of hoe Jan van den Weghe levensproblemen en ellende van zich afschrijft
Jan van den Weghe werd te Halle geboren op 29 april 1920. In 1943 debuteerde hij in de poëtische wereld met de bundel "Salto Mortale". Sindsdien publiceerde hij nog vier andere dichtbundels. Vijf bundels in een periode van meer dan 40 jaar is zeker niet veel te noemen. Met een gemiddelde van nauwelijks één bundel om de acht jaar behoort hij niet tot de grote groep dichters die ervan overtuigd zijn dat men jaarlijks of tweejaarlijks met nieuw werk voor de dag dient te komen om goed te zijn; die mensen verwarren goed met bekend. Maar kwantiteit en kwaliteit betekenen niet hetzelfde.
o-o-o
Over van den Weghes leven weet ik weinig of niets af. 0 ja, men hoort wel eens wvat zeggen in Halle. Maar wat is daarvan waar? Is het niet vaak zo, zeker dan als de betrokkene zich niet kan verdedigen (van den Weghe woont in Attenhoven), dat we van een vinger een arm durven maken!? Wat ik van hem weet, beperkt zich hoofdzakelijk tot literaire wetenswaardigheden: hij werkte mee aan verschillende literaire tijdschriften, o. a. 'De Meridiaan", "Arsenaal', "Argus"; hij werd bekroond met de Prijs van Brabant voor de Poëzie in 1950; hij richtte de eerste Nederlandstalige boekhandel in Afrika, meer bepaald in Congo, op. Uit de lectuur van zijn gedichten blijkt o.a. dat hij in Spanje, Egypte, Congo, Zuid-Afrika is geweest, dat hij nu met heimwee aan zijn verblijf in Congo terugdenkt, dat hij te maken heeft gehad met echtscheiding. Ik ben tevreden dat ik niet meer over hem vernomen heb: te veel a-literaire kennis van een te bespreken dichter kan een te grote subjectieve benadering van de inhoud van zijn dichtwerk in de hand werken.
o-o-o
Van den Weghes oeuvre, dat vijf bundels en tal van publicaties in tijdschriften .en bloemlezingen bevat, is erg uitgebreid. Daarom heb ik besloten mezelf volgende beperking op te leggen: bij de bespreking van zijn in bundels verschenen gedichten zal ik me beperken tot die inhoudelijke elementen die me vanuit mijn literaire interessesfeer meer dan maar gewoon boeien.
o-o-o
In "Salto Mortale". waarvoor Fiel Van Hoof de omslagtekening leverde, staan twee lange. epische gedichten afgedrukt. nl. "De Dwaze Ballade der Malkontenten" en "De Zeven Hoofdzonden". In "De Ballade" deelt de dichter die zelf aan het woord is, ons zijn visie op het leven mee. Die stemt overeen met het aangehaalde citaat (van hemzelf?) bij het begin van het gedicht:
"Zoolang mij bloed in 't lichaam loopt
loof ik de vrouwen 's levens wreede vreugden.
Maar als de dood mijn korpus koopt
bidt voor mijn ziel, want luttel zijn mijn vreugden".
De dichter laat ons kennismaken met een reeks mensen die. in tegenstelling met hemzelf en onder invloed van W.O.II. het leven pessimistisch aanvoelen. Deze mensen: de paus, een klerk, een generaal, een "Don Juan en maagdendief", een "paap", een boef, een vrouw, een bedelaar, een slavin voor "den ganschen nacht". Tot slot van zijn ballade richt de dichter zich eens persoonlijk tot de klagers:
(...) Nu kunt gij klagen;
gij hebt uw zinnen afgestroopt
en vierde kermis al uw dagen,
vier kermis nu in 't diepst der hel.
In "Het Vat der Danaiden" werden een aantal gedichten opgenomen die in 1950 onderscheiden werden met de hogervermelde prijs van Brabant. In het eerste deel, "Parade", deelt de poëet ons zijn "ars poetica" mee: een dichter moet zijn
een nar bedreven in de tover
der taal, die als een alchemist
uit woorden louter goud kan puren
en ook een
(...) zachte dwaas, die naar de wind
kan luisteren en die de dingen
doet leven en met klanken speelt.
In het tweede deel, "Geschreven in het zand", neemt van den Weghe ons mee op reis door zijn leven. Hoewel zijn jeugd zorgeloos was, was er toch al dat ondefinieerbare verdriet in aanwezig:
De dorpen klonken en weerklonken
van ons uitdagend liefdeslied.
Wij hebben rode wijn gedronken
en het aandachtige verdriet.
De jeugd, de lente van het leven, duurde slechts "zolang de godendrank ons smaakt", en dat was niet lang. De weemoed om de voorbije, verloren gegane kindertijd, doet van den Weghe aan zijn vader terugdenken:
Konden wij als kinderen nog stoeien ...
(...)
Weet gij nog? Helaas. Zovele jaren.
Allerzielen nadert. Op uw graf,
vader, ritselen de dode blaren.
En hoe ver zijn wij van u nog af?
Andere gedichten handelen over herinneringen aan Rome, Kaïro, Spanje, Congo. Ten lange laatste, na veel omzwervingen, komt de dichter weer thuis. Is Vlaanderen voor van den Weghe nog synoniem voor thuis? Ik denk het niet. Zegt hij immers niet
De zwaluw kon niet trekken
en springt vol heimwee rond.
Ik wil mijn vleugels strekken,
maar kom niet van de grond.
Het derde deel heeft als titel "Novum Organum" en handelt over de dood. Wie stelt zich al eens geen vragen over de dood en de zinloosheid van het leven?
- Zeg mij, waarom de vruchten rijpen,
als àl wat leeft toch sterven moet?
Zijn houding tegenover dit weten is tweeledig: enerzijds positief, of om het met een Latijns gezegde te verwoorden: Carpe Diem (pluk de dag); anderzijds negatief. Ter illustratie, enerzijds,
- Laat ons de laatste dagen smaken
als zomervruchten in de mond.
anderzijds,
Twee-en-veertig. Lege handen,
zieke hersens, stijf vertoon
en steeds gretig watertanden.
Eens leek alles schoon.
Van den Weghe heeft zijn noodlot begrepen. Hij maakt geen plannen meer voor de toekomst:
Geen plannen meer, geen verre reizen,
geen roekeloos experiment,
geen hartstocht, (...)
Het vierde deel, "Recital", bevat een drietal langere gedichten. Vooral het laatste, "Het Nieuwe Paradijs", waarin de dichter ons het paradijs toont na de zondeval, is het lezen waard.
In "Tussen de Regels", verschenen als nummer 98 van het "Poëtisch Erfdeel der Nederlanden", zijn, naast een keuze uit de vorige twee bundels en "De Toren van Babel", van den Weghes tweede bundel, die ik niet heb kunnen bespreken (ik heb de bundel nergens op de kop kunnen tikken en in "Tussen de Regels" is slechts één gedicht eruit opgenomen), en gedichten uit nooit in bundels opgenomen cycli ook "Vijftig Saltogedichten" gepubliceerd. Deze reeks gedichten hangt nauw samen met de gedichten uit het tweede deel van "Het Vat": ook in deze cyclus haalt hij herinneringen aan zijn leven op. Reizen en vreemde landen hadden hem al erg vroeg in de ban:
Voor mij weerklonk die dag de lokroep van
de verten en sindsdien was ik verloren.
Dat zijn jeugd zorgeloos was en de dood hem niet kon deren, verwoordt van den Weghe in een prachtige, haast kinderlijke taal:
Wij zwommen in de Zuun. De zomer was
een land vol Indianen en gevaren,
waarin wij onvervaarde helden waren.
De doden lagen muisstil in het gras
en werden weer springlevend. (...)
Dat het moeilijk, zoniet onmogelijk is om in een mensenleven alles te ervaren, de diepste roerselen der ziel (om het clichématig te zeggen) te doorgronden, beseft hij maar al te goed:
Na zesenvijftig jaar nu (...)
(...)
loop ik nog rond met steeds dezelfde vragen.
'k Heb wel een boel geleerd, maar 'k word niet wijs.
Dat hij in zijn gezin problemen heeft gehad, zelfs zijn vrouw ervoor verlaten heeft, verzwijgt hij niet:
Omdat wij boos elkander niet vergaven,
geraakten wij niet veilig in de haven
en ik verliet lafhartig 't zinkend schip.
Uiteindelijk is hij tevreden omdat hij nog leeft ("Ik lééf en dat is veel") en treurt hij om het verlies van "-Vaarwel, lief Afrika!". Toch slaagt hij erin alle problemen zelf te overwinnen:
Dit land is, o dit land is mij weer lief,
de heuvels, 't grijze dorp, de lage toren,
al ging ook 't droomhuis met zijn tuin verloren.
"Oogappel u!t Sodom" bevat 30 sonnetten die alle handelen over liefdesproblemen, over echtscheiding. Indien ik de signalen die de dichter op de lezer afzendt, juist interpreteer, verhaalt de dichter het volgende: het ik-personage, de dichter dus, verlaat zijn vrouw om met een andere, jongere vrouw te gaan samenwonen. Maar wanneer hij (te) oud wordt en lichamelijk niet meer mee kan, laat ze hem vallen:
Maar op een dag verscheen zij onverwacht,
gezeten op een nieuwe hengst, en lachte:
"Gij zijt té oud voor mij. Wij gaan u slachten!"
Hij is dan ook tevreden wanneer hij uiteindelijk zijn eerste vrouw terugvindt:
- Na zoveel tijd heb ik u weergevonden,
alsof gij door de goden zijt gezonden.
De bundel is opgedragen aan zijn jonge dochtertje. Hij probeert haar voor de gevaren van het leven en de ontgoochelingen die dat leven met zich kan meebrengen, te waarschuwen:
- Ook ik heb menig luchtkasteel gebouwd
en kwam bedrogen uit. maar in dit leven
krijgt men t geluk alleen door véél te geven.
Maar zelfs al die problemen die hij met de liefde, - en is liefde in se niet synoniem voor leven? - heeft meegemaakt, hebben hem toch niet te verbitterd achtergelaten. Alle wonden helen, zelfs die van een mislukte liefde waarin "ik mij heerlijk thuis en veilig!" gevoeld heb:
Zelfs als ik morgen sterf, zing ik de lof
van dit verrukkelijke wrede leven.
Ik heb nu mijn miserie uitgeschreven.
Op haar portret ligt al een laagje stof.
o-o-o
Dat van den Weghe een groot en "bekend" (wat is bekend in een taalgebied met nauwelijks 5 miljoen mogelijke lezers? Nederland laat ik buiten beschouwing: daar staat men immers argwanend en ongeïnteresseerd tegenover al wat uit Vlaanderen komt) dichter is, staat buiten kijf. Twee zaken kunnen dit beamen: (1) In 1950 won hij de Prijs van Brabant voor de Poëzie. Wat de winnaars ervan betreft, was hij de opvolger van o.a. Hubert Van Herreweghen en Bert Decorte en de voorloper van o.a. Albert Bontridder, Jos de Haes en René Verbeeck. (2) Tevens wordt hij door ingewijden bijna steeds in één adem vermeld met zijn tijdgenoten Anton van Wilderode, Lieven Rens, Reninca, Pieter Aerts en zijn twee voorgangers van de Prijs van Brabant voor de Poëzie.
o-o-o
Voor wat zijn situering in de Vlaamse poëziewereld sinds het einde van W.O.II betreft, verwijs ik naar mijn artikel "Een Verkenning van de Vlaamse Poëziewereld sinds 1945", dat ook in dit Hallensia-nummer werd opgenomen. Jan van den Weghe heb ik daar, vooral op basis van de inhoud van zijn poëzie, bestempeld als traditioneel dichter. Ook vormelijk grijpt hij naar het klassieke voorbeeld terug: zijn sonnetten uit "Oogappel uit Sodom" zijn daarvan het meest treffende voorbeeld.
Persoonlijk zou ik van den Weghe een therapeutisch dichter willen noemen. Of om het met andere woorden te zeggen: een dichter die schrijft om zichzelf te genezen van die (levens)problemen die als een kanker zijn ingewanden, zijn innerlijke verteert. Het is dit therapeutische, dit van zich afschrijven van de meest intieme problemen dat ervoor zorgt dat hij voor de buitenwereld zijn glimlach kan behouden.
o-o-o
Dit korte artikel heeft slechts tot doel gehad wat nader kennis te maken met de dichter Jan van den Weghe. Immers, hij is niet slechts alleen dichter, maar ook schrijver van romans, verhalen, toneelstukken, hoorspelen en essays.
Verschenen in: Hallensia, jg. 6, nr. 4, oktober-december 1984, 19-26.