pogingen tot archiveren, verklaren en interpreteren
“HALLE IN DE LITERATUUR” wil “pogingen tot archiveren, verklaren en interpreteren” ondernemen. Aandacht wordt besteed aan literatuur over en in Halle door Hallenaars en anderen in het Nederlands en andere talen. Onder literatuur wordt poëzie, proza, toneel en literaire kritiek verstaan, met een bijzondere aandacht voor poëzie, liefst niet verschenen in uitgaven in eigen beheer. Onder Halle wordt de stad van vóór de fusie verstaan. Dialect- en jeugdliteratuur komen niet in aanmerking. Thriller- en misdaadfictie wordt niet als literatuur beschouwd. De weblog staat voor iedereen open: verbeteren van foute informatie; vervolledigen van onvolledige informatie; signaleren van interessante items; leveren van eigen bijdragen voor zover ze in het kader van “Halle in de literatuur” passen; ... Medelingen zullen in deze tekst die steeds onder de titel van de weblog verschijnt, afgedrukt worden. Een initiatief van de literaire en kunstvereniging "Xarnego" uit Halle, waarvan letterkundige Rik Wouters voorzitter is.
19-09-2006
DICHTBUNDELS VAN HALLENAARS IN DE HALSE BIBLIOTHEEK
In mijn artikel "Dichtende Hallenaars: dichtbundels en poëtische kritieken en onderscheidingen", op dit webblog verschenen, heb ik een poging ondernomen om ondermeer alle dichtbundels die Halenaars hebben uitgegeven of laten uitgegeven, te vermelden. Een poging omdat het enorm moeilijk is om al die publicaties waarvan niet weinige in eigen beheer zijn uitgegeven, te achterhalen. Zelfs de Koninklijke Bibliotheek Albertina heeft, zoals uit een korte steekproef is gebleken, niet alle boeken die in wat België genoemd wordt, verschenen zijn. Een tijd geleden vertelde iemand me dat mijn dichtbundel "Het verboden evangelie van de dichter" uit 1999 niet in de Halse bibliotheek aanwezig was. Hij benadrukte me dat hij met niet aanwezig niet niet beschikbaar omdat het boek uitgeleend zou zijn, bedoelde. Meer zelfs, de bibliotheek bezat slechts 7 van mijn 10 verschenen bundels.
Je begrijpt het al. Tijd voor een onderzoekje en een controle van de catalogus van de bibliotheek van Halle. Een onderzoekje maar omdat ik uitgegaan ben van mijn reeds vermelde artikel: het is niet immers denkbeeldig dat de door me per dichter opgestelde lijstjes niet volledig zijn. Een onderzoekje maar omdat ik slechts op naam van de "auteur" gezocht heb, en niet op "titel" of "trefwoord". Mijn reeds vermelde lijst -Ik zeef en houd slechts de individuele dichtbundels over met uitzondering van 2 collectieve bundels: één van Ghislain Laureys en een ander van Jan Vanhaelen en zonen.- bevat 27 namen -Pseudoniemen worden als afzonderlijke dichters beschouwd.- en 70 dichtbundels -De bundel van Vanhaelen en zonen telt voor 3 en mijn dubbeldichtbundel voor 2.-. Van Andreas Wanders werden geen bundels meegeteld omdat hij onder een pseudoniem publiceert, erg op zijn privacy gesteld is en dan ook niets meedeelt. Van Solange Abbiati (2) -Het cijfer tussen haakjes vermeldt het totaal aantal bundels.-, Gentil Antheunis (1), Jan Defryn (3), Johan De Maeght (1), Etienne Devisch (3), Emiel Gouffaux (3), J. Kantig (1), t Hellebroeck (1), Jan Van Brabant (1) en Andreas Wanders kan men geen bundels ontlenen, gewoon maar omdat er geen exemplaren te ontlenen zijn. Van Jef Algoet (1 op 2) -De cijfers tussen haakjes vermelden respectievelijk het aantal beschikbare bundels en het aantal uitgegeven.-, Hans Claus (1 op 4), Gerrie Dehaag (3 op 6), Pieter Delen (2 op 4) en Jan Vanbellinghen (1 op 4) is ten hoogste de helft van de gepubliceerde bundels beschikbaar. Van Ghislain Laureys (4 op 5) -De cijfers tussen haakjes vermelden respectievelijk het aantal beschikbare bundels en het aantal uitgegeven.-, Jan van den Weghe (3 op 4) en Rik Wouters (7 op 10) is meer dan de helft van de gepubliceerde bundels beschikbaar. Slechts van G. Ellezeg (1) -Het cijfer tussen haakjes vermeldt het totaal aantal bundels.-, Marcelle Lévêque (1), François Patternotte (1), Isabelle Trouet (3), Jan Vandenweghe (1), Bart (1), Bruno (1) en Jan (3) Vanhaelen en Nicole Van Overstraeten (3) zijn alle bundels beschikbaar. Van de 70 bundels door Hallenaars uitgegeven, zijn er 37 of 52,8 % beschikbaar. Van 10 dichters of 37 % zijn geen bundels beschikbaar, van 12 dichters of 44,4 % meer dan de helft van de verschenen bundels en van slechts 9 dichters of 33,3 % alle bundels. Kortom, de Halse bibliotheek scoort meer dan ondermaats voor wat het bezitten van werk van Hallenaars betreft. Erger nog, een aantal Hallenaars is zelfs niet vertegenwoordigd. Heeft dit te maken met een gebrek aan interesse van de bibliotheek voor werk van Hallenaars? Ik dacht het niet. Halse geschiedkundigen zijn met hun werken immers zeer goed vertegenwoordigd. Heeft het te maken met een gebrek aan interesse van de bibliotheek voor werk van Halse dichters? Misschien wel. Meer dan waarschijnlijk wel zelfs. Dichtbundels -Het zijn meestal slechts dunne boekjes die echter op elke bladzijde een kunstwerk(je) (kunnen) bevatten.- staan immers verloren tussen dikke(re) romans en toneelstukken. Waarom worden bundels van Hallenaars, samen met ander, ook niet literair werk van Hallenaars niet in een aparte afdeling ondergebracht? Een gebrek aan interesse en het niet opvolgen via geijkte kanalen en lokale pers van wat verschijnt? Kortom, een inhaaloperatie door de bibliotheek dringt zich op: tal van bundels kunnen immers nog aangekocht worden. Heeft dit te maken met een gebrek aan interesse van de stad? Er wordt in deze stad veel aandacht besteed aan cultuur. Te veel aandacht omdat een deel ervan, kunst, in de kou blijft staan. Kortom, de kunstenaar, de schepper, de creator, moet wijken voor de uitvoerders van kunstwerken als muziek, toneel en voordracht van literatuur. Niet de uitvoerder die slechts vertolkt wat de kunstenaar voorbrengt, moet tellen, maar de kunstenaar en zijn creatieve daad.
Bij mijn onderzoekje en controle ben ik op enkele rariteiten gestoten: -De meeste bundels zijn slechts in de centrale bibliotheek voorhanden, sommige daar én in één of meer van de filialen. Een logica in dit alles blijkt echter niet; -Solange Abbiatis "In de kooi" die ik eknele jaren geleend hebt, is niet langer in de bibliotheek. Spoorloos verdwenen? Gestolen? Afgeschreven? Bij één of andere uitverkoop vekocht?; -Van Gentil Antheunis is een enkel boek beschikbaar. Er is naar hem nochtans een straat genoemd. Waarom? Omdat hij in Halle ooit vrederechter was? Voor zijn literair-historische waarde?; -Bij mijn bundel "Lawaai is tederheid" staat als "Impressum" "Ruisbroek" en geen uitgeverij vermeld terwijl hij bij Yang in Gent verscheen. Bij "Xarnego", een andere bundel van mij, staat in het "Impressum" enkel Upsilon uit Halle vermeld, terwijl het een co-uitgave was, samen met de Casita de la Soledad-stichting uit Ruisbroek. Onzorgvuldigheid en onvolledigheid.
Kortom, wie meer over Hallenaars in de literatuur te weten wil komen, kan in de Halse bibliotheek slechts terecht voor een deel ervan. Een klein deel ervan dat alleen al daarom vervalsend werkt.
In "Het Geuzenboek" (Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam en Em. Queridos Uitgeverij, 1979) beschrijft schrijver Louis Paul Boon de troebelen van de waanzinnige 16de eeuw in onze gewesten waarvan vooral de gewone burger de dupe was. Halle wordt éénmaal vermeld, meer bepaald in het jaar 1554 naar aanleiding van een terechtstelling van een vrouw op de Grote Markt van Brugge (p. 176-177): [ ] Op de Grote Markt stond het schavot gereed en als ze dit was opgestompt en aan de paal vastgebonden legde de beul aan haar voeten wat gras en wat aarde neer: de betekenis van het graf. En in de aanpalende straten dwaalde de verlopen en meestal stomdronken bedelaar Hendrik Marschal rond, die luide beweerde dat men hem in Ieper had willen ophangen, en hij toonde ook de rode streep ervan in de hals. Maar toen hij reeds in de lucht hing, zoals hij zegde, sprak hij nog even een innig gebed tot de Moeder Gods, de Lievevrouw van Halle, en de koorde brak en men schonk hem genade. Niemand wist dat deze zuiplap een valse Hendrik Marschal was, uit de goot opgeraapt om hem een mirakuleuze redding van de dood te laten rondventen. En hij toonde een perkament, hem bezorgd dor de deken van Onzelievevrouw van Halle. En vele dwazen, die vreesden dat ze die dag of de volgende aan de strop zouden sterven, liepen in groot aantal met hun laatste duiten naar Halle en legden die neer in de schaal der kerk, en de deken raapte ze op. Zo werd Onzelievevrouw van Halle zeer lang de Lievevrouw van de Gehangenen genoemd. Maar het vrouwtje Barbara, dat de oude en trouwe echtgenote van de ketellapper Jason Darue was, stierf een gewelddadige dood, gehoond en bespot, omdat in háár laatste uur geen hulp meer kwam van heiligen uit de hemel. En diezelfde dag, in Brussel, was de laatste hand gelegd aan een paleis in zuivere renaissancestijl, dat een binnenkoer kreeg met dorische, ionische en corintische pilaren, en dat tot woonst zou dienen voor bisschop Granvelle [ .].
ODE AAN DE DICHTKUNST, NAAR AANLEIDING VAN DE VOORSTELLING VAN DE DICHTBUNDEL "CODE ONBEKEND" VAN PIETER DELEN" [een toespraak]
Je weet, Pieter, dat ik dichter ben, geen wiskundige; toch weet ik dat Poëzie = literatuur². Literatuur = kunst². Kunst = cultuur³. Poëzie = structuur van woorden = taal = communicatie. Taal is niets anders dan een gesproken of geschreven tekst. Poëzie is een geschreven tekst. Poëzie wordt gelezen door ...; ja, wie leest er nu poëzie? Waarom stelt poëzie zoveel problemen?
-o-o-o-
Een tekst is een combinatie van woorden die schijnbaar een gestructureerd geheel vormen. Hoofdzaak is een mededeling eenvormig en neutraal over te brengen. Poëzie is een combinatie van woorden die schijnbaar niet bij elkaar horen. Ze is een vermenigvuldiger van betekenissen. Tekst en poëzie zijn dus allebei combinaties, collages van woorden. De tekst, dagelijkse omgangstaal, legt taal aan banden. De poëzie geeft taal de grootst mogelijke vrijheid. De lezer is echter niet gewoon om met vrijheid om te gaan en aanvaardt de poëzie niet. Poëzie wordt als een overbodig iets beschouwd. Ze wordt door de buitenstaander, die de lezer wel altijd blijven zal, zelfs als daad van verzet tegen de maatschappij beschouwd, alleen maar omdat de poëzie lak heeft aan conventies. Ik moet opletten, Pieter, ik zie verschillende personaliteiten die van kaas stilaan smaak krijgen, verbaasd opkijken. Ik heet u welkom, geachte bekendheden. Laat ik ook de gewone mensen, mevrouwen, mijne heren, niet vergeten. Ach ja, er zijn ook letterkundigen: welkom, beste collega's. Blijf, blijf toch. Mijn verhaaltje, mijn ode aan de dichtkunst moet nog beginnen. Weet wel dat ik steeds gelijk heb wanneer het over poëzie gaat. Poëzie is niet alleen vermenigvuldiger van betekenissen. Ze is allesomvattend en poly-interpretabel. In het gedicht gaat het woord een eigen bestaan leiden. Het woord krijgt een andere zin. De lezer echter begrijpt dat woord niet. Toch ligt al wat de dichter wil zeggen, zomaar voor het rapen. De enige inspanning die de lezer moet doen, is lezen. Het doet me pijn, Pieter, om het woord inspanning te gebruiken wanneer ik het over poëzie heb. Toch ziet de lezer op tegen wat hij de inspanning van het lezen en herlezen noemt. Hij heeft nooit geleerd om verbanden te leggen en af te leiden. Hij is niet in staat om te interpreteren en 'sleutels' of symbolen' in zijn eigen taal om te zetten. De dichter heeft nochtans veel te bieden. Hij legt verbanden bloot. Hij kijkt vrank en vrij rond. Hij heeft de gave om te ordenen, om het leven te vatten en het tot de meest elementaire dingen terug te brengen. Over deze basiselementen, die eenieders leven uitstippelen en bepalen, wil de dichter communiceren.
-o-o-o-
Wij, Pieter, wij weten dat dichten meer is dan een dagtaak. De dichter is een onvermoeibare spieder, die observeert, interpreteert, afweegt en concludeert. De lezer die dit beseft en het werk van de dichter op dezelfde wijze benadert, zal deelgenoot van de dichter worden. Belangrijk is dat de lezer een situatie creëert die gelijkenis vertoont met die van de schrijfact: stilte die voor de noodzakelijke concentratie zorgt. Poëzie is meer dan een dagtaak. Ook het lezen van de poëzie moet zo opgevat worden. Een gedicht kan niet gelezen worden om een vrij kwartiertje mee op te vullen. Poëzie is niet vrijblijvend. Poëzie is ook niet werkelijkheidsschuw. Heeft Gabriel García Marquez niet ooit verklaard dat zijn rol als literator (...) hem kennelijk te pretentieus en vrijblijvend is. Geen schrijver heeft zo categorisch geweigerd de fictie in zijn boeken op te eisen als vrucht van zijn verbeelding. Het grootste compliment dat men een dichter kan maken, is misschien wel de erkenning (...) van het werkelijkheidsgehalte in zijn werk.
-o-o-o-
Welke plaats neemt de dichter in de kunstwereld in? Al te vaak worden wij, Pieter, gesitueerd in het randgebied van de literatuur, in de marginaliteit van de kunst. Waarom toch? Zoals iedereen interpreteert de dichter de, een, zijn werkelijkheid op een individuele en eigen-zinnige wijze, met koppelteken tussen "eigen" en "zinnig". Daarvoor gebruikt hij het woord. Meer zelfs: slechts híj bedient zich van het woord alleen. Poëzie is de meest pure vorm van kunst. Andere kunstenaars, die gebruik maken van doek, verf, muzieknoten, hamers en beitels of nog andere attributen, hebben het woord nodig om hun kunstwerken te benoemen en hun kunst te omschrijven. Kan het dan verwaand klinken om te beweren dat er zonder taal geen kunst kan zijn!
-o-o-o-
Jullie, beste aanwezigen, weten misschien dat ik dichter ben, geen wiskundige; toch weet ik dat poëzie cultuur tot de zoveelste macht is. Waarom? Omdat poëzie niet meer, maar ook niet minder kan zijn dan de meest zuivere cultuur- en kunstvorm. Geloof me op mijn woord. Weet dat ik de waarheid spreek telkens als ik het over poëzie heb. Weet dat de dichter de enige kunstenaar, de enige mens is die consequent blijft en nooit zwicht of toegeeft.
Uitgesproken in november 1998 in café "Den Dome", Basiliekstraat te 1500 Halle tijdens de voorstelling van de dichtbundel "Code onbekend" van Pieter Delen.
RW (= Rik Wouters): Eerst dé klassieke vraag: hoe ben je ertoe gekomen gedichten te schrijven? GL (= Ghislain Laureys): In feite is dit te danken aan mijn moeder, die in 1941 ter gelegenheid van de gouden bruiloft van mijn grootouders erop aandrong als huldeblijk eens iets in verzen te schrijven.
RW: Dit gelegenheidsgedicht zou dus het aansteken van de poëtische lont geweest zijn. Het lijkt me wel zonderling dat een eerste gedicht zo'n gevolg heeft gehad. Kan jij daar een verklaring voor geven? GL: Op dat bruiloftsfeest heeft het voordragen van dat gedicht van mijn grootouders. 2 gelukkige mensen gemaakt. Anderzijds was het ook bij de andere familie in goede aarde gevallen. Resultaat: lofbetuigingen en aansporingen om verder te doen. Later echter vond ikzelf het gedicht een gerijmel van jewelste.
RW: Die aanmoedigingen om verder te doen hebben dus zeker hun resultaat gehad? GL: Inderdaad! Ik ben doorgegaan met verzen schrijven. Verdere contacten met mensen uit het onderwijs brachten me, met gepaste literatuur, op een beter spoor. Ik was amper 17 wanneer mijn eerste degelijke probeersels in het toenmalige plaatselijke weekblad "Het Nieuws van Halle" verscheen. In 1 jaar tijd heb ik mijn eerste bundel "Morgenrood" geschreven.
RW: "Morgenrood" verscheen in 1943. Midden in de oorlog. Leverde dat voor jou geen problemen op? GL: Mijn grootste handicap was het feit dat ik bijna onmiddellijk na het verschijnen ervan werd opgeëist door de bezetter om naar Duitsland te gaan werken. Ik ben echter tot en met de bevrijding bij familie in Sint-Martens-Lennik ondergedoken. Mijn bundel "Morgenrood" is zelfs -door onwetendheid- uitgegeven zonder toestemming van de bezetter, wat zware sancties voor gevolg had kunnen hebben.
RW: Hoe heb je dan je eerste stappen naar de zuivere poëzie toe gezet? GL: Na het schrijven van mijn eerste dichtbundel geraakte ik stilaan overtuigd de gave der dichtkunst te bezitten. Toch voelde ik sterk aan dat er nog iets ontbrak om mij op het vlak van de zuivere letterkunde aan te dienen, nl. iemand met kennis van zaken om me met raad en daad bij te staan. Ik heb het toen gewaagd me in betrekking te stellen met de 2 voornaamste critici van dat ogenblik: Albert Westerlinck van "DW&B" en Jan Schepens van "De Vlaamse Gids". Van de nieuwe generatie was het Remi Boeckaert van "Arsenaal", die zich over mij ontfermde.
RW: Waaruit bestonden die goede richtlijnen? GL: Omdat ik van nature uit begaafd scheen te zijn met een lyrisch accent hebben ze me vooreerst de techniek van het klassieke vers bijgebracht: rijm, metrum, ritme, klank en vorm. Theoretisch gezien klonk dat in het begin wondermooi. Doch de praktijk ervan was ongewoon moeilijk. Voor mij althans! De eerste gedichten die ik hen ter beoordeling en verbetering opzond, werden mij steeds onherkenbaar toegetakeld teruggestuurd. Menig keer om de moed bij te verliezen. Ik heb echter koppig volgehouden! En ... als het ware onverwacht, begon ik opeens op eigen beentjes te lopen. Het is een strenge en harde leerschool geweest waaraan ik veel te danken heb. Wat me daarvan nu nog toepasselijk blijft, is het feit dat ik zeer kritisch sta tegenover eigen werk.
RW: Op het einde van de jaren '40 werd je gevraagd om redacteur te worden van "Arsenaal... Dit betekende je eerste officiële contact met de literaire wereld. GL: Inderdaad! Dat was mede met mijn Halse vriend en letterkundige Jan van den Weghe. Wij werden er in de gelegenheid gebracht van dichtbij kennis te komen maken met mensen van "Arsenaal".
RW: Rond de jaren '50 werden veel van je gedichten in tijdschriften en bloemlezingen opgenomen en bedacht met literaire onderscheidingen. Daarna blijf je jaren zwijgen. Pas sinds 1970 verschijnen er weer gedichten van je. 2 vragen: (1) Hoe verklaar je dat er gedurende ongeveer 20 jaren minder aandacht is geweest voor de poëzie? (2) Is het toeval dat de hernieuwde aandacht ervoor samenvalt met de opkomst van het Nieuw-Realisme en de Neo-Romantiek? GL: In die 20 jaren waarover je het hebt, beleefde de poëtische wereld een ware overstroming van atonale en experimentele poëzie. Gezien ik deze losgebroken furie in geen enkel opzicht in overeenstemming kon brengen met mijn eigen kunstopvattingen, heb ik gedurende die losbandige periode liever gezwegen en mij eenzaam opgesloten in mijn "ivoren toren". Op je tweede vraag moet ik in alle oprechtheid antwoorden dat de officiële herwaardering van mijn poëzie effectief te danken is aan de opkomst van de neo-romantische en neo-realistische poëzie die, niet alleen voor mij, maar ook voor vele andere vergeten traditionele dichters een ware herademing betekende.
RW: Waarom heb je een bundel als "Het Hart van Mijn Stad" uitgegeven, waavan de inhoud voornamelijk lokaal is? GL: Voor een dichter is het noodzakelijk af en toe eens orde in zijn manuscripten te scheppen. Zo kwam ik op het idee ze eens allen volgens onderwerp te rangschikken. Systematisch verkreeg ik o.a. een bundel met gedichten over eigen stad en streek. Het is grotendeels aan Dr. G. Renson, oud-konservator van het Kasteel van Gaasbeek, te danken dat de bundel is verschenen. In Dr. Renson vond ik de geschikte persoon om het voorwoord te schrijven. Dat de gedichten een lokaal en regionaal karakter hebben, is vanzelfsprekend. Doch juist daarom ben ik er nu meer dan ooit van overtuigd voor mijn stads- en streekgenoten, alsook voor de bedevaarders en toeristen, een leemte te hebben opgevuld. En dat stemt me echt tevreden.
RW: Er wordt gezegd dat je snel uit je krammen schiet telkens men het waagt je een religieus dichter te noemen. Het valt nochtans niet te loochenen dat "Het Hart van Mijn Stad" erg veel gedichten bevat die vanuit een godsdienstig gevoelen geschreven zijn. Wat is je antwoord hierop? GL: Uit mijn krammen schieten doe ik niet zo vlug. Doch tot degenen die me per se als religieus dichter willen afschilderen kan ik alleen maar zeggen dat ze van mij dan ook niets anders dan religieuze poëzie gelezen hebben. Wat trouwens zeer begrijpelijk is gezien de meeste ervan, bij speciale gelegenheden, gepubliceerd werden in plaatselijke weekbladen.
RW: Mogen we hieruit besluiten dat je gedichten, die in literaire tijdschriften verschenen zijn, niet religieus-getint zijn? GL: Mijn christelijke opvoeding en mijn geboortestad die een echt bedevaartsoord is, hebben mijn dichterlijke gave in ruime mate geïnspireerd. Vandaar dat opvallend godsdienstig element in mijn werk, waaruit "Het Hart van Mijn Stad" is ontstaan. Dat mijn andere gedichten van het religieuze zouden afwijken, kan niet algemeen gesteld worden. Alles hangt af van het onderwerp waardoor men geïnspireerd wordt en de gemoedsgesteltenis op het kreatieve moment. En dat kan allerlei zijn. Ieder mens die nuchter redeneert en met beide voeten op de grond staat, kent wisselvallige momenten van twijfel, geloof en ongeloof; van liefde, geluk van tegenspoed, van hoop en wanhoop, van gezondheid en ziekte. Ook de onophoudelijke evolutie van de tijd, evenals het actuele wereldgebeuren, kan de dichter beïnvloeden. Een dichter is geen heilige. Een dichter is ook maar een mens, doch hij ondergaat alles veel emotioneler en intensiever: hij gaat dieper op de dingen in. Buiten dat religieuze facet zijn mijn andere gedichten van zacht-romantisch tot sterk-realistisch getint.
RW: Je bent redacteur bij 't Kofschip en lid van de redactionele werkgroep van Litera. Zie je dat redacteurschap louter als titel of help je actief mee aan de werking van die tijdschriften? GL: Aangezocht worden om deel uit te maken van een redactie mag toch wel beschouwd worden als een erkenning van je talent. Het is in zekere zin ook een promotie als dichter. Anderzijds houdt het toch ook de verplichting in deze aangenomen taak gewetensvol en naar behoren te vervullen. Want een tijdschrift waar geen huishoudelijke orde heerst, is zeker gedoemd om te verdwijnen. Dit betekent dus dat men als redactioneel medewerker mede verantwoordelijk wordt gesteld voor de leefbaarheid van het tijdschrift.
RW: De laatste jaren merk ik, wat het uitgeven van gedichten betreft, een nieuwe rage op. Meer en meer wordt er naar een "alternatieve" vorm van publicatie overgeschakeld. Ik denk aan gedichten op L.P., postkaart, sierborden, bierviltjes,... En niet te vergeten de talrijke bibliofiele uitgaven (Ieren kaft, gouden letters, beperkte oplage) die de gewone poëzieliefhebbers zich wegens de doorgaans zeer hoge aankoopprijs ervan niet kunnen aanschaffen. Hoe sta je daartegenover? GL: Voor wat het publiceren van poezie op postkaarten, sierborden e.d.m. betreft, sta ik er vast en zeker positief tegenover. Het is onweerlegbaar een efficiënte reclame- en propagandamiddel om poëzie in de hand van de gewone man te spelen die meteen de kans krijgt om aan te voelen wat poëzie voor hem kan betekenen. Voor wat het tweede deel van je vraag betreft, ga ik, op basis van mijn ondervinding als bibliothecaris, objectief mijn mening formuleren: de soort werken waarover je het hier hebt, worden uiteraard gerangschikt bij de luxueuse uitgaven. Het feit dat nu op onze boekenmarkt het Iuxueuse boek niet weg te denken valt, is tengevolge de belangstelling en de vraag die er voor is. En meer dan men denken zou, zijn er boekenliefhebbers en bibliotheekbezoekers die graag een sierlijk boek met geen te kleine letters ter hand nemen omdat het veel gemakkelijker en aangenamer leest dan een pocket. Wanneer men echter enkel uitgaat van de letterkundige waarde van het werk is het zeker niet noodzakelijk zich een luxe-uitgave aan te schaffen. Gelukkig zijn er voor de minderbedeelde boeken liefhebbers meer bescheiden uitgaven op de markt verschenen zodat zelfs de wereldliteratuur onder deze vorm te kopen valt.
OVER "DE DAGEN VAN DE WINTER" VAN NICOLE VAN OVERSTRAETEN [1] [een toespraak bij de voorstelling van een dichtbundel]
Poëzie. Een magisch-geladen woord. Poëzie. Afgeleid van het Griekse werkwoord
poein [uitspreken als: pojein], dat maken, doen betekent. Scheppen, creëren. Het middel bij uitstek voor de dichter om poëzie te bedrijven is het woord. Ter inlichting. Alle goede dingen worden bedreven: kunst, literatuur, liefde. Al de rest is zinloos. Nutteloos. bladvulsel. Alleen het ware, het essentiële, het levensnoodzakelijke is belangrijk. Of zoals Clem Schouwenaars, één van onze grootste hedendaagse dichters, nogal cru verkondigt in één van zijn prozawerken -En ik parafraseer.-: slechts de grote taken zijn van belang. Die taken: poëzie, drank, vrouwen, leven. Of hij gelijk heeft, laat ik aan de toehoorder over. Maar ik wijk af. Mijn bedoeling was om te proberen om te omschrijven wat het begrip poëzie bij mij oproept. Geen van de bestaande definities voldoet immers. Dat poëzie bij de gratie van het woord bestaat, lijkt me vast te staan. Of zoals Hugo Claus ergens in zijn Oostakkerse gedichten openbaart: Woorden, gekleurd of niet, Worden sleutels. En iets verder in hetzelfde gedicht: Woorden openen de beschouwing Als messen de huid. En de functie van dat woord is dubbel-zinnig. En complex. En onverklaarbaar. Het woord is het middel waarmee de dichter zich doelbewust prijsgeeft aan de nieuwsgierigheid van voyeurs. Voyeurs! Wat zijn lezers anders! Door het woord, het gedicht dringen ze het leven van de dichter binnen. Vaak lichten ze de dichter zonder enige discretie door en kleven hem ten onrechte een welbepaald etiket op. Dit laatste kan soms vernietigend zijn. Het woord is ook het middel waarmee de dichter zich afsluit van de wereld. Dit afschermen, dat evenwel niets te maken heeft met Willem Kloos' Ivoren Toren, is een bewuste daad. Immers, door hermetisch te dichten probeert de poeet de passieve lezer om te vormen tot een creatief interpreteerder. Het resultaat daarvan: de poly-interpretatie, de meer-duidigheid van het gedicht. En nog is dé vraag niet beantwoord: wat is de basisfunctie van poëzie? Liever dan mezelf te compromiteren zou ik een literatuurcriticus en een dichter aan het woord willen laten. Lionel Deflo: (Het) poëtisch ideaal (is) dat de dichter met een minimum aan taalmaterie, via streng beheerste, maar soepel gehanteerde verstechnische middelen, eem maximum aan zeggingskracht (...) weet te realiseren. Pieter Aerts: De dichter heeft oog voor wat voor anderen niet of niet meer bestaat. (...) Daarom is de dichter een leugenaar die nooit liegt; hij schrijft wat het onderbewuste hem dicteert. Als conclusie uit wat voorafgaat over zin en onzin van poëzie, zou ik nog het volgende willen zeggen. Één zaak is zeker: dichten = woorden neerschrijven = communiceren. Maar de dichter is geen bezienswaardigheid, geen museumstuk. Hij is slechts iemand die zijn indrukken, zijn visie anders verwoordt, anders uitdrukt.
-o-o-o-
Eigenlijk is het de bedoeling Nicole Van Overstraetens eersteling De dagen van de winter voor te stellen. Dat zou snel kunnen afgelopen zijn. Ik zou kunnen stellen dat haar bundel een verdienstelijke poging is, een beloftevolle start. Dat ze een te volgen dichteres is. En er zijn er zo weinig: beloftevolle debuten en dichteressen. Zou dit met de mannelijke bezitsdrang te maken hebben? Ik zou eraan kunnen toevoegen dat haar poëzie nog onrijp, nog onaf is. Nog aan dubbele bodems moet winnen. Dat ze zich nog te veel spiegelt aan ... en dan bekende namen invullen. Maar nee, die namen noemen doe ik niet.
-o-o-o-
Dat je poëzie autobiografisch is, Nicole, staat buiten kijf. Men kan natuurlijk wel beweren dat elke poëzie in se autobiografisch is. Een dichter kan immers slechts schijven over zaken, situaties, mensen die hijzelf ervaren of ondergaan heeft. Bij jou echter is het leven, jouw eigen leven én oorzaak, én doel, én gevolg. Je gaat naar je verleden op zoek. Door deze meestal pijnlijke queeste probeer je inzicht in jezelf te verwerven. Je probeert je te situeren binnen de chaotische, soms zelfs vijandige werkelijkheid. Over deze zwerftocht schrijf je onder andere: ik weet niet maar er zijn mensen die hun hele leven lang vrouwelijke vriendinnetjes hebben gehad, toevallig ben ik altijd één van die vriendinnetjes geweest tot mijn spijt en grote schande. want toen ik op een dag de kabouters weer bezocht wat ik helemaal vergeten dat je om in een paddestoel te kruipen klein moet zijn en mager. Je binnen de hedendaagse Vlaamse poëzie plaatsen lijkt me niet zo'n moeilijke opdracht. Ik zou natuurlijk steeds een aantal fragmenten kunnen aanhalen die je als romanticus, realist, surrealist, expressionist, experimenteel en maniërist typeren. In De dagen van de winter echter onderscheid ik onmiskenbaar de 2 grote stromingen die het Vlaamse poëtische landschap sinds de tweede helft van de jaren 60 beheersen of beheerst hebben, namelijk het Nieuw-Realisme en de Neoromantiek. Je gedichten die niet zelden met een nostalgische commentaar beginnen, handelen over voor intimi alledaagse en herkenbare persoonlijke voorvallen. De dagbladwoorden, zoals ik die dagdagelijkse, directe en communicatieve woorden zou willen noemen, worden in een eenvoudige en spontane stijl verwerkt. Dit sluit evenwel niet uit dat je verzen goed geconstrueerd zijn en harmonisch klinken. Je hebt mijns inziens minder gemeen met de gematigde Nieuw-Realisten als Herman de Coninck en Patricia Lasoen dan met de sociaal-kritisch geëngageerde harde kern rond Stefaan van de Bremt. Jij lijkt me eerder een kritsich-ik-realist. Met de Neoromantiek heb je de machteloosheid, de vervreemding en het isolement gemeen. De weemoed. En het zachte verdriet dat soms hard, té hard kan zijn. Het dichtst leun je misschien wel aan bij Miriam Van hee, die net als jij een eerder sober, gefilterd taalgebruik nastreeft. Van hee verkiest de Duitse term Neue Innerlichkeit boven Neoromantiek. Ook jij bent van oordeel dat verinnerlijking niet of niet noodzakelijk een zich afwenden van de realiteit betekent. Je weet dit treffend te verwoorden: ik ben een ijsgekoelde vrouw niet meevoelend en zacht maar spotlustig en wreed een vrouw met spirit.
alleen kwakzalvers, kinderen en dieren houden van mij
zij keren weer op het geluid van mijn jaren en planten hun honger in mijn aarde.
-o-o-o-
Laat me nu toch eens proberen je poëzie te benoemen. Je bent zeker en vast een eigentijdse Vlaamse dichteres. Dit blijkt overduidelijk uit de krachtige combinatie van Nieuw-Realisme en Neoromantiek. Je hebt het over liefde én haat, leven én dood. Je twijfels en onzekerheden zijn groot. Erg moeilijk om dragen. En toch draai je de wereld de rug niet toe. Wel heb je het meer dan eens moeilijk om je weerbaar op te stellen. Je poogt het verleden te reconstrueren, misschien zelfs logisch te ordenen om er zo vat op te krijgen. Hieruit blijkt het magische karakter van de poëzie, jouw poëzie. Dit is lang niet gemakkelijk, misschein wel utopisch. Toch vlucht je niet weg in droombeelden, hallucinaties. Integendeel, je verbergt je in de werkelijkheid. Je poëzie is een poging om het mysterie 'ik', het geheim 'vrouw' te ontrafelen. Dat een dichteres anders ver-taalt dan een dichter, weet je wel. Je hebt je tot doel gesteld de raadsels van het menselijk bestaan, van jouw 'condition humaine' te doorgronden. En daarin ben je wonderwel geslaagd. Vorm en taal dragen daartoe bij. En welk een taal: een taal die in al haar eenvoud getuigt van een zuivere, harmonische, muzikale taalrijkdom.
Uitgesproken in 1989 in de Plaatselijke Openbare Bibliotheek Halle, Basiliekstraat 125 te 1500 Halle tijdens de voorstelling van Nicole van Overstraetens dichtbundel "De dagen van de winter".