeder : XI.1469.- - MICHIELSENS Anne Marie - geen verdere gegevens - - - - - - - - - - Kind uit dit gezin : XI.1468.1.- - DE PAUS Jean Charles ° Antwerpen, ca 1741 - zie X.734 - - STAMVADER -
Deze keer vertellen we over "de Gilles" , een kleine man uit de 4° wijk met een bijna tandeloze mond en een enorme wrat op de kaak. Steeds staken zijn handen met zwarte nagels ver uit zijn pitteleersmouwen. Op het hoofd droeg hij een versleten hoge hoed. Zijn verharde schoenen waren vooraan omgekruld.
Gilles was de duivel-doet-al van het Sint-Andries-kwartier. Al de trouwers van de 4de wijk begeleidde Gilles met zijn muziek naar het stadhuis. Hij sloeg op de triangel terwijl twee andere muzikanten viool en fluit speelden. Van het stadhuis trok de dansende stoet naar de typische wijkherbergen.
s' Morgens leerde Gilles de schooljongens van Sint-Adries die hun eerste communie gingen doen de lastige catechismusvragen. Het was een wonder hoe hij erin slaagde de moeilijke teksten in de hoofden van de bengels te krijgen. Gilles vroeg aan de ouders van de communicanten de luttele som van drie centen per week voor zijn catechismuslessen, wat de mensen hem graag gaven. Op verzoek van de mannen van de 4de wijk kwam Gilles hen thuis de baard scheren. In de achterzakken van zijn pitteleer zaten een zeepdoos en een vouwzakje met scheermessen. Na het scheren nam hij zijn rode neusdoek met witte bollen en wreef daarmee het zeepschuim van het gezicht van de geschorene. Geen haartje van de baard bleef staan ! Toen hij op een keer de grote Vicario uit de Schoytestraat moest scheren, stond de kleine Gilles op een omgedraaide lege vuilnisbak omdat hij anders het gezicht van Vicario niet bereiken kon.
Gilles fungeerde ook als getuige bij notariële akten van meester Haenegraeff, van meester Gheysens, van meester Sevestre en van meester Van den Weyngaert. Hij ondertekende met een gerust gemoed al wat men hem aanbood.
Ook de beroemde pastoor Visschers van de Sint-Andrieskerk deed dikwijls een beroep op de kleine Gilles om met de berechting mee te gaan en de bel te luiden. Gilles hielp de pastoor ook in de kerk en kreeg hiervoor twee stuivers per kerkdienst.
De kleine Gilles genoot ook het voorrecht om in het winkeltje van vader Koeckx aan de Voddenstraat de onvolledige tijdschriften en de loshangende boeken in een grote mand te sorteren. Als niemand wat begreep van een eigenaardig geschreven boek, nam Gilles het mee naar zijn kamer om er in te snuffelen. Geen boek was hem te groot zodat kwajongens uit de buurt hem soms vroegen waar dat boek met dat ventje heen ging.
Jonge moeders die hun baby's graag zelf zoogden, riepen ook de hulp van Gilles in wanneer hun zware borsten geen melk uitlieten. Voor drie stuivers hielp Gilles dan de moeder en het kind door zelf de eerste trekken aan de borst uit te voeren.
Zo leefde Gilles in de 4de wijk. Als triangelspeler bij bruiloften, als baardscheerder, als catechismusleraar, als getuige bij notariële akten, als helper in de kerk en als "zuiger" bij kraammoeders met moeilijkheden.
Geen wonder dat heel de 4de wijk zijn lijk volgde bij zijn begrafenis.
Gilles werd een onvergetelijke figuur uit de Parochie van Miserie.
Sint-Andries (W-16) Geen wijk in Antwerpen heeft zoveel namen als het Sint Andrieskwartier: de Vierde Wijk, de Parochie van Miserie, de Luizenmarkt, de Rode Burcht. Ze is de wijk van volkse figuren zoals Mie Citroen, Zotte Rik en Lange Sander. Maar ook van grote namen zoals Hendrik Conscience, Door Van Rijswijck, de volksschrijver John Wilms en Lode Zielens.
Via een zoektocht kan u op eigen tempo het Sint Andries ontdekken. Het was een typische arbeidersbuurt en uitsluitend bevolkt door de armsten der armen. In de ontelbare gangen en stegen en smalle straatjes, in de dikwijls bekrompen huisjes, woonden een bonte mengeling van leurders, dokwerkers, koffieboonraapsters, zakkenmaaksters, zwervers en bedelaars.
Vandaag is het nog steeds een levendige buurt, waar het aangenaam is om te wonen. De misérie is gelukkig verdwenen, maar enkele mooie pareltjes zoals de Paardekensgang en de Sint Andrieskerk nog niet.
Sint-Andrieskerk
ANTWERPEN - Als je door de straten van Sint-Andries kuiert, stap je van het ene mini-straatje in het andere. Het geeft een beetje een vakantiegevoel. Tussen de smalle huisjes ontdek je vaak mooie verrassingen. Via de Willem Lepelstraat kom je zo in het Paardenpoortje of Paardekensgang. Het piepkleine steegje is in 1997 verkocht voor 5,6 miljoen frank (bijna 140.000 euro) omdat de eigenaars het niet eens waren over de bestemming. Het ultra kleine straatje telt zes huisjes aan elke kant en is iets meer dan twee meter breed. Om te tonen hoe erg ze aan hun stekje verknocht zijn, versieren ze het elke zomer met kleurrijke bloemen. Het is maar enkele decennia geleden dat de bewoners er nog één douche en één toilet deelden. Ze leefden heel primitief, maar ze bleven steeds super opgewekt